De Gids. Jaargang 78
(1914)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 532]
| |
Marginalia.Ga naar voetnoot1)Elkanders voeten te omvatten en naar elkanders oogen op te zien, om het licht van een hooger waarheid en liefde, terwijl een ieder den blik weder naar hooger heft, en slechts vluchtig en afwezig nederziet: ziehier het tragische beeld der beste vriendschap nog die op aarde mogelijk is.
* * *
Er is een lijden uit liefde en een strijd der liefde, die in den klaren dag en te midden der menschen gestreden wordt, en velen hebben er schoon en overvloeiend vol van gesproken. Er is evenwel nog een andere strijd, waarbij het lijden der liefde nog een lafenis en een rust wordt. Het is de strijd om liefde, om lief te kunnen hebben. Deze voltrekt zich in de duisterste diepten der ziel, en in een wereldwijde eenzaamheid, en slechts zelden komt er een klank van naar buiten. Het verscheurende accent alleen verraadt soms zijn aanwezigheid.
* * *
De meeste menschen leven van teederheden in teederheden die zinnelijke streelingen zijn, van de vage behagelijkheid tot den hartstocht toe, zonder ooit te hebben liefgehad, en zonder zich ooit deze armoede bewust te zijn geweest.
* * *
De geslachtelijke liefde staat tot de werkelijke liefde, de | |
[pagina 533]
| |
koele en diepe charitas, gelijk de zelfzucht tot de zelfverloochening.
* * *
De meeste zielen kunnen slechts door de schijnbeelden eener geslachtelijke liefde, tot de waarachtige liefde, de charitas komen, gelijk door de zelfzucht henen tot de zelfverloochening: door vermoeienis aan beide namelijk. De zielen die op eenmaal de charitas bereiken zonder de voorbereiding der zinnelijke liefde, de zelfverloochening zonder eerst door zichzelf en de kanker van het Ik ten einde raad te zijn, zijn uiterst zeldzaam en doen ons aan als door God gezonden.
* * *
Geestelijkerwijze gesproken: is de zinnelijke liefde blind en doof en gevoelloos. Zinnelijkerwijze gesproken: is de waarachtige liefde blind en doof en gevoelloos. Beide zijn blind en doof voor elkander, en huiveren voor elkanders onbegrepen gebieden terug als voor een sombere bedreiging. De waarachtige liefde is de absolute overwinning van de ziel op de zintuigen.
* * *
Het is ontroerend en begrijplijk, dat de menschheid een harer schoonste symbolen, dat van den mensch Jezus Christus, in hare plastische vertolking alle aardsche schoonheid leent, en als 't ware de edelste bloemen der aarde er rond wil doen bloeien. Maar dit mag niet wegnemen, dat de eigenaardigste vertolking van dit symbool moet heeten, het de vormen eener aardsche leelijkheid te geven. Eerst daarin toch, in zulk een leelijkheid van het licht der ziel doorstraald, openbaart zich de diepste zin van dit symbool, die de overwinning van de ziel op de zintuigen is. Eerst een ondenkbaar volmaakte menschheid, een menschdom zonder smartelijke tweespalt meer, zou het recht hebben, zich een volkomen schoone ziel in een volkomen schoon lichaam tot symbool te verkiezen. Dat trouwens alreeds de Hellenen, ondanks hun overheerschende liefde voor harmonie en aardsche schoonheid, de | |
[pagina 534]
| |
behoefte voelden zich in hoogste instantie van de zinnen vrij te spreken, wordt wel bewezen door den nadruk, dien ook zij wisten te leggen op de bijna koddige leelijkheid van hunnen wijsten mensch (Sokrates).
* * *
Men spreekt van de vreugde der zinnen. En men vergeet dat de vreugde der zinnen dan pas aanvangen kan, wanneer de mensch haar overwonnen heeft, wanneer hij haar dadelijk verlaten en verloochenen kan om in zich zelf te rusten en zich zelf genoeg te zijn. Slechts waar vrijheid is, is vreugde mogelijk.
* * *
Alle andere vreugde is slavernij. Zonder de vrijheid der liefde is iedere vreugde der zinnen de oogenblikkelijke stilling van een brandenden dorst, die slechts gestild wordt om onmiddellijk brandender op te komen. Met de liefde is iedere vreugde der zinnen, ook de kleinste, de gave eener overdadige genade, een gave boven de behoefte der ziel.
* * *
Door het wezen der zinnelijke schoonheid en vreugde te bepalen tegenover de liefde, die het kernpunt van des menschen wezen is, door hare afgrondige gevaren open te werpen, door met een weergaloos fijne en beweeglijke tesamenstemming met de veelvuldige, wisselende werkelijkheid, de wegen tot liefde voor de verschillende menschensoorten te ontwerpen, heeft het Christendom, dat zijn de Evangeliën in hun historisch gezuiverde kern, de vreugde der zinnen en der aardsche schoonheid niet verworpen of voorbijgezien, doch integendeel verzuiverd en verheerlijkt.
* * *
De groote vergissing bij het lezen der Evangeliën is, dat de mensch ze onwillekeurig verstaat, als sprekende tot een enkelen onveranderlijken mensch in onveranderlijke omstandigheden. In werkelijkheid spreken zij tot de meest verschillende wijzen van menschelijk bestaan in de meest verschillende omstandigheden. Daar zij een voortbrengsel der natuur zijn | |
[pagina 535]
| |
in den hoogsten zin des woords, kondigen zij dit niet aan in titels en ondertitels. Zij liggen als 't ware te wachten, ieder dier verzen voor zich, totdat het oogenblik in den mensch gekomen is, waarop zij in hem van louter woord tot louter leven kunnen worden. De zin der Evangeliën schijnt te groeien met den mensch mede. Vandaar ook dat de grootste wijzen aan het einde huns levens den grootsten som van hun eigen wijsheid in de Evangeliën als 't ware hervonden. En vandaar, aan de andere zijde, dat sommige woorden die voor enkelen waren, tot noodlottige consequenties leidden toen zij voor allen werden aangewend. Zoo het ascetisme enz.
* * *
De onkuische ziel bewoont een helsche wereld. Want de onkuische ziel is gedoemd, tot alle dingen in een zintuigelijke, tot alle menschen in een erotische verhouding te staan. En daar het aantal dingen dat hem zintuigelijk streelt, het aantal menschen dat hij erotisch verkiest, oneindig klein is tegenover wat hem dagelijks omgeeft, is hij veroordeeld, de nooit eindigende siddering van een oneindigen afschuw te ondergaan, Dit is de tastbare hel op aarde. Vandaar ook het onleschbare verlangen naar aardsche schoonheid en vreugde in zulke zielen. Oscar Wilde was een kenmerkend type van zulk een ziel.
* * *
Zoo men de hoogere kracht der liefde in de vrouw, en hare onmiddellijke wijsheid, dat is haar onmiddellijk oriënteeringsgevoel voor de innerlijke werkelijkheid der dingen, uit hare diepere verbinding met de natuur verklaart, zoo onderstelt men daarmee tevens in deze natuur een weergalooze werkzaamheid van geest en liefde.
* * *
Zoo men den innerlijken geest van een tijdperk en diens verhouding tot de natuur wil kennen, zoo geve men zich rekenschap, op welke wijze dit tijdperk oordeelt over de vrouw en het vrouwelijk wezen. De verachting der vrouw beteekent immer een van het leven afgekeerde geestesstrooming, vereering der vrouw vereering des levens. In de ver- | |
[pagina 536]
| |
houding der geslachten tot elkander vindt men het wezen van een tijd.
* * *
De lagergeaarde vrouw mint het kind boven den man, de hoogergeaarde vrouw mint den man boven het kind. Want den man boven het kind te minnen, is in de vrouw een triomf van den geest, van de vrije keuze boven de natuurnoodwendigheid.
* * *
In alle dwaasheid ligt de kiem der wijsheid, in alle wijsheid de herinnering der dwaasheid verborgen.
* * *
De gezwollen en verwarde redenen van een zestienjarige, over liefde, geest, oneindigheid of leven, zijn voor den wijsten mensch der aarde even zoo dwaas, als diens redenen weder dwaas zijn voor God. In beide schemert slechts een meer of minder verward vermoeden eener werkelijkheid. Gelijk Pascals oneindig-kleine en -groote, verliezen dwaasheid en wijsheid zich in de diepte en hoogte in de oneindigheid.
* * *
Het schitterende schijnbeeld der onsterfelijkheid, dat in den morgen van zijn leven iederen grooten mensch met alle krachten van zijn wezen in de wereld uit doet trekken, is een tragisch schijnbeeld. Want hij zal het slechts bereiken, op voorwaarde dat het voor hem niet meer bestaat. Want de kracht die den mensch onsterfelijk maakt, is de kracht die slechts uit de smartelijke vernietiging van het persoonlijke wezen en zijne verlangens kan geboren worden. Zij die de edelste namen der wereld hebben gedragen, waren voor zichzelven nameloos geworden.
* * *
Er zijn twee wijzen om over een gevoel of een gedachte te spreken: van uit het volle bezit daarvan en vanuit een smartelijk bewust gemis. Hij die vanuit het volle bezit spreekt, ontleent daaraan steeds een heldere rust en zacht- | |
[pagina 537]
| |
heid, die ook zijn heftigste overtuigingen en zijn krachtigsten toorn nog als met een vredevollen glimlach omgeeft, en hij die spreekt vanuit het gemis, foltert met ieder zijner woorden zijne eigen ziel, en in de pijn dier geeseling spreekt hij hard en hartstochtelijk en met koortsachtig somberen gloed, en kan door dezen gloed soms anderen geven, wat hemzelven pijnvol onthouden blijft. Machtige predikers hebben zoo gesproken. Augustinus is een der grootsten van hen. | |
Keerzijden.De wrok dien wij over onszelven voelen, viert zich meestal uit op anderen.
* * *
Wanneer men zich van één of andere ondeugd volkomen vrijspreken kan, geschiedt dit meestentijds slechts, dank zij een tegenovergestelde ondeugd die men juist in volle mate bezit. Bij voorbeeld: men is niet gierig, neen, want men is te behaagzuchtig om gierig te zijn.
* * *
Wanneer men een mensch van den aanvang af goed gezind is, bewondert men hem en terecht, vanuit en door onszelven, omdat hij zegt en volvoert wat ook in ons gereed ligt of verlangend is om gezegd en volvoerd te worden. Maar het eigenaardige daarbij is, dat men, wanneer men, door aanleg of omstandigheden, tegen een mensch is ingenomen, men hem veroordeelt en veracht juist op dienzelfden grondslag. Met een ‘niets nieuws’ werpt men den ongewenschten gast de deur van het geesteshuis uit.
* * *
Het ware en gerechtigde wantrouwen is de herinnering aan onverwachte, onverdiende slagen in een trouw en zuiver hart. Het valsche wantrouwen daarentegen is niets dan een resultaat van droevige zelfkennis.
* * *
De ware fijngevoeligheid is de verhoogde smart, die iedere | |
[pagina 538]
| |
harde indruk van het meedoogenloos krachtige leven oproept in een teer en kwetsbaar hart. De valsche fijngevoeligheid daarentegen is niets dan verfijnde zelfzucht en abnormale ijdelheid.
* * *
De ware moed is het bewustzijn en de volkomen voorstelling van het gevaar, en deze overwonnen door de kracht van den geest en de eer. De valsche moed daarentegen is niets dan een zekere stompzinnigheid tegenover het gevaar.
* * *
De verbeelding is de moeder der lafhartigheid. Vandaar is geen ondeugd zoo tezamengesteld, als die der lafhartigheid. Niet het gevaar bestaat, maar de voorstelling daarvan in den mensch. Een krachtige verbeelding, een hevig werkend vermogen tot voorstellen, kan de kracht van den geest doen bezwijken en een oogenblikkelijke lafhartigheid doen ontstaan, zonder dat de mensch daardoor van minder edele hoedanigheid behoeft te zijn, zonder zelfs dat het hem aan waarachtigen moed behoeft te ontbreken. Het betreurenswaardige gebrek aan physieken moed in de meeste kunstenaars berust op de kracht hunner verbeelding. Doch de kiem daarvan vindt men reeds in de grootste helden der geschiedenis: de enkele plaatsen in hun wezen, waar de kracht van den geest geen oogenblik stand houdt tegen de kracht der verbeelding, tegen de overklare, verblindend scherpe voorstelling van iets wat zou kunnen zijn. Het zijn de bekende voorbeelden der groote veldheeren die sidderden bij den aanblik van een spin, een muis, een kat, een voorteeken enz.
* * *
De mensch is gewoonlijk niet rijp genoeg nòch om een weldaad te volbrengen, nòch om die te ontvangen. In het ééne geval blijft hij bevangen in het gevoel van een schuld die hem terugbetaald moet worden, in het andere geval in het gevoel van een schuld die hij te betalen heeft.
* * *
Levendige dankbaarheid is voor den mensch meestentijds | |
[pagina 539]
| |
een onbewust aangewend, gemakkelijk betaalmiddel voor een ontvangen weldaad. Wanneer de weldoener later eens een beroep op deze klaarblijkelijke dankbaarheid zou willen doen, zoo ziet hij ontstemd en verwonderd op: alles was toch immers al afgerekend!
* * *
De mensch wien het erom gelegen is, zich den zekersten en algemeensten roep van een weldoener te verwerven, volge dit wereldsche en koude principe: geen mensch meer wel te doen, dan deze strikt genomen in staat is terug te betalen.
* * *
De mate van dankbaarheid staat in juist omgekeerde verhouding tot de mate der weldaad. Kleine weldaden wekken groote dankbaarheid, groote weldaden wekken druk en wantrouwen, de ondelgbare weldaden wekken aan het einde veelal haat.
* * *
De groote weldaden met haat te beloonen, is een daad die het geweten moeilijk verdragen kan. Doch de mensch weet ook dit probleem door innerlijke list te ontwijken. In alle woorden hoort zijn wantrouwen een beroep op zijn verplichte dankbaarheid, in alle daden een aanslag op zijn vrijheid. Een weldoener kan men niet haten, welnu: men doet het den woekerzuchtigen schuldeischer!
* * *
De mensch die zich over ondankbaarheid beklaagt, bekent daarmede onbewusterwijs toch altijd - een mislukte speculatie.
* * *
In de liefde, in de vriendschap, in de dankbaarheid, in alle verhoudingen van de menschen tot elkander, is er altijd onrecht dat men doet, en onrecht dat men ondergaat. De menschen zijn in deze verhoudingen èn bedriegers èn bedrogenen terzelfdertijd. Doch slechts het ondergane onrecht vergunnen zij in hun bewustzijn te treden.
* * * | |
[pagina 540]
| |
Waar liefde tusschen twee menschen is, daar vindt men een beul en een slachtoffer, zegt Honoré de Balzac, degeen die het minst mint, en degeen die het meest moet minnen. Maar de beul voor het oog der menschen, is het slachtoffer voor het oog van God.
* * *
De vriendschap der menschen is doorgaands een chronisch geworden misverstand.
* * *
Men deinst er voor terug om te bepalen, in hoeverre de vriendschap der menschen het verbindende cement van een kleine wederzijdsche minderachting noodig heeft.
* * *
De meeste en gevaarlijkste vijandschappen ontstaan uit onwaarachtig aangegane vriendschap.
* * *
De mensch geniet van de vriendschap juist zooveel, als hijzelve vriendschap in zich heeft.
* * *
In de rechtzaal van zijn binnenste, voor de rechtbank van zijn geweten, overtreft bijna ieder denkend mensch de machtigste pleiters ter wereld in list en logika. Er is geen weg zoo nauw en er zijn geen doolhoven zoo verwikkeld, of hij weet erlangs het schoonschijnende, gelijkschijnende motief te bereiken, waarachter zijne laagheid, ijdelheid of hartstocht voor hemzelf en anderen schuil kan gaan. Dit mechanisme zijner gedachten treedt slechts even in zijn gedachten om na de bereikte overtuiging zijner rechtschapenheid, in spoorlooze vergetelheid weg te zinken. De wereld ware een niet zoo onheilspellend verblijf, wanneer zij niet zoo overvol eerlijke menschen was!
* * *
De ongeloofelijke macht tot zelfbedrog, die de mensch van uur tot uur in zijn leven te ontwikkelen weet, bewijst de aanwezigheid van het geweten.
* * * | |
[pagina 541]
| |
Goed beschouwd, is de bewuste booze halverwege van de ware eerlijkheid. Hij althans heeft de gelegenheid tot zelfbedrog, die den mensch vergunt, met vriendelijk en onverstoord gemoed misdaad op misdaad achter zich te laten, onherroepelijk in zich afgesneden. Hij althans bedriegt zich zelven niet.
* * *
Zelfzucht en bedrog beheerschen de wereld. Doch zij heerschen slechts dank zij en door bemiddeling van het zelfbedrog.
* * *
Er is in den mensch geen enkel motief, dat het klaarste daglicht onverlet verdragen kan. Zoo is dit zelfbedrog van uur tot uur, dat de mensch ontwikkelt, en dat in grootere mate alle misdaden laat woekeren, in zachtere mate weder een middel tot leven, een voorbehoed tegen waanzinnigen twijfel en wanhoop.
* * *
Zoo het mogelijk ware, de menschen in hun afzichtelijke naaktheid tegenover het reine geweten te stellen, zoo zouden zij zich spoedig afscheiden in engelen en - duivelen.
* * *
Ondanks de onbetwijfelbare aanwezigheid van het geweten, ondanks de geheimvolle correspondentie tusschen het reine geweten en de hoogste schoonheid, is ook dat, wat zich als geweten en berouw in den mensch voortdurend openbaart, niet zuiver en onvermengd werkzaam. Vele vreemde elementen, vele schijngestalten van geweten spelen er onmerkbaar doorheen. Behalve het berouw, dat vrees voor vergelding is, is er een schijngeweten, dat hoogmoed is. Deze hoogmoed is de intellectueele overtuiging van de hoogere kracht van het goede, en de kwellingen, die uit het gemis van deze hoogere kracht ontstaan en de stille wangunst op hen die haar rustig bezitten. De kwellingen van dien hoogmoed, ook deze, noemt de mensch gewetenskwellingen!
* * * | |
[pagina 542]
| |
Het is merkwaardig, dat, waar het de ondeugden der menschen geldt, er zich vele definitiën aanbieden en de woorden zich gewillig laten voegen. Waar het evenwel de enkele hoogste deugden van de menschheid betreft: zoo worden alle woorden onmachtig of wordt de mensch teruggewezen op de grootsche termen van het Christendom. De reine liefde, het reine geweten, de goddelijke genade zijn in den letterlijksten zin des woords, niet uit te spreken, en slechts hunne werkingen laten zich omschrijven. Slechts de dichter geeft, niet hun definitie, maar hunne ademhaling.
* * *
Wanneer de mensch in zichzelf een ondeugd ontdekt heeft, begint hij onmiddellijk, deze ondeugd in anderen streng te achtervolgen. Maar ondertusschen woekert zij in hem zelf welig en onverstoord verder.
* * *
Het is een vermakelijke aanblik, te zien hoe het meerendeel der menschen zichzelf en hun ervaring in eigen oogen weten te vergrooten. Als de groote omstandigheden hen dringen, en al naar den aard dier omstandigheden, nemen zij zich voor een groote daad te doen, 't zij een groote heldendaad, 't zij een groote wanhoopsdaad. Zij koesteren haar zoo lang als mogelijk is, volvoeren haar in verbeelding, doch zoodra de noodzaak der verwerklijking slechts in de verte begint te naderen, ontstellen zij en weten in deze ontsteltenis juist het goede motief te vinden, dat hun het doen dier daad overtuigend en zedelijk onmogelijk maakt. Dit gevonden, vergeten zij snel de gevoelens die hun dit uitvluchtende motief ingaven, en gelooven dat een beschik des levens hen op het laatste oogenblik weerhouden heeft. Zij zijn, volgens hun eigen overtuiging, aan den rand van tragische werkelijkheden geweest. Zij hebben zich hun ernstige ‘ervaring’ verschaft. De meeste menschen leven met hun gedachten ver boven de werkelijke krachten van hun geest.
* * *
Een afgrond scheidt den natuurlijken mensch van den hoogeren mensch, van den absoluten Christen. - Een afgrond | |
[pagina 543]
| |
scheidt het talent van het genie. Het talent ontleent niet zijne gevoelens, maar de vergrootende woorden voor zijn gevoelens aan het genie. Bij het talent begint reeds het zelfbedrog, dat de wereld beheerscht. Daarom heeft Friedrich Hebbel zelden een diepzinniger woord gezegd, dan dit: ‘het genie is van God, het talent is des duivels’.
* * *
In den hoogsten zin is slechts dit woord volkomen waarachtig, waaronder een gelijke mate van daadkracht leeft. Dit is slechts het geval bij het genie.
* * *
Wat het genie onderscheidt van het talent, is in laatste instantie de liefde en de scheppende wijsheid, die de liefde verleent.
* * *
De strijd om het bezit van het ijdele en verachtelijke geld verderft de zielen der menschen, zegt men. Doch er is een verontschuldiging. De aanleiding tot dezen strijd is althans de waarachtige nood. Doch weinig geeft men zich er rekenschap van, hoezeer de strijd om het voortbestaan van een aantal willekeurige letters, die te zamen een naam vormen, de zielen der kunstenaars verderft. Ook hier strijd en roof zonder mededoogen, plundering van hen die niet meer spreken zullen, vertrapping der gevallenen, verdrukking van de zwakkeren, en meedoogenlooze ontkenning van de klaarblijkelijkst sprekende menschelijkheid, juist door hen die zich de gave bij uitstek toeschrijven, om de verborgenst sprekende ziel te erkennen en te verstaan. Wanneer men den geest aan namen verbindt, is het leven des geestes zoo wreed als dat der natuur.
* * *
De ware roem is, in een kleinen kring van gelijken en verwanten de eerste te zijn, en allen met zijn beeld te vervullen en tot voorbeeld te zijn. De beste lakei onder de lakeien, de beste klerk onder de klerken, de beste notaris onder de notarissen, geniet meer van den zuiveren roem, | |
[pagina 544]
| |
dan de grootste dichter, de grootste staatsman, de grootste veldheer ter wereld.
* * *
‘Al te heftige liefde voor de dieren is een vorm van menschenhaat.’Ga naar voetnoot1) Deze haat evenwel is van tweeërlei natuur: er is een haat die uit teleurstelling ontstaat, en er is een haat van nature. De eerste is eenvoudig van wezen en sluit, als teleurgestelde liefde, de innerlijke gemeenzaamheid met het menschelijke nog in zich. Eerst de andere haat, die zich middellijk in de liefde tot de dieren openbaart, is onmenschelijk, somber, en mysterieus. Zij is een bekentenis van onmacht, om den mensch lief te hebben. In deze des te woestere, fanatieke en blinde teederheid voor de dieren is een geheime smart en een geheime dorst verscholen: om althans in de gemeenschap met deze schepselen der natuur een vluchtige teug te kunnen smaken van den drank der zuivere, onzinlijke, onbaatzuchtige liefde waarnaar de ziel haars ondanks is gedoemd te smachten. In zijn ‘Nagelaten Bekentenis’ heeft Marcellus Emants deze wijze van liefde tot de dieren treffend onthuld.
* * *
Ook hierin evenwel weet de mensch zich voor zichzelf te verbergen en zich gerust te stellen. Zijne buitengewone liefde voor de dieren verklaart hij als het vermogen, om ver over de grenzen van het gewoon menschelijke te kunnen liefhebben. Hij vergeet, dat zijne liefde daar pas aanvangt, waar die der andere menschen verzadigd raakt en uitloopt. Zoo weet hij ook nog in zijne somberste liefdeloosheid, - de zekerheid van zijn teeder hart te vinden!
* * *
Eerst rustige, gelijkmatige aandacht en genegenheid voor de schepselen der natuur, die hun plaats en waarde voelt en kent in de verhouding der dingen, is het teeken van een hart dat wijd en groot kan liefhebben.
* * * | |
[pagina 545]
| |
De meeste vrouwen beschouwen zichzelf als het altaar, waarop kunst, geest, ideaal, kortom alles wat het leven buiten den gezinskring groot maakt, ten offer moet gebracht worden, zonder dank, zonder waardeering, zonder zelfs een neiging tot waardeschatting! Dat dit offer der blinde Godin gebracht, niet immer zoo licht en van zelve sprekend is, beginnen zij dan pas te beseffen, wanneer zij - een huwbaren zoon gaan krijgen.
* * *
De dood is het lokkende schijnbeeld van de verlossing des levens, dat de mensch terzelfdertijd gedoemd is, onherroepelijk als zoodanig te wantrouwen.
* * *
Wat men ook zeggen moge: het dikwerf onbewuste doel waar de rijpe menschheid voortdurend naar streeft, is, van haar persoonlijk bestaan ontheven te worden, dat is de dood, een dood betrouwbaarder en zekerder dan de bedriegelijke aardsche dood. Zelfs de beide meest tegenstrijdige levenswijzen: de volste levensverrukking der Renaissance en het strengste ascetisme hebben beide eenzelfde richtingsinstinct gevolgd: te vergaan in de zwalpende golf des levens, zelve den mensch tot scheppend en vernietigend principe te worden, of wel als eeuwig oog daarboven onbewogen te rusten. | |
Litteratuur.In beelden komt de wereld tot ons binnen, als rhythme gaat zij weder van ons uit.
* * *
Zij die in litteratuur het beeld, het als absoluut nieuw aandoende beeld, boven het rhythme stellen als criterium van waarachtigheid, geven zich geen rekenschap van het eenvoudige feit, dat bijkans geen beeld te bedenken valt, dat niet alreeds is aangewend, en dat, wanneer een beeld desniettemin als nieuw aandoet, dit slechts geschieden kan dank zij het rhythme waarmede het uitgeschreven wordt. | |
[pagina 546]
| |
Waar ten slotte deze voorkeur voor nieuwe, dat wil zeggen nog niet gekende beelden toe leiden moet, heeft de vervaltijd van de Nieuwe Gids bewezen: tot een weerzinwekkend goochelspel, tot een zich steeds meer van eeuwige menschelijkheid en schoonheid verwijderend zoeken naar effecten en verrassingen, tot een speculatie dus op diezelfde buitenwereld, die in naam der schoonheid werd veracht.
* * *
Het Fransche Naturalisme kwam nà den mensch, het Hollandsche Naturalisme was tot aan den mensch niet toegekomen. In het Fransche Naturalisme rustte de Fransche geest uit van haar eeuwenlange, vruchteloos wordende doorspeuring der menschelijke diepte. De Hollandsche geest moest nog van de oppervlakten naar de diepten komen, en de mensch moest nog ontgonnen worden. Daarom moest de aansluiting aan het Fransche Naturalisme voor den Hollandschen geest noodlottig worden. Er is een bastaardkunst uit ontstaan.
* * *
De honderdjarige vertheologiseering van den Hollandschen geest, en de daarop gevolgde blinde reactie van de Nieuwe Gids, houden sommige der beste geesten van Holland nog steeds in een zekere schuwte bevangen jegens de groote waarheden van het geestelijk leven, waar zij onder de namen van God, liefde, of oneindigheid worden uitgesproken.
* * *
Theologie in litteratuur is: het handhaven en het aanwenden van de Christelijke begrippen, en dat zonder de mate van oorspronkelijk leven en persoonlijke ontroering die aan de majesteit dier begrippen beantwoordt.
* * *
Volslagen rhetoriek kan de toevallig verkeerde uiting zijn van een eerlijke, naïeve en oncritische ziel. Schitterende rhetoriek daarentegen, rhetoriek met een grein van waarheid en een kern van waarachtig gevoel, is altijd de uiting van een onzuivere ziel.
* * * | |
[pagina 547]
| |
Guido Gezelle in Vlaanderen, P.C. Boutens in Holland, zijn de eersten sedert twee eeuwen geweest, die weder Goddelijk over God, vanuit God tot God gesproken hebben. En wat Henriëtte Roland Holst betreft: zij spreekt de letters van dien naam niet uit, doch wat het Socialisme, in de edelste zielen die het dragen, innerlijk gemeen heeft met het vroegste, diepste, levendstopwellende Christendom, is in haar poëzie geopenbaard.
* * *
Het werk van Henriëtte Roland Holst is de zuiverste Socialistische kunst, die over 't algemeen te denken is, zuiver in dien zin, dat het oogenblik van innerlijken overgang, verloochening der verfijnde en toegespitst zelfzuchtige cultuur en het rijzen van een nieuwe, zware, strijdvolle menschenliefde in haar weergaloos wordt uitgezongen. Iets anders dan dit oogenblik van smartelijke baring, dan deze ‘nieuwe geboort’ kan men den tijd niet vragen. Maar dit beteekent juist het tegendeel van een bastaardkunst. Want het is een eenvoudig historische daadzaak, dat in hunne nieuwe geboorte de idealen het zuiverst leven en het machtigst zingen.
* * *
De kille rekenmeesters waaraan het Socialisme rijk is, die in de kunst van hunne grootste dichteres een bastaardkunst zien, omdat zij niet beantwoordt aan hun ijle theorie, omdat zij diep en smartelijk is, en de armzalige blijmoedigheid mist en het vaandel-enthousiasme, dat voor iederen dogmaticus groote kunst beteekent, begrijpen wellicht de diepte, de kracht en het wezen van hun eigen ideaal niet. Zij zijn het slachtoffer van een ironie zoo scherp als het leven die scheppen kan. Want juist de zoogenaamde ‘burgerlijke’ elementen in henzelven zijn het, die hen burgerlijkheid ontdekken doen in haar, die, boven alle theorie, in Holland een nieuwe en machtige menschenliefde ontgon. De vlakke utiliteitsgedachten, de uitschakeling van den zin voor de smart, die de diepte des levens is en het wezen van de wijsheid, de ontkenning van de menschenziel en het koude levensfanatisme zijn vanuit den slechtsten en meest industriëelen 19de-eeuwschen geest in de levensbeschouwing van het Socialisme binnengekomen, | |
[pagina 548]
| |
juist zooals de subtiele haarkloverij, die het Christendom overmeesterd heeft, niet uit de Christelijke idée voortkwam, maar uit de bedorven Helleensch-Joodsche beschaving en philosophie. Ondertusschen zullen het deze lieden zijn, die het Socialisme verwerkelijken zullen, met al de verminking die de werkelijkheid van idealen eischt. Des te schooner dus wanneer in den aanvang dichters zingen en zullen zingen, die dit nieuwe en eeuwig-oude ideaal als ideaal een onsterfelijk leven gaven. Aan hen zal het Socialisme, als na lange tijden de druk van het dogma voor vrije geesten weder ondragelijk wordt, zich telkens weder kunnen herzien, gelijk het Christendom zich onophoudelijk aan de Evangeliën herziet.
* * *
In twee beroemde strophen over de zee, door twee dichters van verschillende tijdperken, ligt het gansche verschil besloten tusschen twee achtereenvolgende levensstemmingen. Het zijn de verzen, van Willem Kloos: ‘De zee, de zee klotst voort in eindelooze deining,’Ga naar voetnoot1)
en van P.C. Boutens: ‘Gij kunt niet raden met wat liefde wonderbaar
De groote diepe zee ik minnen moet,’Ga naar voetnoot2)
In dit eerste vers overheerscht het rhythme der dingen, dat is het zintuigelijk waargenomen rhythme van de zee zelve, in het tweede overheerscht het rhythme van de ziel die de aandoening der zee ontvangen heeft. In het eerste overheerscht het beeld der zee zelf, in het tweede overheerscht de gedachte, die het beeld der zee gewekt heeft. Hoe vreemd dit schijne: het eerste vers is indirect, terwijl het tweede eerst direct is en onmiddellijk sprekend. In het eerste leeft treffend de zekere amechtigheid, die ontstaat wanneer de mensch de beweging der dingen volgt zonder haar te beheerschen, en die zich verraadt in de tegenstelling tusschen de twee alliteraties en het plotseling onmachtig | |
[pagina 549]
| |
zware woord ‘klotst voort’. De andere strophe is door de ziel gebonden, en gebonden tot één enkelen vollen ademtocht van verrukking, waar het ademen en ruischen van de zee, gelijk door heel het verdere lied, onuitgesproken in aanwezig is. Dit hier is een zaak van innerlijk rhythme, en slechts verstaanbaar voor wie kan verstaan. Zelfs het feit, dat de dichter van het eerste vers voortgaat tot de gedachte: ‘(de zee) waarin mijn ziel zichzelf weerspiegeld ziet’, en dat de dichter van het tweede vers zich bepaalt tot de doodsaandoening van een gered kind, kan hier niets veranderen aan het feit, dat de eerste vanuit de aandoening der zee vruchteloos gepoogd heeft tot een zingenden zielstoon te komen, en dat de tweede dichter dezen toon onmiddellijk inzet, zonder zelfs tot bepaalde gedachten te komen. Want wat men gedachte in kunst noemt, is niet dit of dat, geen reflectie of overweging; zij is de ademhaling der ziel in de aanschouwing der dingen, een ademhaling in harmonie daarmede en toch weder volkomen vrij.
* * *
Alles is reeds gezegd, en op duizend wijzen, en iedere gedachte schijnt dus een nuttelooze herhaling te zijn. Doch neen: gelijk dezelfde waarheden op duizend wijzen gezegd kunnen worden, zoo kunnen ze ook op duizend wijzen gelezen worden. Deze of gene lezer verstaat een gedachte dan eerst plotseling, wanneer zij op deze of gene wijze wordt uitgesproken. Eenzelfde waarheid leeft in duizend menschen weder in duizend verschillende atmosferen. De eigenaardige atmosfeer om eene waarheid ontstaat uit den persoonlijken strijd, die de mensch om het bereiken dezer waarheid gestreden heeft.
Dirk Coster. |
|