De Gids. Jaargang 78(1914)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] [Vierde deel] In den oorlog. Wee, de aarde dreunt: over de oogstvolle velden Schrijden de legers met hun wreed geraad. De heerschers hunkren, en der heeren helden Zoeken de hartstocht der hevige Daad. Waar is de teedre spanning van het Leven, Dat volk aan volk en land aan land verbond? Het Onheil heeft zijn delgend zwaard geheven En 't Leven ligt in 't hijgend hart gewond. De volken haten: in vuurvaste vesten Ligt elk voor zijn grens op gierige wacht. Vrouwen, knapen, grijsaards, die thuis nog resten, Hebben voor de drift van 't leven geen kracht. Eén haat, één hartstocht, blind voor recht en rede, Drijft volken voort, één dwarse trots, één tucht, Die zwak wankelen vallen wreed vertreden, Eén is elks keus: zege of heillooze vlucht. Het voetvolk dreunt, de losvlottende ruiters Tasten verkennend langs des vijands baan, Rondom zwerven schuw de schuimende buiters, Die met roof en plundring hun slagen slaan. [pagina 2] [p. 2] Vloten van vogels zeilen langs den hemel: De geile gieren met hun schor gefluit, Waar legers breken in woedend gewemel, Proeven zij zoet der oogen teedre buit. Luchtvliegers drijven als roovende vogels, Over de tochten van 't vijandig heer, Buiten bereik der snel-stijgende kogels Werpen zij dood op 't schuldeloos land neer. Een luchtschip zeilt, een vlieger ziet hem zweven, De vijand! fel beraad, hij neemt zijn keer, De snelle vóórschroef in het schip gedreven, Eén slag één val, zij storten stervend neer. En op de zee: nu vluchten van de straten Des wijden waters snel de zeilers heen, Oovral vijand, den zonnevloed verlaten Meten de wreede slag-schepen alleen. Iedere Dag spant van zijn zonneluchten Het schoon wonder boven die wreedheid uit, 's Nachts vragen sterren, wat de volken duchten, Wat blake brand van veste en veld beduidt. Het hart des Dichters houdt zich bevend open Voor iedere zege, voor iedre vlucht, Hem is aller haten en aller hopen Zijn Lied wiekt boven 't brekend krijgsgerucht. Schuldlooze Makkers: stervend neergetreden, Geslagen valt de vlucht van uw jeugdkracht, Geen Makker hoort uw brekende Doodsbeden, Geen Moeder schikt u tot de doodsrust zacht. [pagina 3] [p. 3] Al oogst verloren, maar elk land ziet rijpen Een oogst van Mannen, rijker dan één jaar, Waar de handen van den Doodsmaaier grijpen Vindt hij zijn oogst voor zijne sikkel klaar. O, schuldloos Land tot bloedmoeras vertreden, O, Leven, Leven, stervend uitgeput, Geen Dichter keert de krijg met zijn gebeden, Wiens nooden is zijn hartbrekend Lied nut? Jacob Israël de Haan. Vorige Volgende