De Gids. Jaargang 78
(1914)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 160]
| |
Het Parijsche Théâtre français gedurende den oorlog van 1870/71.‘Wir würfeln wieder einmal um die grössten Einsätze. Noch vor vier Wochen ahnte niemand, dass Russland ein “Todfeind” sei. Jetzt... Vor Jahren wars England, vorher und zwischendurch Frankreich. Wie 's trifft. Aber wie 's trifft: unsre Bücher und Theater und Philosophen und all das - können wir, glaub' ich, bis auf weiteres einmotten.’Ga naar voetnoot1) Zoo schreef, in een woord tot de lezers dat van weinig krijgsenthousiasme getuigt, Siegfried Jacobsohn, de hoofdredacteur van het tooneelweekblad ‘Die Schaubühne’, in het nummer van 6 Augustus.Ga naar voetnoot2) De schouwburgen in Duitschland mogen nog hier en daar met de overgebleven krachten gelegenheidsvoorstellingen geven om den thuisblijvenden wat afleiding en den bij het tooneel betrokkenen eten te geven, het groote ‘Würfelspiel’ maakt dat voor ander spel de rechte zin ontbreekt en dat, in het algemeen, de schouwburgen gezegd kunnen worden tot nader order te zijn ‘eingemottet’. | |
[pagina 161]
| |
In Frankrijk is het nog erger. In de tooneelstad bij uitnemendheid, in Parijs, zijn alle schouwburgen van begin Augustus af gesloten geweest. En dat men zoo spoedig tot sluiting overging, is vooral merkwaardig voor wie weet met hoeveel geestkracht in het oorlogsjaar 1870/71 de Parijsche schouwburgen, en in het bijzonder het Théâtre français, den strijd voor het bestaan hebben volgehouden. Het stukje tooneelgeschiedenis, dat in die dagen door het Huis van Molière gemaakt werd, is belangrijk genoeg om nu nog te worden herdacht.
De Fransche Molieristen hebben, van 1854 af, een tijdlang de goede gewoonte gevolgd, op elken 15den Januari Molière's geboortedag te Parijs te vieren met een ‘banquet’, waarop in toespraken, voordrachten en gedichten de groote tooneeldichter werd herdacht. Een van de merkwaardigste van die ‘banquets’ was misschien wel dat van 15 Januari 1882, al ware het enkel om hetgeen de oud-administrateur van de Comédie française, Edouard Thierry, daar aan de verraste gasten ten beste gaf. Hij las er namelijk een bladzijde voor van wat hij noemde zijn ‘Carnet d'Ambulance’, een boek met aanteekeningen, gehouden van 15 Juli 1870 tot 31 Mei 1871, gedurende den oorlog met Pruisen, het daarop gevolgd beleg van Parijs en de dagen der Commune. ‘Carnet d'Ambulance’ noemde de oud-administrateur de door hem gehouden agenda's, omdat in de dagen van ‘l'année terrible’, door eenige vrouwelijke artisten van den schouwburg, in den foyer van het theater een kleine ambulance was ingericht, wier geschiedenis naast die van den door Thierry beheerden schouwburg hier van dag tot dag werd opgeteekend. De voorgelezen aanteekening was die van den 15den Januari 1871 en luidde in hoofdzaak aldus: 15 Janvier 1871. Cette nuit, par intervalles, de terribles volées d'obus. Ce matin, la canonnade ne cesse pas au sud- | |
[pagina 162]
| |
est. Dans le quartier du Palais RoyalGa naar voetnoot1) comme dans celui de la BastilleGa naar voetnoot2), détonations d'artillerie sans interruption. Hier krijgt men al een kijkje van hetgeen er op een der hachelijkste oogenblikken van dien bangen tijd in het Huis van Molière omging. Het incident van het stukje kaas is bijzonder karakteristiek. Men herinnert zich het tooneeltje uit le Dépit (Acte IV sc. 4), waarin Marinette en Gros René, aan het kijven, elkaar de wederzijdsche cadeautjes toesmijten: M... pour te montrer que tu m'es à mépris,
Voilà ton demi-cent d'épingles de Paris,
Que tu me donnas hier avec tant de fanfare.
Gr. R. Tiens encor ton couteau. La pièce est riche et rare,
Il te coûta six blancs lorsque tu m'en fis don.
M. Tiens les ciseaux avec la chaîne de laiton.
Gr. R. J'oubliais d'avant-hier ton morceau de fromage.
Tiens...
| |
[pagina 163]
| |
...En dan gooit hij het weg. Het Parijsche schouwburgpubliek van Januari 1871 zou geen Parijsch schouwburgpubliek geweest zijn, wanneer het dit verachtelijk weggooien van een stuk kaas niet terstond in verband had gebracht met den toestand van het oogenblik, de naderende schaarschte van levensmiddelen, en er, hoe ernstig de toekomst ook wezen mocht, een grap van gemaakt had. Het standbeeld van Voltaire, dat met zooveel zorg in veiligheid werd gebracht, is het beroemde van Houdon, dat nog in den foyer te zien is.
Wat er in de tien maanden van verschrikking voorviel op het tooneel en in de ambulance van de Comédie française staat te lezen in de beide door de uitgevers Tresse en Stock tot een boekdeel vereenigde agenda's, in 1887 onder den titel ‘La Comédie française pendant les deux sièges (1870-1871)’ uitgegeven. Van de geschiedenis van de rampen en wederwaardigheden, welke Parijs in dezen tijd getroffen hebben, is dat wat binnen de muren van het Huis van Molière voorviel, zeker een merkwaardig hoofdstuk, een dat tevens toont welk een plaats, in de dagen van haar hoogsten bloei, de Comédie française in het Parijsche leven innam, met welk een zorg deze kunstinstelling werd bewaakt en hoe de aloude stichting in moeielijke tijden haar grooten naam wist te handhaven.
Vijftien Juli 1870. Het wetgevend lichaam had met bijna algemeene stemmen tot den oorlog besloten. Het was de zitting waarin de, vorig jaar overleden, minister Emile Ollivier zich de hem tot zijn dood toe nagehouden uitdrukking liet ontvallen dat hij ‘de coeur léger’ voor den oorlog stemde. Thierry teekent terstond aan: ‘Il a dit un mot malheureux: “qu'il avait le coeur léger” au lieu de dire: “la conscience tranquille.”’ Al dadelijk doet zich de vraag voor, wat het Théâtre français in deze dagen mag vertoonen. Ponsard's Le Lion amoureux is in studie. Het stuk maakt sedert 1866 deel uit van het repertoire. Maar misschien zouden de republikeinsche | |
[pagina 164]
| |
tirades welke Ponsard zijn held, het lid der conventie van 1792, Humbert, in den mond legt, in dezen tijd - de stemming tegen het keizerrijk en den keizer werd hoe langer hoe vijandiger - tot demonstraties aanleiding kunnen geven. En dan, hoe te doen met de Marseillaise? Het lied brandde velen op de lippen. Er was alle kans dat het parterre er om vragen zou, en men had aan alle café's-concerts toegestaan het te spelen. In het Theâtre français, dat toen nog een orkest rijk was, zou men het lied laten spelen, wanneer er om gevraagd werd, maar het niet laten zingen. Maandag den 18en Juli wordt Le lion amoureux vertoond voor een stampvol parterre. De republikeinsche tirade van Humbert wordt gebisseerd. Hetzelfde had plaats gehad bij de eerste voorstelling in 1866 en Sarcey had bij die gelegenheid opgemerkt: ‘C'était une erreur, car ce morceau de poésie n'est pas une cavatine d'opéra.’ Maar, had hij er bijgevoegd: ‘la passion du public excusait tout.’ En datzelfde excuus gold ook nu... Men vraagt de Marseillaise: het orkest speelt het lied. Maar dan roept men om Agar... Agar, wier optreden in ons land de ouderen onder ons zich zeker zullen herinneren, was haar loopbaan begonnen als zangeres in een Parijsch café-chantant van lagen rang ‘Au cheval blanc’, van daar kwam zij aan het ‘Théâtre Baumarchais’, waar een leeraar van het Conservatoire, Ricourt, haar ontdekte en haar aanraadde, haar tragischen aanleg door studie te ontwikkelen. Haar fraai oostersch type, haar diepe spreekstem en haar voortreffelijke dictie bezorgden haar al spoedig een plaats aan den Odéon-schouwburg (waar zij o.a. met Sarah Bernhardt triomfen vierde in Le passant van Coppée) en kort daarna aan het Théâtre français. Later bleef zij een tijd lang van het tooneel verwijderd, totdat Emile Augier haar uit haar afzondering riep om haar de hoofdrol in Les Fourchambault toe te vertrouwen. Nog later zou ook deze Ster verdwijnen vóor haar tijd en, een schim van het hetgeen zij vroeger was, nog enkele jaren met een rondreizenden troep rondzwerven om, aan het eind der vorige eeuw, vergeten en in armoede te sterven. J.T. Grein, in zijn, ‘Premières of the year’ verhaalt dat een Engelsch letterkundige, criticus van talent, die haar eens bewonderd had, op het bericht van haar dood, zich harer | |
[pagina 165]
| |
niet anders wist te herinneren dan als ‘Phèdre with the beautiful arms’. ‘Agar!’ riep het publiek, maar Agar verscheen niet. Later zou zij nog menigmaal gelegenheid vinden, het publiek door het zingen van het revolutionnaire lied in geestdrift te brengen. Wel had Coquelin, zijn naam eer aandoende altijd haantje de voorste, voor zich de eer opgeeischt de Marseillaise voor te dragen, maar die eer bleef Agar voorbehouden. En terecht. Had niet zelfs de intendant van de voorstellingen aan het keizerlijk hof aan zijn Meester verklaard, dat de Marseillaise in het Théâtre français beter gezongen werd en grooteren indruk maakte dan op elken anderen schouwburg. De tijdsomstandigheden brachten weldra een ander gedicht naar voren: Le Rhin allemand, het vers met den aanhef: Nous l'avons eu votre Rhin allemand,
dat de Musset schreef als antwoord op Becker's Sie sollen ihn nicht haben
Den freien Deutschen Rhein...
en dat door Delaunay onder geestdriftige toejuichingen werd voorgedragen. Er kwamen echter dagen, waarin het raadzamer geoordeeld werd, dit uitdagend gedicht niet meer te doen hooren en waarin ook voor de voordracht van de Marseillaise voorzichtigheid werd aangeraden. Het was, toen er, omstreeks 7 Augustus, onheilspellende berichten kwamen van het Fransche leger, en er van ‘glorie’ geen sprake meer was. DoucetGa naar voetnoot1) meende dat men beter zou doen, telkens te wachten tot het publiek om het lied vroeg en dan, in plaats van Le jour de gloire est arrivé,
te zingen: Le jour de vaincre est arrivé.
Eer men een maand verder was, zou helaas blijken, dat er noch op ‘gloire’ noch op ‘vaincre’ meer te hopen viel... Den 11den September verschenen de dagbladen in rouwrand, en berichtten zij de overgave van het leger van Mac Mahon en de gevangenneming van den Keizer. Denzelfden | |
[pagina 166]
| |
dag werd de Republiek uitgeroepen. De insignes van het keizerrijk werden afgehaald van het Louvre en van andere openbare gebouwen. In het Théâtre français nam men het borstbeeld van den keizer uit den foyer en de keizerskroon van de keizerlijke loge, het aanplakbiljet van de avondvoorstelling verscheen zonder het gewone opschrift: ‘Comédiens français ordinaires de l'Empereur’. Het Parijsche volk - ‘ondoyant et divers’ als het steeds geweest is - was van rouw over het ontzettende dat daar te Sedan was voorgevallen, in uitbundige vreugde overgeslagen. Met het mooie weer van den herfstdag, een Zondag bovendien, was het alsof Parijs feest vierde. Des avonds wordt Le Lion amoureux nog gespeeld. Maar men acht het toch gepaster, den Dinsdag daarop te sluiten. Op het aanplakbiljet kon men lezen: ‘Relâche pour cause d'indispositon’. Er was voor dertig franken aan plaatsen besproken!
Reeds vroeger was het plan geopperd, in den foyer van het Théâtre français een ambulance in te richten. Dit denkbeeld wordt thans weer opgenomen en de actrices Madeleine Brohan, Favart, Jouassain verklaren zich bereid als patronessen er van op te treden; zij beginnen met vier bedden en de noodige lakens te leveren; al de sociétairesGa naar voetnoot1) zullen 40 franken storten en eenige van haar nemen zich voor, te collecteeren voor de ambulance. Zij worden daarin bijgestaan door de pensionnaire, mlle Agar, die zich met grooten ijver van dit liefdewerk kweet. De voorraad bedden met toebehooren groeit al spoedig tot een en twintig. Verschillende geneesheeren en chirurgen bieden hun diensten aan. Alles is gereed om de eerste gewonden te ontvangen. Den 14den September komen er twee; beiden gewond te Sedan; zij worden in den grooten foyer verpleegd door twee zusters van de Onbevlekte Ontvangenis; het kruis dat deze | |
[pagina 167]
| |
meebrachten, wordt vastgespijkerd op de houten kist, die tot bescherming dient van het standbeeld van Voltaire. ‘Dors-tu content, Voltaire?’ De foyer der artisten wordt voor operatiezaal ingericht. Vol ijver wordt de administratie door de patronessen gevoerd, en ook de administrateur van het Théâtre français, Thierry zelf, is vol zorg voor zijn ambulance. Hij is er zóó van vervuld, dat een tooneelschrijver, die hem over een stuk komt spreken en daartoe geen gelegenheid vindt, boos weg loopt, zeggende: ‘On ne peut vous parler que de malades aujourd'hui.’ Thierry teekent hierbij aan: ‘Plus tard nous parlerons des pièces malades.’ In en buiten de ambulance ontwikkelt mlle Agar den grootsten ijver. Niet alleen gelukt het haar heel wat geld op te halen, maar zij vormt het plan om zelf de gewonden op te zoeken in het bosch van Meudon, waar slag geleverd wordt. En wanneer zij er op het slagveld gevonden heeft, vervoert zij ze naar haar eigen woning, om, geholpen door haar dienstbode, ze daar te verplegen. Onder die gewonden is een jeugdige Turco, een zachtaardige jonge man, maar een verwoed Pruisenhater. Er wordt een Pruisische gewonde verwacht en Agar acht het raadzaam haar jongen gast te vermanen: ‘J'espère que tu seras bien sage, que tu le laisseras tranquille et que tu ne lui diras rien du tout.’ En de Turco: ‘Li dirai rien; mais, la nuit, irai li couper le cou’.
Intusschen zijn de Pruisen Parijs steeds dichter genaderd, het beleg staat voor de deur, en daarbinnen vangen de politieke twisten aan en steekt de Commune het hoofd op. De gewone tooneelvoorstellingen hebben niet meer plaats; men denkt echter aan het inrichten van matinées, waar verzen zullen worden voorgedragen. Maar welke verzen? Men spreekt van de Châtiments, de reeks gedichten, waarmee Victor Hugo Napoleon III heeft bestookt. Legouvé wil er een matinée mee vullen, waar letterkundigen elk een gedicht zouden voordragen. Hugo stelt den geheelen bundel ter beschikking van het Théâtre français en op de opmerking van Thierry dat de tooneelspelers nog pas geleden den titel droegen van ‘Comédiens ordinaires de l'Empereur’, is zijn | |
[pagina 168]
| |
antwoord, dat Sedan iedereen heeft vrij gemaakt tegenover den keizer en het keizerrijk. Frankrijk, zegt hij, heeft kanonnen noodig; hij geeft zijn Châtiments om uit de opbrengst van de matinée aan Frankrijk een geweldig kanon ten geschenke te geven. Minister Jules Simon zou, ter wille van Hugo, zich niet verzetten tegen het lezen van Les Châtiments. De administrateur blijft echter bezwaar maken: zal het publiek, zoo vraagt hij, het ons niet kwalijk nemen, dat wij zoo spoedig vergeten welk een persoonlijke dankbaarheid wij den keizer verschuldigd zijn? De matinée heeft den 25en October plaats. Het programma bestaat uit een openingswoord van Edouard Thierry, een lezing van Legouvé met den titel: L'alimentation morale pendant le siège, fragmenten uit Horace en Le Misanthrope, patriottische gedichten van Eugène Manuel en Bergerat, en de Marseillaise, gezongen door mlle Agar, - maar Les Châtiments komen er niet op voor. Agar had twee van haar herstellenden meegebracht, die in de voormalige keizerlijke loge geplaatst worden; achter hen, een weinig verscholen, bevinden zich de twee geestelijke liefdezusters (religieuses). Van een andere matinée vertelt Thierry dat, na het 3e bedrijf van Le Mariage de Figaro, de acteur, die Bazile gespeeld had, in den omtrek van den foyer met zijn grooten hoed op rondloopend, er de beide religieuses ontmoette - een tooneeltje, dat Théophile Gautier, die er juist op afkwam, bijzonder had getroffen. De oorlogstoestand brengt den schouwburg en de ambulance herhaaldelijk in groote geldelijke moeilijkheid. Van avondvoorstellingen is nog vooreerst geen sprake: met het gas moet zuinig worden omgegaan en weldra zal de zaal enkel met petroleum-lampen verlicht worden. Got in zijn JournalGa naar voetnoot1) vertelt dat hij den 15den Januari den Sosie in Amphitryon speelde voor een volle zaal, maar zonder vuur en bij het flauwe schijnsel van olie en petroleum. Gebrek aan brandstof, de duurte van alle levensmiddelen, gebrek aan vleesch en aan brood laten zich vooral ook in de ambulance gevoelen. En dan rijst de vraag: zal het | |
[pagina 169]
| |
Théâtre français zijn subsidie uitgekeerd krijgen? In een bijeenkomst van het Comité van administratie, den laatsten November gehouden, was reeds gebleken, dat de geldelijke toestand zeer kritiek was en dat men weldra voor een leege kas zou komen te staan. Wat te doen? Moet men den schouwburg sluiten en de pensionnaires naar huis zenden? De beslissing wordt verdaagd en tot zoolang blijft de schouwburg gesloten. In dien tusschentijd krijgt de ambulance een hoogen gast, met een kogel in den arm, den luitenant kolonel graaf de Vigneral. De kolonel is een bekende persoonlijkheid in de Parijsche high life, - een van de eerste bezoeken die hij ontvangt, is dat van de destijds beroemde Isabelle, de bloemenverkoopster van de Jockey-Club! Den 5den December is er weer vergadering van het Comité van administratie van den schouwburg en men besluit, in het belang van hen, die van den schouwburg moeten leven, niet te sluiten en te trachten de droevige crisis door te komen. Er wordt een stelsel van verdeeling aangenomen, gegrond op het bestaande tractement van de artisten en beambten, welke uitkeeringen eerst zullen beginnen te loopen van het oogenblik dat de voorstellingen weer beginnen. In de maand December valt weinig merkwaardigs voor. Er worden eenige stukken ingestudeerd en gerepeteerd en er wordt een enkele matinée gegeven. Aan het eind van de maand, den 28sten, roept de administrateur de sociétaires tot een algemeene vergadering bijeen, waarin hij mededeelt dat op dien dag de staat van de kas een schuld van 60,000 frcs. aanwijst tegen een saldo in kas van 11.823 frcs. 24 cents. Er zal dientengevolge aan het geheele personeel niet meer kunnen worden uitgekeerd dan een halve maand, berekend naar de proportioneele schaal, den 6den December vastgesteld. Dit voorstel wordt zonder tegenspraak goedgekeurd. De sociétaires schikken zich in het onvermijdelijke.
Zoo gaat het jaar 1871 in. Schouwburg en ambulance raken elkander op steeds meer punten. In het begin van Januari toont de administrateur aan Henri de Bornier, den schrijver van La fille de Roland, de voormalige keizersloge, herschapen in een ‘chambre mortuaire’. | |
[pagina 170]
| |
De Bornier is er zóó door getroffen, dat hij er een gedicht op wil maken, door mlle Favart voor te dragen. Thierry zal intusschen nazien op welken dag, tijdens de tentoonstelling van 1867, koning Wilhelm de voorstelling in het Théâtre français heeft bijgewoond. Dat zal dan zeker door de Bornier op vernuftige wijze in zijn gedicht moeten worden ingelascht. Heel sympathiek lijkt mij dit alles niet. Of het ding tot stand is gekomen, staat niet vermeld. Den 15den Januari, op den Molière-dag, heeft de voorstelling plaats, waarvan het relaas op het ‘banquet’ door Thierry uit zijn agenda werd voorgelezen.Ga naar voetnoot1) Het bombardement houdt steeds aan. En onder de voortdurende zorgen en angsten, die dit met zich brengt, blijft de Comédie, al keuren velen het af, zoo goed het haar mogelijk is, haar voorstellingen geven. Een ervan, die van 19 Januari, onder bijzonder treurige omstandigheden. De Comédie telde onder haar pensionnaires een jong tooneelspeler, oud-leerling van het Conservatoire, van wien men goede verwachtingen had, Didier Seveste. In het dagboek van Thierry vind ik hem in November vermeld als opgetreden in de rol van Figaro in Le mariage de Figaro. Later had hij dienst genomen bij de Carabiniers, met den rang van onder-officier; hij wilde, zoo had hij aan zijn moeder gezegd, zich onderscheiden als soldaat, ten einde als acteur des te meer gewaardeerd te worden. Nog den 18den had de administrateur uit Courbevoie een brief van hem ontvangen, waarin hij zijn leedwezen uitspreekt, den 15den niet aan de zoogenaamde Cérémonie, het gebruikelijde défilé van al de leden van den troep voor de buste van Moliére, te hebben kunnen deelnemen. En nu, den 19den, wordt hij, te Buzenval gewond, met een kogel in de dij daar binnen gedragen, kermende van de pijn welke hem zijn op vier plaatsen gebroken been bij elke beweging veroorzaakt. Eén ding troost hem: hij is nu in zijn schouwburg, temidden van zijn kameraden.... Onder dit alles, terwijl het gekerm van den gewonde, die de trap wordt opgedragen, tot in de zaal doordringt, gaat de voorstelling haar gang.... | |
[pagina 171]
| |
In de ambulance geniet de sympathieke vijf en twintigjarige, als een kind des huizes dat hij is, de meest zorgvolle verpleging. ‘Ik zal altijd nog wel La Flêche kunnen spelen,’ zegt hij met galgenhumor. Harpagon in L'Avare scheldt La Flêche immers uit voor ‘chien de boiteux’! Maar hij zal de planken nooit meer kunnen betreden, zelfs niet als een kreupele. Nog één lichtstraal valt er op zijn ziekbed, wanneer, den 22sten Januari, Generaal Schmitz hem het eerekruis komt brengen. Den 31sten Januari, sterft hij... Er sterven er veel in de ambulance van het Théâtre français, en dat is zeker niet te wijten aan de verpleging, die met de meeste toewijding plaats heeft. Maar een schouwburg-foyer kan moeielijk een ideaal-hospitaal zijn. De ventilatie laat er te wenschen over, de verwarming kan niet altijd goed geregeld worden en ook in andere opzichten geeft zij aanleiding tot de critiek, die haar niet wordt gespaard. Thierry antwoordt op die aanmerkingen in zijn dagboek: ‘Notre ambulance est ce qu'elle est, et ce que sont toutes les autres. Il faut l'accepter telle qu'elle est, ou ne pas y venir.’ Heeft men wellicht, om de kritiek in sommige dagbladen wat milder te stemmen, een bezoek van den aartsbisschop uitgelokt? Dat bezoek, dat den 6en Februari plaats heeft, is een gewichtig oogenblik in de geschiedenis van de ambulance, en ook door de ‘mise en scène’ merkwaardig. De aartsbisschop wordt boven aan de groote trap door den administrateur opgewacht. Daar bevinden zich, behalve mevrouw Thierry, Madeleine Brohan, mlle Favart, mme Lafontaine, mme Jouassain en nog eenige andere die alle voor hem buigen en over wie hij zijn hand ten zegen uitstrekt. Dan neemt Monseigneur Thierry's arm en zegt: ‘Geleid me, ik verlaat me op u: hier ben ik uw parochiaan’. De administrateur brengt hem naar de ambulance, waar hij elk van de convalescenten - er zijn geen eigenlijke zieken meer - vriendelijk en geestig toespreekt. Aan Thierry's dochtertje en aan de vrouw van den dokter had hij vroeger reeds een bidprentje beloofd. De pastoor van St. Roch, die den aartsbisschop vergezelt, heeft de prentjes bij zich en geeft ze hem, terwijl de dokter hem de pen aanreikt met verzoek ze te willen teekenen. Nu strekken al de aanwezigen de | |
[pagina 172]
| |
hand uit om ook zoo'n geteekend bidprentje te mogen ontvangen en Monseigneur gaat gewillig voort met teekenen... Und Jeder geht beschenkt nach Haus. De moeilijkheden, waarmede het Théâtre français heeft te kampen, zijn nog niet aan een eind. De vraag of er gespeeld zal worden komt telkens weer te berde. Gedurende den korten wapenstilstand, die met de Pruisen is aangegaan, moeten alle schouwburgen sluiten, maar voor het Théâtre français wordt een uitzondering gemaakt. Iets anders is het wanneer, den 27sten Februari, de Pruisen binnen Parijs gekomen zijn; dan sluit ook het Huis van Molière. Den 8sten Mei schrijft Thierry in zijn agenda: ‘Het Théâtre français is niet gesloten, dat is alles wat men zeggen kan, maar een werkelijk open theater is het evenmin. Elken dag verliezen wij geld en ik sta er niet voor in, niet gedwongen te zullen zijn, zoo onzekere voorstellingen te moeten staken’. Onder al die wederwaardigheden rijpt bij Thierry het besluit om af te treden en den sociétaires de zaken zelf te laten regelen. Hij dient zijn verzoek om ontslag in, waarop echter de beslissing nog vooreerst niet zal vallen. De Commune staat voor de deur en wanneer deze de baas is geworden, komt de ‘citoyen directeur’ onder de bevelen te staan van een zonderlinge autoriteit in zake van kunst. Bij het uitgaan van een voorstelling van een der blijspelen van Molière hoort men een kolonel van de Commune, wien de vertooning verveeld heeft, tot de dame die hem vergezelde zeggen: ‘Eh bien! voilà donc ce que c'était que cette littérature corrompue de l'Empire! pas même amusante!’ De nieuwe militaire bevelhebber van het Palais Royal, waaronder het Théâtre français behoort, laat den administrateur weten dat wanneer hij niet den schijn wil wekken van de Commune niet te erkennen, hij een piket schutterij (garde nationale) heeft aan te vragen om als politie in en om den schouwburg dienst te doen. Een anderen keer komen twee officieren van diezelfde garde vragen, waarom er den vorigen dag niet gespeeld is. In het algemeen is de Commune zeer welwillend tegenover de Comédie, en haar leden maken van de door haar aangevraagde vrijplaatsen een druk gebruik. Klaagt Thierry dat het hem moeilijk valt te blijven spelen, omdat de Commune beslag legt op de mannelijke | |
[pagina 173]
| |
leden van zijn troep tusschen 19 en 40 jaar, dan belooft de bevelhebber dat hij aan de acteurs een vrijgeleide zal geven; trouwens, zij hebben zich slechts in te schrijven in zijn regiment en hij zal hun geen enkelen dienst laten doen. Zekere kapitein Marigot deelt mede dat hij zijn rapport over het Théâtre français heeft uitgebracht: de Commune is tevreden, maar zij vindt - dat wil zeggen: kapitein Marigot vindt - dat de voorstellingen niet gevarieerd genoeg zijn. Hij vraagt om Le Lion amoureux, en als men hem zegt dat de daarvoor benoodigde acteurs ontbreken, dan betreurt hij dit, maar hij weet raad: hij zal Coquelin cadet, die jong is en tot de marschregimenten behoort, laten arresteeren. Zoo zal de Commune voor de aanvulling van den troep zorgen! Dat de voorstellingen niet gevarieerd genoeg waren, gelijk de kapitein der Commune opmerkte, had zijn geldige reden. Ten einde de Vereeniging, het ‘Théâtre français’, te redden van den geldelijken ondergang, welken zij tegemoet dreigde te gaan, was de tooneelspeler Got, met goedvinden van den administrateur, met de eerste artisten van het gezelschap naar Londen vertrokken. Met de koppige doorzettingskracht, waarover hij als Bretagner te beschikken had, was het hem gelukt, tal van moeielijkheden te overwinnen, en, terwijl de schouwburg te Parijs met slecht of nauwelijks bezochte vertooningen, met een half geoefend troepje jonge tooneelspelers zoo goed als het ging ingestudeerd, gebrek leed, te Londen een reeks van voorstellingen te geven, waarvan de eerste, Tartufe, op 1 Mei, reeds een zuivere winst gaf van 3.608 francs. In den loop van Mei laat hij Thierry 5000 francs ter hand stellen. Den vorigen dag had men in het Théâtre te Parijs met Phèdre 54 francs ontvangen! Daar Got en de zijnen tot 8 Juli in Londen bleven spelen en de aanteekeningen van Thierry slechts loopen tot 31 Mei, heb ik niet kunnen vinden hoeveel van de opbrengst der onderneming het Théâtre français ten goede is gekomen. In elk geval heeft het zijn bestaan kunnen rekken tot aan de Commune.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 174]
| |
Al had het met groote tegenspoeden te worstelen gehad, het gebouw was gespaard gebleven in een tijd dat in zijn onmiddellijke nabijheid de Tuileriën en het Palais Royal, door de communards in brand gestoken, in vlammen opgingen en zelfs een gedeelte van het Louvre door het vuur werd aangetast. Een middellijk slachtoffer van de Commune werd de voortreffelijke tragédienne Agar, die zich, zoowel door hare verpleging van gewonden als door de aangrijpende wijze waarop zij de Marseillaise zong, populair had gemaakt. Van alle kanten werd zij uitgenoodigd tot medewerking in concerten voor liefdadige en vaderlandslievende doeleinden. In het begin van Mei had zij hare medewerking toegezegd aan een concert in het Paleis der Tuileriën, waarvan het affiche vermeldde: ‘Dans le palais des Tuileries, qui servira pour la première fois à une oeuvre patriotique’. Maar de ‘citoyens’ die dit feest hadden op touw gezet bleken in zulk een vaderlandslievend werk nog maar dilettanten. Het ging er zoo wanordelijk toe, dat Agar, het gejoel en gebrul van het vaderlandslievend publiek niet kunnende overstemmen, het al spoedig moest opgeven. Bij een, enkele dagen later, beter georganiseerd concert in hetzelfde Paleis, werd zij, tenèinde den slechten indruk van het vorige weg te nemen, onder aan de groote trap ontvangen door een schitterend état-major. Een dubbele haag gardes nationaux presenteerde het geweer voor haar. Men vroeg haar, nu de zuil van de place Vendôme met het standbeeld van Napoleon I omvergehaald zou worden, als gelegenheidsgedicht L'idole van Auguste Barbier voor te dragen. L'idole was een heftige aanval van den dichter der Iambes op Napoleon I, den ‘Corse à cheveux plats’, wiens beeld in 1814 van de Vendôme-zuil was neergehaald, maar later, onder de Restauratie, er weer op werd geplaatst. In het gedicht met zijn Je n'ai jamais chargé qu'un être de ma haine,
Sois maudit, o Napoléon!
waren genoeg strofen van toepassing te maken op ‘Napoléon le Petit’ om, voorgedragen door een Agar, hevige demonstraties uit te lokken. Agar weigerde, zich daarvoor te leenen. Eveneens weigerde zij, de Marseillaise te zingen en, van het | |
[pagina 175]
| |
orkest af zich tot het publiek wendende, zeide zij dat zij, voor den vijand, en, van heeler harte, tégen den vijand het lied had gezongen, maar dat, nu zij den vijand van Frankrijk niet meer tegenover zich had, zij het ‘aux armes!’ niet meer kende en niet meer wilde kennen. Diepe stilte. Het publiek wist niet hoe zich te houden. Het redde zich uit de moeielijkheid door een geweldig applaus. Het was een mooie avond voor Agar. Maar, niettegenstaande haar flinke, zelfstandige houding, zou haar optreden voor de communards haar later nog herhaaldelijk verweten worden. De reactionnaire bladen, de Figaro vooraan, stookten het publiek tegen haar op. De arme kunstenares kon geen goed meer doen. Lang bleef zij van het Théâtre français verwijderd; slechts een enkele maal trad zij nog op in Augier's Fourchambault. Dat zij als reizende tooneelspeelster, lichamelijk en geestelijk gebroken, haar leven voortzette om het in armoede te eindigen, vermeldde ik reeds.Ga naar voetnoot1)
Edouard Thierry strekt het tot eeuwige eer, dat hij de kunstinstelling, waarover de zorg hem was toevertrouwd, gedurende het verschrikkingsjaar 1870/71 heeft weten overeind te houden. Sarcey, die gedurende de jaren van Thierry's beheer, van 1859 tot 1871, het dikwijls met hem oneens was en hem vaak krachtiger had willen zien optreden, brengt in een feuilleton in de Temps van 20 Juli 1885Ga naar voetnoot2) hulde aan den zedelijken moed, de vastheid van karakter, welke de administrateur in de bange maanden van '70 en '71 aan den dag legde. Onwrikbaar op zijn post, de tooneelvoorstellingen zoo goed mogelijk in orde brengend, handig omspringend met de lieden van de Commune, wier belangstelling voor de zaken van de Comédie het hem gelukte te winnen, zoo doende de slagen afwendende die haar dreigden, wist hij, gesteund door Got in zijn Londensche campagne, de uitnemende kunstenaars en kunstenaressen, die zijn troep vormden, bijeen te houden, en het Huis van Molière voor ondergang te behoeden. J.N. van Hall. |
|