De Gids. Jaargang 78
(1914)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 386]
| |
Buitenlandsch overzicht.Het gevaarlijk oogenblik. - Allerlei uit de maanden Juni en Juli.
| |
[pagina 387]
| |
Engelsche en Russische regeeringen diep in hun eigen zaken. Op eenmaal verneemt daar Europa, verleden Vrijdagochtend, de onmatigste eischen bij menschenheugenis aan een souvereinen staat gesteld; - eischen, waarop Zaterdag te zes uur een bevredigend antwoord wordt verwacht. Niemand die een oogenblik gelooven kon dat Servië een toestemmend antwoord zou kunnen geven. Dus oorlog? Hij was in het stuk niet met zooveel woorden aangezegd, en ontbrand is hij nog niet. Oostenrijk is dus niet besloten geweest, onmiddellijk na het uur van zessen den Servischen staat met de wapenen aan te tasten. Waartoe dan wel? Of heeft het besluit bestaan, maar is Oostenrijk te laatster ure van de uitvoering teruggehouden? Beteekent het stuk, dat Oostenrijk het oogenblik gekomen acht de uitkomst der beide Balkan-oorlogen te zijnen voordeele te herzien? Met het tractaat van Boekarest is het nimmer tevreden geweest, en men herinnert zich zijne wanhopige pogingen om het aan eene revisie te doen onderwerpen. Het voelt sedert dien vrede zijne toekomst als Balkan-mogendheid ten ernstigste bedreigd. Wil het die nu, door het toebrengen van een zwaren slag, voor altijd zeker stellen? Wil het inhalen wat het gedurende de Balkan-crisis verzuimde? Oostenrijk's houding gedurende die crisis is bijster wankelmoedig geweest. Zijn spijt en begeerlijkheid stelde het voor ieder ten toon; schatten gaf het uit om zich in een geduchte houding te stellen, maar toeslaan deed het niet. Het hoopte de eerbiediging van zijn belangen in Albanië van vredelievend Europa af te dreigen; - en het hoopte Servië té doen kortwieken door Bulgarije. Gelukken kon dit spel alleen, wanneer Rusland het zwaard in de scheede liet; - had het niet zoo gedaan in 1908, bij de annexatie van Bosnië en Herzegowina? Het gemakkelijk succes van toen heeft Oostenrijk op den gevaarlijken weg gedreven waarop het zich thans bevindt; - een weg die òf met schande verlaten moet worden, òf ten einde bewandeld; en dat einde is oorlog, en een oorlog die niet tot Oostenrijk en Servië beperkt zal kunnen blijven. Oostenrijk en Servië kunnen op den duur niet naast elkander op den Balkan blijven bestaan, althans niet het Oostenrijk van na 1908 en het Servië van na 1913. Òf | |
[pagina 388]
| |
Oostenrijk zal moeten terugwijken, òf Servië zal hetzij moeten worden vernietigd, hetzij tot volslagen nietswaardigheid, tot een schijnbestaan bij de genade van den machtigen nabuur, moeten worden teruggebracht. Is het laatste nog mogelijk? Niet zonder Balkanbrand zeker, en die is thans nauwelijks meer denkbaar zonder dat het vuur naar Europa overspringt. Tegen Servië is misschien het bondgenootschap te verkrijgen van Bulgarije, terwijl aan Turkije de nieuwe woeling hierom gelegen kan komen, wijl zij hare strijdpositie tegenover Griekenland versterken moet. Doch hier staat tegenover dat Roemenië en Griekenland, die met Servië en Montenegro te zamen het overwicht op den Balkan hebben verkregen, alles op het spel zullen zetten om dat overwicht te behouden. Het is ondenkbaar dat zij niet met volle kracht voor den vrede van Boekarest in de bres zullen springen. Zij mogen dan in materieele middelen door de inspanning van 1913 wat verzwakt zijn, Bulgarije is het zeker niet minder; - en die materieele middelen worden door den bijstand der Triple Entente gemakkelijk aangevuld. Waar het op aankomt, is dat de moreele kracht der natiën die in den tweeden Balkanoorlog tegenover Bulgarije gestaan hebben, door de uitkomst van dien oorlog verdubbeld is geworden. Er is geen twijfel aan of een Bulgarije dat Servië in den rug valt, ziet zich onmiddellijk weer den ijzeren ring van 1913 om het lijf sluiten. Op den Balkan zelven ziet het er dus voor Oostenrijk weinig bemoedigend uit. Kan het, met zijn groote macht, den te verwachten tegenstand dier kleine staten tarten? Alleen, wanneer het op den Balkan alleen gelaten wordt; - maar is hierop werkelijk uitzicht? Waarom heeft Oostenrijk, in 1913, Bulgarije niet uit den brand geholpen? Wijl het duidelijk was dat Rusland eene Oostenrijksche inmenging niet zou toestaan, en Duitschland zich niet geroepen voelde, ter liefde van Oostenrijk de gevaarlijke proefneming van 1908, toen het Rusland tot stilte gedreigd heeft, te herhalen. In 1908 ging het er om, of Oostenrijk zijn aan het congres van Berlijn ontleend bezettingsrecht van Bosnië en Herzegowina in een souverein bezit zou mogen veranderen. Bismarck had Oostenrijk den Balkan ontsloten en het daar- | |
[pagina 389]
| |
mede tegenover Rusland blootgesteld en dus aan de Duitsche alliantie geketend; sedert 1879 bleef Oostenrijk voor Duitschland een trouw bondgenoot. Duitschland achtte er zijn belang mede gemoeid, den prijs van het bondgenootschap voor Oostenrijk niet te laten verloren gaan, en er was veel voor te zeggen, dat, bij de dreigende ontbinding van Europeesch Turkije en het snel aansterkend nationaliteitsbesef der Slavische volken, Turkije's erfgenamen, die prijs onzeker werd als hij alleen in een aan vervallend Turkije indertijd afgedwongen bezettingsrecht bleef bestaan. Het machtwoord van 1908, dat de tot dusver alleen bezette en bestuurde landen bij de Monarchie voor altijd inlijfde, ontstemde Europa en dreef Servië tot den rand der vertwijfeling, maar Duitschland bewerkte dat Europa Servië met Oostenrijk alleen liet, en het kleine land moest eindigen met zich in het stof te buigen voor het groote. Toen is de ootmoedige verklaring van 31 Maart 1909 afgelegd, waarop Oostenrijk zich thans beroept: de erkenning van het fait accompli, waardoor Servië zich in zijne rechten geenszins gekrenkt noemt; het verlaat de houding van protest daartegen, die het sedert October 1908 had volgehouden, en belooft voortaan met Oostenrijk-Hongarije in goede nabuurschap te zullen leven. Goede nabuurschap; heeft zij sedert 31 Maart 1909 een oogenblik bestaan? Zij kàn nauwelijks bestaan tusschen een wordenden nationalen staat en de Monarchie die in hare bonte samenstelling elementen bevat die door dien nationalen staat op de grenzen noodzakelijk worden aangetrokken. Kan goede nabuurschap onderhouden worden uitsluitend van ééne zijde? Wat heeft Oostenrijk ooit gedaan, om Servië te overtuigen dat het aan de Monarchie een eerlijken, welwillenden buur had? Het is er steeds op uit geweest Servië in verachting te brengen en klein te houden, en het heeft gemeend zoo te moeten doen, om veilig te blijven in eigen huis, een huis dat Serajewo omvat en Agram daarenboven. Want het is niet de kwestie van Bosnië alleen die tusschen beide zit; die van Kroatië en Slavonië even goed. Er wordt gedroomd van een Groot-Servischen staat die Belgrado niet aan den rand maar in het midden zal hebben; die zich uitstrekken zal op beide oevers van den Donau en de Save, en tot | |
[pagina 390]
| |
de Adriatische Zee reiken. De geschiedenis heeft zeer veel gedaan om dien staat niet tot aanzijn te laten komen; zij heeft de eene helft der natie haar geloof en letterschrift van Rome laten ontvangen, de andere helft van Byzantium; zij heeft nog bovendien tijdens de Turksche heerschappij een groot aantal Bosniërs zich tot den Islam doen bekeeren. Zullen die scheidsmuren ten eeuwigen dage eene politieke vereeniging kunnen tegenhouden? Misschien nog langen tijd; - maar in ieder geval heeft een zoo talrijk en levenskrachtig volksgeheel als het groot-Servische toont te wezen, er aanspraak op dat haar behoorlijke levensvoorwaarden worden geschapen; - door de Monarchie, door het koninkrijk Servië, of door beide in eerlijke verstandhouding. Welke van die drie oplossingen is voorhands mogelijk? Door de Monarchie? Maakt deze er aanspraak op de groot-Servische nationaliteit op den duur te zullen behuizen, dan heeft zij haar huis te verbouwen. Van twee- moet de Monarchie drieledig worden (wellicht vierledig; want het staat te bezien of de Noord-Slaven in een ondergeschiktheid zullen kunnen blijven, waaruit men de Zuid-Slaven zal hebben verlost). Zal de vrijwillige aansluiting van het koninkrijk Servië en van Montenegro bij dit Zuid-Slavische Monarchiedeel ooit te bereiken zijn? Mij dunkt nimmer; de Serviërs die het reeds tot een volledig nationaal bestaan hebben gebracht, zullen opneming in het Monarchieverband als eene capitis diminutio beschouwen. En is eene oplossing die de Monarchie tot de grenzen van Bulgarije, Griekenland en Albanië zou doen reiken, uit Europeesch oogpunt toelaatbaar? Geen oogenblik. Een met huidig Servië en huidig Montenegro vergroot Oostenrijk zou onvermijdelijk willen doordringen tot Saloniki en tot Durazzo; het zou de eigen schepping van verleden jaar, het koninkrijk Albanië, niet blijven eerbiedigen; het zou niet langer de monarchie zijn van het Midden-Donaubekken, maar bovendien de leidende Balkanstaat. Die dubbele rol kan Oostenrijk niet vervullen; het zou op den Balkan, in de wereld van beneden-Donau, Aegeïsche en Adriatische Zee, in betrekkingen en conflicten getrokken worden waarmede de vreedzame ontwikkeling en zelfs het ongestoord bezit van zijn eigen oud-Habsburgsche landen | |
[pagina 391]
| |
onbestaanbaar is. Een zoodanig Oostenrijk zou geen oogenblik van rust of veiligheid meer kennen; het zou onophoudelijk verder moeten gaan op den weg van verovering, met de zekerheid van een reusachtige nederlaag aan het slot. Het heeft in het eigen oude lijf te veel zwakke plekken. Roemenië, Rusland, Italië, allen Oostenrijk's onverzoenlijke vijanden geworden, zouden het aanvallen de een in Zevenburgen, de ander in het Roethenenland, de derde in Triëst. Is dus de vrijwillige aansluiting van Servië en Montenegro buiten alle mogelijkheid, ook de gewelddadige vervalt als aannemelijke oplossing. Door het Servische koninkrijk? Dit zou, in afzienbaren tijd, de taak der behoorlijke regeering over de gansche Groot-Servische natie voorzeker nog niet op zich kunnen nemen. Het heeft voorshands aan de ontginning der in 1913 verworven landen, en aan het vraagstuk der ontwikkeling zijner staatkundige verhouding tot Montenegro, de handen vol. Bovendien, het Groot-Servische rijk laat zich niet als geconstitueerd denken zonder dat men eene geweldige schudding der binnenlandsche aangelegenheden van de Monarchie als voorafgegaan onderstelt. Men vergete niet, dat Servië, zich over Donau en Save uitbreidende, buiten den Balkan treedt en in direct contact komt met een groot aantal Europeesche nationaliteiten en belangen waartusschen alleen een gerijpte Staat, zeker van al zijn organen en in volle, voor Servië eerst na eenige menschenleeftijden te bereiken consistentie, zijn plaats zal weten te vinden. Een overhaaste belasting met plichten, zwaarder dan het thans zou kunnen dragen, is zonder twijfel het grootste noodlot dat Servië zou kunnen treffen. Dus hebben Oostenrijk en Servië een modus vivendi te zoeken. Oostenrijk kan Servië niet vernietigen zonder zich voor gevolgen gesteld te zien voor welke het moet terugdeinzen. Servië is voorshands niet machtig genoeg, Oostenrijk uit den Balkan te drijven en heeft nog niet bewezen een Staat te zijn aan welken het bestuur van landen benoorden Donau en Save door Europa zou kunnen worden toevertrouwd. Is het bovenstaande juist, dan hebben zoowel Oostenrijk als Servië zich te onthouden van handelingen of medeplichtigheden die zich met den staat van goede natuurschap | |
[pagina 392]
| |
niet verdragen. Mij dunkt, dat Oostenrijk gedurende de Balkankrisis in dit opzicht bizonder zwaar gezondigd heeft. Zich openlijk en voor eigen rekening in den strijd te mengen en daarin Servië op zijde te dringen durfde Oostenrijk niet aan, maar van Servië lagen te leggen onthield het zich niet. Het had Servië bereid kunnen maken alle machinatiën tegen Oostenrijk te staken, door het aan den vurig verlangden uitweg te helpen naar de Adriatische zee. Oostenrijk had zich dan de moeite gespaard van in Albanië met Italië in een onmogelijke verhouding van rivaliteit te moeten treden; het had de jonge Balkanstaten met de moeilijke taak der regeering van Albanië belast, en als geducht nabuur op den ganschen gang van zaken in den westelijken Balkan licht meer invloed behouden dan nu als de bedrogen, machtelooze, verlegen inspirator van het Wied-avontuur. De tegenwerping dat een Servische haven aan de Adriatische zee met de vestiging van een Russisch vlootstation gelijk stond, is mij altijd bizonder krachteloos voorgekomen. De Russische schepen die van dergelijk station gebruik zouden moeten maken komen er niet over land doch te water. Een van de twee: of de Triple-Alliantie is machtig genoeg eene Russische vloot den toegang tot de Adriatische zee te ontzeggen, of zij is het niet. In het laatste geval zal Rusland zich een steunpunt kunnen uitkiezen waar het wil; in het eerste, welk nut zal Rusland trekken van het feit van Servië's bezit eener door Oostenrijksche en Italiaansche kanonnen bestreken haven! Hoe het zij; de haar opgedrongen schepping van Albanië leek Europa, zoo uiterst begeerig om den Balkanoorlog tot den Balkan beperkt te doen blijven, geene zaak van genoeg gewicht om ze Oostenrijk te ontzeggen, toen deze mogendheid van dit punt afhankelijk maakte of zij zich in den strijd zou mengen dan niet. Maar kon Oostenrijk aldus aan Servië de uitbreiding tot de Adriatische zee onthouden, dat dit land elders het loon zocht en vond voor zijn overwinningen op den Turk was niet te vermijden. In welke mate daarop Oostenrijk schuldig is geweest aan het avontuur van den tweeden Balkanoorlog zal eenmaal de geschiedenis boekstaven. Dit is zeker dat ieder inwoner van het koninkrijk Servië bij zich zelven Oostenrijk voor den onverhoedschen aanval van | |
[pagina 393]
| |
Bulgarije zedelijk verantwoordelijk heeft gesteld. De velerhande pogingen door Oostenrijk aangewend om den vrede van Boekarest gerevideerd te krijgen hebben den indruk moeten versterken dat Oostenrijk aan het koninkrijk Servië zijn nieuw, verruimd bestaan feitelijk niet gunt. Dat van Servië uit woelingen in Bosnië worden aangestookt is wel zeker. Dat van de Servische regeering mag worden gevraagd, bewezen schuld harer onderdanen aan politieke misdrijven, in Bosnië begaan, gestreng te straffen, is even onwederlegbaar als dat zij, aan dien eisch gehoor gevende, handelt in haar eigen dringend belang. Dat Oostenrijk na het schandstuk van Serajewo opspringen moest van woede, dat Servische neringdoenden in Bosnië uit weerwraak geplunderd en mishandeld zijn, is mede maar al te begrijpelijk. Niemand verwachtte van Oostenrijk dat het den nabuur niet met nadruk aan de verplichtingen der goede nabuurschap zou herinneren, maar wat Oostenrijk thans gedaan heeft is geheel iets anders. Het gaat uit zoo niet op de stoffelijke dan toch op de zedelijke vernietiging van den Servischen staat. Deze weert zich, en zal niet alleen staan in EuropaGa naar voetnoot1).
Het groote feit van den dag dringt de herinnering aan veel merkwaardigs, dat Juni en Juli te zien gaven, geheel naar achteren. Wij zullen er uiterst kort over zijn. In Frankrijk heeft men dit wonderlijke beleefd dat een ministerie heenging omdat de partijen, waarop het steunde, bij de verkiezingen een te groote meerderheid hadden bevochten. De heer Doumergue gevoelde dat de verdediging van den driejarigen diensttijd, waaraan hij krachtens vroeger aangegane verplichting vast lag, voortaan een man vereischte van stavast, en dat hij die man niet was. Hij raadde den president tot formateur van het nieuwe kabinet iemand te nemen die de wet op den driejarigen dienst zou kunnen uitvoeren zonder in verdenking te komen van met de reactionnaire groepen te heulen. | |
[pagina 394]
| |
De man moest dus ver naar links gezocht worden, verder links dan de onderteekenaars van het programma van Pau. Viviani moest de opdracht nederleggen omdat de leden der socialistisch-radicale partij, die hij in zijn kabinet had willen opnemen, geen genoegen bleken te nemen met een formule die de wederinvoering van den tweejarigen dienst van overwegingen, aan de gesteldheid van Europa ontleend, afhankelijk maakte. Dat Poincaré zich toen tot oudgedienden wendde en de mannen van zestig en zeventig bereid vond het werk op te nemen dat de mannen van veertig lieten liggen, bracht in het Palais Bourbon een van die uitbarstingen van haat en afgunst teweeg, waaraan die plaats een niet benijdenswaardige vermaardheid dankt. Naar de zegepraal van het ‘laïcisme’ geregeerd te zullen worden door Ribot, was meer dan de kliek, die van het ongeloof als politiek artikel leeft, verdragen kon. IJlings wierp zij Ribot omver en stemde toe, dat Viviani optrad met een formule omtrent den tweejarigen dienst die van de vorige slechts naar de letter, maar niet naar den geest verschilt. Viviani doet nu precies hetzelfde wat Ribot aankondigde te zullen doen: de ontreddering der financiën voor het oogenblik stuiten door de 900-millioenen-leening, en de wet uitvoeren op den driejarigen dienst; - maar de politici tweede klasse zijn voor de ergernis bewaard, naast het presidentschap der Republiek en dat der Kamer ook nog dat van den Ministerraad in handen te zien van een lid van het Instituut! Met de 900 millioen is het gat maar voor éénmaal gestopt. Op den duur kan Frankrijk zijn militaire toerusting niet betalen, zonder tot de schepping van nieuwe middelen over te gaan. De Senaat heeft er eindelijk in berust dat bij de (medio Juli!!) aangenomen begrooting voor 1914 de inkomstenbelasting in eerste begin is ingevoerd. Het loont de moeite de bepalingen die thans in Frankrijk zullen gelden naast die van andere landen te houden. Bij de Engelsche, Pruisische, Nederlandsche inkomstenbelasting, bij die van Zwitsersche kantons vergeleken, is de nieuwe Fransche belasting de onschuld zelf. Van de 25.000 frans inkomen vordert zij 84 francs; in het geheel zal zij 60 à 80 millioen opbrengen. Zij zal op den duur niet bij deze getallen kunnen blijven. | |
[pagina 395]
| |
De staatsman wiens talrijke gebreken daarom bovenal zoo meedoogenloos werden tentoongesteld omdat hij de man der inkomstenbelasting was, Joseph Caillaux, neemt weerwraak. Met vergunning van president en procureur-generaal gebruikt hij de doodkist van het slachtoffer zijner vrouw tot voetstuk voor zichzelf. Al het mogelijke wordt aangewend om de gezworenen zich te doen bezig houden met de vraag of Caillaux terecht of ten onrechte in de pers is vervolgd, inplaats van met de vraag of zijne vrouw schuldig is aan moord met voorbedachten rade. De procureur-generaal schijnt het voor zijn plicht te houden zich zooveel mogelijk te effaceeren, en op den advocaat der civiele partij zal het nu aankomen of er althans ook van de beschuldiging nog iets terecht komt.
De Ulster-conferentie zonder resultaat afgeloopen. De amendeeringswet komt er, zooals zij van de Lords terug ontvangen is, bij het Lagerhuis natuurlijk niet door. De permanentie der uitsluiting zou misschien nog kunnen worden toegegeven, doch de uitsluiting van geheel Ulster zonder voorafgegane volksstemming in de twijfelachtige graafschappen nimmer. In de conferentie is de zaak afgestuit op Tyrone en Fermanagh, en deze laat Redmond nimmer zonder volksstemming aan Carson over. Een amendeeringswet komt dus niet tot stand, voor de Home-rule wet op 's Konings tafel komt ter onderteekening. Dat die onderteekening zou worden geweigerd moeten wij zien, voor wij het gelooven. In ieder geval vloeit het volstrekt niet noodzakelijk uit 's Konings woorden bij de opening der conferentie voort. Die woorden waren misschien niet gelukkig geredigeerd, maar er was toch heel wat zenuwachtigheid noodig (maar waartoe is de Engelsche pers gaandeweg niet vervallen), om na het ongewone geval zulke spoken te zien opdoemen als waarmede men de zinnen zijner lezers heeft zoeken te verbijsteren. Koning George in koelen bloede een gewelddaad volvoerende tegen de Engelsche constitutie kan men zich moeilijk voorstellen. Asquith heeft de woorden waarschijnlijk laten gaan omdat hij, de mislukking der conferentie voorziende, den Koning de volle maat heeft willen geven. Zijne Majesteit heeft zich nu kunnen overtuigen wat er in het land te doen zal zijn, | |
[pagina 396]
| |
wanneer er tegen de Home-rule wet van het koninklijk veto gebruik zal worden gemaakt. Is de wet van 's Konings handteekening voorzien, dan kan er met beter uitzicht voor de regeering dan thans over eene novelle ten behoeve van Ulster worden onderhandeld. Het duurt nog een jaar eer de wet in werking treedt, en eerst de feitelijke inwerkingtreding zal, dunkt mij, de gemoederen der Orangisten tot zulke kookhitte brengen, dat de leiders hun niet de baas kunnen blijven. Aan een spontane uitbarsting van vijandelijkheden vóór dien tijd is moeielijk te gelooven. De gansche beweging van weerszijden is te wel gedisciplineerd, dan dat men het voordeel der reeds bereikte positie door een onbesuisd optreden roekeloos in de waagschaal zou stellen.
C. |
|