De Gids. Jaargang 78
(1914)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 409]
| |
[pagina 410]
| |
Eerste bedrijf.
Directiekamer van den ‘Nieuwen Schouwburg’ te Amsterdam.
Voormiddag in Februari. Hes vóór zijn schrijftafel, waarop geopende administratieboeken. Rookt houten pijpje. Leest courant. Ko de Boer komt binnen.
Ko.
- Mo'ge.
Hes.
- Mo'ge.
Ko.
- Is Schootmans er niet?
Hes.
- Meneer Schootmans is d'er nog niet.
Ko.
- 't Is al lang over elven.
Hes.
- Is-t-ie ù verantwoording van zijn tijd schuldig?
Ko.
- Daarvan niet.
Hes.
- Wel van iets anders?
Ko.
- Van iets anders wel, ja.
Hes.
- Zoo!... U maak' me ongerus'!
Ko.
- Ik wil weten, waarom me stuk niet gaat.
Hes.
- Uw... stùk?
Ko.
- Ja, meneer, mijn stuk.
Hes.
- Och, da's waar! Ja, ik ben d'er nog niet an gewend! U bent ook tooneelschrijver, tegeswoordig!
Ko.
- Aardig... Wat wendt ie nu weer voor?
Hes.
- Voorwenden? Wie?
Ko.
- Menéér Jan Schootmans.
Hes.
- Wendt die wat voor? | |
[pagina 411]
| |
Ko.
- Ja, prettig mensch! Menéér Schootmans moet er wat op verzinnen, dat ie opeens Margaretha Gautier geeft. Daarom komt ie zeker zoo laat!
Hes.
- Wil u straks maar 'es terugkomme? Ik heb u niets meer te zeggen.
Ko.
- Nee, jij hebt hier niets te zeggen, al heet je ad-mi-ni-stra-teur.
Hes.
- Aan kwajongens, die met ‘prettig mensch’ werken tegen een man met grijze haren, voel ik geen behoefte uitlegging te geven.
Ko.
- O, pardon, meneer Alexander! Heb ik u beleedigd met ‘prettig mensch’? Nee', dan zeg ik: onaangenaam mensch. Ze noemen me realistisch auteur!
Hes.
- Au-teur?... O! u is nu auteur...
Ko.
- Ja, meneer Nurks, om u te dienen, u zat net over me te lezen.
Hes.
- Ik? over u?
Ko.
- Ja, over me stuk. Hoe 't in Den Haag wordt opgekamd. (met zijn wandelstok dagblad omwippend.) - U hebt daar toch Het Vaderland?
Hes.
- Och!... Staat dáár wat over u in? 'k Las net zoo prettig van den oorlog.
Ko.
- Lieg niet, jij, man met grijze haren! Denk, dat je dood misschien nabij is! - Prettig voor me, zóó'n kritiek? En de Nieuwe Courant is al even mooi. (andere toon.) - Wat beteekent nu dat van vanavond?
Hes.
- Vraag het aan meneer Schootmans zelf.
Ko.
- Weet je weer niks?
Hes.
- Och, weten, weten...
Ko. (met vriendelijker aandrang).
- Wat is er dan? Toe, zeg dan toch!
Hes.
- Als het zoo gevraagd wordt, wil ik het zeggen. Mevrouw Schootmans is vannacht plotseling ongesteld geworden. Daarom komt meneer ook zoo laat. | |
[pagina 412]
| |
Ko.
- Mevrouw... ongesteld?... Och man, loop rond!
Hes.
- Wilt u nu het kantoor verlaten? Ik wacht uw gemeenzaamheden niet af.
Ko.
- Z'en vrouw ziek! Opeens te ziek om te spelen! En gisteravond, toen ze die mand kreeg, danste ze d'er eigen man in de armen. Maar vanavond ook géén Margaretha Gautier. Louise weigert die rol voor vanavond. En ik weiger ook.
Hes.
- U weigert? Wat? Hebt u d'er wat in? Zwijgende rol of mag u wat zeggen?
Ko.
- Louise weigert. Dat kwam ik zeggen.
Hes.
- Juffrouw Van Dam zal niet zoo onverstandig zijn, zich aan contractbreuk schuldig te maken.
Ko.
- Contractbreuk? Zeg, hou' vast dat woord! Jou ‘meneer’ Schootmans pleegt contractbreuk, als ie vanavond me stuk niet speelt.
Hes.
- Hebt ù iemand voor de komische Alte, nu u weet, dat mevrouw Schootmans ziek is?
Ko.
- Hebt ù een dokter, die op schrift geeft, dat mevrouw Schootmans werkelijk ziek is?
Hes.
- Als de huisdokter noodig was, zal meneer Schootmans hem wel hebben opgebeld. Verlangt ù misschien een attest?
Ko.
- U zegt het hem wel? We spelen niet.
Hes.
- We?... 't Gaat u zeker goed als au - teur!
Ko.
- Goed, waarom?
Hes.
- Ja, kijk 'es hier. Louise van Dam heeft meer van die kuren. Daar is ze dan ook Louise van Dam voor. Met háár doet een directeur nog 'es zoo. (manuaal van door de vingers zien.) Maar als u weigert... Artikel zeven!
Ko de Boer smakt de deur dicht. Af.
Hes. (verontwaardigd). - Pedante vlerk! (vouwt boosvoortvarend het dagblad op. Bladert in zijn administratie).
Geklop aan de deur. Hes bromt onhoorbaar. Nogmaals geklop.
| |
[pagina 413]
| |
Hes. (ongeduldig)
- Binne!
Kuser. (Romantisch verweerde bohémien.)
- Meneer Schootmans er niet?
Hes. (officieel).
- Nog niet. Wat is er?
Kuser.
- Wou graag een klein voorschot.
Hes.
- Alweer een voorschot? Nee, man, dat gaat niet. (Kuser talmt. Hes ongeduldig). Kom dan morgen maar terug.
Kuser.
- Morgen? 'k Moet vandaag betalen. Toe, meneer Hes, doe jij 'en goed woordje... Las u de Volksbanier van gistera ond, over de lui van de Keizersgracht, die Ko de Boer in z'en stuk gebracht heeft?
Hes. (zelfvoldaan).
- 'k Weet d'er van.
Kuser.
- (teleurgesteld). Hèb u gelezen? (Haalt verfrommelde krant uit den zak).
Hes.
- Gelezen niet. (reikt naar de courant).
Kuser.
- Moet u hooren! O man, wa' fijns! (vouwt met gewichtigheid de krant uit, strijkt die glad, zet lorgnet op, leest bereidvaardig, doch met moeite bij sommige woorden): ‘Rumor in de kas, “ja”! De van ouds met meer dan centraal-verwarming gekweekte betrekkingen tusschen het Tooneel en de Beurs dreigen plotseling af te koelen. Waarom zijn de menschen zoo zelden tevreden en heeft een jeugdig mommendrager van weinig talent maar veel succes bij het schoone geslacht, nu ook al naar de gunsten gedongen van mejuffrouw Thalia? Het is nog altijd ongeoorloofd, alles te zeggen in 't openbaar; en de jonge auteur van een jeugdig tooneelspel schijnt dingen uit de achterkamers eener deftige woning te hebben verklapt, welke, geen geheim voor de Beurs, daarom nog niet, uit de koeliessen, vóór het voetlicht mochten gebracht. Waarom moet heel het schellinkje weten, dat de twintig jaar jongere, zenuwzieke vrouw van een suikerkoning, “ja!” uit verveling is gaan doen aan de khunst, nadat ze ruzie had gekregen met haar tuinman en haar koetsier; en nu de serre, den stal en den zolder vol heeft hangen met de nieuwste schoonheid, heel duur gekocht op de vele reizen, die zij onderneemt met een jeugdig kunst-proponent, een nieuwere mensch-soort die haar vergezelt, zooals nieuwe | |
[pagina 414]
| |
schoothonde-soorten andere dames: juist even onafscheidelijk. Hoe belangwekkend de aesthetische bevliegingen dezer beschermster zijn mochten voor de geschiedenis der hedendaagsche schilderschool, tot de tooneelkunst stonden zij niet in noodzakelijk verband; en hoezeer het geval vele menschen vermaakt, wij achten het geenszins onmogelijk, dat de tooneelkas, bij deze fusie der kunsten, voor haar deficit geen beschermster zal vinden en zelfs veel moeilijker een beschermer.’ Wat zegt u d'er van, meneer Hes? Is-ie fijn? (steekt volijverig de courant toe.)
Hes.
- Ik wil het nog wel eens lezen. (Direct in lectuur verdiept. Zich herinnerend.) Probeer dan nog 'es vanmiddag na tweeën.
Kuser met dankbaren hoofdknik af. Manuaal naar de Volksbanier van: Moèt je lezen!
Hes leest.
Stemmengerucht buiten de kamer. IJlings tracht Hes de Volksbanier onder boeken te verbergen. Doet als arbeidde hij.
Schootmans werpt kamerdeur open voor Mr. Noppen.
Schootmans. - Weest u zoo goed...
Hes, opgestaan, buigt. Blijft nekgekromd staan.
Schootmans (naar Hes wijzend). - Wenscht u misschien?...
Noppen.
- 'k Heb geen geheimen. Morgen, Hes.
Hes.
- Goeden morgen, menheer Noppen.
Schootmans.
- Ik hoop, dat u overtuigd wilt zijn van me spijt... aan me goede bedoeling niet twijfelt... 'k Heb al tweemaal getracht menheer Kock te spreken...
Noppen.
- Ja, ja! Wat gééft het nog, jou bezoek, nu! De beleediging maak je niet goed... Heb je je kaartje achtergelaten?
Schootmans (knikt ijverig).
- Op de Keizersgracht en aan het kantoor. Zou ik... in de namiddag misschien?... | |
[pagina 415]
| |
Noppen.
- Och... Nee... Schrijf maar liever een brief... Zeg... dat je getracht hebt meneer te spreken om je verontschuldiging aan te bieden... nederige verontschuldiging... en je leedwezen te betuigen... leedwezen, schrijf dat...
Schootmans.
- Ja, menheer Noppen. (Tast in vestzak. Zenuwachtig.) Hes, schrijf jij de woorden op. Haast je! Hoorde je?... Mijn verontschuldiging aan te bieden en mijn leedwezen te betuigen...
Noppen.
- Je diepe leedwezen te betuigen... voor de krenking, zijn edele in je schouwburg aangedaan met de opvoering van een stuk, met de opvoering van een stuk...
Hes (zenuwachtig).
- ...van een stuk...
Noppen.
- Van een stuk, waarin met een schandelijke vervalsching van de ware toestand...
Hes.
- ...ware toestand...
Noppen.
- Den waren toestand... toespelingen worden gemaakt op hooggeachte en hooggeplaatste stadgenooten... toespelingen, die door kleinigheden zóó duidelijk zijn... (sneller) enfin, dat ze een grove beleediging waren. Zoo iets in die trant... Dat grove beleediging moet er in! En dan nòg eens van je spijt... Weet je wat? Bel me straks even op. Precies half een, 42-10. Dan lees je 't me voor... En maak dat de brief vóór beurstijd bezorgd is. Op kantoor, ja, vooral vóór beurstijd... Nu... en... natúúrlijk: je speelt het niet meer.
Schootmans.
- Vanavond gaat Margaretha Gautier. (geaffaireerd tegen Hes). Alles is weg voor de pers? En de strooken?
Hes (uit aanteekeningen opkijkende. Even nadenkend).
- Die worden opgeplakt... vóór beurstijd.
Schootmans (nederig glimlachend).
- Ik heb mijn vrouw maar ziek laten worden! De bijval was gisteravond weer zóó... U heeft het toch gezien, Menheer Noppen. En voor van avond: het stróómde besprekers. Gister was er al zóóveel besproke... Daar krijg ik nou meer as driekwart van terug... | |
[pagina 416]
| |
Noppen.
- Ja! Maar medelij heb ik niet. Wie schandaalstukken speelt, weet, wat er op zit.
Schootmans.
- Sch...an...daalstukken? Maar, mijn God, Menheer Noppen, oordeelt u nù toch niet te hard? Zoo zou men bij elk oorspronkelijk werk... Hoe weet ik, waar een schrijver zijn stof vandaan haalt... In de pers wordt ons telkens verweten, dat we nooit iets oorspronkelijks geven...
Noppen.
- Daarom accepteer jij een schandelijk lor, dat de naam van stadgenooten bekladt, van aanzienlijke, geachte menschen, die voor goed door zoo iets geblameerd zijn...
Schootmans.
- Menheer Noppen, hoe kòn ik vermoeden? U noemt het stuk een schandelijk lor. Maar heeft u de kritieken gelezen? Eerst hier uit de stad en nu uit De Haag? Trouwens, u zag toch, gisterenavond...
Noppen.
- Natuurlijk, na zóó'n onverwachte reclame, vlak op de ‘onthulling’ in die rooie krant...
Schootmans.
- Och, wie had dat al zóó vroeg gelezen? Ik wil niet zeggen, na de pauze, toen er buiten gecolporteerd was. Maar toen ze kwamen...? Mijn nette publiek! Dat leest toch nooit De Volksbanier. Uzelf was immers ook onkundig.
Noppen.
- Helaas! Als ik had kunnen gissen, dat Louise van Dam de hoofdrol zou spelen in een stuk chronique scandaleuse, had ik haar geen bloemen gestuurd.
Schootmans.
- En de mand van Mr. Noppen was wel de prachtigste bloemenhulde, die Louise als Mevrouw van Blokland gehad heeft, hóeveel bloemen ze kreeg bij elke vertooning.
Noppen.
- Nu, dan is daarin lest best geweest. Wat denk je nu te monteeren?
Schootmans.
- Menheer Noppen, als ik het wist!... Vanavond Margaretha Gautier. En desnoods ook Vrijdagavond. Maar dan?...
Hes.
- Mag ik... neem' U me niet kwalijk! Maar Van Dam heeft laten weten, dat ze vanavond niet zou spelen. | |
[pagina 417]
| |
Schootmans.
- Niet zou... Wa' meen je? Waarom niet zou spelen?
Hes haalt, dom doend, de schouders op.
Noppen lacht, nijdig-scherp. Schootmans. - Vent, schiet op! Wat weet je dan?
Hes.
- Ko kwam zeggen... dat ze weigert vanavond te spelen....
Schootmans.
- Wel verdomd!... (Tegen Noppen): Pardon.
Noppen (spotlacht zenuwachtig).
- Nou zie je! En daar ben jij ingeloopen! De amoureuse juffrouw Van Dam, en haar jeugdige vriend, de auteur, voddenraper van chronique scandaleuse... Denk jij die nòg te goeder trouw? Zij weigert je een van haar glorierollen, omdat ze die vuiligheid niet meer mag spelen!
Schootmans.
- Hes, bel d'er op.
Noppen (nijdig stokend).
- De prima donna zal om je bedreigingen lachen.
Schootmans.
- Dan heb ik toch altijd nog d'er contract. Telefoon.
Hes.
- Juffrouw van Dam? Is u daar zelf? Hè?!... (Legt toestel neer. Tot Schootmans). Juffrouw van Dam is uitgegaan.
Schootmans (zenuwachtig uitvallend).
- Wa' zeg je me dáárvan! (Tegen Hes) Wat doene me nou?
Noppen (neemt hoed en stok).
- Enfin, ik heb je niets meer te zeggen.
Schootmans.
- Menheer Noppen, als ik maar wist, wat ik doen moet!... Denk u zich 'es in: ze heeft nu al geweigerd, enkel, omdat het vanavond niet gaat. Als ze hoort, da' we 't heelemáál nie' meer spelen...
Noppen.
- Maak vanavond eenvoudig relâche. (Grimas van Schootmans, wegslaande handbeweging van Noppen). Speel Vrijdag iets, waar zij niet in is... Mijn God, om een gril van Louise van Dam!... Goeie morgen... | |
[pagina 418]
| |
(Noppen knikt. Hes schiet naar de deur, die hij open houdt. Noppen af).
Schootmans (spijtig).
- Die heeft ook wel 'es anders geoordeeld over ‘grillen’ van Louise van Dam.
Hes.
- Nou!
Zwijgen.
Korte deurklop. Meteen: Louise van Dam. Schrikbetoon van Schootmans.
Louise (met geruststellende handbeweging).
- Ja, ik heb hem gezien. Maar hij mij niet. Hij komt niet terug? Dan kunnen we praten. Die boodschap aan Ko, was die van Hes?
Schootmans.
- Boodschap?
Louise.
- Jij hebt Ko van ochtend nog niet gesproken? (ontkennende hoofdbeweging van Schootmans). Juist. Zeg Hes, als er weer iets is, speel jij dan niet voor directeurtje. Ook niet tegen menéér De Boer. (tegen Schootmans). Nu tusschen ons. Gaat het stuk van avond? Ik speel dat of ik speel niet.
Schootmans.
- Dat is Ko toch al komen zeggen!..
Louise.
- O!... Nee, 't is maar, dat je weet!
Schootmans.
- Weet?... Ik weet, dat jij een contract hebt...
Louise.
- Ja. En Ko heeft er een met jou!
Schootmans.
- Ko?... Is Ko in Margaretha Gautier? O... Ja zeker, ook Ko moet spelen.
Louise. (stampvoet).
- Ik meen Ko z'en contract als auteur.
Schootmans.
- Wou-d-ie tantième? 't Is niet véél meer. Je weet, dat ie nog al wat heeft gehad?
Louise.
- Kerel, sta me niet te sarren. Jij weet heel goed, wat ik bedoel.
Schootmans.
- Zeg 'us Lewiese, alles best hoor. | |
[pagina 419]
| |
Ik kan van jou nog al wat verdragen. Maar draai de rolletjes niet om. Wie sart er en dreint? Wie zegt: ik speel niet, als ik verplicht ben, wat anders te geven, omdat m'en eigen vrouw te bed leit?
Louise.
- Wedden, dat het bed staat te luchten? Als 't niet lang is opgemaakt!
Schootmans.
- Keto is ziek...
Louise.
- Jawel, bekend. Maar de schrijver vliegt er niet in! God allemachtig, de Haagsche couranten... (Haalt couranten uit mof, werpt die uitspreidend op lessenaar). Hier! En hier!... En gisteravond!... Hoeveel recette, Hes, gisteravond?
Hes kijkt zwijgend Schootmans aan.
Louise. - Hes, de held, staat in z'en hempie! (tegen Schootmans.) Maar jij bent al net zoo'n lafbek. Doe nou toch tegen mij niet onnoozel! (achterwaartsche handbeweging). Hij... verbiedt!... Kom, gaf ie het geld al?
Schootmans.
- Geld? Wie? Bedoel je Mr. Noppen?
Louise.
- (nabauwend) Mr. Noppen? Ja, wie anders! (ziet Schootmans in de oogen.) O, dus heeft ie enkel gedreigd. En dáárvoor verbreek jij de stroom met de menschen... Zeker, de stroom... Ze liepen warm... Was dat geen pracht van een zaal gisteravond? En zulke recensies... Een Hollandsch stuk, en de pers net zoo warm als de menschen... Groote God, en jij zegt: stop! even op adem komme! wat anders! even een oud kreng d'er tusschen door, omdat er één meneer niet content was...
Schootmans.
- Eén meneer? De heele Beurs. Als ik geen proces krijg voor laster!
Louise.
- Hahaha! Om die mop in die krant! Omdat zoo'n persvent, zonder bewijs, en ook zonder vierkant te zeggen: Ko de Boer heeft die en die menschen, net als ze zijn, gebracht in zijn stuk... Stond dat er maar! Dan kon Ko wat beginnen, dan dee' hij de krant een proces 'an... Om die vage insinuatie, waar de rest nou bij-gekle'st wordt, haal jij bakzeil, geeft ze gelijk... (forscher). Ja, da's | |
[pagina 420]
| |
het ergste, jij bekent! En met jezelf, lap je Ko d'erbij! Jou niet-spelen beteekent: het is zoo, Mevrouw Blokland is Mevrouw...
Schootmans (naar de deur ziend, verschrikt).
- Sst!
Louise.
- Ben je bang, dat er iemand luistert? Nou maar, wat ik hier zeg binnenskamers, heb jij uitgebalkt op straat, met je verandering van het affiche, die nonsens van Margaretha Gautier...
Schootmans.
- Ben je nu misschien uitgeraasd? Zal Hes je de boeken eens laten kijken? Dan kan je zien wat de zaak hier kost...
Louise.
- Klets niet. Ko z'en stuk bracht in...
Schootmans.
- Maar het kost me de steun van de menschen, die me bijpassen als ik te kort kom.
Louise.
- Neem áán, dat Kock het zich aan kon trekken, heb je ooit dàt (vingerbeweging) van hem gehad?
Schootmans.
- Niet van hem...
Louise.
- Nee, natuurlijk! van Noppen! Zal ìk je nou de wáárheid zeggen? Als Ko een stuk schrijft, wáárover ook! met een Sultan er in, of Hottentotten, en het heeft ook maar zóóveel succes, zul je zien, dat Noppen boos is. En jij weet heel goed, waarom!
Schootmans.
- Gisteravond nog heeft ie je bloemen gegeven.
Louise.
- Moest ie wel doen, ommers, voor zijn fatsoen! Heb ik ooit gespeeld en dat Noppen kwam kijken, zònder dat ie bloemen stuurde? 't Heeft me eigenlijk van hem verwonderd, dat ie niks heeft gegeven als bloemen...
Hes lacht luid op.
Schootmans (met afgedwongen lachje).
- Jij bent me d'er eentje.
telefoon belt.
Hes (aan toestel).
- ... Wie?... Kantoor van Mr. Noppen?...Meneer Schootmans?... (kijkt verschrikt naar dezen). | |
[pagina 421]
| |
Schootmans (haastig toestappend, zacht:) Ben weg!
Hes. - Meneer Schootmans is niet op kantoor...
Schootmans (zacht).
- Repeteeren.
Hes.
- Is u daar nog? Meneer Schootmans is achter! Achter, ja, an 't repeteeren... 'k Zal meneer roepen... Ja... 'k Bel u op! (hangt toestel op).
Schootmans.
- Dat is om die brief. Waarom heb je die nog niet geschreven? Jij zit d'er maar bij.... voert geen bliksem uit... heel zoo'n morgen... jòu gelui'er!... Schrijf nou maar gauw... Weet je wat je moet zeggen?
Hes (kijkt papier in)
- ... Verontschuldiging aan te bieden... diep leedwezen te betuigen... zijn edele in onzen schouwburg aangedaan met de opvoering van een stuk...
Louise.
- Wat? Aan wie wordt dat geschreven?
Schootmans.
- Daar heb jij niet mee te maken.
Louise.
- Daar heb ik wel degelijk mee te maken. Ik kom op voor de rechten van Ko. Jullie hebt contract! Jij mag...
Driftige langdurige telefoon.
Hes (aan toestel).
- Ja, menheer Noppen, hier is meneer Schootmans.
Schootmans.
- Menheer Noppen... Die brief... We zijn juist er aan bezig... Moet u al weg?... Ik ben opgehouden...
Louise.
- Laat mij. (dringt Schootmans op zij en ontneemt hem, bijna rukkend, het toestel). Dag... menéér Noppen... Louise van Dam... Wat een prachtige bloemenmand kreeg ik van u... Dank u wel... (Pauze) Och wat denkt u nu toch... Omdat de Volksbanier zoo iets beweert... (Pauze) Ik heb Schootmans opgehouden... Nee. Die brief mag Schootmans niet schrijven... Wie dat zegt?... Ik! Ja, ja, ik! Louise!... Beste vriend, word nu niet weer boos... Ik zal wel eens met meneer Kock gaan spreken. Vanmiddag nog ga ik naar hem toe... Hè?... (Eenig zwijgen). Zooals je wilt... (Zwijgen). Dag... menéér Noppen. (legt toestel | |
[pagina 422]
| |
neer. Zich omwendend). Het is in orde! Noppen komt straks bij me, met Kock. (Teekenen van verheuging van Schootmans). Vanavond speel ik dan Margaretha. Maar je snapt, je vrouw is ziek! En morgenavond weer het stuk... Vriendlief, geen onzin. Ik bel je nog op. 'k Zal Noppen zeggen, dat ie je opbelt! Maar morgen wil ik een stampvol huis. Menschen en bloemen. Denk erom. Dag!
Louise af.
Hes.
- Wat een vrouw, toch!
Schootmans.
- Een ras-artieste! | |
[pagina 423]
| |
Tweede bedrijf.
Kamer ten huize van Louise van Dam. Weelderig en modern. Hoewel ietwat vol en bont, toch smaakvol. Een geteekend portret boven modern-lage kast met ingebonden boeken. Een scherm vol ingeschoven foto's. Bloemen.
Louise van Dam ligt lui in een causeuse, een speelrol in de hand. Gekleurd-zijden japon, b.v. groen of paars, te kiezen in verband met de kleur der kamer.
Dienstmeisje (iets verwonderd, spottend). - Daar is meneer Noppen!...
Louise (niet verwonderd).
- Met nog een heer.
Dienstmeisje (knikt ter ontkenning).
- Allainig.
Louise (verwonderd; haalt schouders op).
- Laat toch maar binnen.
Even later Noppen (hooge hoed hoog in linker hand, rechter hand uitgestoken, de kamer door, tot bij Louise, die rechtop is gaan zitten, doch niet opstaat.
- Comment va? Ma chère et très belle! Altijd prettig je weer te zien. Ook, om je te complimenteeren.... Je spel, gisteravond, alwéér enorm. Waarlijk, malgré tout, een creatie.... (Daar zij glimlachend zwijgt.) Ik mag gaan zitten?
Louise.
- En meneer Kock?
Noppen.
- Me vriend Kock komt straks... Je vindt het wel goed?... Hij is nog op de Beurs... Ik kon vroeger weg... En het scheen me beter, dat ik... met je sprak, daar hij niet bij was... even maar, eerst... (Kucht. Zwijgen.) Wat wilde je eigenlijk zeggen aan Kock?
Louise.
- (verwonderd-onverschillig.) Ik?...
Noppen.
- Ja... e... Jij. | |
[pagina 424]
| |
Louise.
- Niets bijzonders... Wat bedoel je?
Noppen.
- Wat ik bedoel! Maar lieve kind! Wie heeft straks in de téléphone op een toon van gezag verzekerd, dat zij de moeielijkheden met meneer Kock wel zou weten te arrangeeren?
Louise (kalm).
Dat zei ik, ja.
Noppen (meer verwachtend, zwijgt. Dan):
- Dus?...
Louise.
- Hoe? dùs?
Noppen (ongeduldig).
- Wel, lieve kind, hòe wil je dat doen? Meneer Kock is een charmante kèrel, maar... e... ja! ik weet niet zeker, of jij de situatie voldoende objectief beschouwt, om... e... zijn grieven te kùnnen... ik wil niet eens zeggen: wegnemen, maar eenigszins afdoende verzachten.
Louise (wacht even, dan, spottend, terwijl zij tartend hem aanziet).
- Daarvoor kom je eerst alleen? (Bijna moederlijk-goedig). Wat wou je graag hebben, dat ik hem zei?
Noppen (verschrikt hooghartig).
- Graag hebben? Ik? Nu zie je de zaak toch heusch heel vreemd in.
Louise.
- Welke zaak?
Noppen.
- Wèlke zaak!?
Louise.
- Ja.
Noppen.
- De zaak, waarvoor ik hier ben gekomen. Waarvoor jij je zóó interesseert, dat je het gepast vindt, aan de téléphone het woord voor je directeur te nemen en mij te beloven meneer Kock voldoende te woord te staan.
Louise.
- Meneer Kock te woord staan, en afdoende, ja, mijn vriend, dat zal ik doen.
Noppen.
- Ja, permitteer! Je noemt me je vriend, en en aan die vriendschap dank je de welwillendheid, waarmee ik heb goed gevonden, dat Schootmans géén brief zond aan meneer Kock.
Louise.
- Och, mijn beste, dat sprak toch vanzelf...
Noppen (heftig en hoog).
- Sprak dat vanzelf?! | |
[pagina 425]
| |
Louise (begint gulhartig te lachen, en houdt niet op te lachen, en kijkt onderwijl Noppen koket aan. Dan zachter lachend, familiaar glunderend, beweegt ze, poesachtig loom, het bovenlijf in den ruimen leunstoel. En daar Noppen een ongeduldig gebaar maakt, rijst ze plotseling op, kwasi verschrikt.).
- Jij wilt natuurlijk je tikje sherry! Och, ik, eend toch, die dat vergat! (geaffaireerd wil ze van haar plaats gaan).
Noppen (boos, doch vooral zenuwachtig sprekend).
- Och nee, asjeblief! Blijf zitten!
Louise (gul-vriendelijk).
- Neem dan toch een sigaret. - Ja 't zijn Queens. Votre marque préférée (Canailleus lacht ze).
Noppen.
- Nee. Te vroeg. En bovendien, meneer Kock kan dadelijk hier zijn.
Louise (die zelve een sigaret in den mond had gestoken, de verschrikte spelend).
- Hemel, nog toe, mag hij dat niet zien? (werpt een lucifer èn de sigaret in den aschbak). Zonde van je, sigaret! (kijkt Noppen doordringend aan, genoegelijk lachend): Jullie, mannen, doet soms zoo grappig!
Noppen (plotseling anders, met hoog geluid meelachend).
- Und Ihr habt eure Freude d'ran! (Hij is opgestaan, kijkt rond). Je hebt mijn bloemen toch gekregen?
Louise (verwonderd).
- Je bloemen?
Noppen
- Een mand chrysanten. Chrysanten en...
Louise (verschrikt).
- O! Ja zeker, zeker! (verward) Je ziet ze niet?... (resoluut en calineus) Ze staan... achter... in me kamer...
Noppen.
- Ik dacht, dat je dáár nóóit bloemen wou hebben?
Louise.
- De meid heeft ze d'er van morgen gezet. 'k Was laat en kreeg zoo'n behoefte aan bloemen... (keert zich om, naar buffet. Schenkt vlug in). Toe, je neemt wel Emperador (Brengt blaadje met glazen. Hij neemt. Zij stoot aan). Dank je nog... hàrtelijk, voor die pracht van chrysanten! | |
[pagina 426]
| |
Noppen.
- De chrysanten! En... Verder niets?
Louise.
- Vèrder?... (Lacht. Daar zij elkaar niet begrijpen, schielijk op wat anders). Wat wou je nu graag, dat ik Kock zal zeggen? (Schenkt hem nogmaals in. Neemt zelve een sigaret).
Noppen (zich dwingend tot ernst en voorzichtigheid).
- Ja! - - Jullie moet natuurlijk bekennen.
Louise (hem omwalmend met sigaretterook).
- Bekennen? Ik? Moet ik Kock wat bekennen? (Proest uit in lachen).
Noppen (moet wel meelachen en durft):
- Gewoonlijk bekennen de mannen jou wat?
Louise (onmiddellijk met zachte reserve. Vermaant met haren fraaien vinger).
- Nee, ernstig, wat wil je graag, dat ik zal zeggen?
Noppen.
- Je kùnt niet zeggen: u bent het niet. De Boer heeft in de détails wat veranderd. Maar de hoofdzaak is hun Geschichte. En juist die hoofdzaak is bekend. Die mòesten de menschen immers herkennen. Verder gaan er veel racontars, dus komen détails er niet op aan. Over de hoofdzaak is zóóveel gebabbeld. Natuurlijk. Een man van Kock z'en positie. (zelfvoldaan). Dan staat men altijd bloot aan praatjes. Daarmee ontlast het publiek zijn afgunst. Maar dat daar een tooneelstuk van gemaakt en hier in de stad zelf vertoond wordt, dat is nu eenmaal niet goed te praten. Jullie hebt daar excuus voor te vragen, nederig en oprecht excuus. Toch zou je de vele praatjes die loopen, ten gevolge van zijn positie, kùnnen aanvoeren als verzachtende omstandigheid; zeggen, dat die De Boer, zonder dat hij bedoelde te lasteren, hebben getroffen als geschikt voor een stuk...
Louise (verborgen ondeugend).
- Wordt er zóóveel over de Kock's gebabbeld?
Noppen.
- Ja! - Och... ze maken het er soms ook naar... Niet, dat De Boer daarmee het recht kreeg... Maar enfin, jullie moet je daar toch op gronden, als verzachtende omstandigheid. De eenige, die ik voor jullie weet. | |
[pagina 427]
| |
Louise (leuk).
- Ik had nooit iets van die praatjes gehoord.
Noppen (wantrouwig).
- Jij misschien niet, maar dan toch De Boer.
Louise.
- Meneer De Boer weet alles van mij.
Noppen.
- Van jou! (nijdig) En je zegt?...
Louise.
- Ik wist alles... (koket naar hem overbuigend)... van jou!
Noppen.
- Van mij?! Onmogelijk!
Louise.
- Vergeten?... Niet lief... In Ostende, die avond, toen de Kock's naar ons keken, telkens, en toch ons niet wou'en zien...
Noppen (rood geworden, kucht).
- Ik dacht het wel. Ik was dadelijk bang voor een indiscretie van jou (staat op, gaat weer zitten). Ik zou heel boos op je kunnen zijn. (ziet Louise aan, die koket glimlacht). Nu ja, ik weet wel... Maar dingen uit onze intimiteit, die je oververtelt, verklapt aan een ander... Kiesch is het waarlijk niet, ma belle...
Louise.
- Noem je dat onze intimiteit, wat je me verteld hebt van menschen, die je nóóit hebt genoemd als vrienden? Als ik een avontuur... van een prins, van Rudolf van Oostenrijk of van wie ook, toevallig het eerst had gehoord van jou, zou ik dat dan moeten beschouwen als iets intiems tusschen jou en mij? Had ik... De Boer iets verteld van òns, van die avond in Ostende, hoe jij het land hadt, toen je, opkijkend van de wijnkaart, net langs het lijf van de ober heen, keek in de oogen van mevrouw Kock... dat zòu indiskreet geweest zijn (zacht) - ook tegenover me zelf indiskreet. Maar over de Kock's; niets dan een verhaal; je zegt zelf, dat de stad het kent; de menschen kletsen het aan mekaar over. Wat is daarin van jou-en-mij? Het eenige is: ik wist het door jou...
Noppen (nijdig).
- Juist, jij wist het alléén door mij. En wat je wist door mij, misbruik je, om plezier te doen aan een latere minnaar.
Louise.
- Jaloersch... O, Frits!... En ik mocht het nóóit zijn. (Kijkt hem met tartende straaloogen aan). | |
[pagina 428]
| |
Noppen (gevleid).
- Je mocht het nooit zijn! Of het je ooit kon schelen wat ik voor je voelde! Là-dessus, ma chère très-belle, je ne me fais plus d'illusions... Ik heb er onder geleden. Maar nu...
Louise (spel als voren).
- Nu vin' je 't natuurlijk, dat jij alles doen mocht; dat ik je nooit mocht vragen naar iets; alleen wel wist van verhoudingen thuis; nooit jaloersch mocht zijn; maar jij...
Noppen (nog gevleid).
- Tatata, wat draaf je door! Als je dat had kunnen schelen... Dan... Maar ik weet heel goed, ma chère...
Louise.
- Dàn?... je weet?... Wat weet je dan?
Noppen.
- Dat jij met me hebt kunnen doen wat je wou, dat er niets voor me bestaan heeft dan jij... dat...
Louise.
- Dat jij je dit wel eens verbeeld hebt.
Noppen.
- Verbeeld? Heb ik je ooit iets geweigerd?
Louise.
- Heb ik je ooit iets, dat...te veel was, gevraagd?
Noppen.
- Omdat je 't niet wenschte.
Louise.
- Omdat het niet kon! Het mocht niet, het kon niet, het was eenmaal zoo.
Noppen.
- Alsof je het anders zou hebben gewild.
Louise.
- Hoe weten we, wat ik zou hebben gewild, als iets niet geweest was, dat was, op het oogenblik, dat we kennis maakten?
Noppen.
- Sfinx!
Louise (onschuldig doende).
- Ik een sfinx? Mijn leven is een open boek, vriend! Misschien was het dàt juist: te open boek... (zucht).
Noppen.
- Engel!
Louise.
- Nee...
Noppen.
Loe, ik heb je nog even lief! (buigt tot haar over om haar te omhelzen.) | |
[pagina 429]
| |
Louise (moederlijk-zacht).
- Je weet wel Frits, ik ben niet meer vrij.
Noppen.
- Je bent verliefd! Nù ben jij verliefd! En op wie? M'en God! Een kwajongen!
Louise.
- Als je hem beleedigt, beleedig je mij.
Noppen.
- Jou! Alsof hij je nabij kwam! Hij een artiest! Ook dat stuk is van jou!
Louise.
- Niet waar!
Noppen.
- Wel waar! Hij heeft het... geschreven; maar wat er in is, komt van jou.
Louise.
- Was je dáárom zoo boos gisteravond?
Noppen.
- Ik heb je nog wel bloemen gestuurd èn...
Louise.
- Zeker, heel lief, een prachtige hulde. (Noppen haalt de schouders op). Maar je zondt die, vóórdat je het stuk gezien hadt.
Noppen.
- Voordat ik wist van een - infâmie; ja, kind, dat blijft het; een infâmie (toornend) die jij gedaan hebt, om hem te helpen.
Louise.
- En nu moet hij dat misgelden.
Noppen.
- Hij is aansprakelijk. Het staat op zijn naam. Maar enfin, als jij Kock te woord staat... 'k Begrijp niet, waar die blijft... (kijkt op horloge). En dan nog dit. 'k Heb vergeten, dat aan Schootmans te zeggen. Het gaat ook niet meer in andere steden.
Louise.
- Ook niet meer? Wat bedoel je dáármee?
Noppen.
- Schootmans sprak van hier in de stad. En ik dacht niet aan andere plaatsen. Het ding mag nergens meer vertoond.
Louise.
- Maar ik zei je toch, dat je verbod niet bestaan kan! We hebben... Ko heeft behoorlijk contract ..
Noppen.
- Contract! Heel mooi! Maar als Schootmans failliet gaat, dan staat jullie heele bende op straat.
Louise.
- Failliet? En hij maakt nu juist stampvolle zalen! | |
[pagina 430]
| |
Noppen.
- Doe nu als je blieft niet naïef. Schootmans heeft elk seizoen één Schlager. Maar toch kwam hij elk jaar te kort, soms in November en altijd in 't voorjaar. En daarom begrijpt hij heel goed zijn positie...
Louise (plotseling toornend).
- En wil jij daar misbruik van maken om je wraak te koelen op Ko.
Noppen.
- Ma belle, je weet, ik ben niet pedant. Maar ik acht me wel verheven boven de mogelijkheid van wraakzuchtige gevoelens tegenover iemand als meneer ‘Ko’...
Louise.
- Iemand... die jong is - - en die ik lief heb - -
Noppen.
- Werkelijk wel wat te jong, ma belle!... Maar hij hééft toch de jaren des onderscheids en daarom zal ik niet gedoogen, dat zijn pamflet me vrienden bezwalkt...
Louise.
- Je vrienden! Denk je aan Ostende?...
Noppen.
- Ik heb er bezwaar tegen, me vriend Kock nu hier te ontvangen. Ik zal...
Deur gaat haastig open. Ko de Boer komt binnen.
Ko.
- Hè, hè, dat heeft goed gedaan!... O, pardon...
Louise.
- Meneer Noppen, meneer Ko de Boer... Ko, ik heb geprobeerd, meneer Noppen te doen begrijpen, dat Schootmans gebonden is door zijn contract. Maar meneer Noppen houdt vol, dat je z'en vriend Kock àl te vreeselijk hebt beleedigd.
Ko.
- O, da's in orde! Ik kòm van Kock! Hij weet nu, waar hij zich aan heeft te houden.
Louise.
- Hè?!...
Noppen (tegelijk).
- Hebt u meneer Kock gesproken?
Ko (tegen Noppen).
- Vindt u dat zoo iets bijzonders? (tegen Louise). Toen ik straks weer op kantoor kwam... 'k dacht dat jij er nog wel zijn zou, was het bij Schootmans: al maar meneer Kock, die deftige meneer Kock voor en na. Daarom ben ik zelf die Beursmeneer even gaan geruststellen, dat ie niets met me stuk heeft te maken. | |
[pagina 431]
| |
Noppen.
- Behalve dat die Beursmeneer er allerinfaamst en vuig wordt belasterd... Enfin, het lor is van het affiche en ik beloof u, het blijft er af. (Tot Ko) U komt vooreerst niet weer op de planken, of mijn naam is niet Mr. Noppen.
Louise (met cabotinsmanieren, maar gracieus en vlug achter Noppen om gegaan, opent wijd de kamerdeur en maakt een bespottelijk diepe buiging, terwijl ze met armzwaai tot weggaan noodigt).
- Mr. Noppen, àls ik u mag verzoeken... Ko, lieve jongen, we spelen je stuk! | |
[pagina 432]
| |
Derde bedrijf.
Zelfde decor. Namiddag. Nog daglicht.
Louise, in dezelfde kleurige japon, rijk en aantrekkelijk-nonchalant.
Kuser. - 't Spijt me, Lewiese, dat Ko d'er niet is. Ik had het hem zóó graag zelf 'es gezeid. Je kùnt geen ijzer met handen breken. We weten allemaal ommers, hoe Schootmans d'er voor staat. Hij kàn de steun van die Hééren niet missen, en we eten d'er toch allemáál van... 'k Spreek niet van jou, maar de kleintjes, Lewiese, wat zou'en we-n-in go's naam beginne?
Louise.
- Ik zeg je toch: ik speel vanavond. D'er gáát Margaretha Gautier. ‘Wegens plotselinge ongesteldheid van mevrouw Schootmans.’ En wees gerust: 'k geef van katoen! D'er zijn een páár zinnetjes, zie je, oudje, daar verknèukel ik me nou in, ze te zeggen.
Kuser.
- Ik spreek niet van venavent, Lewiese. Ik heb het over Ko z'en stuk. Dat jullie dat terugneme moete. Schootmans zit er zóó moeieluk tussche... Ko wil toch ook blijven spelen. En ik waarschouw je nog 'es: ze wreken 't op hem. (Gerucht buiten de kamer).
Louise.
- Daar is Ko al.
Ko de Boer binnen.
Ko. - Dag. Wat mot jij hier?
Kuser.
- Ik kwam 'es 'an.
Ko.
- Niks te poffe, hoor! Zelf hard!
Kuser.
- Och! Jullie! Maar daar kom ik niet voor. Enkel om je kameraadschappelijk een raad te geven. Help Schootmans toch uit de moeielijkheid, waar-d-ie met jou stuk in geraakt is. | |
[pagina 433]
| |
Ko.
- Dank je wel voor je raad. Kosteloos hè? Een sigaretje? Nee, jij hebt meer aan een flinke sigaar.
Kuser.
- Dat wil zeggen: en daarmee me deur uit. Nou, ik ga al, stel je gerus'. (Neemt sigaar en steekt die aan.)
Louise.
- Och, ouwetje, Ko is zenuwachtig. Het is voor hem zóó'n zuur geval.
Kuser.
- Ik ga, Lewiese. Maar juist daarom. Ko is nog jong, mot z'en weg toch nog make. Wat doet ie, a's-t-ie een stuk heeft geschreven, maar a's akteur d'er wordt uitgegooid? Dat láte die heere niet straffeloos gaan. Ze zitte je na, ze breke je. Hun macht reikt verder als enkel Schootmans.
Ko.
- De heeren?! Eén heer! Eén jaloersche gek! Ba, jullie moste je allemaal schame. Nou is het genoeg, hè?
Kuser.
- Ja, ja, ik ga. Maar voor eige bestwil, denk nog 'es na... Och toe, Lewiese...
Ko (beweging naar de deur).
- Donder je op?
Kuser.
- O!... Goeie dag, dan... Dag, Lewiese... Kuser af.
Ko.
- De wezel! Maar hij was gestuurd! Allemaal zijn ze tegen ons. Bij de heele bende is het: me gage!
Louise.
- Natuurlijk!... We hadden hèm wat moeten geven. De stakker zit er toch al zoo in.
Ko.
Jawel! Nee zeg, ik hou me centen. Wij weten toch ook niet wat zal gebeuren? Schootmans is tot alles in staat. A's Noppen flink afschuift, sta ik op straat. 'n Mooi heer, die ouwe ‘beminde’ van jou.
Louise.
- Ko!
Ko.
- Ja. ‘Ko’! Maar wat mot Ko beginnen? Of denk je, dat ik wil leven van jou?!... O, god, a's ik alles vooruit had geweten...
Louise (verbleekend, hevig ontsteld).
- Hè!... Och, maar je weet niet meer wat je zegt. Toe, lieveling, wees niet zoo. Ik bid je... (angstig naar hem opziend. Na korte pauze. Zacht). Heb je me dan niet meer lief? | |
[pagina 434]
| |
Ko. (luisterend).
- D'er wordt gebeld. En ik hoor een auto...
Louise haalt de schouders op. Zwijgende afwachting.
Dienstmeisje binnen. Doet nonchalant. Een vrijmoedige blik naar Ko. Geeft kaartje aan Louise. Dienstmeisje. - Deese dáme fraagt om u.
Louise.
- Mevrouw... (Schrikt. Verward). Isse... mevrouw alleen?... Wat kan die hebben?
Ko.
- Wie?
Louise (tegen dienstmeisje).
- Laat mevrouw hier... Niet dadelijk!... Eerst moet ik de kamer uit zijn...
Dienstmeisje af.
Ko. - Nou?
Louise (opgestaan. Haastig en angstig).
- Mevrouw Havenaer. De dochter van Noppen. Nooit gesproken. 'k Begrijp er niets van.
Ko (hoonend).
- Komt voor d'er pa! Hij bindt het weer 'an!... (zachter) Nou al...
Louise.
- Ik stuur d'er weg!
Ko.
- O! niet voor mij!
Louise.
- Jawel!
Ko.
- Och wel nee! (geheel andere toon). Kom mee! (Hij duwt haar naar binnendeur).
Beiden af.
Dienstmeisje laat mevrouw Havenaer door gangdeur binnen.
Dienstmeis je.
- A's mefrau will ga'n sitte. Mefrau sel daluk hier sain. (Af.)
Mevrouw Havenaer neemt plaats. Even wachten.
Louise binnen. Over haar kleurige japon heeft zij een zwart-kanten overkleed aangeschoten. Heur haar is strakker opgenomen. Met weinige, vlugge middelen heeft zij | |
[pagina 435]
| |
aan haar verschijning iets stemmigers weten te geven. Haar binnenkomst is wat verlegen.
Louise (vriendelijk-zacht). - Mevrouw Havenaer....
Mevrouw Havenaer (opgestaan, strakke toon).
Mevrouw... Van Dam. Ik... zou u niet zijn lastig-gevallen, maar er is een vergissing gebeurd...
Louise (glimlacht; noodt tot zitten).
- Ik zie u nog al eens in de schouwburg.
Mevrouw Havenaer.
- Mij?... O ja, soms. Me man houdt nog al van komedie. (zich forceerend tot iets vriendelijker toon). Trouwens, ik ook wel... op zijn tijd...
Louise (vleiende toon).
- Hier in Amsterdam moeten artiesten het dubbel op prijs stellen, als menschen uit de élite belangstelling toonen.
Mevrouw Havenaer (weêr strak).
- Hoe meent u?
Louise.
- Ik bedoel: wij, tooneel-artiesten. 't Concertgebouw heeft niet te klagen! Maar het tooneel, het Hollandsche...
Mevrouw Havenaer (onverschillig).
- Misschien hebt u daar wel gelijk in. Veel menschen voelen meer voor muziek.
Louise (resoluut).
- Uw vader heeft onze kunst altijd beschermd.
Mevrouw Havenaer (lichte schokbeweging, als wilde zij opstaan. Zich beheerschend, ook in den toon.)
- Mijn vader houdt véél van het tooneel. (Pauze.) Heeft hij u misschien vandaag bloemen gestuurd?
Louise.
- Gisteravond. Een pracht van een mand! In De Kunstbeschermers, het nieuwe stuk. Meneer was zelf in de komedie.
Mevrouw Havenaer.
- Hè?! (beheerscht zich). Zoo. Gisteravond? Mijn vader?
Louise (ietwat spottend-triomfantelijk).
- Verwondert u dat? Meneer Noppen komt vrijwel altijd, als Schootmans een nieuw stuk opbrengt. | |
[pagina 436]
| |
Mevrouw Havenaer (zeer hoog).
Ik kèn... de liefhebberij van mijn vader. Maar heeft hij die vergissing dan zelf niet gemerkt?
Louise.
- Wat bedoelt u? Welke vergissing?
Mevrouw Havenaer.
- Het is niets èrgs! 't Betreft maar... bloemen... (dan, plotseling, als beschaamd, doch doorzettend). 'k Geloof, dat ik uw bloemen kreeg.
Louise.
- Mijn bloemen?
Mevrouw Havenaer.
- Ja. Och, u mag het wel weten, ik ben vandaag jarig.
Louise verlegen, buigt licht en mompelt iets. Mevrouw Havenaer is eveneens in de war.
Mevrouw Havenaer. - Ja... Enne... Nu heeft me vader me bloemen laten zenden. Met iets in de mand. Maar dat kan niet voor mij zijn. Hij had mij zijn cadeau al onlangs gegeven. Bovendien... er lag een papiertje in 't doosje... Op het doosje, in 't elastiekje, stak zijn kaartje in een couvert met mijn naam... Maar ik dacht dadelijk aan een vergissing. Bij de bloemist hoorde ik van nog een bestelde mand. Voor u... Ziet u... Ik denk wel, dat dit voor u was.. (Haars ondanks ontroerd, trekt mevrouw Havenaer, niet zonder eenige moeite van haar bevende hand, een klein doosje uit haar mof, neemt een kaartjescouvert tusschen een elastiekje uit:) Hier staat mijn adres op... (Doet het elastiek van het doosje, opent dit en neemt er een papiertje uit.) Maar dit lag erin, en dat kan natuurlijk aan mij niet gericht zijn. (Geeft het papiertje over en het doosje. Louise neemt het doosje aan, zet, zonder te zien, dit op het tafeltje naast haar, en leest, door er even op te kijken, het met de andere hand aangenomen papiertje.
Louise (zucht, verward).
- Kan de bloemist zich ook hebben vergist? (Zij legt het papiertje als aarzelend onder het doosje.)
De vrouwen, die, beiden in angstige verwarring, elkanders blikken hebben vermeden, kijken even elkander aan.
| |
[pagina 437]
| |
Mevrouw Havenaer.
- Hij verzekerde, dat hij het zoo had gekregen. Mijn vader moet zich hebben vergist. (dof, quasi-onverschillig). Het kan heel goed... Hij wordt wat ouder... (zwijgen). (De teekenen van een niet terug te houden ontroering komen op het gelaat van Louise.)
Louise (zacht en droef).
Kunt u mij vergeven, Mevrouw?
Mevrouw Havenaer (schrikt, wil zich verzetten).
Wat bedoelt u?... (andere toon). Waarom vraagt u dat?
Louise.
- Omdat ik behoefte heb aan uw vergeving.
Mevrouw Havenaer.
- U?... Nu! Zoo opeens?
Louise.
- Niet voor het eerst.
Mevrouw Havenaer (zucht en terwijl zij wil opstaan).
- Maar wel laat, vindt u niet?
Louise (warm).
- Och neen, gaat u nog niet heen! Nu u bent gekomen! Ik heb zoo vaak verlangd u te spreken...
Mevrouw Havenaer.
- Mevrouw!
Louise.
- U begrijpt me verkeerd. Het was geen indiskretie. Het was... gedeeltelijk... schuldbesef.
Mevrouw Havenaer.
- Gedeeltelijk maar?
Louise (kijkt haar zeer ernstig, deemoedig, doch vol aan. Knikt langzaam om te beamen).
- Ik heb... om zijn gezin... óók geléden. Ook veel... tégengehouden, om u.
Mevrouw Havenaer.
- Ik weet, dat hij met u heeft willen hertrouwen.
Louise.
- Wist u niet, dat hij om mij heeft willen scheiden?
Mevrouw Havenaer.
- En maakt dat u minder schuldig?!... Hebt u ooit wel verlàngd om met hem te trouwen?
Louise.
- Welke vrouw, die zich geeft, wil het huwelijk niet? Het huwelijk is er toch voor de vrouw...
Mevrouw Havenaer.
- Gelooft u, dat u mijn vader liefhad? | |
[pagina 438]
| |
Louise.
- Hij had mij lief en ik was hem dankbaar. (Op een lichte beweging van mevrouw Havenaer.) O, schat u mijn gevoel niet te licht! In hoèveel huwelijken geeft de vrouw minder! Ik meen, van die iedereen billijkt en goed vindt. Dat ik hem makkelijk trouw ben gebleven, volkómen trouw, en het mákkelijk bleef, in mijn bestaan van tooneel, van reizen, was een gevolg van de dankbare eerbied, die de ridderlijkheid in zijn liefde me gaf. Die ridderlijkheid, die had ik lief. Want natuurlijk wist ik, ik hoorde, merkte, in welke moeilijke omstandigheden hij door zijn verhouding tot me kwam. Al die ellende, hoe bedierf ze de vreugde, die hij vond in zijn omgang met mij!... (Op een beweging (van Mevrouw Havenaer.) Och, weest u nu sterk. Wij mòeten praten... Voor mijn trots, mijn eergevoel als vrouw, èn als artieste, telkens, telkens ergernissen... Toch bond juist dat me sterker aan hem. Hóeveel mannen uit de kringen, van de stand van uw vader, hebben minnaressen, bekende of onbekende. Zijn ramp was, dat de stad het wist, doordat ik zoo bekend ben en hij toch ook... Telkens heb ik willen breken... U gelooft me immers? Het lijkt u... vréémd? De wereld dacht, dat ik aan uw vader, die rijke, invloedrijke man, vasthield uit grof eigenbelang. Ik zweer u, dat het dàt nooit geweest is. Nooit om zijn geld, of om zijn invloed. Wel, omdat ik behoefte had aan een beschermer in andere zin... U wilt me nog aanhooren?.. O, ik dànk u!... Ik ben jong getrouwd, nog geen zeventien jaar, en kort ben ik dol-gelukkig geweest. Toen werd me man ziek en we leden gebrek; ik had nog geen naam, verdiende haast niets en onderging aldoor van die beleedigingen, die een vrouw pantseren, maar - met woede. Kort vóór zijn dood, is me kind geboren. Als ik dàt had mogen behouden! Want nu was ik sterk, en zonder woede. Ik voelde zoo iets... triomfantelijks. Och, wij kunstenaars: - als het leven ons maar een béétje in bescherming neemt! Want wat zijn we? Gevoelige platen. Het weerkaatst en weerklinkt in ons met zoo'n erbàrmelijke direktheid... Ik heb in die tijd Medea gespeeld! Een bijzondere gunst. Zóó jong! En het werd mijn eerste groote succes. Die kinderen, tegen me aangedrukt, en als ik dan thuis weer stond bij zijn bedje... Om mijn kind ben ik hertrouwd. Ik dacht, dat ik nooit meer gelukkig kon | |
[pagina 439]
| |
worden, na zooveel geluk met mijn eerste man. Ik deed een kameraadschappelijk huwelijk, om het gemak, de veiligheid van die positie als getrouwde vrouw; maar juist doordat hij met me getrouwd was, veranderde me man, werd hij jaloersch, kleinzielig-jaloersch op mijn talent. Ik bracht het verder dan hij en hij kòn dat niet hebben. Gelukkig was hij goed voor me kind. Om me kind heb ik alles gedragen. Tot het ongeluk... Dat weet u?... (Ontkennend hoofdgebaar van Mevrouw Havenaer). Mijn jongen is van een balkon gevallen. Dadelijk dood. Hij was zes jaar. We repeteerden, men kwam me roepen... (Pauze). Na zijn dood, leek het of alles wegstierf in me. Ik voelde me met den dag achteruitgaan als actrice. Maar ook in de kunst werkt de onbewuste zucht tot zelfbehoud. Aan de appreciatie van het publiek hield ik vast. Ik wist, wat ik doen moest voor het publiek. Ik deed niets anders, maar dat heel taai. De verhouding tot me man werd er nòg ondragelijker door. Want van hem wou het publiek niet weten, en hij deed wel zijn best, en doordat zijn verwijten gegrond waren, ging ik er tegen in... Hij sloeg dan... en ik liet me scheiden... Ach, als ik moeder had mogen blijven: - wat duldt een vrouw niet om een kind. Ik leefde in een besef van ontbering: dat ik niets meer had dan mijn kunst; en wanneer een artiest zóó voelt: zoo van ‘niets anders meer dan de kunst’, is het mis, juist met zijn kunst. In die tijd is uw vader gekomen. Zijn warme waardeering ging aanstonds in tegen de oppervlakkige bewondering van het publiek, dat klapte om trucjes die ik gebruikte voor het succes. Door zijn afkeuring kreeg ik vertrouwen in hem. Zóó ìs hij me een beschermer geweest... Niet enkel in zijn liefde voor tooneel was hij Fransch,... prettig on-Hollandsch. Zijn geld... natuurlijk kostte ik hem geld. Een man als hij kan niet omgaan met een vrouw als mij, zonder heel veel geld uit te geven. Maar het had geen waarde voor onze verhouding. Niet de chic om me heen, maar zijn lust in chic, zijn behoefte aan prettige manieren trok me aan. Vooral zijn belangstelling in me werk. Zoo waren we werkelijk goede vrienden. Wat het telkens bedierf, was de gedachte... aan thuis... Och, nu u me aldoor hebt aangehoord, laat het me u zeggen mogen: (aarzelend, bijna verlegen, zacht) uw | |
[pagina 440]
| |
vader vond er niet, wat hij behoefde... (snel er over heen) Begrijpt u me wel! 't Is geen verontschuldiging voor mij! Maar, nu we praten, een opheldering. Dikwijls heb ik willen breken, omdat ik wist van het leed, de schaamte, de woedende ergernis bij u allen. Ik reken het me niet aan als een verdienste. Als uw vader niet zóó had gesmeekt, zou het moeilijker geweest zijn. Zijn overgegevenheid maakte mij... minder zelfzuchtig. Telkens heb ik zijn huwelijksvoorstellen onmiddellijk afgeslagen, ermee gelachen, veel meer dan ik meende. En (even aarzeling) aan de genegenheid, die me nu geluk geeft... waarschijnlijk een kort, en gevaarlijk geluk... heb ik toegegeven, juist om een eind te krijgen aan de mogelijkheid, dat ik ten slotte toch zou hebben gedaan, wat uw vader verlangde, wat zijn familie rampzalig, en hem niet gelukkig zou hebben gemaakt. Want ik wil artieste blijven, en met hem getrouwd, zou 't niet gegaan zijn. Maar nu zitten wij toch in de misère en bedreigt uw vader mijn beminde en mij in onze broodwinning!
Mevrouw Havenaer.
- Mijn vader? Och, hoe komt u daaraan!
Louise.
- Weet u het niet? Weet u van niets? Waaruit moet ik dan uw bezoek verklaren?
Mevrouw Havenaer.
- Dat heb ik u toch gezegd: die vergissing. Ik vond dat niemand die mocht weten, een verwarring van een vader tusschen zijn dochter... en u... Zèlfs voor mijn man moet dat een geheim zijn en ik mocht uw geschenk toch niet houden, al zat er een kaartje met mijn adres op. (Zij knijpt het zenuwachtig tusschen de vingers).
Louise.
- Heeft dàt u naar mij kunnen drijven? Gelukkig. Ik was bang dat u weer mij verdacht.
Mevrouw Havenaer.
- Hoe bedoelt u?
Louise.
- Van... nieuw gekonkel met uw vader...
Mevrouw Havenaer.
- Welnu... ja... dat is te zeggen... u gebruikt daar zoo'n akelig woord... Ik wàs bang, dat mijn vader weer... met die mand bloemen en dat cadeau... Ik wist niet eens van gisteravond... Wel ìets over het stuk, door me man... | |
[pagina 441]
| |
Louise.
- Ja!... (blijft zitten nadenken. Zwijgen.) Ik vraag me af, of ik, bij wat u me uit het verleden kunt verwijten, verwachten mag, dat u me gelooft?...
Mevrouw Havenaer.
- Waarom vreest u het tegendeel? Sympathie dreef me niet naar u toe. Maar wat, in de dingen die u verteld hebt, ik aldoor heb moeten waardeeren, is uw volle oprechtheid, Mevrouw.
Louise.
- Dank u! Misschien kunt u ons dan helpen! 't Zou ook voor uw vader wezenlijk goed zijn, als dit misverstand verdween.
Mevrouw Havenaer.
- Welk misverstand?
Louise.
- Over het stuk, dat... De Boer heeft geschreven. Dat uw vader ons kwalijk neemt. Het treft ellendig, dat De Volksbanier, die rooie krant, juist gisteravond is komen vertellen, dat er het huw'lijk in verbeeld wordt van een kennis van uw vader...
Mevrouw Havenaer.
- Meneer Kock.
Louise.
- Meneer Kock, ja.
Mevrouw Havenaer.
- Is 't dan niet waar?
Louise.
- Het is tot zekere hoogte waar. Elk kunstwerk is immers ‘uit het leven’. Een schrijver heeft modellen, zooals een schilder. Maar hij neemt hier wat, en daar wat, voegt bijeen en verandert...
Mevrouw Havenaer.
- Nu ja, maar als een schandaalhistorie zóó maar in een tooneelstuk gezet mag...
Louise.
- Dat is het juist! De Boer dééd niet ‘zoo maar’. Hij hééft veranderd, er bij verzonnen, weggelaten, en zoo al meer...
Mevrouw Havenaer.
- Als iedereen het nu toch herkent!
Louise.
- Och, iedereen? Iemand heeft er herkend. Eén mensch, da's genoeg, zag gelijkenis en heeft het vol schadenfreude in die krant laten zetten.
Mevrouw Havenaer.
- O neen, want men sprak er al van op de Beurs. | |
[pagina 442]
| |
Louise.
- Och, Mevrouw, zoo iets gebeurt telkens! Misschien in ons klein landje niet...
Mevrouw Havenaer.
- Maar we leven nu eenmaal in dat kleine landje!
Louise.
- In grootere wordt er ook op gewezen. Laatst heb ik nog gelezen, dat de moeder van Marie Basjkirtsef, die Russische jonge Dagboek-schrijfster, haar gestorven dochter zag in een stuk...
Mevrouw Havenaer.
- Nu dan?
Louise.
- De schrijver heeft het onmiddellijk geloochend. En integendeel - dit is, wat ik wou zeggen - in de krant gezet, wie zijn model geweest was - een ook gestorven Amerikaansche, die hij aanwees met een letter...
Mevrouw Havenaer.
- Netjes! Prettig voor de familie!
Louise.
- Ik verdedig dat niet, maar ik wijs u erop, omdat daar toen niets meer van gehoord is. Zóó ver gaan de kunstrechten dáár. Meneer De Boer, daarentegen, deed wat ie kon, om zijn model onherkenbaar te maken. Had ie schandaal begéérd, u begrijpt toch, dan had hij gestreefd naar gelijkenis.
Mevrouw Havenaer (ongeduldig/.
- Maar waarom moest hij nu juist de toestanden uit het huis van meneer en mevrouw Kock in opspraak brengen? Er zijn immers honderde onderwerpen...
Louise.
- Nee, heusch, Mevrouw, die zijn er niet. Vraagt u dat maar aan wie u wilt. Een onderwerp moet je iets zeggen, zooals een japon of een hoed aan ons vrouwen.
Mevrouw Havenaer.
- Maar wat was er nu voor aantrekkelijks in al die caprices van mevrouw Kock?
Louise.
- Ko - de Boer... interesseert zich voor allerlei kunst en vooral voor het lot van de kunstenaar. Hij ergert zich zóó aan al dat snobisme, dat aan kunst doet zooals aan sport, en alleen het excentrieke bewondert. Toen hoorde hij, toevallig, van die mevrouw en die ‘galerij’, | |
[pagina 443]
| |
haar adviseur, en de reizen samen... (zachter) ik vertelde het hem.
Mevrouw Havenaer.
- U?
Louise.
- Ja... Hij overlegde met mij... (Zwijgt even.) Och, ik zal u wel alles zeggen. Ik heb hem bij zijn stuk geholpen. Hij wou zoo graag schrijven! Hij dacht het te kunnen. Hij heeft er ook wel aanleg voor. Speeltalent heeft hij nu eenmaal niet veel. En wat ik dáárvoor doe, geeft niets. Verzen schrijft hij, en weet ik, wat niet; kunstkritiek èn antikritiek! laatst heeft hij iets aan de krant gezonden over de morsigheid van de straten! Toen wist ik opeens: die kant kan het uit. Ik heb me gek gepraktiseerd en herinnerde me de verhalen... (aarzelend) die uw vader gedaan had van Kock en zijn vrouw met de kunst-adjudant... Vindt u het erg? Stel u in mijn plaats! U begrijpt, dat, ik voor hem... ben, wàt ik kan. Ik zal - ouder worden en Ko zal meer worden, of tenminste zal zich meer gaan voelen. 'k Moet zòrgen, dat hij zich meer gaat voelen. Want ik wil, dat hij geluk van me krijgt; ik zeg niet, bij me vindt - door me krijgt... Dan, natuurlijk! op zekeren dag... of juist op een ònzeker oogenblik - fttt... een ander stuk voor hem... (Zwijgen.) U vindt me sentimenteel, is niet? 't Verdiende loon - het is niet anders. Maar nu u alles weet: mijn reden; nu bid ik u, spreekt u 'es met uw vader, u vindt wel een vorm, dat hij overtuigd raakt...
Mevrouw Havenaer.
- Waarvan moet ik hem overtuigen?
Louise.
- 'k Ben veel banger voor uw vader z'en ergernis dan voor de boosheid van meneer Kock. Schootmans luistert naar uw vader die hem meermalen heeft geholpen. En meneer Kock kent hij nauwelijks. De Boer is bij meneer Kock geweest. Eerst ben ik van dat bezoek geschrikt. (goedig.) De jongen braniet nu eenmaal graag en hij kwam van zijn visite vertellen, juist terwijl uw vader hier was, alsof hij bij meneer Kock was wezen opspelen, in plaats van meneer Kock hier bij ons. Maar langzamerhand kwam het anders uit. Ko was gegaan om Schootmans en mij genoegen te doen, wel te verstaan buiten ons allebei om. Hij wou de kat eens uit de boom zien. Dat leuke, dat is zoo echt | |
[pagina 444]
| |
van hem, ziet u. De ontvangst was nogal meegevallen. Meneer Kock was wel erg hoog geweest, zoo van: wat zouden mij uw tooneelpraatjes deren? maar opgespeeld had hij weinig of niet. En toen Ko zoo iets zei van niet hem persoonlijk te hebben bedoeld, en niet te willen beleedigen, had meneer Kock geantwoord, dat Ko dat dan maar aan De Volksbanier moest schrijven. Of de zaak dan daarmee uit was? Dat denk ik wel, had Kock gezeid. Tenzij jullie nog van me moesten hooren. Net zoo zei-d-ie: nog van me moesten hooren. Nou, en Schootmans hóórde van hem - dat mòet zijn door de invloed van uw vader, die niet wil dat Ko plezier van z'en stuk heeft (huilerige stem).
Mevrouw Havenaer (geërgerd).
- Zoo moet u nu liever niet praten. Maar ik zal straks met mijn vader spreken, want ik zie in, dat hij zich hierin niet meer moet mengen.
Louise.
- O, ik dank u. Duizendmaal dank! Ook voor de goedheid van uw bezoek.
Mevrouw Havenaer (plotseling weer hoog, met iets genadigs een lichte hand gevend).
- Dag Mevrouw Van Dam. (Deurklop. Dienstmeisje haastig binnen).
Dienstmeisje.
- Mefrau, d'ar is menheir...
Noppen (onmiddellijk achter haar aan).
- Ik ben het. (nijdig). Ik stoor toch niet? (Tot zijn dochter). Ben jij het? (Louise wenkt dienstmeisje, dat zij heen gaat). Ik zag jullie auto; kwam toevallig voorbij; maar ik dacht, je man te vinden.
Mevrouw Havenaer (koude ‘blanke’ stem).
- Van mijn man mocht ik mijn boodschap niet vergen. (Tot Louise). Kan ik even met meneer alleen zijn?
Louise af.
Noppen (zenuwachtig-boos). - Je ne comprends vraîment pas ce que peut signifier une pareille démarche de ta part!
Mevrouw Havenaer.
- U kunt gerust Hollandsch spreken, Papa. | |
[pagina 445]
| |
Noppen.
- Ik zal spreken, zooals ik verkies! Maar wat ik niet verkies, is een dergelijke schaamtelooze inmenging van mijn kinderen in mijn zaken.
Mevrouw Havenaer.
- Schaamteloos? Zegt ù schaamteloos? Ik heb me op mijn verjaardag geschaamd, dat ik niemand had, niemand wist, om naar dit huis te gaan en uw vergissing te herstellen. U wordt wèl oud, dat u zoo u vergist! Dit zat in mijn bloemen en was voor hier! (Onder het spreken is zij toegetreden op het tafeltje, heeft het doosje genomen en hem dat met beschuldigend gebaar in de hand geduwd). U, met die inmenging in uw zaken! U dacht natuurlijk, dat ik hier zat om mevrouw van Dam te overreden niet met u te trouwen. Och, Papa, dat is heusch niet noodig. Mevrouw van Dam dènkt aan geen trouwen met u. Maar u speelt dom-gevaarlijk spel! Uit wraak zit u die menschen dwars en bemoeit u met dat tooneelstuk - geen heel fair stuk, dat ben ik eens; maar waar ù niets mee hebt te maken...
Noppen.
- Ik kom op voor me vrienden!
Mevrouw Havenaer.
- Uw vrienden Kock!
Noppen.
- En voor de waardigheid van het tooneel. Trouwens, Kock zelf dient een aanklacht in...
Mevrouw Havenaer.
- Een aanklacht? Kock zal zóó gek niet zijn! En zeker niet, als u hem niet ophitst! Hij was tevreden met een stukje van de schrijver in die socialistische courant. Maar, natuurlijk, als u hem ophitst!
Noppen.
- Ik hem ophits!...
Mevrouw Havenaer.
- Komt u nu niet van zijn kantoor?
Noppen.
- Och wel nee! Al wel twee uur geleden heb ik hem opgebeld.
Mevrouw Havenaer.
- En hij vertelde u van die De Boer z'en bezoek. En u hebt dapper hem afgeraden om met dat stukje in die krant tevreden te zijn!
Noppen.
- En wat dan nog, als dat zoo was?
Mevrouw Havenaer.
- Wat dan? U vraagt dat | |
[pagina 446]
| |
nog, nu u mij hier vindt om zoo'n pijnlijke onhandigheid van u goed te maken? Dan zal Louise van Dam haar meneer de Boer en zichzelf tegen u verdedigen, Papa. En dan weet morgen de heele stad een ander grappig famieljeschandaal, pijnlijker dan de ruzies uit een kinderloos geldhuwelijk: een vrouw, die een bijou van haar ouden vader terecht brengt bij zijn minnares. (Zwijgen. De toon, meer dan de woorden doen, treft den vader.
Noppen.
- Ik erken, dat mijn maladresse...
Mevrouw Havenaer.
- Och, zegt u maar niets. Als Mama dit beleefd had!... En toch - wat is het een futiliteit, bij àl het èrgs, waar zij onder leed, dat enkel in schijn voor haar bleef verborgen - zooals voor uw dochters en voor uw schoonzoon. (Zwijgen). Doet u het verder af met Louise van Dam! Ik hàd al afscheid van 'er genomen. (Zeer ontroerd. Aarzelend.) Wilt u misschien dit kaartje bewaren?... (Geeft hem het aan zijn dochter gerichte kaartje).
Mevrouw Havenaer af.
Noppen alleen, beschouwt het kaartje. Staat even in peinzen. Legt het in zijn portefeuille. Even later Louise binnen. Noppen, onmiddellijk een houding aannemend, pakt het doosje van het tafeltje en zegt opgewonden). Ma chère et très belle, wat een malle vergissing! Sta me toe, dat ik zelf je nu aanbied, wat ik voor de incomparable artieste bestemd had, supérieur in wàt ze ook speelt.
Louise (openmakend).
- O, wàt een allerliefst colliertje! Meneer Noppen, u bederft de artiesten! Ik dank u hartelijk. (Naar de deur). Ko, kom eens kijken!
Ko de Boer (links doend, onhandig niet wetend of hij al dan niet zal groeten).
Wat is-t-er?
Louise.
- Kijk eens even! Van meneer Noppen! Voor de eerste rol in je stuk! Morgenavond doe ik het aan, hè? Net iets voor die smaakvolle mevrouw Blokland. Artistiek, hè? De smaak van de gever. | |
[pagina 447]
| |
Noppen.
- Nu u met me spotten wilt, ga ik gauw weg. (Vlugge hoofdgroeten en handdrukken. Noppen af).
Ko. (nijdig).
- En... hoe is 't nou? Wat is-ie van plan?
Louise (vroolijk en teeder).
- Domoor! Je hoorde toch! Morgenavond speel ik de rol van jouw mevrouw Blokland met een collier van hem om me hals! J. de Meester. |
|