De Gids. Jaargang 78
(1914)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 533]
| |
Het vraagstuk der pestbestrijding in Nederlandsch-Indië.Sedert het verschijnen van mijn vorig artikel over de pestbestrijding in Nederlandsch-Indië (April 1913) zijn de zaken er daar niet op vooruit gegaan. De pest die toen ter tijd in de Afdeeling Malang per 14 dagen 100 tot 150 slachtoffers eischte, heeft sedert dien een veel ernstiger karakter aangenomen, zoodat daar bijv. in de periode van 8-21 April 1914, 484 pestgevallen geconstateerd werden. In Kedirie heerschte in Augustus-September 1913 een zeer ernstige epidemie, met bij de 200 pestgevallen in 14 dagen op een bevolking van minder dan 100.000 zielen. Sindsdien is het aantal pestgevallen daar zeer verminderd (50 per 100.000 inwoners). In andere plaatsen ziet het er iets minder ongunstig uit. In Soerabaia bijvoorbeeld blijft het aantal pestgevallen gering, al is het ook meer dan vroeger. In de periode van 8-21 April 1914 kwamen er 35 pestgevallen voor, dat is dus ongeveer 24 op 100.000 inwoners, in denzelfden tijd vond men in Malang 60 op 100.000 inwoners. De oorzaak dezer betrekkelijke onvatbaarheid der stad Soerabaia is nog een der onopgeloste vraagstukken van de epidemiologie der pest in Oost-Java, een vraagstuk dat van groote practische beteekenis is, daar de kennis dezer oorzaak een middel ter vermindering van het pestgevaar aan de hand zou kunnen doen. Niet alleen is de epidemie in de reeds besmette gebieden ernstiger geworden, de pest heeft zich ook uitgebreid in het | |
[pagina 534]
| |
oosten naar Madoera, in het westen tot in de residentie Solo, al heeft zij daar (in Sragen) geen vasten voet gekregen, zoodat de maatregelen om de uitbreiding der pest tegen te gaan tot nu toe met eenig, zij het dan niet met volledig succes bekroond zijn. De contrôle van het goederenvervoer wordt dan ook krachtig voortgezet, de treinen die de pestgebieden verlaten worden gezwaveld, zoo ook de ‘grobaks’ (inlandsche lastwagens), terwijl te Soerabaia de prauwen die de goederen van den wal naar de ter reede liggende schepen vervoeren, eveneens door zwaveling van ratten en vlooien ontdaan worden. Bij dezen ongunstigen stand van zaken is het niet te verwonderen, dat men zich in Nederland en Indië afvraagt of de wijze van pestbestrijding wel doelmatig is, of men zich niet op één punt blind ziet en of in het algemeen de zaak niet anders behoorde te worden opgevat. Deze opvatting van het publiek is zeer begrijpelijk, waar het een zaak van zoo algemeen belang geldt, en vond een zakelijke en systematische uiting in de interpellatie Van Deventer. Hoewel de deskundigen die met de pestbestrijding belast zijn zich natuurlijk niet door die vragen en meeningen in de war mogen laten brengen, heeft het publiek toch recht een inzicht te krijgen in de methode van bestrijding die gevolgd wordt en in de wetenschappelijke basis die daaraan ten grondslag ligt. Reeds in mijn vorig artikel heb ik getracht de voornaamste feiten en de daaruit getrokken practische conclusies mede te deelen. Ik zal dit niet herhalen, maar dadelijk overgaan tot de bespreking der bezwaren die men van verschillende zijden tegen de wijze van pestbestrijding zooals die nu in Indië wordt toegepast heeft ingebracht. Deze bezwaren betreffen maatregelen die men reeds neemt (woningverbetering en evacuatie) en die men niet neemt (ziekenbehandeling, vaccinatie, toezicht op het menschelijk verkeer, rattenverdelging, instelling van een afzonderlijken dienst voor pestbestrijding). Ik begin met de beschouwing der eerste categorie. Wanneer het juist is dat de rat en de vloo de voornaamste, zoo niet de eenige bron van infectie voor den mensch zijn, dan is het logisch dat men poogt den mensch zoo ver mogelijk van de pestzieke rat verwijderd te houden. Kan men | |
[pagina 535]
| |
verwachten dat in een huis reeds pestratten zijn, zooals in woningen in de nabijheid van een pesthuis gelegen (Van Loghem), dan moeten de bewoners zulk een gevaarlijke plaats verlaten: dat is evacuatie. Verder neemt men maatregelen om te verhinderen dat ratten in de huizen (dus in de nabijheid van den mensch) nestelen: dat is woningverbetering. Wil men in deze maatregelen vertrouwen hebben, dan moet men overtuigd zijn dat de mensch niet evengoed buiten rat en vloo om met pest geinfecteerd kan worden, bijv. door bacillen die in den grond, de kleederen, het voedsel of elders leven. Is er reden om aan te nemen dat een dergelijke wijze van besmetting werkelijk voorkomt? Directe bewijzen vóór of tégen zijn niet te geven, daartoe zou men uitgebreide proeven op menschen moeten nemen; men moet zich dus met indirecte gegevens tevreden stellen. Daaruit blijkt het volgende. Bij dierproeven (die in Britsch-Indië en ook in Java genomen zijn) gelukte de besmetting alleen dán, wanneer men een gezond en een ziek dier benevens een aantal vlooien in een kooi bijeen brengt. Ontbreken de vlooien dan wordt het gezonde dier niet ziek, ook al blijft het langen tijd met zieke dieren of hunne uitwerpselen en met pestlijken in aanraking. Aan den anderen kant worden de gezonde dieren ziek wanneer ze gebeten worden door vlooien die van een pestziek dier komen, ook dan wanneer de eersten zich in een omgeving bevinden die overigens geheel vrij van smetstoffen is en de vlooien al vele dagen geleden het pestzieke dier verlaten hebben. De wijze waarop de pest onder de menschen optreedt geeft geen steun aan de opvatting, dat het daarbij anders toegaat dan in het bovengenoemde experiment. Feiten die er ondubbelzinnig op wijzen dat de bodem bij de verspreiding der besmetting een rol speelt zijn er niet. Aan den anderen kant komt het voor dat men den gang der infectie via rat en vloo in natura duidelijk gedemonstreerd vindt. Zoo verhaalt Dr. Van Loghem van een pestgeval in Madioen, waar op de slaapstede van den lijder een doode pestrat met 36 vlooien gevonden werd, en herinner ik mij een geval uit Soerabaia waar in het nachttafeltje der lijderes een groot aantal ratvlooien gevonden werden die pestbacillen met zich omdroegen. | |
[pagina 536]
| |
Dergelijke gevallen zijn buitenkansjes voor den onderzoeker, meestal is het kwaad al geschied wanneer men er bijkomt. Dan heeft de vloo de noodlottige beet al gedaan en is weer verdwenen, want de mensch is niet de natuurlijke gastheer van de ratvloo; de laatste valt door honger gedreven den mensch wel aan, maar blijft niet op hem wanneer die honger eenmaal gestild is. Vandaar het geringe aantal ratvlooien dat men zelfs in pesthuizen op den mensch vindt. Maar ook zonder zulke demonstraties door de natuur zelve gearrangeerd, heeft men er zich van kunnen overtuigen dat de vlooien die van een doode rat komen den mensch aanvallen: aan den lijve heb ik het ondervonden hoe deze insecten (die natuurlijk geen pestbacillen droegen) van uit de daknok of zijbamboe, naar beneden sprongen of vielen en mij beten. Het is mogelijk dat de pestbesmetting direct van mensch op mensch overgaat; bij longpest is dat de gewone besmettingswijze, maar ook bij andere pestvormen kan dat voorkomen. Is deze wijze van besmetting echter regel? Zeker niet, want anders zou de infectie door direct contact met pestlijders veelvuldig moeten voorkomen, terwijl ze integendeel tot de hooge uitzonderingen behoort. Dit is een ervaring die in Java en ook elders geregeld gemaakt wordt; een zeer demonstratief voorbeeld herinner ik mij uit Malang. Een javaansch kindje leed aan pest en had een groote buil onder de linker kaakhoek. Het jonge moedertje voedde het kind zelf en kwam daardoor voortdurend in nauwe aanraking met den kleinen patient; dit bleef zoo ook toen de buil open ging en wond werd. Het slot was dat het kind genas en de moeder gezond bleef. Dit is een voorbeeld dat mij zeer levendig voor oogen staat, maar men zou die voorbeelden naar willekeur kunnen vermeerderen: familieleden en geneeskundigen komen zoowel in als buiten de isolatiekampen dagelijks in aanraking met de pestlijders, zonder dat contactinfectie voorkomt. Alles wijst erop dat de pestlijder (behalve bij longpest) practisch ongevaarlijk is voor zijn omgeving. Wij mogen dus besluiten dat woningverbetering en evacuatie maatregelen zijn die rekening houden met de gewone wijze van besmetting van den mensch en dat ze dus bij uitstek practisch zijn. Hoe beoordeelt men het nut van deze maatregelen en hoe | |
[pagina 537]
| |
kan men te weten komen wáár ze moeten worden toegepast? Dit geschiedt door den inlichtingsdienst zonder welken men met de evacuatie en woningverbetering in den blinde zou werken. De geneeskundigen die met dezen dienst belast zijn, sporen met behulp van binnenlandsch en inlandsch bestuur de verdachte gevallen op en gaan na of men al dan niet de diagnose ‘pest’ moet stellen. Voor deze diagnose is het meestal noodig een bacteriologisch onderzoek te verrichten, en hiertoe moet men een weinig miltsap van het lijk onderzoeken, dat door miltpunctie verkregen wordt. Deze punctie wordt alleen op lijken, nooit op den levenden lijder verricht. Het vinden van een geval van menschenpest wijst de plaats aan, waar ook voor anderen gevaar dreigt en waar men dus evacuatie en woningverbetering moet toepassen; verder is de stijging of daling van het aantal pestgevallen de eenige aanwijzing om de werkzaamheid van een bepaald bestrijdingsmiddel te beoordeelen. Zoo zien we bijv. in de onderdistricten Batoe en Poenten (Afd. Malang) de pestcijfers van 1911-1913 dalen van 19,5 tot 1,4‰ onder invloed eener intensieve woningverbetering en in dezelfde jaren in het district Karangloo die cijfers stijgen van 6,9 tot 14,5‰ bij veel minder krachtig toegepaste woningverbetering. Zulke cijfers, die het nut eener goede woningverbetering duidelijk in het licht stellen, waren zonder den inlichtingsdienst niet te verkrijgen geweest. En wat is nu het resultaat dat de inlichtingsdienst ons van deze maatregelen doet zien? Reeds meermalen is het onwillekeurig aangetoond dat de evacuatie groot nut heeft, namelijk dan wanneer deze maatregel in een desa waar pest was uitgebroken, om de een of andere reden (meestal door het verzwijgen van het geval door het desa-bestuur) niet werd toegepast: dadelijk werd dan het eerste pestgeval door verscheidene andere gevolgd. Paste men dán evacuatie toe dan kwam de epidemie tot staan, was dit reeds dadelijk gebeurd dan bleef het meestal bij één pestgeval. Het aantal menschenlevens dat men door evacuatie gered heeft, is moeilijk te schatten maar is zonder twijfel zeer groot. Wanneer er geen gelegenheid was de pesthuizen en geëvacueerde woningen onmiddellijk te verbeteren, ontdeed men | |
[pagina 538]
| |
ze vroeger van het dak zoodat de zon er vrij in kon schijnen en liet ze dan 3 tot 4 weken lang leeg staan, nadat men er zooveel mogelijk alle ratten uit verwijderd had. Deze maatregel had ten doel de vlooien die nog in het huis waren, bij afwezigheid van alle ratten, door voedselgebrek en door zonneschijn te dooden. Deze berekening faalde niet zelden, omdat men niet alle ratten verjoeg en de infectie dus toch in het huis bleef, zoodat het wel voorkwam dat men na vier weken toch nog levende of pas gestorven pestratten in het huis aantrof. Bovendien werd er in zulke huizen dikwijls diefstal gepleegd, zoodat de bewoners zich bij hun terugkomst niet zelden van vele zaken beroofd zagen; eindelijk was het in een desa waar veel pest voorkwam uiterst moeilijk alle geevacueerden een goed onderkomen te bezorgen. Dit alles leidde tot groot ongerief voor de bevolking, zoodat men reeds lang naar middelen zocht om de ontsmetting der woningen te bespoedigen. In Malang behandelde men ze met petroleumresidu, te Kedirie gebruikte men cresol-zeep-water of men verbrandde binnen de woningen stukken zakkenlinnen die met gesmolten zwavel gedrenkt waren. In den laatsten tijd is men begonnen om, op aanwijzing van Dr. Flu, de woningen die vooraf met geparafineerd zeildoek bedekt worden, geheel uit te zwavelen, waardoor men verwacht alle ratten en vlooien in zulk een huis te dooden. Deze zwavelingsmethode is een belangrijke vereenvoudiging, maar het is duidelijk dat daardoor met het principe der evacuatie volstrekt niet gebroken is, de uitvoering is slechts gemakkelijker en minder tijdroovend gemaakt. De waarde der evacuatie is dus duidelijk genoeg en ze heeft onmiddellijk effect. Het nut der woningverbetering kan uit den aard der zaak eerst op den duur blijken. Men is er echter reeds sedert Augustus 1911 mede bezig, en toch zijn er nog slechts hier en daar gunstige resultaten mede bereikt. Hoe komt dit? Woningverbetering moet zeer nauwkeurig geschieden en de eenmaal verbeterde woningen moeten in goeden staat worden gehouden, wil men op den duur resultaat zien van zijn bemoeiingen. Om dit te bereiken heeft men noodig een goede woninginspectie en medewerking van de bevolking. Voor de leiding der inspectie zijn ambtenaren noodig die | |
[pagina 539]
| |
doordrongen zijn van het nut der woningverbetering en van de noodzakelijkheid haar tot in de kleinste bijzonderheden nauwkeurig uit te voeren. Dit ‘feu sacré’ heb ik alleen bij geneeskundigen gezien; anderen, misleid door de hoogst eenvoudige techniek, meenen steeds dat het toch op éen openingetje niet aankomt, wanneer het geheel maar goed in orde is. En toch, dat ééne openingetje doet het hem, dat laat de ratten weer door die straks den bewoners pest bezorgen. En om dat openingetje te vinden moet men goed toezien, de ladder opklimmen, zijn neus steken in allerlei donkere hoekjes, zijn witte pakje vuil maken en vooral er niet aan denken zijn ‘prestige’ tegenover den Inlander hoog te houden. Naar mijn persoonlijke ervaring laat de medewerking der bevolking zeer veel te wenschen over. De menschen zijn niet bepaald onwillig maar zien het nut der maatregelen niet in en doen daardoor domme dingen. Woningen worden van buiten keurig in orde gemaakt, maar op de plaatsen waar de bamboes ineengevoegd zijn, vindt men openingen waardoor ratten naar binnen komen; in goed verbeterde huizen gaat men zijn padi bergen inplaats van in de rijstschuur en maakt daardoor het woonhuis tot een rattenparadijs; in een ander verbeterd huis hakt de eigenaar een gat in de grootere bamboes om een wilde bij die in de bamboe-holte honigraten maakt gelegenheid tot nestelen te geven en opent daardoor den ratten de deur. Dergelijke ‘Kamperstreken’, die werkelijk niet op onwil berusten, heeft ieder die met de woningverbetering te doen heeft gehad dagelijks kunnen beleven. Om de medewerking der bevolking te verkrijgen is het noodig den Javaan onderwijs en daardoor ontwikkeling te brengen. In Indië achten velen dit een utopieGa naar voetnoot1); ik voel mij niet competent dit punt te beoordeelen, ik kan slechts de weinige ervaringen mededeelen die ik door den omgang met mijn inlandsch personeel in het laboratorium te Malang maakte. Mijn helper, een eenvoudigen desa-man die lezen noch schrijven kon, had ik uitgelegd hoe de vloo de pest overbrengt, daarbij | |
[pagina 540]
| |
het begrip pestbacil door ‘setan pes’ (pestduivel) vervangende. Bij het verrichten van besmettingsproeven waarbij ik met opzet geen vlooien gebruikte en die dan ook mislukten, vroeg ik eens 's morgens of de proefdieren al dood waren, en met een verachtenden glimlach antwoordde mij mijn helper: ‘tida Toean, tida ada pindjal (Neen mijnheer, er zijn geen vlooien bij). Wanneer het mij mogelijk was met mijn gebrekkig Maleisch een eenvoudigen desa-man de wijze van overbrenging der pest duidelijk te maken, zie ik niet in dat meer ervaren kenners van inlanders aan de bevolking het nut der woningverbetering niet zouden kunnen uitleggen, vooral wanneer men daarbij aan bestaand bijgeloof aanknoopt: De Vogel wist in een desa de inlanders van het nut der evacuatie te overtuigen door er op te wijzen dat de pestduivel niet alleen het pesthuis maar ook de naburige huizen bezoekt om zijn prooi te vinden, een redeneering die door de bevolking volkomen geapprecieerd werd.
We komen nu tot de beschouwing van de maatregelen die niet of niet meer genomen worden en toch door sommigen worden aanbevolen. Er is van verschillende zijden op gewezen dat er niets aan de behandeling van de pestlijders wordt gedaan. Dit is volkomen waar: in een groot deel der gevallen ziet men de lijders niet eens terwijl ze nog leven, mede omdat de bevolking in het algemeen niet van Europeesche geneeskundige hulp gediend is, maar vooral omdat er te weinig geneeskundige personeel is. Zelfs wanneer dit werd verdriedubbeld, dan nog zou er zooveel aan inlichtingsdienst, woningverbetering, opzicht over evacuatie enz. te doen zijn, dat er van behandeling niets zou kunnen komen. De geneeskundigen moeten in de allereerste plaats waken tegen de uitbreiding der ziekte, tegen het ontstaan van nieuwe gevallen. Door de behandeling der pestlijders komt men daarmede niet verder, omdat dezen in tegenstelling met lijders aan andere besmettelijke ziekten (pokken, cholera) voor de verspreiding der infectie van geen beteekenis zijn te achten. Men laakt dit standpunt en meent dat men eerst de zieken moet behandelen voor men er aan kan denken de gezonden voor ziekte te vrijwaren. Hun die zoo denken zou ik De | |
[pagina 541]
| |
Vogel's woorden, die ook door den Minister van Koloniën herdacht werden, willen toevoegen: ‘dat zij die er steeds op aandringen het geld te besteden om de zieken die hun onder de oogen komen te helpen, meer medelijden hebben met hun eigen goede harten, dan met het allergrootste gedeelte der bevolking.’ Alle personeel, alle geld dat gebruikt wordt ter behandeling van de pestlijders ten koste van de preventieve maatregelen, is slecht besteed. Daarmede wil ik natuurlijk niets zeggen tegen de pogingen die tegenwoordig, ook van de zijde der regeering, worden aangewend om het lot der pestlijders te verzachten, pogingen die door ieder die menschelijk denkt moeten worden toegejuicht. Maar wel beschouwd heeft dit streven even weinig met de bestrijding der pest te maken, als de zegenrijke werking van het Roode Kruis te maken heeft met de bestrijding van den oorlog; de eerste maatregelen bestrijden een uiting van het kwaad, de laatste het kwaad zelf. Een andere druk besproken vraag is die naar het nut der vaccinatie. Er moge al eenig verschil bestaan over de juiste interpretatie der resultaten die men op Java met de vaccinatie tegen pest verkregen heeft, ieder is het er over eens dat die resultaten zeer gering zijn en dat men zijn tijd en geld beter kan besteden aan goed uitgevoerde evacuatie en woningverbetering. In het algemeen kan vaccinatie tegen een besmettelijke ziekte op twee wijzen van nut zijn: 1o doordat men de personen die men vaccineert onvatbaar maakt, 2o doordat men besmette personen als het ware omgeeft door een kring van onvatbare personen en zoo de uitbreiding der ziekte tegen gaat. Dit laatste voordeel is zonder twijfel het belangrijkste, maar men verkrijgt het alleen dán, wanneer de ziekte die men bestrijdt er een is die van mensch op mensch overgaat, waar dus de mensch zelf de drager der besmetting is, zooals bij pokken en cholera. Dit is echter bij pest niet zoo, zoodat men in het gunstigste geval bij de vaccinatie een zeker aantal menschen gedurende 6-8 maanden onvatbaar maakt, zonder daarbij het besmettingsgevaar uit den weg te ruimen. Om alle bewoners der tegenwoordig met pest besmette streken (ongeveer 6 millioen zielen) te vaccineeren, zouden 50 artsen gedurende 1 jaar (buiten Zon- en | |
[pagina 542]
| |
feestdagen) bezig moeten zijn, wanneer men aanneemt, dat één arts per dag 400 personen vaccineert. Na afloop van dat jaar kan men dadelijk weer beginnen, daar de onvatbaarheid tegen pest niet langer dan één jaar, meestal zelfs korter duurt, en de bron van besmetting (de ratpest) blijft bestaan. Voor zulk een voorbijgaand resultaat, heeft men een getal geneeskundigen gebruikt dat grooter is dan het geheele Europeesche personeel van den Burgerlijken Geneeskundigen DienstGa naar voetnoot1), medici die men nuttiger werk had kunnen laten doen bij den inlichtingsdienst en de regeling der evacuatie en woningverbetering. Toch kan een werkzaam vaccin of serum (dat men ondertusschen nog niet bezit) zijn nut hebben om het personeel dat bij de woningverbetering werkzaam is, of onderzoekers die gevaarlijke proeven verrichten (besmettingsproeven met vlooien enz.) te beveiligen. Zonder twijfel zal de Burgerlijke Geneeskundige Dienst aan dit vraagstuk zijn aandacht blijven wijden. Als hulpmiddel in het groot komt het mij voor, dat de vaccinatie, tenminste in Nederlandsch-Indië, bij de pestbestrijding geen toekomst heeft. Reeds in mijn vorig artikel wees ik er op, dat men aanvankelijk meende de uitbreiding der pest-besmetting naar tot nu toe onbesmette streken te kunnen tegengaan, door de personen die het besmette gebied verlaten in quarantaine te houden en van ongedierte, speciaal van ratvlooien, te reinigen en dat men deze belemmering van het menschelijk verkeer ophief, toen het bleek dat de mensch slechts uiterst zelden een ratvloo met zich voert en dus de kans dat op deze wijze in een nog pestvrije plaats ratpest en daardoor menschenpest ontstaat practisch te verwaarloozen is. De opheffing van het cordon militaire om de afdeeling Malang is meermalen scherp gecritiseerd, omdat men meende daaraan de vermeerdering van het aantal pestgevallen binnen die afdeeling te moeten toeschrijven. Het behoeft wel geen betoog dat de opheffing van een cordon rondom een met pest besmet gebied onmogelijk invloed kan hebben op het aantal pestgevallen binnen dat gebied. | |
[pagina 543]
| |
Een ander bezwaar tegen de opheffing van het cordon is de mogelijkheid dat een persoon, die de pest onder de leden heeft, naar een onbesmet gebied gaat, daar ziek wordt en dan zijn naaste omgeving door middel van kleederluizen enz. besmet. Deze mogelijkheid is theoretisch niet uit te sluiten, al is het feit met zekerheid nog nooit geconstateerd. Ratpest kan zoo echter niet ontstaan en het blijft hoogstens bij een of twee geïsoleerde gevallen. Men heeft m.i. niet het recht ter voorkoming van deze enkele gevallen, een economisch zoo nadeeligen maatregel als het cordon te handhaven. Reeds vroeger heb ik op de beteekenis der rattenverdelging als middel ter bestrijding van de pest gewezen. Men moet zich echter wél realiseeren wat men daarmee bereiken wil. Sommigen beoogen daarmede een uitroeiing der rattenbevolking over geheel Java; ik acht dit zeer moeilijk. Nog nergens is het gelukt de ratten in het groot te doen verdwijnen, zelfs in Europa, in Nederland, is de huisrat volstrekt niet verdwenen, hoewel voor de verdelging dezer rat bijzonder gunstige voorwaarden bestonden, zoowel door den invoer van haar vijand de rioolrat, als door de verbetering der woningtoestanden die haar de natuurlijke nestelplaats meer en meer benam. Door rattenverdelging binnen het gebied waar ratpest heerscht, wensch ik slechts de dichtheid der rattenbevolking in die mate te verminderen, dat het onderling contact van de ratten zóó gering wordt dat de pest zich niet verder kan uitbreiden. Dit is volstrekt geen illusie: De Britsch-Indische pestcommissie leert ons hoe in twee dorpen in de Punjab de pest ophield op een tijd toen de omstandigheden van het klimaat nog zeer gunstig waren voor het voortbestaan dezer ziekte, eenvoudig omdat de meeste ratten aan pest gestorven waren. Hier deed dus de pest alléén datgene, wat men in onze Javaansche peststreken (waar deze ziekte als middel ter rattenverdelging toch al medewerkt) met behulp van kunstmiddelen moet trachten te bereiken. Daartoe moet men weten waar de ratpest heerscht, en dat nu is juist de moeilijkheid: we weten dat het uitbreidingsgebied der ratpest grooter is dan dat der menschenpest; hoever dit gebied zich echter uitstrekt weten we niet en een | |
[pagina 544]
| |
practisch uitvoerbare methode om daarover gegevens te verkrijgen heeft men ondanks ijverig zoeken nog niet gevonden. Toch heeft men in Java een aanvang gemaakt met systematische rattenverdelging, door middel van uitzwaveling van alle huizen in de peststreken en in de ‘grenszone’, dwz. in het gebied waar wel ratpest maar geen menschenpest voorkomt. Bij gebrek aan een methode om den omvang dezer grenszone nauwkeurig te bepalen, wordt deze allicht wat arbitrair vastgesteld; de Burgerlijke Geneeskundige Dienst zal echter zonder twijfel maatregelen nemen om ook hier onze kennis nog aan te vullen. Men meene echter niet dat rattenverdelging in de plaats kan treden van woningverbetering, beide maatregelen vullen elkaar aan. Door de rattenverdelging kan de taak der woningverbetering gemakkelijker worden, omdat daardoor het aantal ratten dat men uit de huizen moet houden vermindert; de woningverbetering doet echter ook aan de rattenverdelging mede, omdat de huisratten uit hunne natuurlijke nestelplaatsen verdreven worden en ze daardoor in ongunstige levensomstandigheden geraken. Om bij de pestbestrijding betere resultaten dan tot nu toe te bereiken, heeft men de invoering besproken van een geheel afzonderlijken pestdienst, met een Regeeringscommissaris aan het hoofd, die alleen aan den Gouverneur-Generaal verantwoording schuldig is. Men meent dat deze reorganisatie nuttig is, omdat nu geen eenheid in de pestbestrijding bestaat; ‘er zitten vele koetsiers op de bok’ zooals men het heeft uitgedrukt, waarmede men zeggen wil dat in elke residentie waar pest heerscht (dat zijn er nu 4) het hoofd van het bestuur de macht in handen heeft. Het is waar dat er in het eerste jaar der epidemie niet veel eenheid heerschte in de methode van pestbestrijding in de verschillende besmette streken. Al werd overal inlichtingsdienst, evacuatie en woningverbetering toegepast, de uitvoering dezer maatregelen was plaatselijk zeer verschillend. Dit was echter niet te wijten aan de ambtenaren van het binnenlandsch bestuur, maar was een gevolg van de verschillende opvattingen der geneeskundigen die overal als adviseurs moesten optreden. Hierin is echter reeds verandering gekomen nu de medische leiding der pestbestrijding aan één persoon is opgedragen. | |
[pagina 545]
| |
Deze geneeskundige leider is echter slechts adviseur, de uitvoering der verschillende maatregelen, vooral die der woningverbetering, berust bij het binnenlandsch bestuur en men vreest oneenigheid tusschen de ambtenaren van dezen dienst en de geneeskundigen. Deze vrees berust op enkele, door de Indische dagbladen zeer overdreven voorgestelde geschillen, die inderdaad gerezen zijn, waarbij echter slechts één geneeskundige betrokken was. Van algemeene oneenigheid, ook onder de geneeskundigen onderling, is geen sprake geweest; de voorstelling als zouden dezen aan het kibbelen zijn gegaan toen de zaken niet goed gingen, is onjuist. Persoonlijk herinner ik mij slechts volmaakte medewerking van de ambtenaren van het Binnenlandsch Bestuur, die zich steeds door de geneeskundige adviezen lieten leiden, maar ook door hun ruimeren blik op de inlandsche maatschappij beter dan de geneeskundigen in staat waren de vóór- en nádeelen van een voorgestelden maatregel te beoordeelen. Het was voor medici die met niets dan pestbestrijding te doen hadden een verfrissching en een gezonde critiek, met ambtenaren te moeten omgaan die niet zoo uitsluitend met dit werk bezig waren. Als argument ten gunste van een afzonderlijken pestdienst haalt men de geschiedenis van de bestrijding der veepest op Java aan, waar een dergelijke maatregel goede resultaten opleverde. Nu zijn veepest en menschenpest niet alleen medisch maar ook maatschappelijk absoluut niet met elkaar te vergelijken. Veepest is een ziekte waarbij het rund zelf de drager der besmetting is en waarbij men dus door afsluiting der besmette streken de uitbreiding der ziekte kan tegengaan. Hier kon men door de invoering van een geheel afzonderlijken bestrijdingsdienst binnen betrekkelijk korten tijd zijn doel bereiken. Bij de menschenpest is het geheel anders. Hoe weinig nut afsluiting hier heeft heb ik reeds uiteengezet. Men moet zich met langzamer werkende middelen behelpen en zoo zou de afzonderlijke dienst voor de pestbestrijding jaren lang moeten blijven bestaan, waarbij men niets anders zou bereiken, dan dat dezelfde maatregelen die nu reeds door het Binnenlandsch Bestuur (in samenwerking met de geneeskundigen) worden toegepast, zullen worden genomen door ambtenaren uitsluitend | |
[pagina 546]
| |
belast met pestbestrijding en die dus den ruimen blik, waarvan ik boven den goeden invloed noemde, noodzakelijk verloren hebben. En dit alles ter voorkoming van oneenigheden, die meer in de verbeelding, dan in werkelijkheid bestaan. De vergelijking die men maakt tusschen veepest en menschenpest toont, dat men nog steeds meent de pest door een reeks krachtige ‘noodmaatregelen’ binnen korten tijd meester te zullen worden. Mijns inziens is deze opvatting onjuist. Toen de pest werd ingevoerd, vond ze in Java door de absoluut onvoldoende woningtoestanden en door de onkunde der bevolking gunstige omstandigheden voor haar bestaan. Men moet die omstandigheden doen verdwijnen, maar daartoe is een innige aanraking met alle lagen der inlandsche bevolking noodig, om daar andere inzichten, andere gewoonten te brengen. Dit alles is een werk van jaren dat, juist omdat het zoozeer in het volksbestaan ingrijpt, door de bestuursambtenaren moet uitgevoerd worden, die voor alle gewone aangelegenheden, niet alleen voor de pestbestrijding, met den inlander in aanraking komen.
* * * Wanneer men de hier genoemde feiten en overwegingen samenvat komt men tot de slotsom dat de methode der pestbestrijding in Nederlandsch-Indië berust op een wetenschappelijke basis wier deugdelijkheid meermalen getoetst en nog door geen enkel goed geconstateerd feit ondermijnd is. Op deze basis voortbouwende heeft men een logisch systeem van pestbestrijding opgesteld dat, wanneer het goed en nauwkeurig wordt toegepast, op den duur zeker goede resultaten zal opleveren. Dat die resultaten tot nu toe gering waren of zelfs geheel en al achterwege bleven, laat zich door een onvoldoende toepassing der genomen maatregelen verklaren, een gevolg van een nijpend gebrek aan personeel bij den Burgerlijken Geneeskundigen Dienst en van onvoldoende medewerking van de bevolking. Dit zijn de beide zwakke punten. Wanneer hierin wordt voorzien, wanneer door de medewerking van bestuursambtenaren, geneeskundigen en onderwijzers (de taak der laatsten is misschien de belangrijkste) onze westersche begrippen over | |
[pagina 547]
| |
hygiene tot het volk zijn doorgedrongen, dan zal het gelukken de pest te doen verdwijnen, maar dan zal het tevens blijken (zooals de heer Van Deventer het zoo juist uitdrukt) dat de pest niet uitsluitend een ramp over Java gebracht heeft; dat men door haar bestrijding wantoestanden van algemeen nadeel leerde kennen en uit den weg ruimen en dat men zoo gearbeid heeft aan de verbetering der geheele volksgezondheid en aan de moreele en materieele verheffing van den Inlander. En dat is toch het einddoel van onze koloniale politiek.
Dr. N.H. Swellengrebel.
Amsterdam, Mei 1914. |
|