De Gids. Jaargang 78
(1914)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
De Inlandsche beweging op Java.I.Woelig Java! Het was het lot der Inlandsche groep te werken voor de beide andere groepen, die der Europeanen en die der Chineezen, en zelve te blijven wat zij was. Berusting in dat lot als in een fataliteit was haar kenmerk. En thans, wanneer wij gewagen van woelig Java, dan is dat juist met het oog op de Inlandsche maatschappij. Waarom? Neem een stad als Batavia, sla het telephoonboekje op, gij vindt een enkelen Inlandschen ambtenaar daarin vermeld, maar overigens alleen Europeanen, Chineezen en Arabieren, geen Inlanders. Gij ziet Europeanen en Chineezen in automobielen door de stad razen, - Inlanders ziet ge alleen als chauffeurs in automobielen. Weggedoken in kampongs achter de Europeesche wijken, wonen ze in onaanzienlijke huizen. Gij hebt gehoord van Inlandsche intellectueelen, van hun vereeniging Boedi Oetomo, hun gering vereenigingsgebouwtje moet gij zoeken in een afgelegen kampong. De kinderen des lands, zij zijn de naamloozen! Gij gaat landwaarts in. Aan kleine spoorhalten ziet gij Inlanders als chefs fungeeren en ge verheugt u een oogenblik over hun stijging, maar aan de stations van eenige beteekenis ziet gij hen weder als klerken, als ondergeschikten. In de fabrieken vindt ge hen als werklieden, op de velden als daglooners, in het oerwoud en in het moeras als ontginners voor den niet-Inlander, die een nieuwe onderneming opzet. Waar de Javaan als grondbezitter optreedt, weet hij voornamelijk slechts padi te planten, en hij haalt uit zijn grond | |
[pagina 24]
| |
ternauwernood voldoende om zijn gezin te onderhouden en zijn belasting te betalen. Niet-Inlanders zijn het, die de rijke natuurlijke bronnen van het land productief weten te maken. De Javaan zelf kan het niet, omdat hij niets weet en niets geleerd heeft, niet weet waar vraag naar is, waarvoor een markt bestaat, omdat hij niet lezen en niet schrijven kan, geen marktberichten kan lezen, en geen combinaties weet te maken waardoor hij iets tot stand kan brengen. Zie de schrander kijkende Javaansche jongetjes, hoe de natuur ze maakt, en vergelijk met hen wat er van komt door neerdrukkende omgeving. Aan de volwassenen wordt het u duidelijk, dat onderwijs het overgroote deel van het volk nog niet bereikt heeft. Overal onaanzienlijke Inlandsche huisjes met atap gedekt. Zie in midden-Java de lastendragende vrouwen in armoedige blauwe baadjes, juist zooals het vroeger was en altijd geweest is. En door het overgroote aantal barrevoetgangers ziet gij den Javaan in het uiterlijke van zijn achterlijkheid, bij andere rassen vergeleken, het bewijs leveren. Zie hem hurken en sembahs maken voor zijn Hoofden en voor op eerbetoon beluste Europeanen, hoor zijn sandika dawoeh dalem (uw wil zal geschieden), maar hoor tevens, als gevolg van zijn slaafschheid, van het zich verlagen tot mensch-dier, hoe hij bij de minste aanleiding met minachting bejegend wordt door Europeanen en door landgenooten, die boven hem staan. Gij zijt geneigd tot de gevolgtrekking dat, wat ook veranderd moge zijn op Java, voor den Inlander alles bij het oude is gebleven, ja, dat de tegenstelling tusschen zijn groep en die der welvarende Europeesche en Chineesche groepen nog grooter is geworden dan vroeger. Maar dit oordeel zou oppervlakkig zijn. Achter den buitenrand, dien men voornamelijk ziet, bestaat er nog een geheel andere Inlandsche wereld. Daarvoor moet gij vooral zien wat er omgaat op het gebied van het onderwijs. Ga de kweekscholen voor Inlandsche onderwijzers, de opleidingsscholen voor Inlandsche ambtenaren rond. Dan kunt gij Javaansche onderwijzers in goed Hollandsch verschillende vakken hooren doceeren, dan kunt gij b.v. hooren hoe een Javaan in het Hollandsch de oorzaken verklaart die tot den Java-oorlog hebben geleid. Bezoek de pas aangevangen Hollandsch-Inlandsche scholen, | |
[pagina 25]
| |
waarin de 1e klasse Inlandsche scholen worden omgezet, en waarop de Hollandsche taal de voertaal van het onderwijs zal worden, scholen, waarvan men er, de groote vraag naar het daar gegeven onderwijs in aanmerking genomen, niet genoeg kan oprichten, als gevolg van het doorloopend gebrek aan onderwijskrachten. Hier kunt gij vernemen, dat de onderwijzers over het algemeen over hun Javaansche leerlingen tevreden zijn, voor wie het aanleeren van de zoo moeilijke Hollandsche taal groote inspanning vereischt. Gij merkt op, dat de kinderen allen goed gekleed zijn en gij verneemt dat hun ouders niet zelden handelaren zijn, zoodat gij iets bespeurt van het bestaan van een middenstand ook buiten de Priaji's. Neem een kijkje op de volle 2e klasse Inlandsche scholen, waar de elementaire schoolkennis verkregen wordt, die elk mensch minstens noodig heeft, wil hij niet geheel achterblijven in den strijd om het bestaan. Hier wel geen onderricht in de Hollandsche taal, maar dan toch in het Maleisch, de taal, door middel waarvan de verschillende rassen, Javanen, Hollanders, Chineezen, Arabieren, Klingaleezen enz. elkander kunnen verstaan, de taal, die den gewonen Javaan, die haar machtig is, in de gelegenheid stelt niet alleen om zich met anderen dan zijns gelijken in verbinding te stellen, maar ook om cultuur op te doen, door middel van de vele vertalingen welke in die taal bestaan en de vele couranten die in haar geschreven worden. Deze scholen verklaren een steeds groeiende Maleische pers, die door krantenjongens in de kampongs haar exemplaren laat colporteeren. Eindelijk, doch enkel om ze niet voorbij te gaan, de desaschooltjes, ook noodlijdend door gebrek aan onderwijskrachten. Zielig is het een groep kinderen voor de school te zien wachten totdat de meester met een andere klasse klaar komt ten einde zich met de wachtenden te kunnen bezig houden. Deze schooltjes geven te weinig; zelfs Maleisch wordt er niet geleerd, en meestal is het onderwijs, door ongeoefende onderwijzers gegeven, er gebrekkig, maar toch zijn zij te loven voor zooverre zij de erkenning inhouden van het beginsel, dat onderwijs aan het grootst mogelijk aantal moet worden gebracht en niet enkel aan een groep bevoorrechten. | |
[pagina 26]
| |
Wie tracht een denkbeeld te krijgen van den werkelijken toestand, gevoelt elk oogenblik het gewaagde van bepaalde conclusiën te trekken. Maar niemand zal aarzelen met overtuiging te constateeren, dat op Java een groote drang naar westersch onderwijs bestaat en vooral naar het aanleeren van de Hollandsche taal. Welnu! door dit onderwijs, reeds sedert jaren aangevangen, is een aantal mannen gekweekt, meer dan men denkt, die lezen, denken, den gang van zaken volgen en die een oordeel kunnen vormen. Zij gevoelen voor hun volk, de groep der Inlanders, en zij gaan het - en ziedaar de groote verandering, die over Java gekomen is - voor hun volk opnemen. Hun ergert het stempel van minderwaardigheid dat op hun groep gedrukt wordt, de achterstelling der Inlanders bij de overwalsche rassen, of wat zij zelven noemen: de vreemdelingen. Zij geven toe, dat de Inlander groote gebreken heeft, zijn tekort aan energie, zijn willoosheid, zijn onwetendheid, zijn slaafsche onderdanigheid, maar zij zijn overtuigd dat dit alles voor verandering vatbaar is indien ook ten opzichte van den Inlander gelijkheid voor de wet betracht wordt, het tiranniek heerschen en de bazige bemoeizucht ten zijnen aanzien gewijzigd, zijn sociale behandeling verbeterd en er meer voor zijn ontwikkeling gedaan wordt. Zij zijn overtuigd dat hij economisch sterker kan worden indien hij gaat weten en begrijpen, indien hij ingelicht wordt omtrent de macht die hij kan uitoefenen als bezitter van den grond en als het arbeidsmateriaal, waarvan de geheele Indische maatschappij in al haar uitingen afhankelijk is. Zij verzetten zich tegen feodale macht van Regenten door het beginsel der erfelijke opvolging in het ambt in de hand gewerkt; zij geven niets om hoogere opleiding van Inlandsche Hoofden, het afgeloopen hebben van hoogere burgerscholen, indien die Hoofden niet tegelijkertijd toonen hart voor het volk te hebben. Zij hebben genoeg van de arrogantie van Inlandsche bestuursambtenaren, die een ieder, die niet tot hen behoort tot den ‘kleinen man’ rekenen, ook hen, die in ontwikkeling niet bij hen achterstaan of die als handelaren financieel veel sterker staan dan zij. Zij walgen van al dat gehurk en gesembah, zij vragen zich af waarom de minste Europeaan of Chinees vrijgesteld is van vernederend eerbetoon, een vreemdeling | |
[pagina 27]
| |
al spoedig een stoel krijgt en zij zelven op het matje moeten hurken. Zij protesteeren tegen tirannieke behandeling door Europeesche bestuursambtenaren door middel van politierol en ongelimiteerd recht van inhechtenisneming. Gij kunt uit hun mond vernemen: ‘verlos ons toch van die ellendige rechtspleging, een assistent-resident heeft meer macht dan de Koningin, bij de minste verdenking worden de menschen opgepakt en vastgezet.’ Zij voelden zich achteruitgezet door de oprichting van voortreffelijke Hollandsch-Chineesche scholen met uitsluitend Europeesche onderwijzers, terwijl op hun eigen eerste klasse scholen met Inlandsche onderwijzers slechts een paar lepels Hollandsch toegediend werden en men eerst thans een aanvang maakt deze scholen in Hollandsch-Inlandsche scholen om te zetten. En de meest ontwikkelden namen met een gevoel van bitterheid kennis van de ongelijke behandeling en de achterstelling van hun ras, geopenbaard in het onderbrengen bij het landbouwcrediet van Inlandsche studenten die het controleursexamen hadden afgelegd. Men behoeft er ‘het overwinnend Japan’ of ‘het ontwaakte Oosten’ niet bij te halen, in hun eigen midden staarden ze met verbazing en met jaloezie de snelle emancipatie der Chineezen aan, hoe deze sociaal naar de hoogte gingen. Zij zagen wat het vermag indien men iets achter zich heeft, gelijk met Chineezen door hun aansluiting bij China het geval is. Zij hadden de proef op de som gezien met Boedi Oetomo, hoe noodig het is dat men stuwkracht kan uitoefenen. Edeldenkende jonge Javanen hadden in 1908 Boedi Oetomo opgericht met het schoone streven om den Inlander maatschappelijk en geestelijk op te heffen. Zij hebben stemmingen kunnen wekken, maar zij hebben geen voortdrijvende kracht kunnen uitoefenen, omdat zij het volk niet hebben weten te bereiken en daardoor weinig achter zich kregen. De nieuwe mannen daarentegen zijn tot het volk afgedaald, hebben het volk weten te bereiken door middel van den godsdienst, den nationalen band, en daardoor de aaneensluiting verkregen. Zij hebben een massa achter zich gekregen aan wier stemmingen en droomen zij uiting kunnen geven. En gedragen door die massa roepen zij uit: wij berusten | |
[pagina 28]
| |
niet meer, zóó, gelijk wij zijn, willen we niet blijven, wij willen niet onder en achter de vreemdelingen blijven, maar daarnaast komen te staan! Dat is de Sarekat Islam, dat is woelig Java.
Onder datgene, wat sedert Raffles' dagen de Regeering ten aanzien van de Inlandsche bevolking te aanschouwen gaf, is wel het merkwaardigste dat deze volksbeweging, deze poging tot volksemancipatie, niet, gelijk de traditie zou medegebracht hebben, als een ‘wijd vertakte samenzwering’ of als een uiting van ‘oplaaiend fanatisme’ onderdrukt of doodgedrukt is geworden. Integendeel is de Indische Regeering, ingelicht door mannen als Hazeu en Rinkes, haar met sympathie te gemoet getreden. En hiermede is ook het opmerkelijk verschijnsel verklaard dat het Gouvernement tegenwoordig vrijwel tegen zijn eigen bestuursambtenaren strijd voert, in wie, altijd behoudens uitzonderingen, het starre conservatisme belichaamd schijnt. Er is zelfs een soort bluf bij de Regeering op het ontstaan dezer beweging inzooverre deze als een opleving van den Inlander aan te merken is. Geruststellend verklaart zij aan de menigte dat het haar eigen werk is. Men hoort als het ware Tartarin, die aan het publiek, dat verbaasd en onthutst een kameel achter hem aan ziet loopen, geruststellend toeroept: ‘c'est mon chameau!’ Men heeft den Inlander altijd indolentie en gebrek aan zelfbewustzijn verweten. Thans staat het Hollandsch en Chineesch publiek verbaasd over zijn verhoogd gevoel van eigenwaarde en zijn fut gemanifesteerd in de Sarekat Islam. Maar de Regeering kalmeert hen die zich bezorgd maken en wantrouwen koesteren. In haar circulaire no. 2014Ga naar voetnoot1), de zoogenaamde hormat circulaire, het merkwaardigste staatsstuk dat wellicht ooit de landsdrukkerij verlaten heeft, verklaart zij: ‘Deze ontwaking van het zelfbewustzijn bij den Inlander behoeft geen grond op te leveren voor wantrouwen en bezorgdheid; integendeel, zij moet worden beschouwd als het eerste resultaat van de sedert jaren gedane pogingen tot opheffing van den Inlander, | |
[pagina 29]
| |
als de onmisbare eerste stap in de richting der ontwikkeling.’ En even te voren was gewaagd van de ‘voortdurende verbetering en uitbreiding van het onderwijs’ als de oorzaak van de opleving van den Inlander. C'est mon chameau! Maar evenals Tartarin zijn kameel negeerde en met steenen wierp in oogenblikken dat hij last van het beest kreeg, zoo wapent zich de Indische Regeering voor het geval de Sarekat Islam een in haar oogen bedenkelijk karakter gaat aannemen. ‘Alle buitensporigheden moeten worden tegengegaan en zoo noodig met kracht worden onderdrukt’ - zegt de zooeven aangehaalde circulaire. En de Indische Regeering heeft een arsenaal te harer beschikking dat inderdaad geen kleinigheid bevat. Men heeft den exorbitanten maatregel van art. 47 RRt., de verbanning, bij de toepassing waarvan men geen grenzen kent. Tegen S.I. presidenten, die zich in de plaats van ambtenaren zouden willen stellen, heeft men de strafbedreiging van art. 190 Inl. Strafwetboek tegen het zich aanmatigen van bedieningen. Tegen een rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging, die van hare statuten afwijkt, heeft men de vervallenverklaring bij rechterlijk vonnis overeenkomstig het Koninklijk besluit in Ind. Stbl. 1870 no. 64. En men heeft op dit gebied iets buitengewoons er bij gekregen, te weten de ontbinding door de Regeering zelve, buiten de rechterlijke macht om, ingeval de Regeering van oordeel is dat een vereeniging, door de wijze waarop zij werkzaam is, de openbare orde en rust aantast of zelfs maar bedreigt, met als eenigen waarborg... overeenstemming met den Raad van Indië (Ind. Stbl. 1913 no. 432). Men heeft in het begin van dit jaar de artikelen 63 en 66 van de strafwetboeken voor Europeanen en Inlanders aangevuld met een strafbedreiging tegen het opwekken van rassenhaatGa naar voetnoot1). | |
[pagina 30]
| |
Men is doende om art. 284 van het Nederlandsch strafwetboek, waarbij straf bedreigd wordt tegen het door feitelijkheden iemand er toe brengen om iets te doen wat hij niet wil, voor Indië over te nemen, en dit klaarblijkelijk in verband met de werving van leden voor de Sarekat Islam. Men heeft de strafbedreiging tegen het niet voldoen aan de bevelen van het militair gezag in geval de staat van beleg is uitgesproken, uitgebreid. Het Inlandsch strafwetboek (art. 343) bevat nog altijd het oeroude uit den Code Pénal overgenomen stakingsverbod en zelfs een strafbedreiging tegen samenspanning van werklieden, die enkel loonsverhooging beoogen, ook zonder den arbeid te staken, en in het nieuw ontworpen algemeen reglement op de spoor- en tramwegen is overeenkomstig de noodwet van 1903 een afzonderlijk stakingsverbod voor spoor-en trambeambten opgenomen. Men ziet, indien de Sarekat Islam bokkesprongen maakt en aan de Indische Regeering gevraagd wordt: ‘Est ce que ce chameau est à vous?’ de Regeering klaar staat met haar antwoord: ‘pas du tout’ en in alle opzichten gereed is om er op los te gaan.
Aan meeningen die het karakter van de Sarekat Islam en haar toeloop trachten te verklaren, heeft het niet ontbroken. Het is een godsdienstige beweging, zeggen sommigen, een aaneensluiting van de Moslims als een terugslag op de wereldgebeurtenissen: de verovering van Tripoli, den aanval van de Balkanstaten op Turkije, de leuzen in de Europeesche pers als: de Turken moeten Europa uit! alles in verband met de kersteningspolitiek in Indië. Natuurlijk heeft de verhoogde zendingsijver den verlevendigden Islamijver, onder de bevolking waar te nemen, in de hand gewerkt en in zoover zal die ijver het godsdienstig element in de Sarekat Islam wel hebben aangewakkerd. Maar afgescheiden van dit element had de vereeniging reden van bestaan en voor het oprichten van een bolwerk tegen den Christelijken godsdienst bestond geen aanleiding. Want aan niemand die Allah wil dienen, wordt op Java eenig beletsel in den weg gelegd. Anderen zeggen: de groote massa sluit zich aan bij de | |
[pagina 31]
| |
Sarekat Islam, omdat de rijstprijzen zoo gestegen zijn en ze daarom hooger loonen noodig hebben. Inderdaad bewijzen de cijfers dat in de jaren 1910, 1911 en 1912 de Javaoogsten zeer slecht waren, zoodat er veel rijst uit Saigon en Rangoon ingevoerd is. In 1913 was daarentegen de desarijst zoo overvloedig, dat de bevolking het overtollige te Soerabaja aan de markt bracht. Maar de Sarekat Islam is er nog en ziet het aantal harer leden toenemen. Weer anderen zeggen: ze hebben geld noodig voor de bioscopen. Werkelijk oefent de bioscoop, deze democratische genotverschaffer, ook op Inlanders groote aantrekkingskracht uit, ‘human nature is much the same all the world over’. Men ziet de bioscopen in de centra van verkeer gevuld met niet zelden op Europeesche wijze, behoudens fez of Mohammedaansch kalotje, gekleede Inlanders, die juichen, fluiten (bij hen een teeken van goedkeuring) als ‘wah! Si Max! Si Linder!’ op het doek verschijnt. Maar de invoerrechten zijn gestegen en dit bewijst dat de toestand voor velen stoffelijk in zoover verbeterd is, dat ze zich wel eenige uitgaven voor genoegens kunnen veroorlooven. Daarvoor was geen Sarekat Islam noodig. Ernstiger motieven vinden wij in de reeds vermelde circulaire No. 2014 medegedeeld, die over grieven handelt welke de geheele groep der Inlanders betreffen, en die daarom het ontstaan eener massabeweging kunnen ophelderen. In de eerste plaats constateert de Regeering, ‘dat er telkens klachten vernomen worden, dat Europeesche bestuurders beschaafde Inlandsche ambtenaren niet behandelen met de wellevendheid en de tegemoetkoming, waarop deze laatsten krachtens hun positie en ontwikkeling aanspraak hebben; dat Inlandsche bestuursambtenaren zich een minachtende en krenkende houding veroorloven tegenover Inlandsche artsen, onderwijzers, irrigatie-ambtenaren enz. enz., hoewel dezen toch dikwijls voor genen in ontwikkeling niet behoeven onder te doen; dat ten slotte de behandeling welke het geheele niet tot den ambtenaarsstand behoorende Inlandsche publiek ondervindt van de zijde der ambtenaren (tot de laagste Inlandsche beambten toe) nog al te vaak zeer veel te wenschen overlaat. De ergernis en de ontevredenheid, door dit alles opgewekt, zullen zich dieper doen gevoelen, | |
[pagina 32]
| |
naar mate het gevoel van eigenwaarde zich meer en meer onder de Inlandsche bevolking ontwikkelt en het ligt voor de hand, dat de in de laatste maanden op Java aan den dag gekomen beweging onder die bevolking, mede in deze richting werkt’. In de tweede plaats constateert de Regeering dat het tegenwoordig geenszins meer uitsluitend de ambtenaren zijn onder wie gaandeweg een zekere emancipatie valt waar te nemen, onder wie zich een drang naar ontwikkeling in de richting der westersche beschaving openbaart. Toenemend is het aantal gewone Inlanders, die er zich van bewust worden, ‘dat zij iets meer kunnen zijn en worden dan zij tot dusverre vermoed hadden, en dientengevolge aanspraak beginnen te maken op een eenigszins andere waardeering en behandeling dan hun tot dusverre ten deel viel. En dit niet alleen van de zijde der Europeanen, maar zeer bepaaldelijk ook van de zijde hunner eigen landgenooten, die als Hoofden over hen gesteld zijn.’ In de derde plaats constateert de Regeering, ‘dat ook in economischen en politieken zin een zekere ontwaking onder de Inlanders niet te miskennen is. Grieven tegen de onder Europeesche leiding gedreven landbouwindustrie, tegen grootere of kleinere vexaties, tegen onwettig of onoordeelkundig optreden van bestuur en politie en tegen allerlei lasten en plichten, komen thans meer en meer tot uiting, worden thans dieper gevoeld, naar mate de bevolking over dergelijke zaken leert nadenken en naar mate de scherpe kanten, hetzij door de pers, hetzij door onderlinge gedachtenwisseling, meer naar voren gebracht worden’. Ernstig vermaant de Regeering om elke rechtmatige aanleiding tot ontevredenheid en ontstemming ten spoedigste weg te nemen, aan alle klachten en grieven, welke niet aanstonds ongegrond blijken, nauwlettend aandacht te schenken en zich, bij de uitoefening van het gezag, te laten beheerschen door de overtuiging dat de Inlander gelijke aanspraken op een humane, strikt rechtvaardige behandeling heeft als de Europeaan. En, alhoewel een niet tegen te spreken stelling bevattend, zijn toch merkwaardig in een Nederlandsch koloniaal staatstuk, bestemd om gepubliceerd te worden, de navolgende woorden: ‘Inzonderheid zullen ook de Inland- | |
[pagina 33]
| |
sche bestuurders tot het inzicht moeten komen, dat hunne traditioneele beschouwingswijze van al wat staat buiten den kring der Priaji's niet langer ongewijzigd zal kunnen blijven, dat zij er zijn ter wille van het volk, en niet omgekeerd.’ Wij zien hier de centrale Regeering zelve optreden als de verkondigster van grieven der bevolking. En waar zij zinspeelt op klachten die niet onderzocht, rechtmatige grieven die niet weggenomen worden en op ambtenaren die een verkeerde opvatting van hun roeping hebben, hooren wij de echo in geschriften en redevoeringen van Sarekat Islam leiders met schriller geluid weerklinken. Aldus Raden AchmadGa naar voetnoot1): ‘De menschen hebben zich en masse aangesloten bij Sarekat Islam, omdat zij recht zoeken! Zij hebben het te vergeefs gezocht bij hun wettige Hoofden.’ En elders: ‘Het is het volk dat voortdurend zijn rechten bedreigd ziet, vandaar is één kreet voldoende om hen samen te binden, ten einde zich met meer veerkracht tegen de belagers van hun rechten te verdedigen of te verzetten’Ga naar voetnoot2). De voorzichtige president van de Sarekat Islam te Semarang, Raden Soedjono, verkondigde op de groote meeting te Semarang het volgendeGa naar voetnoot3): ‘De Sarekat Islam bestond reeds in de harten van de Inlanders eer ze werd opgericht. Deze is niet alleen een beweging van economischen en zedelijken aard, maar beteekent ook dat de Inlanders recht zoeken, dat ze nergens nog vonden.’ Hij zinspeelt op den band die tusschen Nederlanders en Javanen kan bestaan, indien ‘de Nederlanders hun hooghartige houding tegenover den Javaan laten varen.’ En hij wees er op, dat ‘de Inlanders nog niet voldoende begrijpen waarom zij arm zijn en dat zij zich vereenigen moeten om de oorzaken te vinden.’ In laatstbedoelden geest hooren wij ook den hoofdleider Raden Tjokroaminoto spreken, die, steeds met applaus begroet als hij optreedt terwijl het geroep uit veler monden van ‘pajongs weg!’ getuigt van het verlangen om hem te zien, met sonore stem de duizenden beheerscht. ‘De Sarekat Islam | |
[pagina 34]
| |
- aldus spreekt hijGa naar voetnoot1) - stelt de Inlanders in staat elkander te helpen in den nood, in de desa's zijn velen arm en weten niet wat zij doen, die moeten worden geholpen; het lage volk, dat zeer laag wordt gehouden, moet tot het besef komen dat het slecht met hem is gesteld, moet het waarom daarvan leeren begrijpen, moet beschaving veroveren. De Sarekat Islam is er om hier de behulpzame hand mee te bieden.’ Het gevoel dat men achterstaat bij anderen en dat men vooruit moet, komt zelfs uit in een te Mekka gedrukte verhandeling over de Sarekat Islam, geschreven door een vroom Moslim, een Javaan, genaamd Moehamad Moechtar ibn Attarid, alias Natanegara, die de Sarekat Islam als een nuttige vereeniging verdedigt en aanprijst. Hij schrijft: ‘Tot de doeleinden der Sarekat Islam behoort ook het ijveren voor den vooruitgang der Moslims, die de kinderen des lands zijn, in zaken van handel, landbouw en verder in de wetenschappen en kundigheden, die voeren tot hun rust en hun heil, opdat zij zich daardoor zullen opheffen uit hunne achterlijkheid bij de vreemdelingen’. De schrijver wijst verder op het nut van een vereeniging als de S. I ‘in dezen moeilijken tijd waarin de vreemdelingen het overwicht hebben. Door haar hebben de Moslims verkregen aanzien en kracht.’ De Moslims, - dat zijn de kinderen des lands, de inheemsche bewoners van Java, de Inlanders, de thans onder den naam van Javanen vereenigde Soendaneezen, Javanen en Madoereezen. Dat de Sarekat Islam een vereeniging van Moslims is, wil dus niet zeggen dat zij een uitsluitend godsdienstige vereeniging is. Welke haar oorsprong ook geweest is, wat de eerste S.I. vereeniging, te Solo opgericht, beoogde, kan in het midden blijven. Op hare plotselinge reusachtige uitbreiding, op haar verspreiding over heel Java komt het aan. En dan kan men zeggen, dat zij een spontaan protest is tegen de achterlijkheid en de achterstelling van den Inlander; naast en tegenover de groepen der Europanen en der Chineezen wil zij opkomen voor de rechten en de belangen van de groep der Inlanders, opdat deze maatschappelijk en in rechtspositie niet onder, maar naast de overige groepen komt te staan. Zij is een reuzenvereeniging onder eigen leiders, | |
[pagina 35]
| |
buiten de wettige Hoofden om, omdat die Hoofden, de officieële leiders van het volk krachtens artikel 67 van het regeeringsreglement, niet gewild of niet gekund hebben, in elk geval niet in staat zijn gebleken om den Inlander uit zijn staat van minderwaardigheid op te heffen. De Sarekat Islam is het uitvloeisel van een groepsbeweging, vandaar dat zij de meest heterogene elementen bevat, de verschillende klassen der bevolking hare leden vormen, ontwikkelde Jong-Javanen, geestelijken, handelaren, landbouwers, koelies. Vandaar dat zij geen vreemdelingen als bestuurders duldt, geen Europeanen, zelfs geen Arabieren ofschoon Moslims. Zij zou geen specifiek godsdienstige vereeniging zijn, - maar de Inlandsche Christenen dan? zal men tegenwerpen. Vraagt men: waarom laat gij volgens uw statuten alleen Inlanders toe die den Mohammedaanschen godsdienst belijden? waarom sluit gij Christen-Javanen uit die toch ook Inlanders zijn? dan antwoordt men u: ‘Wij rekenen een Christen-Javaan niet minder, maar wij achten verandering van geloof niet noodig en wij keuren dat af. De Javanen zijn voor het overgroote deel Moslims, wij willen één godsdienst voor alle Javanen.’ Nu moet men, naar ik meen, hierbij in aanmerking nemen dat de Islam voor den Javaan niet alleen een punt van godsdienstige overtuiging, maar ook van nationaliteit uitmaakt. Want met betrekking tot den Islam heeft de overheerscher niet ingegrepen, de godsdienst is dientengevolge datgene, wat van de sluimerende, door den overheerscher teruggedrongen nationaliteit is overgebleven, het teeken waardoor men elkaar als nationalen kan onderkennen. Wie afvallig wordt van den Islam, schudt als het ware zijn nationaliteit af. Inderdaad is het een feit dat ook de intellectueelen, al geven zij voor zich zelven weinig om den godsdienst, toch voor den Islam in de bres springen, waar hun dit noodig schijnt. Op een plaats waar de zending ijvert bezocht ik een school met den Koran en onderwijs in de Arabische taal, doch overigens met het leerplan van de 2e klasse Gouvernementsschool en daarom door het Gouvernement gesubsidieerd. Het leerplan was door den president en den secretaris van Boedi Oetomo (de intellectueelen) voor ‘gezien’ onder- | |
[pagina 36]
| |
teekend en uit de kas van Boedi Oetomo ontvangt de school een maandelijksche toelage. Vraagt men waarom de godsdienst op den voorgrond wordt gesteld, dan zullen intellectueelen u uitleggen, dat zij in den godsdienst een opvoedingsmiddel zien. Goed onderwijs voor het geheele volk achten zij, althans in de naaste toekomst, onmogelijk te bereiken, daarom wordt de godsdienst aangewend als middel tot zedelijke verheffing. De menschen hebben vertrouwen in den godsdienst, zeggen ze, maar zij betrachten dien alleen uitwendig. Handelen zij naar zijn werkelijke voorschriften, dan moeten zij zedelijk beter worden. Onder ‘inachtneming der voorschriften van den Islam’, welke de statuten der S.I. vereenigingen voorschrijven, verstaan zij dan ook de zedelijke voorschriften. Dit is werkelijk een verheven uitlegging, maar meer nuchter klinkt wat Raden Tjokroaminoto op de meeting te Semarang verklaarde: ‘De Sarekat Islam gebruikt den godsdienst als een touw, als een bindmiddel en wat zij wil, alle vooruitgang, wordt door dien godsdienst niet tegengehouden.’ Meer vertrouwelijk zal men u zeggen, - de Igama is een lokmiddel! Zonder vereeniging geen onderlinge steun, geen samenwerking, geen kracht. De IgamaGa naar voetnoot1) brengt en houdt de menschen bij elkaar. Waarom? omdat de gewone Inlander als Moslim iets is, dat verheft hem, hij gevoelt zich lid van de broederschap der geloovigen. De geloovigen zijn broeders, omdat zij allen dienaren zijn van den eenigen God, die door zijn eenheid voor een ieder gemakkelijk te begrijpen is. De geloovigen, verheven boven de ongeloovigen, zijn nederig tegenover de geloovigen. De Islam assimileert. Allah is de Gelijkmaker: ‘Igama Islam adalah satoe igama jang democratisch, artinja menjamakan sekalian manoesia’ - de Islam is democratisch, omdat zij alle menschen gelijk maakt - beweerde een spreker op het congres te Djokja.Ga naar voetnoot2) Bovendien, ik merkte het reeds op, de Islam is de nationale godsdienst. Beroep op den Islam geldt als nationale kreet. De belangrijke rol welke aan den godsdienst in de Sarekat | |
[pagina 37]
| |
Islam is toegekend, heeft ongetwijfeld haar groote schaduwzijde. Wie twijfel koestert omtrent de gevoelens welke de Islam ten aanzien van ongeloovigen kan opwekken, herleze de voordrachten van dr. Snouck Hurgronje. De Verhevene heeft gezegd: ‘Mohamad is de gezant van God en die met hem zijn, zijn onmeedoogend voor de ongeloovigen en meedoogend voor elkander.’ Dat klinkt geheel anders dan het: ‘Hebt uw vijanden lief; zegent ze die u vervloeken; doet wel degenen die u haten.’ Maar evenals de Christenheid juist andersom handelt dan haar leer voorschrijft, zoo loopen ook in den Islam - en hier is het een geluk - theorie en praktijk, stelsel en leven vaak uiteen, gelijk Snouck Hurgronje ons leert. En het schijnt dat op Java alleen dan godsdienstijver in fanatisme gaat ontaarden, indien grieven zich ophoopen zonder dat redres verleend wordt. Erkend moet worden dat de hoofdleiders van de Sarekat Islam tot dusverre getoond hebben bezield te zijn van een geest, welke wars is van uitspattingen. Het naar voren brengen van den Islam heeft stellig een godsdienstige opleving tengevolge gehad, zich vooral openbarende in een drukker deelnemen aan het gemeenschappelijk Vrijdaggebed, waaraan door vele werkgevers is tegemoetgekomen, ingeval de wensch tot bijwoning van de gemeenschappelijke Vrijdagoefening door hun werklieden geuit werd. Maar het zijn juist de leiders en ontwikkelde elementen in de Sarekat Islam, die ontraden om in den maaltijd der fabrieken of in den drukken tijd der grondbewerking de fabrikanten met verlof voor het Vrijdaggebed lastig te vallen. Zij ook hebben overdreven wenschen, als bijv. het verlangen naar een ‘vrijen Vrijdag’, een verlangen dat bovendien geen steun vindt in de godsdienstige wetGa naar voetnoot1), weten te onderdrukken. Dat er een algemeene opleving van den godsdienst onder de Inlandsche bevolking heeft plaats kunnen vinden, zonder belangrijke storing van de openbare orde, dat deze zich tot dusverre beweegt langs een rustige baan is een succès voor de Regeering. Gehoorgevend aan de stemmen van hare | |
[pagina 38]
| |
bekende adviseurs is zij vrij gebleven van paniek, heeft zij in drukker bezoek van de moskeeën, in veelvuldiger deelneming aan het Vrijdaggebed, in godsdienstige bijeenkomsten, niet dadelijk uitingen van vijandschap gezien, heeft zij weerstand weten te bieden aan het allerwegen en dringend geuite verlangen om er tegen in te gaan, en is zij integendeel de bevolking tegemoet gekomen, heeft zij deze de gelegenheid gegeven om zich te vereenigen en zich te organiseeren, de gelegenheid gegeven om den weg te bewandelen dien het volk zelf voor zich den geschiksten acht. Ware het anders gegaan, dan hadden de gevolgen noodlottig kunnen zijn. Want de stemmingen van ontevredenheid, van achterlijk en achtergesteld te zijn, bestaan eenmaal. Indien bij die stemmingen onderdrukking en vervolging hadden plaats gegrepen, dan zou de bevolking gedreven zijn naar den Islam in zijn bitteren vorm, dan zou het beschavingswerk jaren teruggezet zijn. Echter, het kan uit een ander oogpunt te betreuren zijn, dat de godsdienst de verzamelkreet is geworden en daardoor aan het godsdienstig element een belangrijke plaats moet worden ingeruimd. Vooraf een enkele opmerking omtrent sommige bezwaren die, naar ik meen, meer denkbeeldig zijn dan werkelijk. Dat namelijk in de plaatselijke besturen der S.I. afdeelingen bekrompen goeroés (godsdienstleeraren) de overhand zullen krijgen, van wie niet de minste ontwikkelende invloed op het volk kan uitgaan, schijnt niet waarschijnlijk. Evenmin dat de Sarekat Islam zich vergenoegen zal met, en daardoor verloopen in een najagen van formaliteiten en uiterlijkheden als: het nauwgezet verrichten van de ritueele godsdienstoefeningen, het druk bezoeken van moskeeën, het dragen van een fez, het scheren van het hoofdhaar en dergelijke. Zeer zeker zal ook telkens de vraag of moderne cultuur, of vooruitgang met den godsdienst te rijmen is, zich voordoen. Aldus bijv. dient de reeds vermelde verhandeling van Moehamad Moechtar om diegenen te weerleggen, die een vereeniging als de Sarekat Islam, welke een eed vordert van hen die tot haar toetreden, afkeuren als behoorende tot de verboden zaken, omdat geen eedgenootschap in de Islam zou zijn toegelaten. Zoo ook is de vraag of geld ren- | |
[pagina 39]
| |
ten op kan brengen aan de orde moeten gebracht worden en dat in een vereeniging die den Javaan ook op handelsgebied wil vooruitbrengen! Maar de ontwikkelde elementen in de Sarekat Islam zullen ook dit wel te boven komen. Er is echter iets anders. Drang naar westersch onderwijs, naar westersche cultuur bestaat er zeker, terruggaan of stilstaan schijnt niet meer mogelijk. Maar indien het godsdienstig element op den voorgrond treedt en daarmee een streven om de belijdenis van den Islam te verdiepen en het godsdienstonderwijs uit te breiden, dan kan dit tot beoefening van de Arabische taal en van specifiek Mohamedaansche wetenschappen op overwegende schaal aanleiding geven. In de verhandeling van Moehamad Moechtar wordt den bestuurders van de Sarekat Islam de plicht opgelegd om ‘in elke groote stad en elk groot dorp iemand aan te stellen die onderricht geeft in alle Arabische vakken en wetenschappen aangaande de wet’, en verder om voor de vertalingen van nuttige boeken zorg te dragen en deze te verspreiden, ‘opdat het leeren gemakkelijk valt aan een ieder die de Arabische taal niet geleerd heeft’. Komt men op een constitutie-vergadering waarop de statuten van een plaatselijke afdeeling van de Sarekat Islam vastgesteld worden en wordt dan de vraag in behandeling gebracht, door welke middelen de ten doel gestelde geestelijke en maatschappelijke opheffing van de Inlanders bereikt kan worden, dan hoort men verscheidene stemmen roepen: ‘godsdienstscholen oprichten’, en men bedoelt dan daarmede scholen, wel op modernen voet ingericht, met onderwijs volgens den tijdgeest, maar waarop de godsdienst een hoofdvak vormt. Indien de te verkrijgen cultuur van dezen geest doortrokken wordt, dan zal zij een zoodanig panislamitisch karakter aannemen, dat de associatie verder terugwijkt dan ooit en vervreemding, afscheiding in de hand gewerkt wordt. Het van Gouvernementswege op groote schaal verstrekken van westersch onderwijs kan hoogstwaarschijnlijk de verlangde neutralisatie geven, mits dit onderwijs geheel vrij blijve van elke bijgedachte om Christelijke propaganda te maken. Men zal eens voor al tot de erkenning moeten komen van wat dr. Snouck Hurgronje jaren lang betoogd heeft, dat de Javaan Moslim is en Moslim wil blijven. Als zoodanig zal men hem moeten aanvaarden. De erkenning van deze grond- | |
[pagina 40]
| |
stelling zal er ook toe kunnen leiden om den Inlander bij zijn behoefte aan godsdienstonderwijs op een of andere wijze te helpen in dier voege, dat het verlangen naar scholen met de Arabische taal als voertaal of naar gesubsidieerde Inlandsche scholen met godsdienstonderwijs als hoofdvak, op den achtergrond raakt.
De Sarekat Islam is een vereeniging van de kinderen des lands, de Inlanders. De daardoor in de Inlandsche wereld ontstane beweging kan als een nationaal-Javaansche beweging worden aangemerkt, doch alleen in een bepaalden zin. Vooralsnog bestaat er niet de minste reden om haar te beschouwen als tegen het Nederlandsch gezag gekeerd. Haar doel leeren wij kennen uit de statuten, gelijk het daarin omschreven is. De centrale vereeniging, de ‘Centraal Sarekat Islam’, beoogt: a) het bevorderen van de oprichting van vereenigingen, die ten doel hebben het verheffen van het geestelijk en maatschappelijk leven der Inlandsche bevolking; b) het geven van raad en bijstand aan zoodanige vereenigingen in haar streven tot bereiking van haar doel; c) het vormen en onderhouden van aanraking en samenwerking tusschen zoodanige vereenigingen. De statuten der plaatselijke vereenigingen stemmen, wat de algemeene doelomschrijving betreft, in hoofdzaak overeen. In het algemeen beoogen zij om, met inachtneming der voorschriften van den Islam en uitsluitend door middelen niet strijdig met de wetten des Lands, de goede zeden en de openbare orde, a) de belangen der Inlandsche bevolking te bevorderen op het gebied van den landbouw, den handel en de nijverheid, de gezondheid, de opvoeding en het onderwijs; b) verkeerde begrippen omtrent den Mohammedaanschen godsdienst weg te nemen en het godsdienstig en godvruchtig leven onder de Inlandsche bevolking te bevorderen; c) een hartelijken band te onderhouden tusschen de leden en hen op te wekken tot onderling hulpbetoon. Volgens de statuten is de Sarekat Islam derhalve een vereeniging die, behalve onderlinge steun en hulpverleening, de geestelijke en maatschappelijke opheffing van den Javaan beoogt op den grondslag van den Islam. De middelen om daartoe te geraken zijn alsnog in het midden gelaten, maar | |
[pagina 41]
| |
het is duidelijk dat men het doel niet bereiken kan zonder strijd te voeren tegen wettelijke bepalingen, instellingen, maatschappelijke gebruiken en opvattingen, zoowel in eigen kring als in die der omringende vreemde groepen bestaande, voorzoover zij de opheffing van den Inlander in den weg staan. Onvermijdelijk is dus de Sarekat Islam een politieke vereeniging, reeds door de ruime omschrijving van haar doel. Maar van het aankweeken van een specifiek Javaansch nationalisme gewagen de statuten niet, noch minder dus van een Javaansch nationalisme dat een het Nederlandsche gezag vijandige houding zou kunnen aannemen. En tot dusverre is ook nog niet de minste aanleiding gegeven om bepaaldelijk aan de leiders van de Sarekat Islam het koesteren van wijder strekkende plannen toe te dichten dan de statuten omschrijven: het maatschappelijk en geestelijk opheffen van de groep der Inlanders. Wel schijnen er Javaansche intellectueelen te bestaan, die droomen van een Javaansch rijk, niet op de ouderwetsche manier van een herboren Modjopahit onder een op aarde teruggekeerden Browidjojo of van een herleefd Mataram met een despotischen Sultan, een Amangkoerat, aan het hoofd, maar van een modern Javaansch rijk op democratischen grondslag, waarin evenwel Europeanen, Chineezen en Arabieren, die thans den toon aangeven, als gewone vreemdelingen zullen worden beschouwd. Doch dit gaat geheel buiten de Sarekat Islam om. De vereeniging uitsluitend van Javanen is daarom een nationale, omdat zij een vereeniging is van rasgenooten, die in hun streven om gelijkwaardig te worden aan andere bevolkingsgroepen, dezelfde belangen hebben. Nationalisme heeft hier in zeker opzicht de beteekenis, welke een hedendaagsch Chineesch philosoof en journalist daaraan hecht als namelijk uitdrukkende ‘a desire of the people to free themselves from all oppression that violates human nature, retards progress, and creates artificial inequalities.’Ga naar voetnoot1) Er is ook geen spoor te ontdekken van de zucht om een bepaalde antithese tusschen Javanen en Nederlanders in het leven te roepen. Integendeel, hulp van het Gouvernement, | |
[pagina 42]
| |
raad van welgezinde Europeanen wordt dankbaar aanvaard. De beweging is een groepsbeweging, inzoover vormt zij een tegenstelling met andere groepen, die der niet-Inlanders, zelfs met de Arabieren, ofschoon Moslims, omdat ook deze vreemdelingen zijn en evenzeer tot de economisch sterkeren behooren, die, en nog erger dan Europeanen en Chineezen, van den Inlander profiteeren. Vandaar de bepaling in de statuten der plaatselijke vereenigingen, dat alleen ‘de eigenlijk gezegde Inlanders’ leden der vereeniging kunnen zijn en personen van anderen landaard alleen bij uitzondering als leden worden toegelaten, mits zij den Mohammedaanschen godsdienst belijden en ten genoege van het bestuur der vereeniging te hunnen aanzien is gebleken dat zij den Inlander een goed hart toedragen en van hen is te verwachten, dat zij tot diens vooruitgang op geestelijk en stoffelijk gebied zullen meewerken. Hoort men op vergaderingen, tot het oprichten van een plaatselijke vereeniging bijeengeroepen, door een der door het Centraal Comité gezonden voormannen de statuten verklaren en uitleggen, dat de Sarekat Islam een vereeniging is van de Boemi Poetera en dus ook Arabieren, ofschoon Moslims, daar niet in tehuis behooren, dan kan men waarnemen, dat op de gezichten der tegenwoordig zijnde Arabieren verbazing en teleurstelling te lezen staat! Vandaar ook de bepaling in de statuten, dat het bestuur in handen van de eigenlijk gezegde Inlanders moet blijven, omdat men niet aan den leiband van vreemdelingen wenscht te loopen. Een groepsbeweging, - vandaar de aangesloten massa. En men ontwaart een bewust streven bij de voormannen die de vergaderingen leiden om het grootst mogelijk aantal leden te krijgen, om de beweging toch een massabeweging te maken. Dit komt uit bij gelegenheid dat de bepaling van het bedrag der contributie in debat komt. Dan wil men zelfs tot vijf centen per maand afdalen om een ieder gelegenheid te geven lid te zijn. Wordt opgemerkt dat men aldus de paupers binnenhaalt aan wie men toch niets heeft, dan wordt gerepliceerd dat ook de armste nuttig kan zijn door zijn hulp in arbeid te verleenen, bijv. in gevallen, dat het huis van een medelid mocht afbranden of instorten en dit weder opgebouwd moet worden. | |
[pagina 43]
| |
Het laat zich begrijpen dat de Regeering, die bezield is met gevoelens als in de circulaire No. 2014 zijn neergelegd, met welwillendheid de vereeniging Sarekat Islam tegemoet trad, toen deze om erkenning, om rechtspersoonlijkheid vroeg. Gelijk bekend is werd in het midden van het vorige jaar de rechtspersoonlijkheid wel geweigerd, maar dit geschiedde in een vorm die feitelijk erkenning inhield, door den weg aan te wijzen, waarlangs men tot een naar het oordeel der Regeering betere organisatie en daarna tot erkenning zou kunnen geraken. Gegeven de onbepaaldheid van de doelomschrijving, waardoor het inslaan van allerlei richtingen mogelijk is gemaakt, in verband met het feit dat de vereeniging een massaal karakter draagt, immers de geheele Inlandsche bevolking wil omvatten, alsmede over een uitgestrekt gebied verspreid is, achtte de Regeering geen waarborgen aanwezig, dat de centrale leiding krachtig genoeg zou zijn om de uitingen der vereeniging te beheerschen en binnen de bedoeling der statuten te doen blijven, en als gevolg daarvan zouden de centrale leiders, bij uitspattingen niet verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor hetgeen zij niet hadden kunnen overzien, in elk geval niet hadden kunnen verhinderen. Men zag in dit bezwaar een strijdigheid met het algemeen belang, waardoor de erkenning als rechtspersoon moest opgeschort blijven. De Regeering beval echter het oprichten van plaatselijke vereenigingen aan, die stellig op erkenning zouden kunnen rekenen, en voegde daaraan toe, dat de oprichting van plaatselijke vereenigingen het vormen van een algemeenen band niet in den weg behoeft te slaan, immers die vereenigingen zouden kunnen samenwerken door middel van een centraal vertegenwoordigend lichaam. Deze laatste toevoeging werd in een deel der Indisch-Europeesche pers geheel uit het oog verloren toen men daarin juichte over de wijsheid der Indische Regeering, die de Sarekat Islam zou hebben gesplitst, die geen algemeenen bond doch alleen plaatselijke vereenigingen zou hebben toegelaten en aldus ‘beleidvol’ in letterlijken zin het verdeel en heersch zou hebben toegepast. Een dergelijke tactiek, die al te doorzichtig zou zijn geweest en dan ook door de betrokken personen onmiddellijk zou zijn doorzien, zou slechts | |
[pagina 44]
| |
ergernis en minachting hebben gewekt. Integendeel heeft de Regeering door haar vingerwijzing dat de plaatselijke vereenigingen, eenmaal georganiseerd, zich zouden kunnen aansluiten bij een centraal vertegenwoordigend lichaam, gehandeld in den geest van het ontwikkeld element in de Sarekat Islam, dat de idee van de algemeene organisatie steeds heeft vastgehouden. Het Centraal Comité is doorloopend blijven fungeeren, onafhankelijk van het aanvragen of verkrijgen van rechtspersoonlijkheid; het heeft sprekers en propagandisten ter beschikking, die het uitzendt om propaganda en constitutie-vergaderingen te beleggen en te leiden. De leiders hebben inzicht genoeg om te beseffen, dat de kracht der Sarekat Islam gelegen is niet in verbrokkelde groepen, maar in een aaneengesloten massa, dat plaatselijke vereenigingen, die op zich zelven zijn aangewezen met niets achter zich, alle kans hebben om onder den invloed van het conservatief Inlandsch Bestuur te geraken en daardoor vleugellam te worden, terwijl juist om dien invloed tegen te gaan op een der eerste congressen, namelijk te Solo, besloten werd om zooveel mogelijk bestuursambtenaren uit de afdeelingsbesturen te weren. Of de motieven, waarop de Regeering de weigering grondde om aan één groote vereeniging rechtspersoonlijkheid te verleenen, wel genoeg rekening hielden met de reeds bestaande organisatie der Sarekat Islam, die onder een centraal comité, hoofdbesturen van departementen, afdeelingsen kringsbesturen kent, behoeft niet nader te worden besproken bij de welwillende houding door de Regeering aangenomen. Want ten slotte werd de beslissing der Regeering door de betrokkenen zelven niet zonder instemming aanvaard. Althans de ‘Oetoesan Hindia’, het orgaan der Sarekat Islam, beaamde de voordeelen van een krachtige plaatselijke organisatie, daar anders een groot lichaam zou ontstaan met leemen voeten.
(Wordt voortgezet.)
P.H. Fromberg. |
|