haven beland schijnt, gaf daar den vorigen winter wederom een stuk, De sterksten, waarvan een voortreffelijk eerste bedrijf iets buitengewoons deed verwachten, maar dat ook alweer door dezelfde fouten, waaraan zijn vorig werk laboreerde: gebrek aan een behoorlijk doordachte handeling en aan de logische ontwikkeling van een goed ingezet motief, nog altijd niet als een werkelijke aanwinst van het repertoire beschouwd kan worden.
En nu bij den aanvang van het jaar, terwijl hij intusschen tot lid en secretaris van den Raad van Beheer bevorderd is, kregen wij van den nieuwen Raadsheer een nieuw blijspel: Lentewolken.
De schrijver zelf gaf, bij het programma van zijn werk, een overzicht en toelichting, die een luchtig, vermakelijk en onderhoudend blijspel deden verwachten: een kijkje in het leven van mannelijke en vrouwelijke Delftsche studenten en het uiteenloopend oordeel daarover van een zwaartillenden ouden vrijgezel en van een levenslustige weduwe, oude vrienden en thans naaste buren; een ‘spel van jeugdvergissing’, waarin, zooals het ons hier geschetst werd, men zich bij voorbaat reeds vermaakte.
De onvoorzichtige! Wat was hij begonnen! Nu toch bleek het duidelijker dan ooit dat de heer Roelvink aan zijn schrijftafel wel aardige dingen weet te bedenken, ditmaal wellicht puttend uit zijn Delftschen studententijd, maar dat hij zich den tijd niet gunt of misschien het talent niet bezit, om uit al die herinneringen, invallen, bedenksels een goed geordend tooneelspel samen te stellen, naar een vast plan met een begrijpelijke verwikkeling, een geregeld verloop en een aannemelijke ontknooping.
Het blijkt uit alles: vertrouwende op zijn natuurlijke gaven, zijn niet onvermakelijke bedenksels en zijn gemakkelijke wijze van dialogiseeren, schrijft hij er maar op los, zonder eenigen te voren afgebakenden koers te volgen, of aan de teekening en ontwikkeling van een karakter zijn aandacht te wijden.
Wat ware er niet van ‘de verstandige levenslustige weduwe Eleonora de Wilde’, die de verdediging van de moderne jeugd voor haar rekening neemt, te maken geweest en wat zou mevrouw Christine Poolman ons ermee vermaakt hebben, wanneer de schrijver haar niet maar enkel geschetst, maar ook geschapen had tot een sprekend, levend wezen!
En hoe zou het ‘spel van jeugdvergissingen’ onder be-