De Gids. Jaargang 78
(1914)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 214]
| |
De Inlandsche beweging op Java.II.De belangstellende lezer zal zich uit het vorig artikel herinneren, dat de weigering der Regeering om de Sarekat Islam als rechtspersoon te erkennen in zoodanigen vorm gehuld was, dat die weigering slechts als een voorloopige kon worden aangemerkt totdat het door de Regeering aangegeven plan van organisatie zou zijn gevolgd. De Regeering heeft de daad bij het woord gevoegd en geheel in overeenstemming met den welwillenden toon waarin hare verklaring gesteld was, is zij bij het oprichten der plaatselijke vereenigingen helpend opgetreden. Zij heeft daardoor elken twijfel aan hare goede bedoelingen weggenomen. Zij verleende steun door haren adviseur voor Inlandsche Zaken, dr. Rinkes en zijn staf er op uit te zenden om bij het organiseeren der plaatselijke vereenigingen raad en bijstand te verleenen. Van dien staf vermeld ik in het bijzonder Ardiwinata, ambtenaar voor de ‘Volkslectuur’. Gij kunt Ardiwinata in S.I. vergaderingen, doch steeds op den achtergrond blijvend, op zijn bedaarde, beschaafde manier met gearticuleerde stem hooren uiteenzetten: dat bevordering van een godsdienstig leven zeer schoon is, doch dat de leden van de Sarekat Islam daarvoor zelven moeten zorgen; dat godsdienst niet voldoende is om in de maatschappij vooruit te komen, waarin de strijd om het bestaan zoo moeielijk is, doch daartoe noodig is kennis; dat het Gouvernement er naar streeft het verkrijgen van kennis onder de bevolking te bevorderen, onder de kinderen, door het oprichten van scholen, onder volwassenen, door verspreiding van goedkoope lectuur, waarna | |
[pagina 215]
| |
hij dan den summieren inhoud weergeeft van sommige boekjes door ‘Volkslectuur’ uitgegeven, over de inrichting van het Bestuur, over hygiène, over landbouw enz., boekjes die onder de bevolking grif van de hand gaan. Hoort ge de goede bedoelingen van het Gouvernement door Ardiwinata direct aan het volk uitleggen, dan kunt gij een oogenblik den indruk nìet van u afzetten, dat het Gouvernement door dezen tengeren Inlander veel mooier vertegenwoordigd wordt dan door menigen ongenaakbaren gezagsvertegenwoordiger met vergulde distinctieven.
De Regeering heeft geen bijzondere voorwaarden gesteld voor de erkenning van Sarekat Islam-afdeelingen doch daaromtrent verwezen naar de algemeene voor ieder geldende bepalingen van het Koninklijk besluit in Ind. Stbl. 1870 No. 64 omtrent het verleenen van rechtspersoonlijkheid. Terecht werden de S.I. vereenigingen met alle andere vereenigingen op gelijke lijn geplaatst. Alleen werd de aandacht er op gevestigd, dat het vorderen bij de toetreding tot lid van een geheimen eed of wel van een eed, welke tot onbeperkte gehoorzaamheid aan de bestuurders zou binden, strijd zou opleveren met het algemeen belang. De statuten omschrijven dan ook thans den van de toetredende leden gevorderden eed als de belofte in te houden om, met inachtneming van de landswetten en de bevelen der overheid, 1o zich te houden aan het doel der vereeniging ingevolge hare statuten; 2o zich tot bereiking daarvan in te spannen; 3o zich stipt te gedragen naar de bepalingen der statuten en van het huishoudelijk reglement. En uit een bijlage bij de statuten gevoegd blijkt, dat, alvorens deze eed wordt afgelegd, aan den candidaat wordt afgevraagd of hij met zuivere bedoelingen tot de Sarekat Islam toetreedt, niet bijv. om met behulp van de S.I. een hangende zaak te beëindigen of om wraakgevoel te bevredigen. Heeft de candidaat verklaard dat zijn beweegredenen zuiver zijn, dan gaat aan de eedsaflegging een soort inaugureele rede vooraf, waarin uiteengezet wordt welke beginselen de S.I. aan hare leden voorschrijft, waaronder wij vinden: krachtig streven naar kennis; krachtig streven naar de volmaaktheid des wetens (een mystieke term); het betrachten van gehoorzaamheid | |
[pagina 216]
| |
en eerbied jegens de ouders, het met achting behandelen van echtgenooten; goede vormen, gematigdheid betrachten en wederzijdschen steun jegens mede-schepselen, in de allereerste plaats jegens rasgenooten; zooveel mogelijk de minste willen zijn; absoluut geen boosdoenerij bedrijven, kwaadstokerij, brandstichting (suikerfabrikanten zullen er akte van nemen!), bedriegerij en dergelijke; absoluut geen afdwalingen bedrijven, die het verderf der vereeniging Sarekat Islam zouden kunnen teweegbrengen, en evenmin afdwalingen, die het verderf of de minachting van het Bestuur des Lands zouden veroorzaken. De bovenvermelde belofte wordt daarna afgelegd vermoedelijk op den Koran en onder het drinken van water waarover Koranverzen zijn gereciteerd. De Regeering stelde geen bijzondere voorwaarden. Wel had de Regentenvereeniging dit gewild. In die vereeniging werd namelijk in het midden van het vorige jaar de vraag behandeld, welk advies omtrent de S.I. aan de Regeering moest worden gegeven, ingeval de Regeering het oordeel der Regenten ter zake zou willen inwinnen. Men besliste dat tegenover de Sarekat Islam een welwillende houding ware aan te nemen en dat men de Regeering zou aanraden aan de vereeniging de verzochte rechtspersoonlijkheid te verleenen, maar onder voorwaarde, dat een bestuursambtenaar hare vergaderingen zou bijwonen en de contrôle der geldmiddelen door een ambtenaar zou geschieden. Blijkbaar geprikkeld door de voorgestelde tegenwoordigheid van een bestuursambtenaar, door het traditioneele onder voogdij willen plaatsen, gaf de Oetoesan Hindia hierop een lang niet malsch bescheid. ‘En omgekeerd - antwoordt het blad - als de Regeering een Regent wil benoemen en dan aan de Sarekat Islam om advies zou mogen vragen, dan zullen wij dat met genoegen doen en een goed advies geven, opdat de benoemde later, bij het uitoefenen van zijn ambt, zijn rechten en plichten niet overschrijdt, als daar zijn: verzot zijn op eerbiedsbetoon, lastgeven aan zijn oppasser om lieden af te ranselen die netjes gekleed gaan, doch niet geheel zooals de ouderwetsche adat het voor den kleinen man meebrengt, toornig zijn op lagere ambtenaren, die verboden batikpatronen dragen, zoodat zij door dien toorn soms in | |
[pagina 217]
| |
het ongeluk gestort worden, het misbruiken van schrijvers of den mantri kaboepaten als tuinjongens of hulp in de keuken, en meer van dat genre, al te gader uitingen die de kleineren plat drukken’.Ga naar voetnoot1) Dit antwoord is daarom van belang, omdat men daaruit de stemming leert kennen, welke ten aanzien van de hoogste Inlandsche ambtenaren onder een belangrijk deel van het volk bestaat. Inmiddels is sedert Maart van dit jaar met het verleenen van rechtspersoonlijkheid aan verschillende afdeelingen van de Sarekat Islam een aanvang gemaakt, te beginnen met Kediri en Pekalongan. Groot was de vreugde over de verschijning van het eerste erkenningsbesluit. Den Gouverneur-Generaal werd dank gezegd in de Oetoesan Hindia. ‘De datum van dat eerste gouvernementsbesluit - aldus schreef het blad in democratische vervoering - moet met gouden inkt in de geschiedenis van Java geschreven worden. Niet in de geschiedenis der vorsten Praboe Browidjojo, Soeltan Padjang, Soenan Mangkoerat e.a., maar in die van Kromo, Soeto en Pa Djan.’ Het blad was van oordeel dat door de erkenning van Regeeringswege in Pekalongan en Kediri ‘een overwinning was behaald, niet in een strijd waarbij bloed vergoten is, maar in een strijd tegen conservatisme en egoïsme.’ Dit alles wordt duidelijk indien men zich goed weet voor te stellen welke groote beteekenis het verleenen van rechtspersoonlijkheid in deze heeft, hoe veel de Sarekat Islam-leden er aan gelegen is om rechtspersoonlijkheid te verkrijgen. In gewone omstandigheden is het verleenen van rechtspersoonlijkheid aan een vereeniging de nuchtere verklaring eener onzijdige Regeering dat de vereeniging, gelijk zij in hare statuten omschreven is, niet strijdt tegen het algemeeen belang en dus haar plaats als persoon in het maatschappelijk leven mag innemen. Maar in het geval van de Sarekat Islam heeft die verklaring een veel wijdere beteekenis. Men heeft een besluit, een soerat (geschrift), een boekti (bewijsstuk), dat, naar men meent, de Regeering met de vereeniging instemt. Men kan dit voorhouden aan de menschen, ‘die nu eenmaal geen andere meening hebben, dan dat het Inlandsche volk laag staat en slecht is, maar die toch hun geld verdienen uit den | |
[pagina 218]
| |
oogst, den grond of het zweet van dat volk. Aan de menschen, die uitgeschreeuwd hebben dat de Sarekat Islam dient om het gezag omver te werpen en niet-Inlanders te vermoorden, aan de menschen, die beweerd hebben dat de Sarekat Islam een bolwerk is tegen de kersteningspolitiek, beschuldigingen die leugens zijn en het vergif, dat in het eten en drinken van de S.I. geworpen wordt, opdat de S.I. dood zou gaan.’ (Oetoesan Hindia.) Maar meer nog: men heeft tegenover ambtenaren in het erkenningsbesluit een vergunning om te vergaderen, een talisman die vrijwaart tegen vervolging en molest. Want men vergete niet dat nog altijd artikel 111 deel uitmaakt van het regeeringsreglement voor Indië, hetwelk vereenigingen en vergaderingen van staatkundigen aard onvoorwaardelijk verbiedt, een verbod dat door Thorbecke ‘onredelijk’ werd genoemd en dat Prof. Kleintjes niet aarzelt als een voor Nederland ‘onwaardig verbod’ te brandmerken.Ga naar voetnoot1) Houdt daarbij in het oog, dat nergens verklaard is wat onder de uitdrukking ‘staatkundige aard’ is te verstaan en deze zeer rekbaar is, en verder dat het artikel bovendien verbiedt vereenigingen en vergaderingen waardoor de openbare orde niet alleen gestoord doch ook slechts bedreigd wordt, maar zonder dat ergens verklaard wordt wat onder de openbare orde is te begrijpen en wat slechts als een bedreiging is aan te merken. Alles hangt dus af van het oordeel of liever van de willekenr van de bestuursambtenaren, tevens politiehoofden, die elke niet als rechtspersoon erkende vereeniging, elke bijeenkomst kunnen verbieden, en die als rechters, rechtsprekende op de politierol, in Art. 3 no 2 van het Inlandsch politiestrafreglement, straf bedreigende tegen het deelnemen aan vereenigingen en vergaderingen als in Art. 111 R.Rt. genoemd, een wapen vinden om hen die bijeenkomen op de politierol te roepen en met geldboete of met ten arbeidstelling aan de publieke werken te treffen. Inderdaad schijnt de tegenwerking zoowel van de zijde van het Inlandsch als van het Europeesch Bestuur op vele plaatsen zeer sterk te zijn geweest en wellicht nog te zijn. Bij vele Inlandsche bestuursambtenaren schijnt door opvoe- | |
[pagina 219]
| |
ding en familietraditie de blik te zeer verduisterd, dan dat zij in een volksemancipatie, gelijk de Sarekat Islam bedoelt, iets anders kunnen zien dan een hun privilegiën aantastende beweging, en die zich daarom uit een soort van zelfbehoud tegenover haar partij stellen. En de Europeesche bestuursambtenaren schijnen te veel mee te gaan met de Inlandsche ambtenaren. Bovendien, de traditiën van het Europeesch Binnenlandsch Bestuur brengen niet mee om iets te gevoelen voor een volksbeweging, welke haar uitbreiding dankt aan een gevoel van ontevredenheid en die dit ook wil manifesteeren. Er zijn er die niet van ontwikkelde Inlanders houden. Er zijn ook zeer velen die met de beste bedoelingen bezield zijn, die zich beschouwen als de beschermers van ‘den kleinen man’ en die de illusie koesteren dat de ‘kleine man’ er evenzoo over denkt, maar die tegelijk van meening zijn, dat alle gezag van henzelven uitgaat, dat het volk, een verzameling van onmondigen, zelf niet kan beoordeelen wat in zijn belang is, die alles beter weten en van wie elk zich waant ‘a Moses on a mountain-top’. Voeg hierbij den invloed die ontegenzeggelijk uitgeoefend wordt door de publieke opinie onder de Europeesche gemeente ontstaan en die zich vrijwel tegen de Sarekat Islam gekant heeft, dan laat het zich verklaren, dat onder vele bestuursambtenaren, Europeesche zoowel als Inlandsche, de overtuiging heeft post gevat, dat de Sarekat Islam-beweging een te wantrouwen gevaarlijke beweging is, die zooveel mogelijk behoort te worden tegengegaan. Wat nu die tegenwerking zelve aangaat, ik moet er mij toe bepalen om mede te deelen, wat ik dienaangaande vernomen heb. Er werd gewaagd van bijeenkomsten van drie à vier personen, van bijeenkomsten van vrienden, van gezamenlijke bidstonden, die als verboden vergaderingen werden aangemerkt. Voor kleine vergaderingen om de menschen in te lichten omtrent de bedoelingen van den Sarekat Islam, voor vergaderingen van kringleiders, voor vergaderingen om een afdeeling op te richten en concept-statuten te bespreken, werd de toestemming geweigerd. Hier zou men een S.I. afdeeling hebben willen dwingen om een candidaat van het Binnenlandsch Bestuur tot president te nemen, terwijl de candidaat, dien de Sarekat Islam-leden zelven verlangden, met verbanning zou zijn bedreigd. Goeroe's die voor het | |
[pagina 220]
| |
gemeenschappelijk gebed hun langgars (bedehuisjes) afstonden, omdat deze meer plaats bieden, zouden hun licentie hebben ingetrokken gezien. Elders zou de Wedono of Assistent-Wodono met volgelingen 's nachts rondgegaan zijn om leden van de Sarekat Islam uit hun huizen te roepen en af te ranselen. Ook zouden S.I. leden door Inlandsche ambtenaren aangespoord zijn, onder bedreiging met de komst van soldaten, om uit de vereeniging te treden. Op vele plaatsen zouden S.I. leden voor geringe feiten op de rol gebracht en gestraft zijn, terwijl niet tot de S.I. toegetredenen voor dezelfde feiten ongemoeid werden gelaten. Soms werd overlegging van de ledenlijsten door bestuursambtenaren gevorderd, waartegen echter de S.I. bestuurders zich verzet hebben in de overtuiging dat dit zou leiden tot huiszoekingen en andere vexatiën. Ik kan hier nog bijvoegen dat men in vergaderingen waarin de statuten besproken worden, den tegenwoordig zijnden Europeeschen bestuursambtenaar, als iemand opstaat om nog iets te zeggen, bij anticipatie op vermeende onbehoorlijkheden, kan hooren interrumpeeren: ‘daar hebt u geen vergunning voor’, en als dan de aangesprokene zegt dat hij in de landstaal nog eens een verduidelijking van de statuten wil geven, dan krijgt hij als een schooljongen vergunning. Die tegenwerking heeft, zooals het altijd gaat, een averechtsche uitwerking gehad. Men heeft reeds waargenomen, dat in een afdeeling een bestuurder van de Sarekat Islam de politierol bijwoont en aanteekening houdt wanneer S.I. leden daar moeten verschijnen; dat bij ‘S.I. delicten’ (verboden vergaderingen) steeds het voornemen om gratie te vragen te kennen gegeven wordt waardoor de executie wordt opgeschort (Ind. Stbl. 1908 no. 644); dat de S.I. leden onderling geld bijeenbrengen om ten behoeve van veroordeelde medeleden de kosten van gratierekesten of wel om de opgelegde geldboeten te voldoen. Maar meer nog heeft die tegenwerking de massabeweging in de hand gewerkt, want zij heeft aan de plaatselijke vereenigingen duidelijk gemaakt, dat het noodig is, een steun in den rug te hebben door aansluiting bij de centrale vereeniging. De tegenwerking ten spijt heeft de Regeering reeds aan verschillende plaatselijke afdeelingen rechtspersoonlijkheid verleend en de vreugde in de Inlandsche pers over wat men | |
[pagina 221]
| |
noemt ‘een overwinning op conservatisme en egoïsme’, dat wil zeggen van Europeesche en Inlandsche bestuursambtenaren, die met leede oogen de opkomende Inlandsche democratie aanstaren, wordt daardoor verklaard. Niets ware gemakkelijker geweest dan de volksbeweging dood te drukken. Weigering der rechtspersoonlijkheid gepaard aan een wenk van boven af ware daartoe voldoende geweest. De wenk zou gevolgd zijn door het verbod van bijeenkomsten en vergaderingen, het interneeren van de leiders, het straffen op de politierol van de bezoekers der vergaderingen. En het Gouvernement beschikt over een groot aantal soldaten, over moderne wapenen, over snelle verkeersmiddelen, over geld, over een overweldigende macht waarmede elke tegen-actie van de zijde der bevolking vernietigd, elk protest gesmoord had kunnen worden. Maar dan zou tegelijk met dat zoogenaamd ‘krachtig beleid’, door zoovelen verlangd, tegelijk met het oogenblikkelijk succes een donkere schaduw aan den hemel zijn afgeteekend geworden, voor de geheele Inlandsche bevolking het sombere teeken, dat het Gouvernement de ontwikkeling van den Inlander niet wilde, dat de Inlander moet achterstaan bij Europeanen en Chineezen, dat hij de minderwaardige moet blijven. Dan zou, wat nu nog wantrouwen is, omgezet zijn in haat, in intensen haat, die alle samenwerking onmogelijk maakt, die elke kleine grief tot een rassenquaestie opblaast, in geheimen haat, die een man er toe brengt om zijn kleed te verkoopen, ten einde er een zwaard voor te koopen. Dan zouden bittere verrassingen bereid zijn geworden, niet als gevolg van ‘het verraderlijk Aziatisch karakter’, maar omdat de menschelijke natuur, die zich altijd en overal gelijk blijft, leert, dat vernederde, geslagen, vleugellam gemaakte menschen, die zich wreken willen, naar de middelen van de zwakken grijpen. De rechtspersoonlijkheid werd verleend, velen ambtenaren en de Europeesche publieke opinie ten spijt. In de Regeering werd het gelaakt dat zij hare circulaire no. 2014 gepubliceerd heeft in stede van die enkel voor hare ambtenaren bestemd te doen blijven. Maar vooral werden aanvallen gericht tegen den officiëelen vertegenwoordiger der Regeering, dr. Rinkes, die in groote meetings van de Sarekat Islam den inhoud van die circulaire aan het volk verklaard heeft. | |
[pagina 222]
| |
Dr. Rinkes is een te krachtige en te goed gewapende figuur, dan dat hij een ander zou behoeven om voor hem in de bres te springen. En het kan voor den lezer weinig belang opleveren om uit te weiden over de beschouwingen van dagbladredacteuren in Holland en in Indië, die geheel buiten de Inlandsche wereld en de Inlandsche beweging staan en daarom òf voor zich zelven spreken, òf op zijn hoogst de publieke opinie der Europeesche gemeente kunnen weergeven. In het kort komen die beschouwingen altijd op hetzelfde neer, namelijk: dat Inlanders onontwikkeld zijn; dat het bedenkelijk is om hen wijs te maken, zelfs om hun de grondwaarheid uit te leggen, dat ambtenaren er zijn voor het volk en niet omgekeerd; dat het Gouvernement zich neutraal moet houden en dat het zelfs niet op den weg van het Gouvernement ligt om door tusschenkomst van zijn officiëelen vertegenwoordiger partij te kiezen tegen vernederende adats. Nog korter gezegd komt het neer op: dom houden of althans het betrachten van een armzalig laisser faire, laisser passer. Het is daarentegen van overwegend belang de stem te vernemen die namens honderdduizenden Inlanders weerklinkt en die de groote beteekenis verklaart van daden, welke aan Europeesche buitenstaanders ondoorgrondelijke dwaasheden toeschijnen. In de Oetoesan Hindia van 4 Februari van dit jaar komt onder den titel: Wat willen ze nu weer? een artikel voor, waarin de redactie er aan herinnert hoe dr. Rinkes met den hoofdredacteur van het blad, Raden Tjokroaminoto, een rondreis gemaakt heeft ten einde de vergaderingen tot oprichting van locale S.I. vereenigingen bij te wonen. Hoe verder op die vergaderingen dr. Rinkes het woord gevoerd heeft en vooral uiteengezet heeft de bedoeling der hormat-circulaire, die door de Hooge Regeering is uitgevaardigd, en die tot een verheugenis heeft gestrekt der landskinderen, welke thans in actie komen, aangezien de bedoeling dier circulaire een deel der verlangens, waarvoor die actie (nl. der Sarekat Islam) gevoerd wordt, vervult. Deze daad van dr. Rinkes - aldus gaat het artikel voort - kan de goedkeuring niet wegdragen van enkele Europeesche kranten in Indië en ook niet van ‘een krant in Holland’ (de N. Rotterd. Courant) volgens wier opvatting | |
[pagina 223]
| |
de uiteenzettingen van dr. Rinkes nopens de hormat-circulaire ten gehoore van onontwikkelde lieden zeer bedenkelijk zijn. Door hare opvatting geeft de N.R. Ct. blijk - aldus de redactie van de Oetoesan Hindia - ‘dat zij hoegenaamd niet bekend is met de bedoeling en de richting der Javaansche beweging, niet weet wat er omgaat in de harten der Javanen. De N.R. Ct., die in de bovenvermelde zaak handelt als een blinde die voorgeeft te zien, als een doove die voorgeeft te hooren, weet niet dat het gesprokene door dr. Rinkes ten aanzien der hormatcirculaire op de vergaderingen der S.I. is geweest als een glinsterende fakkel voor de onwetendheid van vele der landskinderen, die te voren niet wisten hoe het Gouvernement werkt; ze hebben dat nu begrepen door de redevoeringen van dr. Rinkes. Velen, die te voren meenden dat de voorschriften nopens neerhurken en sembah's maken door de Hooge Regeering verplicht waren gesteld, weten nu, dat zulks inderdaad niet het geval is. In zijn redevoeringen heeft dr. Rinkes ook een bijdrage geleverd ten einde duidelijk te maken, dat de ambtenaren gesteld zijn voor het volk en niet het volk er is ten behoeve der ambtenaren. Om kort te zijn, wij durven hier stellig verklaren, dat de redevoeringen van dr. Rinkes op de vergaderingen der Sarekat Islam velerlei goeds hebben meegebracht, in overeenstemming met de bedoelingen der Hooge Regeering, terwijl zij geenszins bedenkelijke gevolgen zullen hebben, zooals de N.R. Ct. vertelt.’ Men moet in het oog houden dat de Inlandsche opvatting het Gouvernement vereenzelvigt met zijn ambtenaren. Dit is de sleutel om het artikel in de Oetoesan Hindia te begrijpen. En dan ontwaren wij dat in het artikel het feit wordt geconstateerd, dat het Gouvernement uit de wolken is gedaald en zich aan het volk vertoond heeft om zelf aan het volk te verkondigen dat het zijn wil niet is, dat het volk gekluisterd blijft aan verouderde adats en vernederend eerbetoon, doch dat het daarentegen zijn wil is dat de ambtenaren met het volk samenwerken om het op te heffen, omdat zij als ambtenaren aangesteld zijn ten behoeve van het volk en niet het volk bestaat voor de ambtenaren. Het is inderdaad een ongehoord feit in de koloniale geschiedenis dat het Gouvernement zijn bedoelingen direct aan het volk zelf gaat uitleggen. Maar het was noodig. Immers | |
[pagina 224]
| |
circulaires, ingeval zij met het heilige prestige verband houden, schijnen meer als gouvernementeele ontboezemingen van een of anderen sentimenteelen secretarie-heer beschouwd te worden dan als voorschriften, die men op te volgen heeft. Althans circulaire no. 2014 is de zevende op het gebied van behandeling van het Inlandsch publiek en van hormat, men kan dit uit het stuk zelf ontwaren. Toch moet de Regeering bij de 7e circulaire nog vaststellen: ‘dat met de bekende inzichten der Regeering ten deze door een deel van het Europeesch en door een groot deel van het Inlandsch bestuur nog steeds niet voldoende rekening wordt gehouden.’ Het volk zelf moest dus bereikt worden en het Gouvernement kon en kan dit niet beter doen dan door middel van zijn adviseur voor Inlandsche zaken, die, vrij van vrees voor aanranding van prestige of gezag, los van elke neiging om voogdij uit te oefenen of om Inlanders als kinderen te behandelen, op de hoogte van wat er onder het volk en in de Inlandsche pers omgaat, het vertrouwen geniet van de zijde der Inlanders en aan den anderen kant weer ambtenaar is om op de gevolgen van verkeerde actie te kunnen wijzen. En het was hoog tijd dat het Gouvernement zich verklaarde al werden daardoor velen ontstemd, omdat het belang dat de goede bedoelingen van het Gouvernement gekend worden en de grieven die de bevolking tegen eigen Hoofden, tegen Europeesche ambtenaren en tegen particulieren van ander ras heeft, niet op het Gouvernement zelf overgebracht worden, overwegend is. De volksbeweging is er eenmaal en daarom valt er rekening mee te houden. Een kenmerk der S.I. beweging is, dat zij voor een goed deel de misères van het volk aan de Inlandsche bestuurshoofden wijt, in hen een de emancipatie van het volk tegenwerkend element ziet. Men ziet de niet-Inlanders met de voordeelen van het land wegloopen, en men vindt in de Hoofden geen beschermers; men gevoelt zich beklemd en belemmerd door neerdrukkende adats, die elke poging om zich op te heffen verijdelen, en men ziet in de Hoofden de starre handhavers van die adats. Nu kan men de kracht van de beweging wel ontkennen en met de gewone bewering aankomen, dat er slechts sprake is van enkele raddraaiers. Maar een feit is het dat om de | |
[pagina 225]
| |
leiders zich honderdduizenden scharen, die naar hen luisteren en ook naar hen willen luisteren. En als Tjokroaminoto op een meeting uitroept: Wat waren we en wat zijn we nog? abdi dalem! - dienaren van den Regent! - dan hoort men in de inggih's, inggih's uit duizenden monden de bevestiging. Vraagt men: en de millioenen dan die onzijdig blijven? dan is het antwoord: uit alles blijkt dat de ontwikkelde voormannen vat op de massa gekregen hebben. Daardoor is de beweging geslaagd. Die vandaag nog onverschillig is, kan zich morgen aansluiten als het er op aankomt. Inderdaad er moet wel iets zijn dat aan de volksuiting een grondslag geeft. In de laatste jaren is het Gouvernement met landbouwcredietbanken, met desaloemboengs, met verbetering der irrigatie, met nieuwe regelen omtrent de grondverhuring, met afschaffing van heerendiensten, van pachten, met verbetering van het Inlandsch onderwijs, met oprichting van desascholen, met bevordering van transmigratie en emigratie enz. de bevolking tegemoet gekomen, - doch het sociale peil van den Inlander is hetzelfde gebleven. En de Hoofden zelven? aan wie de schuld? Het cultuurstelsel, dat onbeperkte beschikking over den grond en de werkkracht van de bevolking eischte, kon slechts slagen, indien de uit den Inlandschenadel gesproten Regenten hun medewerking verleenden. Om die reden werd hun aanzien bovenmate verhoogd, ten einde hen in de oogen van de bevolking te verheffen; de erfelijkheid van het ambt in hunne geslachten werd in het Regeeringsreglement vastgelegd; de Boepati werd tegenover zijn ondergeschikte ambtenaren en tegenover de bevolking tot een feodaal vorst verheven, die op zijn beurt evenwel den wil van den Resident had uit te voeren. Van de bevolking werd slaafsche gehoorzaamheid gevorderd en zelfs het dorpsbestuur, in zijn wezen één met de belangen van de dorpsgenooten, werd tot een werktuig gemaakt in de handen van Regenten en de hun ondergeschikte Districtshoofden. Onder den invloed van het stelsel en de tirannie welke het meebracht, is het Javaansche volkskarakter doortrokken van berusting en slaafschheid. Het cultuurstelsel is gevallen, maar de opvatting omtrent de positie van Hoofden en Adel is gebleven en de geheele bevolking daarbuiten is aangemerkt gebleven als ‘de kleine man’, die | |
[pagina 226]
| |
slechts te gehoorzamen heeft en de adats op te volgen. Angstvallig is men het gezag van den Regent blijven hooghouden, de Kaboepaten als het centrum van gezag blijven beschouwen, heeft men elken volksinvloed geweerd. Tot in het belachelijke zijn adel en afkomst vooropgeschoven voor het bekleeden van betrekkingen en zelfs thans nog zijn zij feitelijk een vereischte om op de rechtsschool, de militaire school, de hoofdenscholen en op de Europeesche scholen te worden toegelaten.Ga naar voetnoot1) Dit alles moet in de hand gewerkt hebben, dat de Regenten te ver van het volk af zijn komen te staan, dat zij zich boven het volk verheven konden wanen en onverschilligheid betrachten voor wat beneden ligt. Zeer zeker zal het Inlandsche volk zich zelf moeten herzien, maar te verwonderen is het niet, dat het zich tegen de Hoofden keert en de vraag opborrelt: Wij hebben u slaafs moeten gehoorzamen en wat zijn wij onder uw leiding geworden? Intellectueelen en opkomende handelaars komen in verzet tegen feodale Hoofden en verlangen in de plaats van hen ambtenaren volgens het westersche beginsel, die alleen aan geschiktheid en bekwaamheid, aan hart voor het volk hun positie kunnen, althans mogen ontleenen en behouden, en vooral in de vooropgestelde erfelijkheid van het ambt zien zij de oorzaak, dat de regentskeuze dikwijls een ongelukkige is geweest en op ellende voor het volk is uitgeloopen, en tevens de oorzaak van de handhaving van vernederende adats en feodale opvattingen. Ook in dit opzicht is de Regeering tegemoetkomend opgetreden, heeft zij de traditie verlaten en aan den vooruitgang een concessie gedaan, door hare circulaire van 29 November 1913 no. 2744, waarbij thans de volle nadruk wordt gelegd op den eisch van geschiktheid en het beginsel van erfelijkheid op den achtergrond is geplaatst. Was het tot dusverre: de zonen en nabestaanden van overleden of afgetreden Regenten worden benoemd, tenzij ze ongeschikt zijn, thans zal het zijn, | |
[pagina 227]
| |
dat zonen en nabestaanden voornoemd niet benoemd worden, tenzij omtrent hun volle geschiktheid voldoende zekerheid bestaat. Ik laat in het midden of de praktijk aan de theorie zal beantwoorden, maar wel wensch ik vast te stellen dat deze regeeringsdaad te Soerabaja, feitelijk het hoofdkwartier van de S.I., aanleiding gaf tot uitbundige vreugde. Nu kan men wel weer zeggen, dat het eigenbelang van enkele eerzuchtigen die aspiratiën koesteren hier de drijfkracht zal zijn geweest, maar de 18000 Inlanders, die op een zondagavond in December van het vorig jaar met banieren in geregelden optocht door de stad Soerabaja trokken om hulde te betuigen aan de Regeering voor haar daad, zullen zich wel niet druk gemaakt hebben voor de aspiratiën van enkele eerzuchtigen, veeleer zullen zij, en terecht, in de regeeringsdaad een overwinning van de democratie gezien hebben, die zij wilden vieren. Het feit werd reeds door wijlen mr. Paets tot Gansoyen geconstateerd,Ga naar voetnoot1) dat de Inlander niet langer het blinde vertrouwen in zijn Hoofden heeft van vroeger en dat hij zich in de Sarekat Islam beweging anderen gekozen heeft om hem te leiden en voor zijn belangen op te komen. De volksbeweging heeft haar eigen vertrouwensmannen buiten de officieele Hoofden om. De voorname grondzuil van regeeringsbeleid, te weten: het regeeren over de Inlandsche bevolking door middel van haar eigen Hoofden, in wie het Regeeringsreglement (art. 67) de leiders en vertegenwoordigers van het volk ziet, is vermolmd geraakt. Voorloopig zal het historische, traditioneele element dat den Regenten omzweeft, en waaraan zij naast de benoeming door het staatsgezag hun invloed ontleenen, voor een groot deel van het volk nog wel bewaard blijven, maar de vermolming is er en is niet tegen te houden. Zij zal doorwerken, misschien sneller dan men denkt, in dien zin, dat de Hoofden langzamerhand tot gewone ambtenaren zullen afdalen, die in geenen deele als vertegenwoordigers van het volk kunnen aangemerkt worden. En daarmede nadert de tijd om aan den wassenden volksinvloed gelegenheid te geven om zich te doen gelden door het vinden van een of anderen vorm van vertegenwoordiging. | |
[pagina 228]
| |
Er valt nog een andere gevolgtrekking vast te stellen, welke uit den loop der gebeurtenissen te trekken valt, namelijk deze, dat de stelling: men kan volstaan met de Hoofden te ontwikkelen, die dan wel de bevolking zullen voorlichten, verouderd is.
Doet men navraag naar de middelen, welke men wil aanwenden om de beoogde maatschappelijke en geestelijke verheffing van de bevolking te bereiken, dan blijft men u het antwoord schuldig. Arto Arti - kapitaal en kennis - ziedaar onze leus, zal men u zeggen. En dit beteekent niet dat men de millioenen koelies allen een voor een tot kapitalisten en professoren wil maken, maar de leus wordt weer duidelijk als men de Sarekat Islam als groepsbeweging opvat. Zij houdt dan de erkenning in, dat in tegenstelling met de groepen der Europeanen en der Chineezen, het in de groep der Inlanders aan kennis en kapitaal ontbreekt, waardoor zij bij de andere achterstaat, zoodat het streven op het verkrijgen van beide in de groep gericht moet zijn. Wij hebben nog geen program van actie, zal men u zeggen, alleen wij richten coöperatieve toko's op en hebben plan om ons in de richting van den handel te bewegen. Een enkel woord naar aanleiding van de toko's. Er zijn menschen, die zich wijs maken dat de S.I. een zuiver economisch karakter draagt en het streven der bevolking openbaart, om zich te ontworstelen aan den economischen druk der Chineezen en hun minder nauwgezette praktijken, zooals zij het smalend noemen. Voor hen die zoo denken is de S.I. een idylle. Hun Chineezenhaat vindt bevrediging en tegelijkertijd zijn zij gerustgesteld omtrent het vredelievend karakter der reuzenvereeniging, die slechts het oprichten van Inlandsche toko's zou beoogen, ten einde onafhankelijk te worden van den tusschenhandel der Chineezen. Niets is onnoozeler. Gaat men na wat de naaste aanleiding is geweest tot het oprichten van coöperatieve Inlandsche toko's, dan komt men terug tot den tijd, dat te Soerabaja de bekende Chineesche opstootjes plaats hadden nadat in China de republiek was uitgeroepen. De Chineesche handelaren hebben toen als teeken van ontevredenheid over het optreden van de plaatselijke autoriteiten tegenover hun nationaliteit, het | |
[pagina 229]
| |
specifiek Chineesche strijdmiddel aangewend van hun toko's te sluiten. Dientengevolge werd het verkeer stop gezet en geraakte de Inlandsche bevolking door gebrek aan rijst, visch en andere levensbenoodigdheden in groote moeielijkheden. Glashelder werd toen aan de Inlandsche bevolking bewezen, en het werd ook beseft, hoe afhankelijk zij is van den tusschenhandel der Chineezen. Maar dit is niet de schuld der Chineezen en nog minder werpt het een smet op hun handel; in het geconstateerde feit ligt alleen een zelfverwijt voor den Inlander. Men wordt in een Chineesche toko niet afgezet, ook een Inlander niet. Het moge waar zijn dat in het allereerste begin der beweging concurrentie-nijd tusschen Inlanders en Chineezen een rol gespeeld heeft en kort na het uitroepen der Chineesche Republiek moge hier en daar een zoogenaamde Tjina sombong (verwaande Chinees) de bevolking geprikkeld hebben, in de laatste tijden is men zoo weinig er tegen gekant om met den Chinees als zoodanig zaken te doen, dat gij, als gij de toko's der Sarekat Islam rondgaat en de vraag stelt, bij wien doet gij uw inkoopen? lachend ten antwoord krijgt... bij een Chinees. Trouwens de Indische Regeering zelve, waar zij in haar circulaire no. 2014 op de ontwaking ook in economischen en politieken zin der Inlandsche bevolking de aandacht vestigt, maakt geen bijzondere vermelding van Chineezen bij de opsomming van grieven dier bevolking, doch gewaagt van ‘grieven tegen de onder Europeesche leiding gedreven landbouw-industrie, tegen grootere of kleinere vexaties, tegen onwettig of onoordeelkundig optreden van bestuur en polilie, en tegen allerlei lasten en plichten.’ De Inlandsche toko's, in den vorm van verbruiks-coöperaties, zijn een zwakke poging om den tusschenhandel uit te schakelen en daardoor besparing te verkrijgen, welke aan de deelhebbers in de coöperatie ten goede kan komen. Op groote schaal ingericht, met bekwame bedrijfsleiders aan het hoofd, ware wellicht dit doel te bereiken, maar zoover is men nog niet. In elk geval kunnen die verbruikscoöperaties niet dienen, - als juist beoogend om den tusschenhandel te dooden en waarbij de deelhebbers, die niet anders doen dan een aandeeltje nemen en in de toko koopen, lijdelijk blijven, - om | |
[pagina 230]
| |
den Javaan op handelsgebied vooruit te brengen. Veeleer zouden in dien geest ontwikkelend werken productieve coöperaties, bijv. het voor gemeenschappelijke rekening verkoopen van eigen producten, waarbij elke deelhebber actief is, of wel het vormen van kleine combinaties van personen om voor gezamenlijke rekening in te koopen en te verkoopen, waarbij elk lid van de combinatie actief optreedt, des noods onder een gekozen leider, en voor welke combinaties men wenschen mocht dat de gelegenheid geopend werd om, bijv. bij de afdeelingsbanken, tegen matige rente en onder hoofdelijke aansprakelijkheid, op langen termijn kapitaal te verkrijgen. Bovendien, wil men op handelsgebied vooruitkomen, dan moeten allerlei tegenwerkende omstandigheden overwonnen worden. Aldus conservatisme, dat belet om gebruik te maken van de telegraaf, zoodat prijsnoteeringen van de enkele Inlandsche groothandelaren die er zijn, ten achter zijn bij die van Europeesche en Chineesche concurrenten; dat verder belet om kennis op te doen buiten de plaats van vestiging; dat weerhoudt om de gewonnen kapitaaltjes opnieuw in de zaak uit te zetten, die integendeel belegd worden in huizen. Zoo ook moet men zich eigen maken: zuinig overleg, de kracht om door te zetten en zich doordringen van den eisch, dat de klanten beleefd behandeld moeten worden, ze bijv. niet op de stoep laten staan of zelfs laten hurken, zooals voorgekomen schijnt. Moet men leeren zich schrap te zetten tegen een zwerm familieleden die den gegoeden bloedverwant willen plukken, of tegen Hoofden die van den welvarenden handelaar willen profiteeren. Moet men de kracht weten te bezitten om slametans te weigeren. Moet men gebruik gaan maken van het testament als middel om het op verdeeling van het vermogen gericht erfrecht zooveel mogelijk te neutraliseeren en zoo te voorkomen, dat bij den dood van den handelaar het vermogen versnipperd wordt of althans moet men leeren om de zaak in een naamlooze vennootschap om te zetten, zoodat bij overlijden van den stichter der zaak deze kan blijven voortbestaan, indien althans voor geschikte opvolgers, voor geschikte bedrijfsleiders gezorgd is. Maar voor alles moet men zijn verregaande onkunde overwinnen, onkunde die teweegbrengt dat een man, die een relatie zoekt om | |
[pagina 231]
| |
zijn product voor hem te verkoopen, niet uitrekenen kan wat hem zijn product franco de leveringsplaats kost; onkunde omtrent wat een wissel, een orderbiljet, een naamlooze vennootschap, een vennootschap onder firma is, wat een betalingstermijn, wat rente beteekent, onkunde omtrent de beteekenis en de verbindbaarheid van een contract, dit alles in de hand gewerkt door de meest schreeuwende rechtsonzekerheid, omdat uit machteloosheid op wetgevend gebied het maatschappelijk en zaken-leven van den Javaan nog steeds beheerscht wordt door een phrase, ‘de godsdienstige wetten, instellingen en gebruiken’, wier inhoud niemand kent, een toestand die de leiders van de Sarekat Islam nopen moet om, indien het in het Staatsblad slapend Koninklijk besluit omtrent de onderwerping aan de Europeesche wetgeving (Ind. Stbl. 1913, no. 515) in werking mocht treden, aan de leden hunner vereeniging voor te schrijven, zich aan het Europeesche burgerlijk (except familierecht) en handelsrecht te onderwerpen, ten einde in dit opzicht niet achter te staan bij Chineezen en Arabieren, doch vooral ten einde aan de alle ontwikkeling op economisch en handelsgebied tegenhoudende rechtsonzekerheid te ontkomen. Een wijd veld ligt hier open voor ‘Volkslectuur’, om door het verspreiden van populaire lectuur over onderwerpen als hiergenoemd, Javaansche handelaren en hun zoons in te leiden in het universeele zakenleven en hun een meer practischen kijk daarop te geven. Om nog eens op de coöperatieve toko's terug te komen, - bedrieg ik mij niet, dan zien de voormannen van de Sarekat Islam in de oprichting daarvan meer een middel om de aaneensluiting, de solidariteit onder de Inlanders te bevorderen, dan wel een middel tot economische opheffing of om bepaalde voordeelen van beteekenis te behalen. In elk geval is ter wille van die kleine verbruiks-coöperaties de groote volksbeweging niet ontstaan en is haar hoofdbedoeling daarop ook niet gericht. Men moet bij de beoordeeling van de tokobeweging en in het algemeen bij de reeds gemaakte opmerking dat de S.I. geen bepaald program van actie heeft, één overwegend punt in het oog houden dat alles verklaart. En dit is: dat men erg voorzichtig is en ook moet zijn met het oog op het reeds besproken art. 111 | |
[pagina 232]
| |
RRt., dat vereenigingen en vergaderingen van staatkundigen aard absoluut verbiedt. Dientengevolge is slechts ruimte gelaten voor particuliere werkzaamheid om het beoogde doel in vage omschrijvingen als bevordering van landbouw, handel, nijverheid, onderwijs enz. neergelegd, te bereiken. Maar daardoor tevens is de vereeniging op practisch terrein in menig opzicht op kleindoenerij aangewezen, omdat de vereeniging of, laat men beter zeggen, de Inlandergroep voor het overgroote deel bestaat uit menschen die geen kapitaal bezitten. Zij kan haar bemoeienis niet uitstrekken tot het behandelen van vragen als wat de Staat behoort te doen in het belang van de Inlandsche bevolking op het gebied van politie, rechtspleging, wetgeving, onderwijs, irrigatie, bescherming van den arbeid, van het grondbezit enz., omdat zij daarmede op verboden terrein zou komen. Toch kan een vereeniging wier doel oneindig verder reikt dan het in een of ander bepaald opzicht behartigen van de particuliere belangen harer leden, een vereeniging die eigenlijk geen vereeniging is maar een beweging - gelijk Raden Tjokroaminoto opmerkte - waaraan meer dan 500,000 menschen deelnemen, terwijl de Sarekat Islam slechts een naam is voor de eendracht onder de inheemsche bevolking van Java - onmogelijk buiten het terrein der politiek blijven. Wanneer men zich op meetings beklaagt over willekeur van ambtenaren in zaken van politie en rechtspleging, wanneer men in verband daarmede instellingen en wetsbepalingen critiseert, dan is men reeds op het terrein van de politiek in ruimen zin opgevat, en dit is evenzeer het geval met de Regeering zelve, wanneer zij in hare circulaire aan het volk de plichten van ambtenaren uitlegt en verkondigt dat de ambtenaren er zijn voor het volk en niet het volk voor de ambtenaren. Ik acht dan ook niet onmogelijk dat van wege de Sarekat Islam een actie zal uitgaan om artikel 111 RRt. gewijzigd te krijgen in den zin van art. 9 der Grondwet, zooals reeds is voorgesteld bij een wetsontwerp dat op 28 December 1911 aan de Tweede Kamer werd ingediend, maar tot dusverre onafgedaan is gebleven. Eerst wanneer het recht van vereeniging en vergadering erkend zal zijn en daarmede ook aan de Inlandsche bevolking gelegenheid wordt gegeven om hare belangen en wat daarmede in verband staat in den ruimsten zin te bespreken, | |
[pagina 233]
| |
zal de Sarekat Islam zich nader kunnen verklaren en zal het mogelijk worden haar karakter duidelijk te bepalen. Voorloopig blijft zij een protestbeweging namens de Inlandergroep, die getuigt van de aanwezigheid dezer laatste, met de waarschuwing om met hare belangen rekening te houden en met den bewusten wil om naast de andere groepen te staan te komen. Men zou bezijden de waarheid zijn indien men in haar slechts een zeepbel ziet, bestemd om een oogenblik door de lucht te zweven en daarna uiteen te spatten. Daarvoor is haar invloed reeds te sterk geweest, heeft zij te krachtig geopenbaard wat zij niet wil, waarin voorloopig haar program gelegen is en dat kort samengevat neerkomt op: geen behandeling meer in het sociale leven als minderwaardigen, geen feodale Hoofden met de noodwendig daarmede gepaard gaande willekeur, geen willekeur van Europeesche administratieve ambtenaren die de individueele vrijheid niet ontzien. Erkend moet worden dat de Regeering in de Inlandsche beweging geheel anders opgetreden is dan in de Chineesche beweging waarin zij, onkundig gebleven van wat er onder de Chineezen omging, werd verrast en met alles achteraan kwam, zoodat zij in elk geval den schijn niet heeft kunnen ontloopen van gehandeld te hebben onder invloed van politieke agitatie. Doordien de Regeering thans niet meer alleen drijft op rapporten van Inlandsche en Europeesche bestuursambtenaren, maar direct voeling houdt met de Inlandsche bevolking en met de publieke opinie, welke onder de ontwikkelden van die bevolking ontstaat, heeft zij met hare circulaires aangaande hormat en erfelijkheid van het regentenambt in het volk levende wenschen kunnen voorkomen. Er heeft wisselwerking plaats gevonden, maar ontegenzeggelijk heeft de Inlandsche beweging haar invloed uitgeoefend op de uitvaardiging van de bedoelde circulaires, welke geenszins te beschouwen zijn als doode in het Bijblad opgeborgen voorschriften, maar als allerwegen bekend geworden staatsstukken welke het Bestuur over de Inlandsche bevolking op Java voor de toekomst binden aan een regeeringsprogram in democratischen geest. Onder den invloed van de beweging ziet men de sociale behandeling van den Inlander groote wijziging ondergaan. Ik wijs er slechts terloops op dat in meetings de menigte aan- | |
[pagina 234]
| |
gesproken wordt met toewan2 (mijneheeren), tot verbazing en hilariteit van vele Europeanen, die er nog aan gewennen moeten dat de Inlanders zich menschen gaan gevoelen en als menschen willen behandeld worden, en tot ergernis van nog veel meer andere Europeanen, die het altijd over handhaving van tucht hebben en die zich geen ander standpunt tegenover den Inlander kunnen denken, dan dat van een sergeantmajoor met een berenmuts op. Martial law and no damned nonsense. Met meer nadruk wijs ik op het feit, dat een enkel Regent, die den tijdgeest begrijpt, de pendoppo van zijn regentswoning voor vergaderingen, waar tot oprichting van een S.I. afdeeling besloten zal worden, openstelt. Dan kan men daar een vijftig kringleiders bijeen zien, fatsoenlijke, goed gekleede Inlanders, die allen op stoelen zitten, discussie voeren over de statuten en soms opmerkingen maken die ad rem zijn. Als bijv. art. 6 omtrent de bevoegdheid van het bestuur om aan een lid wegens onwaardigheid het lidmaatschap op te zeggen, in behandeling komt, dan kan men stemmen uit het publiek hooren vragen: ‘Is er geen beroep?’ waarop de leider antwoordt: ‘Já, op het Centraal comité!’ En ziehier nu de groote verandering die over Java komt, als men bedenkt dat deze menschen dezelfde zijn, die, steeds tot ‘den kleinen man’ gerekend, tot dusverre verplicht waren als kodoks (kikvorschen) op den grond te hurken wanneer zij in tegenwoordigheid van een meerdere waren en te zwijgen, zoolang hun niets gevraagd werd. Ik wijs op het feit dat men stoelen en banken gaat aanschaffen voor getuigen en beklaagden op de terechtzittingen van de landraden. Verstandige particulieren houden rekening met de beweging. Ik wijs bijv. op het beteekenisvolle feit dat de administrateur van een groote suikerfabriek op Java in Mei van het vorige jaar een circulaire richtte tot zijn machinisten, scheikundigen, electriciens en goedanggeemployeerden, waaraan de volgende woorden zijn ontleend: ‘Ingevolge de heerschende beweging onder de Javanen is het noodig dat met beleid en kalmte door de Europeanen wordt opgetreden. Daar er verscheidenen onder u zijn die weinig of niets van de Inlandsche taal kennen, nog te korten tijd in Indië zijn om het doen en laten van een Javaan te begrijpen, zoodat dikwijls een order verkeerd wordt begrepen | |
[pagina 235]
| |
en uitgevoerd terwijl gij daar zelf de aanleidende oorzaak van zijt door uw gebrek aan taalkennis, zoo is het onrechtvaardig u boos te maken op het werkvolk, dat zooveel minder ontwikkeld is dan u. Tegenover het werkvolk moet flink maar kalm worden opgetreden, er mag in het geheel niet worden geslagen; wanneer dat gebeurt zal de Europeaan steeds door mij in het ongelijk worden gesteld en bij herhaling, worden ontslagen’. De beweging werkt verder uit dat de Inlander zijn houding van stilzwijgen, van doffe berusting, zijn standpunt van ‘klagen geeft toch niets’, gaat verlaten en in publiciteit een middel van contrôle op ambtenaren, Inlanders zoowel als Europeesche, gaat vinden. Terecht schreef de hoofdredacteur van de Locomotief:Ga naar voetnoot1) ‘Het is de groote kracht van de Inlandsche beweging, dat de bevolking in de S.I. leiders hare vertrouwensmannen ziet tegenover wie zij het zwijgen verbreekt en dat deze den weg naar de openbaarheid hebben gevonden’. Door protesten van Inlandsche zijde en onder invloed van de beweging is de regel van regeeringsbeleid ontstaan, die thans vrijwel als een axioma geldt, dat namelijk Chineezen niets mogen krijgen boven Inlanders, een regel van vèrdragende strekking. Immers tegenover dringende vertoogen van Chineeschen kant om de ongelijkheid in den rechtstoestand der Chineezen, bij dien van Europeanen vergeleken, op te heffen, kunnen wij niets anders stellen dan in het Oosten ten eenemale verouderde redeneeringen. Hervorming is dus urgent. Maar Inlanders kunnen niet meer buitengesloten worden en zoo zullen ook zij in de hervorming deelen. Op deze wijze zijn wij naar de unificatie van de rechtspraak geduwd, een beginsel dat met den thans ingestelden landrechter als rechter voor allen zonder onderscheid van ras is ingezet. En ik herinner er aan dat de Chineesche beweging aanleiding gaf tot de oprichting van Hollandsch-Chineesche scholen, waarop thans de Hollandsch-Inlandsche scholen volgen. Of de Sarekat Islam zal blijken een blijvende vereeniging te zijn, valt moeilijk te voorspellen. Komt art. 111 RRt. gewijzigd te worden en gelukt het den voormannen in de | |
[pagina 236]
| |
vereeniging om het godsdienstig element binnen de perken te houden, dan laat het zich aanzien dat de vereeniging een overwegend staatkundig karakter verkrijgt en periodiek Javanen-congressen zal organiseeren, waarop de wenschen van de Inlandergroep in resolutiën zullen worden neergelegd. Maar welk ook het lot der vereeniging zal zijn, de geest waaruit zij geboren werd blijft, en deze zal, zoo noodig, tot nieuwe organisaties aanleiding geven. Bekendheid met dien geest moet leiden tot de erkenning, dat bij het besturen van Java op den duur botsingen met de Inlandsche bevolking alleen dan kunnen vermeden worden, indien het bestuur gevoerd wordt volgens democratische beginselen.
Den Haag, 20 Juli 1914. Mr. P.H. Fromberg. |
|