| |
| |
| |
Over zee-krijgskunde.
‘Inleiding tot de Maritieme Strategie en Zeetactiek’ door G.J.W. Putman Cramer, Luitenant ter Zee der 1ste klasse. C. de Boer Jr., den Helder, 1913.
Het boek, waarvan het verschijnen de onmiddellijke aanleiding tot dit opstel vormt, heeft ook buiten onze landpalen waardeering gevonden, getuige het uitvoerige artikel in de ‘Marine-Rundschau’ van October 1913. Dat is bij een Nederlandsch boek een niet alledaagsch verschijnsel en in dit geval niet enkel te danken aan de wijze van behandeling en indeeling der stof, want, zooals in het bovengenoemde artikel terecht wordt opgemerkt, dit boek neemt in de vak-litteratuur een bizondere plaats in, en dat niet in Nederland alleen.
Totnogtoe bestond er op dit gebied geen leerboek, dat de voornaamste vraagstukken beknopt doch streng wetenschappelijk behandelde en tot een afgerond geheel vereenigde. Sedert Mahan zijn baanbrekend werk het licht deed zien, zijn wel bepaalde onderwerpen der zee-krijgskunde aan een meer of minder grondig onderzoek onderworpen en gaf Stenzel een zee-krijgsgeschiedenis met beschouwingen op strategisch en tactisch gebied, maar dit werk is meer van historischen aard en vooral van beteekenis als bron van gegevens.
Een bruikbaar handboek, waarin alleen het waardevolste op oordeelkundige wijze is ondergebracht, bestond niet (althans niet in den handel). En toch werd de behoefte daaraan levendig gevoeld. Niet ieder der onmiddellijk belanghebbenden is tot geregelde studie op dit gebied in de gelegenheid. Aan
| |
| |
boord zijn de omstandigheden daartoe bepaald ongunstig. Het marine-vak vereischt zooveel meer dan studie alleen, dat van het grondig beoefenen van eenigen tak van wetenschap slechts bij uitzondering sprake kan zijn. Daarenboven wordt op het moderne oorlogsschip van den zee-officier een zoo uitgebreide technische detail-kennis gevorderd, dat het zeker geen aanbeveling zou verdienen, indien op den beschikbaren tijd en werklust al te zeer beslag werd gelegd door bespiegelingen, die voor de praktijk niet altijd van onmiddellijk belang zijn.
Aan den anderen kant is het dringend noodzakelijk, dat ieder die kans heeft, eenmaal met eenig bevel op de vloot te worden belast, zich reeds van jongsaf vertrouwd heeft gemaakt met de groote beginselen, waarop eene oordeelkundige oorlogvoering berust. Want het gaat hiermede als met iedere overtuiging, die onze handelingen moet leiden: wanneer zij niet vast is geworteld, wanneer zij ons niet als het ware in het bloed zit, dan is er maar al te veel kans, dat in moeielijke omstandigheden haar steun ons ontvalt en wij hulpeloos ronddrijven op de indrukken van het oogenblik. En dat de zee-krijgskunde is toetepassen onder omstandigheden, die tot de allermoeielijkste van het leven behooren, dat een vergissing, ja, een weifeling, alsdan de schromelijkste gevolgen kan na zich sleepen, zal zeker wel door niemand worden betwist.
Meer dan waar ook, geldt hier, dat goed weten meer is dan veel weten, en wie zich tot kennisneming van de hoofdzaken heeft bepaald, maar die hoofdzaken dan ook door herhaalde overweging inderdaad in zich heeft opgenomen, zal meer toegebracht hebben aan zijne opvoeding tot bevelvoerder, dan wie in uitgebreidheid van studie uitsluitend zijn heil heeft gezocht.
Een handboek, waarin die hoofdzaken op sobere doch volledige wijze uiteengezet en tot een harmonisch geheel worden vereenigd, is daarbij een bijkans onmisbaar hulpmiddel. In de zee-krijgswetenschap werd daarover totnogtoe niet beschikt, en het is deze reeds te lang bestaande leemte in de vak-litteratuur, die door het boek van Putman Cramer op waardige wijze wordt aangevuld.
Toch is het niet eene eenvoudige bloemlezing uit de
| |
| |
werken van anderen. Eigen wegen worden bewandeld, en het geheel wordt gedragen door een persoonlijke overtuiging, die telkens duidelijk te voorschijn komt. Dan neemt het overigens objectieve betoog wel eens een min of meer polemisch karakter aan, in een werk als dit wellicht te vermijden, maar dientengevolge wordt dan toch ook achter het boek een persoonlijkheid gevoeld.
En wie kan het ten slotte den schrijver van een werk over zee-krijgskunde euvel duiden, dat uit zijn arbeid ook eigen strijdbaarheid blijkt?
De zee-krijgskunde stelt zich ten doel te onderzoeken hoe de strijd ter zee het doelmatigst is voor te bereiden en het doelmatigst te voeren.
Wanneer Mahan in zijn hoofdwerk, ‘The influence of sea power upon history’, na de behandeling van den slag bij Kijkduin een welsprekende bladzijde wijdt aan de persoonlijkheid van De Ruyter, zegt hij van dezen:
‘He went to this final strife of the two great sea-peoples in the fulness of his own genius, with an admirably tempered instrument in his hands, and with the glorious disadvantage of numbers, to save his country. The mission was fulfilled not by courage alone, but by courage, forethought, and skill.’
Dit is wat de zee-krijgskunde tracht te verkrijgen. ‘An admirably tempered instrument.’ Dat De Ruyter, op dit wellicht eenig oogenblik in onze geschiedenis, over zulk een instrument mocht beschikken, was niet te danken aan aangeboren eigenschappen van het Nederlandsche volk, noch aan doorzicht van zijn gewinzieke regeerders. Dat onze vloot, wat uitrusting, geoefendheid en tucht betreft, toen den toets kon doorstaan, is alleen de verdienste van twee mannen: van De Ruyter zelf en van Johan de Witt.
Op den dag van Kijkduin was het reeds een jaar geleden dat laatstgenoemde op het Groene Zoodje ten toon hing, gruwelijk verminkt; en niet lang zou het duren of de eerste zou, slachtoffer van vrijwel misdadige kortzichtigheid, het leven laten in een al te ongelijken strijd. Maar ‘the mission was fulfilled’.
In de jaren voorafgaande aan 1672, toen al-donkerder
| |
| |
wolken in den Hollandschen hemel samenpakten, voerde de Raadpensionaris een taaien strijd tegen de spreekwoordelijk geworden schrielheid, om althans aan de vloot het noodigste te kunnen besteden. En met onuitputtelijk geduld, maar ook met ijzeren gestrengheid, ging De Ruyter voort, uit zeelieden strijders te vormen. Met eigen handen smeedde hij het wapen, dat hij in het uur der beslissing zoo geducht zou weten te hanteeren, en zoo werd door hem aan den eersten eisch, welke de zee-krijgskunde stelt, op schitterende wijze voldaan.
Want het spreekt vanzelf, dat een doelmatige voorbereiding tot den strijd, niet eerst bij de oorlogsverklaring kan aanvangen. Een zeer lange arbeid in vredestijd behoort daaraan vooraf te gaan, en naarmate het oorlogs-materieel ingewikkelder is geworden en de behandeling daarvan meer zorg en kennis vereischt, neemt het belang van dien arbeid voortdurend toe.
Vandaar dan ook, dat wij alom in stijgende mate de voorbereidingen in vredestijd in omvang en volledigheid zien toenemen, dat alles, wat aan een snelle en geregelde mobilisatie ten goede kan komen, steeds grondiger verzorging vindt, en dat aan bekwaamheid en geoefendheid der bemanningen steeds hooger eischen worden gesteld.
Maar ook nog op andere wijze doen krijgskundige overwegingen zich reeds in vredestijd gelden. Terwijl nog een vijftiental jaren geleden de Britsche zeemacht, in verschillende van elkander onafhankelijke eskaders opgelost, over alle zeeën verstrooid was, vond sinds dien een al verder doorgevoerde samentrekking nabij de kusten van het Koninkrijk plaats, zoodat thans in normale omstandigheden een zeer aanzienlijk percentage der totale water-verplaatsing van de vloot zich in Engelsche wateren bevindt. En nog kortelings hebben wij gezien, hoe tegen luidruchtige oppositie in, de Fransche regeering hare geheele slagvloot in de Middellandsche zee tezamen trok. Een en ander geschiedde op strategische gronden en bewijst, hoe de eischen der zeekrijgskunde reeds in vredestijd alom met stijgende nauwgezetheid worden in acht genomen.
Vanzelf spreekt, dat de vroeger zoo geroemde aantrekkelijkheid van het marine-leven daarbij wat in het gedrang is
| |
| |
gekomen. Van het zorgelooze varen van land tot land en van wereldzee tot wereldzee is weinig meer over, in de groote marines zoo min als in de kleine. In Engeland doen zich zelfs in de pers telkens stemmen hooren, die den huidigen toestand nadeelig noemen voor den geest op de vloot en voor het onderhouden van sommige eigenschappen van het personeel, en die op een minder streng doorgevoerde strategische concentratie aandringen. Voorloopig echter met weinig succes. De krijgstoerustingen ter zee leggen beslag op een te belangrijk gedeelte van het Staats-inkomen, dan dat andere dan overwegingen van de strengste doelmatigheid toelaatbaar zouden zijn, en voor het personeel wordt het meer en meer noodzakelijk, in andere richting dan voorheen voldoening bij zijn arbeid te zoeken. De toenemende veelzijdigheid van het vak biedt daartoe ook ruimschoots gelegenheid.
Het geheel van maatregelen en voorzieningen, dat met de oorlogsgereedheid en de juiste aanvangs-opstelling der weermacht onmiddellijk verband houdt, wordt onder den naam van vredes-strategie samengevat. Dat De Ruyter hare eischen doorgrondde, en alle moeielijkheden ten spijt aan deze wist te voldoen, werd hierboven reeds aangestipt. Hoe meesterlijk hij van het in vredestijd verkregene in oorlogstijd partij trok, leert de zeekrijg, die in Kijkduin zijn hoogtepunt en zijn slot vond.
Waarom juist deze gebeurtenissen, waarvan het actueele belang twijfelachtig kan schijnen, hier ter sprake worden gebracht, is alvorens verder te gaan, even uit een te zetten. Dit geschiedde namelijk, omdat wellicht nergens elders in de geschiedenis binnen het korte tijdsverloop van niet veel meer dan één jaar, de verschillende groote vraagstukken, waarvoor men zich in iederen maritiemen oorlog gesteld ziet, in hun natuurlijke ontwikkeling en onderling verband een zoo duidelijke, en zoo volledige oplossing vonden als hier. En nergens elders valt op het gewicht van een juiste en oordeelkundige leiding een zoo helder licht. Van den aanvang af waren wij numeriek in de minderheid tegenover de vereenigde Engelsch-Fransche vloot, een minderheid, die in het verloop van den oorlog steeds drukkender werd. Van de bondge- | |
| |
nooten verschilden althans de Engelsche (die ook in aantal van schepen ruwweg onze gelijken waren), weinig of niets met ons in algemeene geoefendheid en gereedheid tot den strijd. Dat zij daarin niet, zooals tot dan toe, merkbaar onze meerderen waren, was het werk van den onvergelijkelijken aanvoerder, wiens groote persoonlijkheid zoo hoog uitstond boven die zijner tijdgenooten. De Ruyter was de voornaamste troef in het Nederlandsche spel, en niettegenstaande onze minderheid werd, dank zij hem, het doel van den zeeoorlog volkomen bereikt. De Engelsche inval, waarvoor de troepen gereed stonden en ten deele zelfs waren ingescheept, een inval die ons in die benarde omstandigheden ongetwijfeld den genadestoot zou hebben toegebracht, werd voorkomen, en in het volste van den oorlog zag de Fransche koning zich zoodoende zijn machtigsten bondgenoot ontvallen.
Die uitkomst, - wonderbaarlijk als zij is, de sterkte-verhouding in aanmerking genomen, - was te danken aan zeekrijgskunde. Dat deze in menig opzicht hier als het ware geschapen werd door een man van zeldzame gaven, die hare beginselen niet in een boek had gevonden, maar uit den schat van zijne ervaring wist te lezen en tot klaarheid te brengen, verandert niets aan het feit, dat die beginselen van algemeene geldigheid en van onveranderlijke beteekenis zijn. Van daar dat ik niet beter wist te doen dan hier, in de merkwaardigste verrichtingen onzer eigen Zeemacht het uitgangspunt te zoeken voor deze korte beschouwingen over de zee-krijgskunde.
‘The mission was fulfilled’, - zegt Mahan, - ‘not by courage alone, but by courage, forethought, and skill.’
Al is vanzelfsprekend, dat moed, in den zin van doodsverachting en koelbloedigheid in gevaar, een der noodigste eigenschappen voor den krijgsman is, toch heeft dit woord in de krijgskunde ook nog eene andere beteekenis. Het beduidt daar vooral ook het vermogen, een zware verantwoordelijkheid met kalmte te dragen, en van oogenblik tot oogenblik datgene te doen, wat men oordeelt, dat juist is. Moed is daarvóór alles: de moed der overtuiging.
Een der leerrijkste voorbeelden daarvan heeft Nelson ge- | |
| |
geven, toen hij geen oogenblik aarzelde, om de Fransche vloot, die hem voor Toulon was ontsnapt, tot in West-Indië na te zetten, door redeneering overtuigd, dat zij nergens anders dan dáárheen kon zijn ontvlucht, terwijl hij toch, zoo doende, zijn bevoegdheden verre overschreed, het hem aangewezen terrein, de Middellandsche Zee, volstrekt onbeveiligd achterliet, en het bewijs voor de juistheid van zijne meening hem ontbrak.
Hoe gemakkelijk en vanzelfsprekend zou het niet geweest zijn om, zich grondend op zijne instructie, het gebied, waarvoor hij verantwoordelijk was gesteld, af te zoeken naar den vijand en daarop diens terugkomst bij Gibraltar af te wachten. En wat zou niet zijn loon zijn geweest, indien niet de verdere gebeurtenissen van den oorlog hem schitterend in het gelijk hadden gesteld! Maar bij hem, die toch uiterst gevoelig was voor lof en blaam, gold dat alles voor niets, toen het er op aan kwam een beslissing te nemen, waarbij grootere belangen gemoeid waren, dan die aan zijn onmiddellijke zorg waren toevertrouwd. Daarmede bewees hij den hoogen zedelijken moed te bezitten, die een der onmisbare elementen is van de toegepaste krijgskunde in haren besten vorm.
Bij een man als De Ruyter, mogen wij aannemen, kon op dit punt zelfs van geen tweestrijd sprake zijn. In de eenvoudige oprechtheid van zijn groot en edel gemoed was geen plaats voor andere gedachten dan voor de zaak, die hij diende. Op den morgen na den Vierdaagschen Zeeslag, op een der kritieke punten dus van zijn loopbaan, werd hij door een Fransch edelman aangetroffen, bezig zijn kajuit aan te vegen en zijn kippen te voeren. Gelooft niet, dat wie zoo handelt, er zich het hoofd over breekt, of een bepaalde beslissing wellicht gevaarlijk voor zijn carrière kan zijn.
Maar al is de onafhankelijkheid van karakter eene onmisbare eigenschap voor den aanvoerder, zij alleen kan hem nog als zoodanig niet stempelen. Dat geschiedt eerst door het samengaan van ‘courage, forethougt and skill,’ door Mahan onmiddellijk achter elkander genoemd.
‘Forethought’ vooreerst in dat gedeelte der oorlogvoering, dat, aan den eigenlijken strijd voorafgaande, als taak stelt, in zoo gunstig mogelijke sterkte-verhouding het gunstige
| |
| |
oogenblik en de gunstige plaats voor dien strijd te vinden, wat het gebied is van wat meer bepaaldelijk ‘strategie’ wordt genoemd.
Hier heerscht bedachtzaamheid oppermachtig. Niet de bedachtzaamheid, die breedheid van opzet en stoutheid van conceptie buitensluit, maar de bedachtzaamheid, die zich van oogenblik tot oogenblik rekenschap van hare daden geeft, en zich door niets laat afleiden van het ééne doel: ten slotte den vijand te verslaan.
Het is ook hierin, dat de gebeurtenissen ter zee van 1672-73 een onovertroffen voorbeeld hebben gesteld. Na den eersten raken klap van Solebay, die het onmiddellijk gevaar voor eene Engelsche landing wegnam en ruimte tot ademhalen gaf, sloeg De Ruyter den weg in, die na alles wat er sinds dien gedacht, onderzocht en geschreven is, niet anders dan in zijne omstandigheden, de eenig juiste kan worden genoemd. Hij stichtte ter zee, wat eerst lang na zijn dood een naam zou krijgen, en dan ‘aanvallende verdediging’ zou worden genoemd.
Wat in den vroegen zomer van 1673 op en nabij Schooneveld geschiedde, is niet anders dan een practische leergang in dat deel der strategie. De beide gevechten, daar geleverd, zijn op zichzelve van minder belang, en ontleenen hun beteekenis in hoofdzaak aan het geheel van maatregelen, waarvan zij een noodwendig onderdeel zijn. Maar dat geheel is dan ook volmaakt. Voor wie de min of meer wiskundige schoonheid van die zaken heeft leeren waardeeren, is het een hoog genot, den loop dezer gebeurtenissen te volgen en het meesterschap gade te slaan, waarmede van plaatselijke omstandigheden en gunstige gelegenheid werd partij getrokken, om den vijand aan het lijntje te houden. Dit tot het duidelijk werd, dat langs dezen weg het dreigende onheil niet langer was af te wenden, dat van de gestadige overmacht des vijands en de reeds ingescheepte troepen een landing kon worden verwacht, en dat dus het oogenblik was gekomen, om alles te wagen in een beslissenden slag. Zoo kwam het tot Kijkduin.
Hier mag niet nagelaten worden, dit gedenkwaardig moment, - het gewichtigste wellicht in de geschiedenis der Nederlandsche Zeemacht, - met een enkel woord voor
| |
| |
de verbeelding terug te roepen. Stel u voor, bij het dag worden van den vroegen Augustus-morgen, de beide vijandelijke vloten in zicht van elkander, die der bondgenooten wèl in de ruimte, die van de Vereenigde Provinciën veel dichter onder den wal. Stel u voor, onder het waaien der seinen en het snellen der advies-jachten, de beide slag-liniën, - mijlen en mijlen lang, - de gapingen van den nacht herstellende en zich samentrekkende voor den onvermijdelijken strijd, - aan Fransch-Engelsche zijde volgens het gewone voorschrift, bij ons volgens de bijzondere beschikkingen, die voor deze gelegenheid getroffen waren. En dan, met het voordeel van den af-landigen wind, de Nederlandsche vloot (nagenoeg zeventig schepen van de linie) van onder de kust van het land, om welks behoud het ging, met alle dienstdoende zeilen afhoudende naar den vijand, die hoog aan den wind den aanval inwachtte. Is er iets geweldigers, is er iets prachtigers denkbaar?
Het is hier niet de plaats, in bijzonderheden na te gaan, op welke wijze, - de sterkte-verhouding van ongeveer zeven tot negen ten spijt, - De Ruyter het gestelde doel volledig wist te bereiken. Zoowel de opstelling zijner vloot als het gebruik, dat hij van ieder der onderdeelen maakte, was even oorspronkelijk als wel doordacht, en de beginselen, hier voor het eerst duidelijk in toepassing gebracht, zijn steekhoudend gebleven tot op den huidigen dag.
Kijkduin is dan ook een der beste voorbeelden van den in grooten stijl gevoerden zeeslag, waarvan Trafalgar en Tsoesjima niet anders dan latere en vernieuwde vormen zouden zijn. Toch was het niet, als deze laatste, een volledige overwinning, eindigend in een vernietiging van den vijand. Daartoe was de overmacht te groot. Maar het voordeel was voldoende aan onze zijde en de toegebrachte schade gevoelig genoeg, om een verder aanvallend optreden der bondgenooten buiten te sluiten en den zee-oorlog practisch tot een einde te brengen. Verschillende staten verbonden zich met de Unie, en in den volgenden winter werd de vrede met Engeland geteekend.
Met den overgang van de voorbereidende bewegingen tot het daadwerkelijk gevecht, werd het terrein der strategie
| |
| |
verlaten, en het gebied betreden van wat in het bijzonder tactiek wordt genoemd; wij zagen, hoe doortastende bedachtzaamheid ook hier een leidende rol speelt. Maar daarnaast doet zich hier ook in sterke mate de invloed gelden van den laatsten factor, door Mahan genoemd: de ‘skill’, de bedrevenheid van den aanvoerder en niet minder van zijne ondergeschikten.
Terwijl het zuivere beleid een eigenschap is, welke door studie en nadenken kan worden ontwikkeld, valt bedrevenheid uit geen boek te leeren. Het is wellicht nog mogelijk, dat iemand die nooit ter zee gevaren heeft, maar zich met zaken, den zee-oorlog betreffende, belangstellend heeft beziggehouden, zich in de praktijk een goed strateeg zou toonen; een goed tacticus echter nimmer. Daarvoor zijn te zeer noodig het zuiver oog, snel besluit en de vaste hand, welke alleen het zeemansbedrijf kan geven, en wel het zeemansbedrijf, dat op den oorlog is gericht.
Het is in hoofdzaak om ook die bedrevenheid aan te kweeken, dat tactische oefeningen op grooter en kleiner schaal een steeds ruimere plaats beslaan onder de werkzaamheden der vloten, want al meer en meer wint de overtuiging veld, dat wat niet in vredestijd is beoefend, in oorlogstijd niet beheerscht kan worden. Toch blijft dat alles slechts surrogaat voor wat tegenwoordig het meest ontbreekt: inzicht en ondervinding, in den oorlog zelf opgedaan.
Het is ook alweer op dit punt, dat De Ruyter als weinigen begunstigd was. Zeeman van kindsbeen af, had hij in zijn veelbewogen loopbaan een rijkdom van ervaring verworven, die wel nimmer overtroffen werd, en maakte dat hij in het richtig voeren eener vloot volstrekt ongeëvenaard onder zijn tijdgenooten stond. Voor hem, mag men zeggen, hadden aanleg, karakter en levensloop er evenzeer toe bijgedragen, om den volmaakten aanvoerder te vormen.
Mocht ter aanduiding der persoonlijke factoren, die hun invloed bij de krijgvoering doen gelden en daardoor fundamenteele elementen van zee-krijgskunde zijn, het uitgangspunt wat verder in het verleden worden gekozen, bij eene nadere beschouwing van de vraagstukken, die zij op dit oogenblik stelt, zou een zoo verwijderd voorbeeld ons al
| |
| |
spoedig in den steek laten. Daartoe zijn de krijgsmiddelen te zeer veranderd, en met hen de wijze van hun doelmatigst gebruik, zoodat men dan ook zich telkens weer voor nieuwe vraagstukken ziet geplaatst.
Dit geldt vooral voor het gevecht zelf, voor wat dus meer in het bijzonder tot het terrein der tactiek behoort. Men heeft maar even te bedenken, hoe volslagen de aanvals- en verdedigingsmiddelen van dit oogenblik verschillen van die van honderd, ja, van die van dertig jaar geleden, om in te zien, dat in dit onderdeel der zee-krijgskunde weinig minder dan een omwenteling moet hebben plaats gegrepen. Toch ontbreken ook hier de punten niet, waaromtrent vorige eeuwen nog immer nuttige lessen kunnen geven. Zoo werd het beginsel der concentratie van kracht, evenzeer door De Ruyter bij Kijkduin als door Togo bij Tsoesjima toegepast. En ook in de toekomst zal het eerste streven van den aanvoerder zijn: het geheel zijner gevechtskracht tegen een deel van die des vijands aan te wenden, en zoodoende althans plaatselijk overwicht te verkrijgen.
Zoo ook bleven de eigenaardige voor- en nadeelen, die de aanval en die de verdediging met zich brengt, in den grond ongewijzigd. Aanvallen is ten slotte niet anders dan het opzettelijk opgeven eener positie, om, onder het aanvaarden van tijdelijk nadeel, een nieuwe positie te verkrijgen, die aan de eigen vernielingsmiddelen betere kansen van uitwerking biedt. Het is niet geheel overbodig, daarop te wijzen, omdat zich tegenwoordig een richting openbaart, die weliswaar den aanval aanprijst, maar dien langs zoo behoedzame wegen leiden wil, dat van zijn plotseling en overrompelend karakter weinig of niets overblijft. Het is zeker, dat niemand de nadeelen van den aanval onnoodig zou willen opvoeren, maar even zeker is het, dat wie het doel wil, zich ook den prijs moet getroosten, en dat de zucht, om bepaalde bezwaren te vermijden, allicht andere van niet mindere beteekenis doet ontstaan.
Op het gebied der strategie, d.w.z. van de voorbereidende bewegingen, die tot het gevecht leiden, hebben de omstandigheden zich niet in die mate gewijzigd, als bij de tactiek het geval is. Toch vallen ook hier gewichtige veranderingen waar te nemen, en waar de maritieme strategie zich hoofd- | |
| |
zakelijk met bewegingen van schepen en vloten bezighoudt, daar kan het wel niet anders, of de groote oorzaak van die veranderingen is in de veranderde wijze van voortstuwing te zoeken.
Reeds eenmaal had iets als een revolutie plaats gegrepen, toen de vloten van galeien door die van zeilschepen werden vervangen. En doordat ongeveer terzelfder tijd het kanon zich als scheepswapen begon te ontwikkelen, waardoor de breede zijde van het schip in plaats van het voorschip van overwegend belang in den strijd werd, heeft de zestiende eeuw zoowel op maritiem-strategisch als op tactisch gebied hervormingen aanschouwd, even ingrijpend minstens als die de negentiende kenmerken.
Wat de strategie betreft, is het opmerkelijk, dat de omwenteling der laatste eeuw in zeker opzicht een reactie kan worden genoemd. Terwijl toch bij den overgang van galei tot zeilschip de bewegingsvrijheid der vloten aanzienlijk steeg, door dat zij niet zooals tot dan toe, min of meer aan de kusten gebonden waren, maar veel langer achtereen in zee konden blijven, veroorzaakte de verschijning van het stoomschip te dien opzichte een gevoeligen teruggang. De noodzakelijkheid telkens steenkool in te nemen was van diepgaanden invloed op de strategie. Tal van vraagstukken verkregen daardoor een geheel ander aanzien, en al dadelijk trad het belang van goed gekozen steunpunten meer op den voorgrond.
Het nieuwste verschijnsel op het gebied der voortstuwing van schepen: - de toepassing van vloeibare brandstof in plaats van steenkool, - oefent nu weer een invloed uit in tegengestelde richting, niet alleen omdat dientengevolge de werkingssfeer van het schip, d.w.z. de weg, die met de volle brandstof-verstrekking bij bepaalde vaart kan worden afgelegd, onder overigens gelijke omstandigheden stijgt, maar vooral ook omdat het overnemen van olie zonder bezwaar in zee kan geschieden, wat met steenkool slechts bij gunstige gelegenheid, - en dan nog gebrekkig, - het geval is.
Zoodoende staan wij wederom aan den voor-avond van nieuwe strategische mogelijkheden; de juiste beteekenis daarvan kan echter thans nog niet worden overzien.
In ander opzicht bracht het gebruik van zeilen een beperking in de bewegingsvrijheid met zich.
| |
| |
Terwijl de galei onafhankelijk van den wind iederen koers kan sturen, ligt voor het zeilschip ter weerszijden van de windrichting een sector, dien het niet rechtstreeks bevaren kan, en waarbinnen het slechts indirect terrein kan winnen. Deze beperking had strategisch, maar vooral ook tactisch, gewichtige gevolgen, en ook op dit punt heeft de toepassing van het stoomwerktuig verandering gebracht. Toch is daarmede de tactiek der stoomschepen niet tot die der galeien teruggekeerd; integendeel, - in hare groote lijnen vertoont zij veel meer overeenkomst met die van den zeiltijd. De reden hiervan is gelegen in het reeds aangestipte feit, dat tegelijk met het uitsluitend gebruikelijk worden van zeilen, het kanon zich tot het voornaamste scheepswapen ontwikkelde, en dit tot heden is gebleven, in tegenstelling met den ram en de handwapenen der opvarenden, die de aanvalsmiddelen der galeien uitmaakten.
Het kanon nu eischt voor eene opstelling in aantal, de breede zijde der schepen, en voor de voordeeligste benuttiging van het geschut eener vloot, dat het eene schip het vuur van het andere niet onderschept. Dit voert onvermijdelijk tot de kiellinie, d.w.z. een opstelling der schepen in rechte lijn achter elkander, als grondformatie voor het gevecht. Zij is dat dan ook sinds eeuwen, en niets wijst er op, dat verandering daarin ophanden zou zijn.
Zoowel op tactisch als op strategisch gebied bleek het toch evenmin te ontbreken aan beginselen, die zich gelijk zijn gebleven door alle tijden heen. Dit laatste geldt ook voor die algemeenere beginselen, die niet het bijzonder eigendom zijn der zee-krijgskunde, maar die daarbij toch eene opvallend duidelijke toepassing vinden. Ik bedoel daarmee bijvoorbeeld dit beginsel: dat het van overwegend belang is zuiver te onderscheiden tusschen hoofdzaak en bijzaak.
Feitelijk is dit niet anders dan een der toepassingen van het reeds genoemde voorschrift omtrent de concentratie van kracht, maar het is er verre van af, dat deze toepassing steeds op onberispelijke wijze geschiedt. Het wordt door Putman Cramer zoo juist gezegd, dat in de zee-krijgskunde de moeielijkheid niet ligt in het doorgronden der juiste beginselen. Die beginselen zijn weinig in aantal en van bijna
| |
| |
teleurstellenden eenvoud. Het groote struikelblok blijkt te zijn gelegen in de juiste toepassing daarvan op eenig concreet geval.
Maar hoe komt het dan toch, dat wat in abstracto zoo eenvoudig is, zoo eenvoudig dat een kind het begrijpen kan, in de toepassing zoo moeilijk blijkt te zijn, zoo verbazend moeielijk, dat ook door de besten daarbij soms fouten worden gemaakt, die achteraf ongeloofelijk schijnen?
Daarvoor zijn verschillende oorzaken, maar de voornaamste daarvan is wel deze, dat het ons zoo dikwijls aan het zuivere inzicht ontbreekt, wat hoofdzaak en wat bijzaak is.
Wanneer wij Cornelis Tromp, met eene onstuimigheid die haar wederga zoekt, op het hem tegenoverliggende smaldeel van den vijand zien instormen en dat smaldeel terugdrijven, maar hij zich daarbij zoo ver van de hoofdmacht verwijdert, dat die zonder zijn steun voor de overmacht zwichten moet en het geheel een échec wordt, dan moeten wij erkennen, dat hem op dat oogenblik het inzicht ontbrak, wat hoofdzaak en wat bijzaak was.
Wanneer, in geheel andere tijden, het Russische Port-Arthur-eskader ontvolkt en ontwapend wordt ten behoeve van de verdediging der vesting aan de landzijde, in plaats dat tot het laatste toe alle krachten werden aangewend tegen de vijandelijke vloot, waar van iedere verzwakking het Japansche oorlogsplan in het hart zou hebben bedreigd en aan Rothjestvensky onmiddellijk zou zijn ten goede gekomen, dan blijkt weder uit het oog te zijn verloren, wat hoofdzaak en wat bijzaak was.
En wanneer bij nieuwe verdedigings-voorstellen zich een uitvoerig twistgeschrijf ontspint over de vraag, of het kaliber der vuurmonden enkele duimen grooter of kleiner en hunne lengte eenige kalibers meer of minder behoort te zijn, en tevens de vraag van het gehalte of van de geoefendheid der manschappen, die dat geschut zullen bedienen, nauwelijks aangeroerd wordt of door bij-overwegingen beheerscht, dan blijkt ook hìer het besef van wat hoofdzaak en wat bijzaak is, volslagen zoek geraakt.
In de bovenstaande voorbeelden valt het niet moeilijk te onderkennen, van welken aard de gemaakte fouten zijn, maar hoe nauwkeuriger men nagaat, wat op zee-krijgskundig gebied is geschreven en gedaan, des te meer komt men tot de
| |
| |
overtuiging, dat het daarbij van ook meer verborgen fouten wemelt, en dat hierin de hoofd-oorzaak is gelegen van de geweldige kloof, die in deze wetenschap tusschen theorie en praktijk telkens weer blijkt te gapen. Het is de oorzaak tevens van het voor buitenstaanders zoo verwonderlijke meeningsverschil, dat zich tusschen overigens bevoegde mannen telkens weer openbaart, zoodra een vraagstuk van zeekrijgskunde aan de orde wordt gesteld. Want terwijl de beginselen zelve nauwkeurig genoeg zijn vast te stellen, en daaromtrent ten slotte dan ook geen verschil van meening kan blijven bestaan, blijft de vraag, aan welk dier beginselen in een bepaald geval de voorrang moet worden toegekend, er een, die veelal aan redelijke ontleding ontsnapt, en waarvan de beslissing dus moet worden overgelaten aan wat wij gewoon zijn, gemakshalve met den naam ‘persoonlijk oordeel’ te dekken. Maar daarmee is dan ook gezegd, dat oorlogvoeren ten slotte een kunst blijft, alle wetenschappelijk onderzoek ten spijt.
Veel van het voorgaande, en nog zeer veel meer, is te vinden in het boek, waarvan het verschijnen de aanleiding tot dit opstel was. Wellicht zou het thans plicht zijn, na de korte karakteristiek hierboven gegeven, nader uiteen te zetten op welke punten het m.i. bijzonder is geslaagd en op welke punten ik met den inhoud niet geheel instem. Maar zou niet, zoo doende, uit het oog worden verloren, wat hoofdzaak en wat bijzaak is? Hoofdzaak is, dat wij hier een Nederlandsch boek hebben, voor aanvulling ongetwijfeld en wellicht hier en daar ook voor plaatselijke herzieningen vatbaar, maar dat in zijn geheel volkomen is, wat het wil zijn: eene betrouwbare inleiding voor de studie der zee-krijgskunde. Laat ik dus volstaan met, naast de inleidende hoofdstukken, in de bijzondere aandacht van den belangstellenden lezer aan te bevelen, die over de kustverdediging, over het tactisch gebruik van de torpedo, over den gevechts-afstand en over de snelheid als tactisch element, en thans trachten, zeer in het kort een denkbeeld te geven van wat op dit oogenblik op zeekrijgskundig gebied vooral de gemoederen bezighoudt.
| |
| |
Zooals reeds gezegd werd, is het kanon sinds eeuwen, - en vrij zeker nog voor langen tijd, - het hoofdwapen ter zee. Dat wapen op het juiste oogenblik zijn grootste uitwerking te verschaffen, is voorloopig nog het voornaamste doel van maritieme strategie en zeetactiek. Maar daarnaast heeft zich een ander wapen ontwikkeld, de automobiele torpedo, welke een steeds belangrijker plaats onder de aanvals-middelen gaat innemen.
Zoowel wat aangaat de afstanden, waarop het bruikbaar is, als de trefkansen, die het biedt, zijn kortelings zulke vorderingen gemaakt, dat de laatste zee-oorlog ons slechts een zeer onvolledig denkbeeld kan geven van wat er mede thans en in de toekomst zou zijn te bereiken. Tot voor kort een wapen uitsluitend van den nacht, en dan ook alleen bij verrassing toepasselijk, wordt het hoe langer hoe meer een aanvalsmiddel, dat ook in het gevecht bij dag en als het ware met voorbedachten rade kan worden aangewend.
Toch, - en hierop kan niet genoeg de nadruk worden gelegd, - heeft het in dit laatste opzicht uitsluitend beteekenis als hulpwapen naast het geschut. Zonder den steun van dit laatste kan het in de meeste gevallen zelfs niet in het gevecht worden gebracht, - over de voornaamste uitzondering hierop zal nader worden gesproken, - laat staan, dat er resultaten van zouden zijn te verwachten. Vandaar, dat het niettegenstaande zijn recente ontwikkeling geheel het karakter blijft dragen van een hulpwapen, dat het als zoodanig wel in waarde is gestegen, maar dat een maritiem defensiestelsel, op het gebruik der torpedo als hoofdwapen gebaseerd, voorloopig niet anders is dan een hersenschim. Wordt die noodzakelijke steun van het geschut, zooals somtijds mogelijk is, door kustversterkingen verleend, dan krijgt de maritieme defensie daarmede een lokaal karakter en kan alleen als aanvulling deel uitmaken van een stelsel, dat in hoofdzaak op een verdediging te land is gebouwd.
Wel echter heeft de stijgende bruikbaarheid der torpedo tengevolge gehad, dat zich twee uiteenloopende typen daarvan naast elkander gingen ontwikkelen. Bij het eene, dat in het bijzonder voor het gebruik overdag is bestemd, wordt vooral gezocht naar een groote werkingssfeer (van bijv. zes- tot acht duizend meter) bij een gemiddelde snelheid, die niet
| |
| |
beneden een zeker minimum van bijv. achtentwintig à dertig mijl daalt. Bij het andere type, dat speciaal voor den nacht moet dienen, wordt over een veel kleineren afstand, van duizend à vijftienhonderd meter, gezocht naar een veel grootere snelheid, van bijvoorbeeld veertig mijl en daarboven. Deze uiteenloopende eischen zijn het gevolg van de zeer verschillende omstandigheden, waaronder de torpedo-aanval bij dag of bij nacht moet plaats hebben, en de voortgaande volmaking van ieder dezer typen is wel een der hoofdpunten, waarop de aandacht der marine-wereld tegenwoordig is gevestigd.
Werd van de torpedo gezegd, dat de laatste zee-oorlog slechts een zeer onvolkomen beeld van hare toepasbaarheid kan geven, van een ander wapen, de strooimijn, geldt dat waarschijnlijk in niet mindere mate. Het is bekend, hoe verrassend groot de rol was, door dezen geduldigen wachter in den strijd om Port-Arthur gespeeld, verrassend niet alleen voor de toeschouwers, maar ongetwijfeld ook voor de betrokken partijen. Die krijg was voor dit wapen als hct ware de proeftijd, waarin het van zijn geweldige uitwerking overtuigend deed blijken, maar waarin toch door geen der beide tegenstanders zijn eigenschappen nog volkomen werden benut.
Dit geldt zoowel van het gebruik zelf der strooimijn als van maatregelen, die daartegen kunnen worden aangewend, en waaromtrent een volgende oorlog zonder twijfel nieuw licht zal ontsteken. Hier wordt echter betreden het terrein der zeer geheime beproevingen en der tastenderwijze gezochte oplossingen, waarvan in de openbare vak-litteratuur maar weinig blijkt, doch waaraan door iedere natie voor zich voortdurend wordt gewerkt.
Een der voornaamste vragen, die zich daarbij voordoen, is wel deze: of het mogelijk en doeltreffend zal blijken, de strooimijn niet alleen defensief maar ook in het algemeen offensief te gebruiken, en haar een rol van beteekenis te doen spelen in den eigenlijken zeeslag. Het antwoord op die vraag houdt niet alleen verband met de eigenschappen van het wapen, maar ook met die van het werpende vaartuig, van den mijnenlegger dus, en waar de vraag zelve nog niet is beslist, daar valt het niet te verwonderen, dat ook
| |
| |
in de denkbeelden omtrent de eischen, aan een mijnenlegger te stellen, een zekere onvastheid is waar te nemen.
Die onvastheid is trouwens een kenmerk van veel, wat met de huidige vraagstukken der zee-krijgskunde samenhangt. Zij is een natuurlijk gevolg van de magere oorlogsondervinding der laatste vijftig jaren en van de groote veranderingen, die meer in het bijzonder in de laatste tien jaren, na den jongsten zeekrijg dus, in het materieel zijn opgetreden. Veel daarvan is gebouwd op zuiver theoretischen grondslag, hoogstens gesteund door beproeving in vredestijd, met onmiskenbare scherpzinnigheid, maar dikwijls toch ook met benauwende subtiliteit. Wat van dat alles onder den strengen toets van den oorlog deugdelijk en steekhoudend zal blijken, kan alleen de ervaring leeren. Maar het kan wel haast niet uitblijven, dat in menig opzicht op teleurstellende wijze de waarheid van het bekende woord zal worden bevestigd: ‘Im Kriege hat nur das Einfache Bestand’.
Beschikt men omtrent het gebruik der beide laatstgenoemde wapenen: de torpedo en de strooimijn, althans over een zekere oorlogservaring, voor twee andere: de onderzeeboot en het luchtvaartuig, ontbreekt die geheel. Vandaar, dat hierbij in nog veel hoogere mate geldt, dat de verwachtingen en beschouwingen omtrent hun juiste beteekenis en hun mogelijk nut voorloopig slechts onder voorbehoud zijn te aanvaarden. Dat zij van beteekenis zullen zijn, staat wel vast, maar niet minder zeker schijnt het, dat hunne ernstige gebreken, zooals die zich nog telkens openbaren, ook in de praktijk van den oorlog duidelijk aan het licht zullen treden.
De gevoeligste tekortkoming der onderzeeboot als oorlogswerktuig is wel hare geheel ontoereikende snelheid, in het bijzonder in ondergedompelden toestand, tegenover die van hare meest begeerde prooi: het pantserschip, om van moderne kruisers maar niet eens te spreken. En hoewel de beste technische krachten zich voortdurend beijveren, op dit punt eene doortastende verbetering te brengen, wint men hier slechts stap voor stap terrein, en de oplossing van het voortstuwingsvraagstuk, die de onderzeeboot ook maar ongeveer zou brengen waar zij staan moet, is nog
| |
| |
altijd niet gevonden. Bedenkt men daarbij, dat als gevolg van de bezwaren bij het richten, en van de belangrijke fouten, die zich daarbij allicht voordoen, de onderzeeboot haar doel tot op korten afstand moet naderen, wil zij met redelijke trefkans tot lanceeren kunnen overgaan, zoodat de jongste verbeteringen der torpedo zelve haar slechts zeer gedeeltelijk ten goede komen, dan wordt het duidelijk, waarom zij niettegenstaande hare voor den vijand allergevaarlijkste eigenschappen een gelegenheidswapen blijft, dat onder bepaalde omstandigheden uitnemende diensten zal kunnen bewijzen, maar toch ook dikwijls te kort zal schieten in zijn taak.
Nu zou het onbillijk zijn, bij de beoordeeling der oorlogswaarde van de onderzeeboot kortweg hare maximum onderwatersnelheid tegenover de maximum snelheid van haar doel te stellen. Verondersteld kan worden, - wat inderdaad zeer dikwijls het geval blijkt te zijn, - dat dit laatste het onmiddellijk dreigend gevaar niet heeft opgemerkt, en dus niet van zijn grootste snelheid, wellicht slechts van een veel geringere, gebruik maakt. Maar in andere omstandigheden, bijvoorbeeld in een zeeslag, zal tot die grootste snelheid, of eene weinig daarvan verschillende, wel degelijk worden overgegaan, en de marge blijft voorloopig nog ruim genoeg, om in zeer veel gevallen de zaak voor den verborgen aanvaller hopeloos te doen zijn, indien deze zich niet, hetzij toevallig, hetzij uit den aard der plaatselijke omstandigheden, in een gunstige aanvangs-stelling bevindt.
Vandaar, dat ook de onderzeeboot niet in staat is, een maritiem verdedigingsplan, op de torpedo als hoofdwapen gegrond, van onuitvoerbaarheid te redden. Want hier ligt de voornaamste hiervoren bedoelde uitzondering op den regel, dat de torpedo, om overdag tot actie te kunnen geraken, den steun van het geschut behoeft. Was die uitzondering afdoende, dan zou daarmede ook aan zulk een defensieplan althans levensvatbaarheid zijn verleend. Zoolang echter de mogelijkheid van het nuttig gebruik van onderzeebooten nog zoozeer van toevallige omstandigheden afhankelijk blijft, kan daarin ook geen betrouwbare basis voor een zelfstandige verdediging te water worden gevonden. Over torpedonetten, en wat daarmede valt te bereiken, zwijg ik nu maar.
| |
| |
Niet alleen in tactisch maar ook in strategisch opzicht heeft de onderzeeboot nog altijd hare bedenkelijk zwakke punten, waarvan het voornaamste wel is de gebrekkige bewoonbaarheid. Toch duiken meer en meer berichten op van vrij lange trajecten, door dergelijke vaartuigen zelfstandig afgelegd, die wel den indruk vestigen, dat op dit gebied belangrijke vorderingen worden gemaakt. Ook daarbij is echter nog veel, wat nadere bevestiging door de praktijk behoeft, alvorens daarmede in de strategie als met bekende grootheden kan worden gewerkt.
Is met de onderzeeboot, bij gebrek aan oorlogsondervinding, althans gewichtige vredes-ervaring verkregen, van al wat met de maritieme luchtvaart samenhangt kan zelfs dit laatste niet worden gezegd. Hier staan wij nog aan het allereerste begin van een bij uitstek moeielijke zaak en er valt dan ook nog maar weinig te voorzien van wat daar mettertijd uit groeien kan. Zelfs omtrent voorname punten, - als dit bij voorbeeld: tot hoever de taak van het vliegtuig en tot hoever die van het luchtschip zal gaan, - zijn nog geen stellige gegevens verkregen; wel echter heeft zich de indruk gevestigd, dat van beide voorloopig nog meer te verwachten valt als verkenners dan als effectieve aanvalsmiddelen tegen den vijand.
En al zou die indruk blijken volkomen juist te zijn, dan nog zou de maritieme luchtvaart een gewichtige plaats onder de moderne oorlogsmiddelen ruimschoots verdiend hebben. Het vraagstuk van de verkenning ter zee is eigenlijk nimmer bevredigend opgelost, en van oudsher heeft men zich tevergeefs het hoofd erover gebroken, hoe zonder al te groote opofferingen van geld en menschen aan de behoeften van dezen onmisbaren tak van dienst in bevredigende mate is tegemoet te komen.
De moeielijkheid ligt daarbij niet in het bepalen, wat vereischt wordt; evenals bijvoorbeeld voor een blokkade, valt ter bereiking van een zeker strategisch doel vrij nauwkeurig na te gaan, hoevele eenheden voor een volledig georganiseerden verkenningsdienst noodig zijn. Ongelukkigerwijze komt men dan gewoonlijk al spoedig tot getallen, die practisch onbereikbaar zijn. Daarbij moet in het oog worden ge- | |
| |
houden, dat vaartuigen, speciaal voor verkenningsdiensten gebouwd, in den eigenlijken zeestrijd slechts zeer beperkte diensten kunnen bewijzen, zoodat wat daaraan is ten koste gelegd, hoe welbesteed opzichzelf, toch voor een groot deel in mindering komt van wat voor het hoofddoel, d.i. het bevechten en verslaan van den vijand, kan worden aangewend. Vandaar, dat men op dit punt zich veelal met een minimum heeft moeten tevreden stellen, en dat bij de onderwerpen, waarmee de oorlogsvoorbereiding ter zee zich bezighoudt, de verkenningsdienst veelal achteraan kwam. Dit werd bedenkelijker, naarmate ook voor dit doel de eischen van snelheid en bewapening hooger moesten worden gesteld, en dus, - althans voor de zelfstandige verkenning los van de eigen hoofdmacht, - van hulpkruisers en dergelijke surrogaten minder viel te verwachten.
Nu wordt het aantal eenheden, dat in een concreet geval voor een volledige verkenning wordt vereischt, in hoofdzaak bepaald door twee grootheden: ten eerste den afstand, waarover een bericht van schip tot schip kan worden overgebracht, en ten tweede het gezichtsveld, dat door iederen verkenner in een gegeven tijd kan worden bestreken. Op het eerste punt heeft de radio-telegrafie reeds een omwenteling gebracht, die de verkenning in hooge mate ten goede is gekomen, en die, met de ten dienste staande middelen, in vele gevallen een bevredigender oplossing van het vraagstuk heeft mogelijk gemaakt. Maar deze verbetering kon niet volledig tot haar recht komen, zoolang in de tweede der genoemde grootheden geen radicale wijziging kon worden gebracht. Het is deze wijziging nu, die van de luchtvaart in de eerste plaats verwacht mag worden, en daarmede zal de verkenningsdienst in geheel andere omstandigheden komen, zal het mogelijk worden, in de eischen daarvan afdoende te voorzien, zonder zich onevenredig zware offers te moeten getroosten. Afgezien van alle verdere toepassingen, die dit nieuwste wapen wellicht zal vinden, zou dit op zich zelf reeds een zeer belangrijk resultaat zijn.
In het voorafgaande kwamen strijdmiddelen ter sprake, waaromtrent of nog geringe, of in het geheel geen oorlogsondervinding bestaat, en waarvan de juiste toepassing en de
| |
| |
volledige beteekenis dus uit den aard der zaak nog problemen zijn. Maar ook voor het bij uitstek beproefde wapen van den zee-oorlog: het geschut, kan gezegd worden, dat in de allerlaatste jaren geheel nieuwe denkbeelden zich hebben ontwikkeld, zoodat ook hier, niettegenstaande dien eeuwen langen staat van dienst, verschillende noviteiten van ingrijpend belang hare gevechtsbruikbaarheid nog hebben te bewijzen. Feitelijk geldt dit van het geheele samenstel van overwegingen, dat aan het bekende Dreadnought-type van slagschip het aanzijn gaf. Nog altijd doen zich gezaghebbende stemmen hooren, die dezen stouten stap in de richting van het allerzwaarste geschut als een vergissing brandmerken, en het is niet bewezen, dat zij in het ongelijk zijn. Het is hier vooral een zaak van vertrouwen, niet zoozeer in het geschut zelf, want daarvan staan de eigenschappen voldoende vast, dan wel in het samenstel van uiterst gevoelige werktuigen, hetwelk voor het goed gebruik daarvan onmisbaar is. En meer dan waar ook, is hier oorlogsondervinding noodig, om de juistheid der thans algemeen gevolgde richting aan te toonen. Haar beste rechtvaardiging vindt zij voorloopig in het feit, dat zij door hen, die althans over de uitvoerigste vredes-ervaring beschikken, de ware wordt geacht, en dat men dus, zich wellicht vergissende, in goed gezelschap is. Maar daarmede is de mogelijkheid volstrekt niet buitengesloten, dat men ook op dit punt zich aan illusiën overgeeft.
Is hiermede getracht zeer in het kort een denkbeeld te geven van de voornaamste vraagstukken, waarvoor de zeekrijgskunde zich op dit oogenblik gesteld ziet, thans zij het vergund, op den aard en de beteekenis dezer wetenschap nog met een enkel woord terug te komen.
Oorlogvoeren werd hierboven een kunst genoemd, en het is dat niet alleen om de daar genoemde reden. Evenals op menig ander gebied worden ook hier naast zuiver wetenschappelijke kennis en streng redelijk inzicht nog andere eigenschappen vereischt, om het ware meesterschap te bereiken. En zooals dat bij de meest stellige wetenschappen voorkomt, is het ook hier de verbeelding, - wat nog iets meer is dan het zuivere voorstellingsvermogen, - die een rol te ver- | |
| |
vullen heeft. Zij is het die, gesteund op positieve gegevens, in staat moet stellen, de juiste waarde der eigen krachten te meten, zoodat daarvan het uiterste, maar ook niet meer dan dat, wordt gevraagd; en zij is het, die ons ten slotte tot een oordeel moet voeren omtrent hetgeen waarschijnlijk bij den vijand geschiedt.
Bij dit laatste dreigt onmiddellijk een zeer groot gevaar, en wel dit: van al te zeer van een vooropgestelde meening uit te gaan, en dus niet voldoende de objectiviteit te betrachten, die alle mogelijkheden voorziet. Maar dat neemt niet weg, dat men ten slotte uit die mogelijkheden dikwijls tot de keuze van eene of van enkele weinige waarschijnlijkheden moet geraken, ter noodzakelijke bepaling der eigen gedragslijn. Hierin den juisten middenweg te bewandelen, eenerzijds niet te zeer oog te hebben voor een enkelen veronderstelden samenhang van feiten, maar anderzijds toch ook in hoofdzaak rekening te houden met datgene, wat inderdaad het waarschijnlijkst is, vormt zeker wel een der zwaarste opgaven, die een aanvoerder zich gesteld ziet. Voor een goede oplossing daarvan is voor alles noodig, dat men zich volledig in aard en omstandigheden van den tegenstander indenkt, dat men zich als het ware met hem vereenzelvigt, en vanuit zijn standpunt het vraagstuk beziet.
Nelson heeft den naam, hierin bijzonder te hebben uitgeblonken, en ongetwijfeld zijn er verschillende gebeurtenissen aan te wijzen, die dezen roep schijnen te bevestigen. Maar hoe dat ook zij, in ieder geval geldt het hier een gave, die geen bevelhebber in den oorlog straffeloos geheel kan ontberen.
Uit het onmiddellijk voorafgaande en ook uit wat vroeger gezegd werd, blijkt, dat het bij de toepassing der zee-krijgskunde niet alleen gaat om kennis en bedrevenheid, maar dat daarbij ook die meer speculatieve eigenschappen van den geest in het spel komen, die in haren besten en hoogsten vorm tot datgene behooren, wat men onder genialiteit pleegt te verstaan. En dit voert tot beschouwing van de nog niet besproken uitdrukking van Mahan in het straks aangehaalde omtrent De Ruyter, van wien hij zegt, dat deze in den laatsten kamp der beide zeevarende volken optrad ‘in the fulness of his genius.’
| |
| |
Dat die uitdrukking hier op zijn plaats is, dat wij hier inderdaad voor eene uiting staan van dat volkomen doorgronden der wederzijdsche omstandigheden, dat met verbluffend gemak en onfeilbare juistheid ook voor schijnbaar onoverkomelijke moeielijkheden de oplossing weet te vinden, behoeft voor wie met deze gebeurtenissen bekend is, geen nader bewijs. Met scherpen blik, zooals de uitkomst aantoonde, had De Ruyter niet alleen de eigen krachten maar ook die van ieder der verbonden tegenstanders gemeten en daarop zijn plan van aanval gebouwd, dat niet anders was dan een gelukkige toepassing der algemeen geldige tactische beginselen op dit bijzondere geval. Niets werd daarbij verzuimd wat tot het welslagen kon bijdragen, maar ook op niets werd gerekend, wat niet volkomen verantwoord bleek. Zoo ergens dan mag hier gezegd worden, dat in de oorspronkelijkheid en den eenvoud, maar in de niettemin volstrekte doeltreffendheid der genomen maatregelen, de zelf-verzekerdheid van het genie schitterend aan het licht trad.
Moet hieruit nu worden afgeleid, dat alleen wie zeer buitengewoon begaafd is in den zee-oorlog als bevelhebber op zijn plaats kan zijn, en dat het lot van een land onder meer afhankelijk is van de twijfelachtige kans, of op het beslissende oogenblik over zulk een man wordt beschikt?
Het zou weinig bemoedigend zijn, indien die vraag bevestigend moest worden beantwoord. Vast staat, dat de aanvoerder een man van beteekenis moet zijn, zoowel wat verstand als wat karakter betreft, en dat het gewicht, dat zijn persoonlijkheid ongetwijfeld in de schaal werpt, met die beteekenis stijgt. Maar evenzeer is het waar, dat de vereischte eigenschappen ontwikkeld kunnen worden, niet alleen door ondervinding en oefening, maar daarnaast ook door de studie der zee-krijgskunde. En dit geldt niet alleen voor den aanvoerder van het geheel, maar voor ieder, die een verantwoordelijke plaats zal hebben te bekleeden.
Er is wel eens gevraagd, wat het practisch nut van het meer historische gedeelte dier studie kan zijn. Zelfs indien het waar is, - werd dan gezegd, - dat verschillende beginselen door alle tijden heen zich gelijk zijn gebleven, en
| |
| |
dat het verleden ons dus nuttige lessen voor het heden kan geven, dan nog moet het mogelijk zijn, die beginselen ook uit huidige omstandigheden aan te toonen, en lijkt dus voor practische doeleinden het onderzoek van vroegere gebeurtenissen niet onmisbaar.
Voor wat men het ‘stellige’ gedeelte der zee-krijgskunde zou kunnen noemen, het gedeelte, dat zich bezighoudt met het onderzoek naar het nuttigste gebruik van een bepaald wapen of naar een bepaald tactisch of strategisch voordeel, zou die meening verdedigbaar zijn. Toch kan ook daarbij gezegd worden, dat het niet anders dan tot verlevendiging der belangstelling en tot verruiming van het inzicht leidt, wanneer op de blijvende beteekenis van sommige verschijnselen gewezen wordt. Maar, het moet erkend, beslist onmisbaar is dat hierbij niet.
Geheel anders wordt dat echter, wanneer de studie der zee-krijgskunde zoodanig wordt opgevat, dat zij ook heeft bij te dragen tot de ontwikkeling van die meer speculatieve geestelijke eigenschappen, waarvan hierboven sprake was, dat zij niet alleen het intellect, maar ook het oordeel heeft op te voeden. Want daartoe kan bij gebrek aan beter alleen de bestudeering der geschiedenis helpen.
Bij gebrek aan beter, want dat het een surrogaat blijft, is onbetwistbaar. Wanneer wij de groote figuren nagaan die op de oorlogvoering ter zee het stempel hunner persoonlijkheid hebben gedrukt, dan vindt men daaronder maar weinigen, die zich aan die studie zwaar kunnen hebben bezondigd. Toch werden zij, wat zij voor ons gebleven zijn: de benijdenswaardige voorbeelden van wat in een aanvoerder vereischt wordt. Maar zij doorliepen dan ook de beste leerschool, die zich denken laat, - den oorlog zelf, - dikwijls van kindsbeen af.
Die leerschool bleef voor de meesten onzer gesloten, en niemand zou wenschen, dat zij ruimer werd opengesteld. Maar dan is het ook noodig, dat in die leemte op andere, op kunstmatige wijze wordt voorzien, en naast de ervaring, die vredesoefeningen kunnen bijbrengen, opent de studie der zee-krijgsgeschiedenis daartoe den eenigen weg.
Wie haar met practische doeleinden beoefent, zoekt dan ook niet in de eerste plaats vermeerdering van kennis of
| |
| |
bevestiging van waarheden, van welker geldigheid hij zich ook zonder dat wel kon overtuigen. Voor hem is die studie vooral een oefening van het oordeel omtrent wat hoofdzaak, wat mogelijk, wat met bepaalde middelen bereikbaar is. In bonten optocht trekken aan zijn oog de gebeurtenissen voorbij, die in haar geheel de geschiedenis van den zeekrijg vormen, - voorspoed en nederlaag, zegepraal en mislukking. En indien hij niet al te zeer aan de oppervlakte der verschijnselen blijft, indien het hem gegeven is, op aanwijzing van anderen, iets van de diepere oorzaken te doorgronden, dan kan het niet uitblijven, of in die verscheidenheid wordt algemeenheid zichtbaar, en wat eerst vermeerdering van kennis was, wordt zuivering van oordeel. Hierin, in het leeren waardeeren van wat normaal is, van wat met bepaalde middelen te bereiken en onder bepaalde omstandigheden te verwachten valt, en vooral ook, wat ten slotte de doorslag gevende factoren zijn in het ingewikkeld probleem van de menschelijke worsteling ter zee, ligt de zeer eigene, practische beteekenis van de studie der zee-krijgsgeschiedenis, als onderdeel van de zee-krijgskunde. Maar daarnaast heeft zij nog een andere, een meer ideëele waarde.
Uit den aard van zijn vak, hoe veelzijdig het dan ook zijn mag, blijft de zee-officier toch in hoofdzaak aangewezen op onderwerpen van technischen, van min of meer wiskundigen aard. In de benarde dagen zijner periodiek weer opdoemende examina grijnzen de grimmigste formules hem van alle kanten tegen, en ook in den gewonen dienst is het welhaast een wonder, als hij zich niet met cijfers of maten heeft bezig te houden. Nu wisten weliswaar de Grieken reeds, dat ook hieraan een zekere schoonheid niet kan worden ontzegd, maar het aantal dergenen, die zich daarin uitsluitend verlustigen, is tot op den huidigen dag beperkt gebleven. Veel meer zijn er, die daarnaast ook naar ander geestelijk voedsel verlangen, die bij dat alles behoefte hebben aan een levender, een menschelijker achtergrond.
Voor hen is de studie der zee-krijgsgeschiedenis als het ware een uitkomst. Zij leert ons den oorlog zien, ongetwijfeld als een ramp dien niemand kan wenschen, maar toch ook, - ten goede of ten kwade, - als een machtigen factor in de lotsbedeeling der volken, in den ontwikkelingsgang der
| |
| |
menschheid. Zij leert ons dien zien als een der geweldigste middelen, welke die in den voortdurenden drang naar nieuwe toestanden van evenwicht zijn aangewend, als een cultuurverschijnsel dus, van een invloed, die het begrijpelijk maken, dat over zijne onmisbaarheid gesproken wordt. En zij doet ons dien zien als een zoo hevige uiting van het leven, dat het aan wien in dat leven waarlijk belang stelt, niet gelukt zich van den oorlog onvoorwaardelijk vijandig af te wenden.
Maar de zee-krijgsgeschiedenis leert nog meer. In de verbijsterende verscheidenheid der gebeurtenissen, die zij voor ons voert, leert zij ons beter begrijpen eenige der voortreffelijkste menschen, der schranderste geesten en der onwankelbaarste karakters, die de wereld gekend heeft. Zij toont ons hen, zooals zij daar staan in het verleden, eenzaam dikwijls en weinig begrepen, maar sterk in hunne overtuiging en in de liefde voor hun land. En dat alles zou voor de praktijk des levens en van den oorlog zonder waarde zijn?
Met dit meer historische gedeelte van de zee-krijgskunde laat het boek van Putman Cramer zich niet, of slechts zeer terloops, in. En dat spreekt ook vanzelf, waar het een ‘Inleiding’ wil zijn tot de maritieme strategie en zee-tactiek. Daarin ligt opgesloten, dat het zich bepaalt tot datgene, wat voor practische doeleinden in de eerste plaats van belang is, en dat is ongetwijfeld de studie der tegenwoordige oorlogsmiddelen en van hun meest doelmatig gebruik. Dit veld is reeds zoo uitgestrekt, en de zijpaden zijn er zoovele, dat het niet alleen een grondige kennis der onderdeelen, maar ook een vrij uitzicht over het geheel vereischt, om tot eene niet al te uitvoerige en toch in hoofdtrekken volledige samenstelling te geraken. Hierin is de schrijver m.i. op gelukkige wijze geslaagd, en hij heeft daarbij eene opgewektheid van stijl weten te bewaren, die de aandacht gaande houdt, en die er zeker het hare toe zal bijdragen, het boek te doen beantwoorden aan zijne bestemming: eene aanleiding te zijn tot uitgebreider studie van de zee-krijgskunde, en daardoor eene Inleiding in den waren zin van het woord.
Moge het, zoowel in Marine-kringen als bij belangstellenden daarbuiten, de waardeering vinden, die het verdient.
Batavia, Maart 1914.
C.L. Schepp. |
|