Het verschaffen van deze kennis aan den leergierigen buitenstaander is niet ieders werk en zeker niet van den vakmanzonder-meer, die zijn onderdeel niet ziet als zoodanig, als brokstuk van een grooter en grootsch geheel. Zoo iemand, mits kennend zijn vak, kan een nuttig boek schrijven, waaruit de minder gevorderde vakgenoot leering en zelfs de buitenstaander af en toe verrijking van kennis kan opdoen. Maar van wezenlijk nut voor algemeen wetenschappelijk inzicht zijn zulke boeken niet. Een ambtenaar, wiens wereld het Morse-toestel is, kan iets voortbrengen, van belang voor inzicht in het Morsetoestel, maar voor inzicht in de wereld niet.
Hoe geheel anders deze frisch gedachte en ruim opgezette studie.
Na een inleiding, waarin de beteekenis van het verkeerswezen wordt geschetst: scheepvaart, spoorwegwezen, post, telegrafie en telefonie, en inzonderheid hun beteekenis voor het economisch leven, volgen hoofdstukken over de geschiedenis van telegrafie en telefonie, over het wereldnet van telegraaf en telefoon, over de economisch-maatschappelijke beteekenis inzonderheid van deze instituten, over de rechtsregeling ter zake en over hun economische organisatie.
Den rijken inhoud van deze hoofdstukken zelfs maar schetsmatig weer te geven zou een vrij uitvoerig opstel vereischen. Hier zij alleen ervan vermeld, dat voldoende statistisch materiaal, zoowel in cijfers als in grafieken, den lezer de controle vergemakkelijkt en dat hierbij de schrijver zich heeft weten te hoeden voor die verleiding, waarvoor zoo velen bezwijken: met cijfers te overstelpen en daardoor te verwarren, te vervelen of te vermoeien.
Het boek staat op de hoogte van zijn onderwerp en een deel van den inhoud gaat daarboven uit.
Zoo bijvoorbeeld het laatste hoofdstuk: In den breede behandelt het de economische organisatie van de telegrafie, maar vooral van de telefonie, stelt ten slotte het concessiestelsel tegenover de staatsexploitatie en kiest de laatste. Doch het kiest niet zonder meer. Mr. Heringa blijkt een van die hoofdambtenaren onzer departementen te zijn, die nog andere dan departementale lucht plegen in te ademen en dit doen met welbehagen. Naast de voordeelen van de staatsexploitatie ziet hij haar ernstige nadeelen, wat hem aanleiding was, te zoeken naar een vorm, die de voordeelen behoudt en de nadeelen tempert.
Staatsbedrijven - zet hij uiteen - mogen niet worden bestuurd en georganiseerd volgens de gewone opvattingen van departementaal beheer. Maar hoe dan wèl? ‘Als commercieel bedrijf ten bate van den Staat en ten algemeenen nutte,’ luidt