| |
| |
| |
Uit de groote stad.
Zij kwam uit haar kamertje op het vaag-verlichte portaal en vóór haar daalde de trap in een donker hol neer; aan het einde schemerde een andere verdieping.
Een klein, wit kindje droeg zij in den arm. Haar hand, die vrij was, een blanke, fijne hand, rustte op de donkere leuning, als zij voorzichtig de trap afdaalde.
De moeder was nog een heel jonge vrouw en zij droeg haar kindje wat onbeholpen, als een onervarene. Het kleintje in haar arm sabbelde tevreden aan de speen van een melkflesch.
Zij sprak lachend tot het kindje. Zij noemde het poppie en soms stond zij op de donkere trap stil en drukte haar wang tegen het kinderkopje. Dan antwoordde poppie met keuvelgeluidjes.
Bij de verdieping bleef zij staan op het schemerlichte portaal; zij scheen er meer licht te brengen met haar witte zomerjurk en met het witte kindje en met haar blanke kleur van gelaat en armen.
Zij speelde er even met haar poppie. Ze zei: Daar komt een muisje aangeloopen.... En haar vinger liep over poppie heen en aaide het ronde kinnetje. Het kindje keuvelde met allerlei geluidjes, zijn toegespitst mondje lachte en maakte brommetjes, terwijl de melk bij drupjes langs de mondhoekjes liep.
- Dag, lekker poppie, zul je zoet zijn vandaag, liefke?’ vroeg ze, met haar gezicht vlak bij het kleine kopje. - Zoet zijn, hoor poppie!’
Dan klopte zij aan de deur, waar de oude juffrouw woonde, die het kindje verzorgde den heelen dag, dat zij uit was om geld te verdienen.
| |
| |
Zij bracht haar poppie er elken morgen en 's avonds haalde zij het terug, als zij weerom kwam van de straat.
- Goeden morgen, juffrouw. Hier is poppie weer!’ zei ze. En wat bedeesd vroeg zij, of de juffrouw vooral aan de melk wilde denken, met die broeiende warmte.
- Ja, zeker kind, wees maar gerust hoor! Ja, 't wordt warm vandaag.’ En de juffrouw praatte nog wat door over haar witte jurk, hoe zij die elken morgen schoon gewasschen en gestreken kon hebben. En zij vertelde de vrouw, dat zij de jurk 's avonds waschte en dat zij 's morgens heel vroeg opstond om te strijken.
- En nu al op weg?’ vroeg de juffrouw.
Zij legde haar uit, waarom. Om de vreemdelingen, die al vroeg kwamen met de pleziertreinen uit de provincie en die aan de stations dan veel te verdienen gaven, omdat zij naar gidsen en kaarten vroegen.
De juffrouw bood haar een kopje thee aan. Maar zij bedankte, zij wilde gauw weg naar het Noordstation. Zij kuste het kindje en gaf het lieve naampjes - dag poppie, liefke van moeder - vandaag weer zoet zijn poppie, hóór!’ Ze zei de juffrouw goeden dag en nam de tasch van haar over, die zij er altijd 's avonds achterliet, als zij met haar kindje weer naar haar eigen kamer ging.
De zwarte wasdoeken tasch droeg zij onder den arm en vlug, met lenige bewegingen, liep zij de trap verder af.
Op het portaal der tweede verdieping viel meer licht en de laagste trap was ook niet zoo donker als de andere. Zij ontmoette er den bleeken pianist, die ook boven in het huis woonde en die vaak in den morgen thuis kwam. Hij had dan den ganschen nacht gespeeld in de nachtkroegen. Als versuft, hijgend, klauterde hij naar boven, richtte even zijn bleek gelaat met blauwige vlekken onder de oogen naar haar op en mompelde een goeden morgen.
- Dag, meneer!’ zei ze. - U is al vroeg vandaag.’
Droefgeestig knikte hij met zijn hoofd.
Vlug wipte zij hem voorbij en sprong, met veerkrachtig buigen van haar beenen, de laatste treden af. Zij wuifde met een lief gebaar van haar hand de portierster, die in haar kamertje te breien zat, een goeden morgen toe.
* * *
| |
| |
Dan stond zij in de straat, waar reeds de zon over alle huizen haar felle licht wierp. Boven haar was een paarse luchtstreep vol dreigende hitte, geen koelte van den ochtend was er meer, de straat was al gevuld met een benauwende warmte.
Zij ging dicht langs de huizen en liep met snelle pasjes de smalle straat af, die uit kwam op een boulevard. Daar was de warmte al even drukkend, óók was er al het dringen en het rumoer der menschen en het gonzend, ratelend en bonzend leven der groote stad. Daar trok de lucht der kleine rookwolkjes rond, die venijnig puften uit de motoren der auto's en uit de knarsende omnibussen, waarin de machine hortend dreunde. De menschen klommen, als de hooge wagens stilstonden, langzaam, bleek-vermoeid langs de ijzeren trapjes.
Weer liep zij langs de huizen, langs de cafés en de winkels, temidden van mannen en vrouwen, die naar de werkplaatsen gingen.
Zij liepen allen gehaast. Mannen in donkere werkkleeren en zwarte kantoorjasjes schoven met groote passen haar voorbij, winkelmeisjes en naaisters en juffrouwen van de kantoren, in lichte blouses met rose-doorschijnende armen, trippelden voor haar uit op de hooge laarsjes, waarboven lila of rose kousen kleurden.
Zij liep even gehaast als de anderen. Eerst moest zij haar tasch weer aanvullen met gidsen en plattegronden van de stad, omdat zij aan de vreemdelingen veel te verkoopen dacht.
De winkel, op de hoek van de boulevard en een zijstraat, werd juist geopend. Zij ging de zijstraat in, waar de deur was voor de opkoopers, die niet in den winkel kochten, maar in het magazijn er achter. Op de toonbank legde zij haar tasch open en vroeg den bediende om gidsen, kaarten en plattegronden. De bediende, die haar kende, maakte praatjes tegen haar, omdat hij alleen met haar was in het magazijn.
- Vertel me nou eens waar je woont? - vroeg hij.
Zij antwoordde, dat het hem niet aanging. Nu kwam hij dichter bij haar, wilde haar verliefd in de oogen kijken. Maar zij wendde haar gezicht af en vroeg hem spottend of hij het nu al te kwaad had met de warmte.
Maar hij drong weer aan, met vragen: of zij alleen woonde, of zij getrouwd was, of hij van avond met haar.... En met een wellustige grijns op zijn gezicht naderde hij.
| |
| |
Toen kwamen er meerdere koopers en bedienden in den winkel. Hij ging nu gauw het gevraagde halen en zij betaalde hem den prijs met veel koperen centen en stuivers.
Uit het nog stille magazijn stond zij in eens weer in het rumoer van de boulevard en in de benauwende hitte der stad. Zij stond er nu gereed om aan het werk te gaan, om zich te dringen tusschen de menschen en er de voorraad uit haar tasch te verkoopen.
Zij liep met vlugge sprongetjes de straat over naar het pleintje, waar de omnibussen naar het Noordstation stil stonden. Dreunend kwam er een aan door de volte van rijtuigen en auto's, en knarsend stond de zware wagen voor haar stil. Langs het ijzeren trapje klom zij naar boven en zocht er een nauw plaatsje tusschen de andere menschen.
Dadelijk zag zij rond langs de rij of er ook vreemdelingen waren. Zij onderscheidde dadelijk de buitenlanders en provincialen van de menschen uit de stad. Dicht bij haar zat er al een. Hij was wel heel gemakkelijk te kennen, omdat hij in een roode Baedeker las. Zij boog zich voorbij de juffrouw naast haar en stak den vreemdeling een gids en een kaart toe, vroeg hem deze te koopen voor een frank.
Zijn antwoord verstond zij niet en zij bleef aandringen. Het zou een goede dag worden, zei ze lachend, als zij zoo vroeg al verkocht. En hij óók lachend, nam beide dingen aan en betaalde haar een frank. Zij liet het geld in den zak van haar rok glijden.
Dan ging zij stil uitzien over de straat, naar wat voorbij ging en wat mee-reed in de richting van den omnibus.
* * *
De straat was gesplitst in twee deelen; het eene was vol met aandreunend eindeloos gerij, den omnibus naderend, traag volgend of voorbijschietend in lichte vaart; het andere deel scheen soms in eindeloozen gang licht en kleurig voort te snellen, dan weer zwaar en donker weg te schuiven. En het was of al het gerij, het komende en gaande, ginds op het plein, waar een slanke toren flikkerde in de hitte van de lucht, een dwarrel van wagens vormde; het rumoer der wielen vereenigde zich daar tot een gonzend geluid, onderbroken door het dreunen en fluiten van plotselinge signalen.
| |
| |
Zij zag den chauffeur van een auto achter zijn stuurwiel zitten, voorzichtig draaiend aan het wiel om tusschen twee wagens zijn weg te vinden. Zijn gezicht was rood en zweetend, een veeg stof was over zijn wang gestreken. Zijn haren plakten tegen het voorhoofd en de slapen. Zijn grijs-linnen jas en zijn hemd waren open, zoodat ze zijn harige borst zag met de glimming van zweet.
Over heel de straat brandde de hitte, de zon schoot haar licht recht de breede straat in, het ketste en weerkaatste in de glazen en het koper van trammen en auto's. Het licht viel heet neer op de witte schermen der winkels, op de parasollen en op de menschen, die langs de huizen liepen of op de omnibussen zaten.
Zij zag een dikke dame van de stoep naar een vluchtheuvel in het midden van de boulevard loopen. Zij zag hoe een rood hoofd en een roode hals kleurden boven een laaguitgesneden witte blouse, waarin de vooruitstekende borsten trilden onder het loopen. Zij lachte om die vrouw, die blazend en zuchtend als uit groote benauwdheid op die veilige plaats was gekomen. Daarna rumoerden weer andere dingen voorbij. Naast haar waren menschen weggegaan en bij de halten waren anderen gekomen. Zij kwamen zuchtend en hijgend naar boven, op de hooge zitplaatsen, en zij klaagden dadelijk over de warmte.
Bij het Noordstation schoof de omnibus langzaam door een volte van wagens en stond dan knarsend stil.
Gauw, tusschen de gehaaste menschen, liep zij naar het trapje, drong op het platform een paar mannen terzij en wipte vlug de treeplank af. Dan stond zij in eens tusschen de reizigers, die uit de hooge poorten van het station naar buiten zwermden, de benauwende hitte van de stad in, de stad, die broeide en walmde, en van heete zon overgloeid was.
Met een boek en wat kaarten uitgestoken in de hand, wierp zij zich tusschen de groepen van reizigers. Zij lachte soms met een lokkend lichtje in haar oogen de mannen toe, allen provincialen, die bewonderend de stad aanzagen of die voorzichtig zich waagden op de straat, angstig zoekend naar een veiligen weg.
Zij hield ze de kaarten voor, wees hun op het gemak van de gidsen en drong hen lachend tot koopen. Maar als
| |
| |
er een was, die grapjes maakte tegen haar en niet aan koopen dacht, dan draaide zij gauw om hem heen en bleef weer voor andere reizigers staan.
Zij verkocht veel. Telkens moest zij in de tasch grijpen naar nieuwen voorraad, prentkaarten ook, en er waren goedgeefsche mannen, die meer dan den prijs betaalden.
Als de groepen van reizigers kleiner werden en eindelijk de achterblijvers het station waren uitgedrenteld, zette zij zich in de schaduw op een stoep en wachtte de volgende treinen af. Zij rangschikte in haar tasch, die open lag op haar knieën, de dooréén gevallen kaarten en boeken, en zij berekende hoeveel er al van verkocht waren.
Vóór haar lag het plein van het station, met de hooge huizen aan de overzijde, met de trammen en omnibussen en autos in de felle zon. Nu waren er niet veel menschen op het plein. In de autos zaten de chauffeurs de krant te lezen of te dutten achter het stuurwiel. In de wachtende rijtuigen lagen de koetsiers onder de stroohoeden te slapen.
Aan de andere zijde van het station liepen haastig de vertrekkende reizigers en voorover gebogen sjouwden de pakdragers daartusschen met de koffers, terwijl hun roode koppen zweetten. Eén bleef er staan om het lekkende zweet uit de oogen te wrijven.
Dan hoorde zij onder de poorten weer het donderend gedreun naderen van een nieuwen trein en de davering deed den muur, waartegen zij leunde, trillen.
De koetsiers stonden geeuwend op uit de rijtuigen en de chauffeurs vouwden de kranten dicht.
Jongens met kaarten en pakdragers kwamen van alle kanten nu ook te voorschijn.
En zij stond weer klaar bij een der poorten, met de boekjes en kaarten in de hand.
* * *
In den middag lag de eene zijde van de boulevard in de felle zon, de andere zijde in de schaduw. Over den heelen breeden weg hing de broeiende hitte van een onweer-zwaren dag. Paarse en rossige wolken stapelden zich op achter de huizen en paleizen; de toren van een kerk en een schouwburg-koepel stonden te blinken tegen de donkere lucht met
| |
| |
hooge lichtranden van wolken. De zon bleef nog met stekende felheid branden.
Veel menschen zaten er voor de cafe's aan den schaduwkant van de boulevard. De marmeren tafeltjes stonden tot aan den weg, en vrouwen en meisjes in dunne, doorschijnende blouses zaten er om heen en zogen door de rietjes roode en gele limonades. Zij zaten er luchtig in haar dunne kleeren en blikten lonkend naar de mannen; zij lachten en pronkten en speelden met den waaier. Eén zat er peinzend uit te zien over de boulevard. Een fijn lakschoentje schudde heen en weer, terwijl zij met de knieën over elkaar, de mannen liet zien de rose, doorzichtige kousen onder de korte rokken.
De mannen maakten zich koele dranken in de glazen, die zij vulden uit de spuitflesschen of zij dronken sterken drank uit kleine glaasjes.
Zij zaten met zweet-glimmende gezichten lui in de stoelen en hadden matte oogen. Er waren ook jonge mannen in witte flanellen pakken, met fijne panamahoeden. Zij rookten achteloos de sigaretten en keken vermoeid rond naar de vrouwen en naar het verkeer op de boulevard.
Met haar zwarte tasch onder den arm en met kaarten uitgestoken in de hand, lìep zij dicht langs de tafeltjes en vestigde de aandacht op haar koopwaar met een gebaar en met een blik van haar oogen.
Zij was nu verhit en rood geworden van den heeten dag en haar zwarte haren vielen langs de slapen wat losser neer. Haar tasch was bijna leeg en vlug liep zij de tafeltjes langs om nog het laatste te verkoopen. Als een zwarte kelner aankwam en haar het venten wilde beletten, trippelde zij hem lachend voorbij. Zoo liep zij van het ééne cafe naar het andere, de heele boulevard langs.
Een enkele keer verkocht zij wat aan een vreemdeling. Als zij dan het geld moest wisselen, liet zij de franken rinkelen op het marmer van 't tafeltje.
Toen zij op het einde van de straat bij het groote plein stond, zag zij de rossige donderwolken hoog achter de paleizen naar boven drijven. De zon was al weg achter de hoogste wolk en boven het zoemen en klingelen van de trammen en het dreunen der omnibussen, meende zij het doffe rommelen van den donder te hooren.
| |
| |
Door de benauwende hitte kwam in eens een windvlaag de boulevard en het plein over stormen en er wervelden papieren en boombladen mee langs de huizen en langs de kanten der stoepen.
Zij voelde de tocht koel tegen haar verhitte lijf dringen, door de dunne zomerjurk heen, die nu in den wind om de rondingen van haar dijen spande.
Vóór de cafes vluchtten de bezoekers van de tafeltjes weg en drongen onder de schermen of in de zalen, waar de electrische lampen ontgloeiden.
Het werd al donkerder buiten en de regen stroomde plotseling neer.
Zij school onder een caféscherm op den hoek van de boulevard en het plein. Zij kon niet tusschen de bezoekers dringen; zij bleef vooraan staan, zoodat het water, dat van het scherm afgutste, vlak voor haar neerstortte en weer opspatte tegen haar rok.
De regen viel gonzend neer op het plein, dat een glimmend watervlak werd, waarin de felle bliksemflitsen met hun blauwen schijn weerkaatsten en ook de witte en gele lichten van de plotseling ontgloeide electrische lampen.
De trammen met de gloeiende lichtjes suisden over de rails en het water stoof langs de wagens op. Alsof de bliksem in de draden sloeg, zoo knetterden vaak blauwe vonken aan den beugel der trammen.
Door den zwaren regenval boog het scherm boven haar hoofd en het water begon door het doek te druipen op de saamgeschoolde menschen. De vrouwen met haar dunne japonnen stootten gilletjes uit, als een watergulp de mouwen op de rose armen deed plakken. Zij maakten een kruis of sloegen verschrikt de handen voor de oogen, als een felle bliksemstraal neerknetterde over de straat.
Zij zag tegenover haar op den anderen hoek van het plein de omnibus stil staan, die reed naar de buurt waar zij woonde.
Vlug, met de rokken opgenomen, liep zij onder het scherm uit, de straat op. Maar midden op den weg sloeg een donderslag knetterend boven haar uitéén en zij bleef verschrokken staan in den stortbui van regen.
Op de rails van de tram stond zij, en in haar verschrokken- | |
| |
heid hoorde zij de tram niet klingelen. De bestuurder sloeg met snellen greep de rem aan, zoodat de wagen botste en stootte en de rook uit de wielen schoot.
Maar zij kwam door dit nieuwe, plotselinge gevaar tot zich zelf terug. Zij nam weer haar rok hoog op en riep lachend ‘dank-je’ tot den bestuurder, die de gevaarlijke tram in zijn snelle greep had gehouden. Zij sprong met groote passen naar de overkant, waar zij wegschuilde in den wachtenden omnibus.
Zij lachte nog van daar tot den bestuurder van de weer voortschietende tram. Hij dreigde grappig-boos met zijn vinger.
Toen de omnibus wegreed naar de hoogere buurten van de stad, waren de wolken uiteengedreven en was de lucht geklaard. De menschen kwamen uit de schuilplaatsen en uit de huizen, en verheugden zich in de koelte na den heeten dag.
Zij ging van het platform naar boven en dáár, hoog op den wagen, dook zij stil weg in een hoekje van de nog leege banken en ontspande er zich door een lui uitrekken van haar beenen.
Zij voelde de koelte om haar wangen waaien en met gesloten oogen reed zij daar op den hoogen wagen haar buurten in, waar in de smalle straat het huis was met haar poppie en met haar kamertje op de vierde verdieping.
* * *
Toen zij de straat inkwam, zag zij de achterste huizen met hun daken nog in het zonlicht, dat over de wegdrijvende onweerswolken weer neerviel op de stad.
De late zon scheen rossig op de vensters en ontbrandde er gouden vuurtjes.
De straat was schoon gespoeld en voor de open ramen en op de balcons zaten de menschen in luchtige kleeding.
In het eethuis op den hoek gingen de mannen met de jonge vrouwen uit de buurt aanschuiven bij de tafeltjes.
Een kelner, in een afgesleten glimmend jasje, met een slecht-gewasschen voorschoot, dekte de tafeltjes met bevlekte servetten.
De tafeltjes deden haar den honger voelen; zij liep gauw haar huis in en sprong als een heel jong meisje de trappen op.
Haar poppie lag zoet te slapen in het oude wiegje van
| |
| |
de juffrouw, waarin zij al zoo lang geleden haar eigen kinderen ook gewiegd had.
Zij kuste het wakker en vertroetelde het tegen haar wangen, bang dat 't kindje koud zou worden van haar natte jurk. Zij liet de juffrouw al de lieve dingen van haar poppie vertellen, hoe lekker het had gedronken en gekeuveld en geslapen. Met een dankbaar knikje nam zij de schoone doeken aan, die de juffrouw voor haar gewasschen had en gedroogd over het lijntje voor 't raam.
Dan ging zij met poppie naar haar eigen kamer, de laatste donkere trap op.
Ze lei het kindje in de teenen wieg voor het raam. Zij ging er bij zitten, speelde met poppie en verlustigde zich in dat blanke gezichtje met de groote oogjes.
Toen zij uit haar raam de stad zag met al de huizen in het rossige zonlicht, met rookende schoorsteenen tegen den klaren hemel, verlangde zij in eens naar het gezellige hoekje van het eethuis op den hoek. - Moeder heeft honger, zei ze tot het kindje. - We gaan eten en lekker wandelen op straat, poppie!’
Uit de donkere alkoof naast het kamertje haalde zij een andere jurk. Zij trok de witte jurk uit, en in den spiegel keek zij naar haar hals, die bruin gebrand was. Met een spons waschte zij het gezicht en de schouders. Zij hermaakte haar kapsel, draaide het hoofd voor den spiegel om te zien of de haarwrong mooi gelegd was.
Dan trok zij een dunne paarse jurk aan, met laag uitgesneden hals en korte mouwen met een omzooming van witte kantjes, waaruit haar ronde gebruinde armen te voorschijn kwamen.
Zij wikkelde haar kindje in een doek en droeg het mee, voorzichtig de trappen af, naar buiten, waar zij vóór het eethuis een plaatsje zocht bij het matglazen schut op de stoep.
Nu was er voor haar de liefelijkheid van den avond gekomen: de rust na den langen dag, haar kleine poppie en dan ook het verliefde wachten op haar vriend. Droomend zat zij naar hem uit te zien.
In de verte, langs de huizen, zag zij hem komen, de hoed achter op het hoofd, de zwarte haarpunt half over 't voorhoofd; hij kauwde, als in gedachten verdiept, zijn sigaret, de
| |
| |
blauwe das flapte schuins over zijn versleten fluweelen jasje en zijne handen staken diep in de zakken van zijn wijde broek.
Zij wenkte hem met de hand en als hij haar zag, riep zij hem bij zich met een lach van haar oogen.
In het hoekje bij het schut, achter het groezelige tafelkleed, zaten zij dan te eten en te praten, zij dronken een kraftje rooden wijn, terwijl poppie lekker lag te slapen op moeders schoot.
Als de schemering viel over de straat, gingen zij te samen naar haar kamer. Zij zaten er voor het open raam, waardoor de koelte binnen kwam en 't gerucht van de groote stad.
Hoog boven de rossige lichten van de stad deed de nacht zijn sterren fonkelen, en bij hen in het hooge kamertje kwam de koele donkerte.
Johan Wesselink. |
|