De Gids. Jaargang 78(1914)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 389] [p. 389] [Verzen] Hermes. Bij een schilderij van Derkinderen. Hij naakt, - de neevlen zijn 't azuur ontvloden; 't Is of de dalen versche verwen vinden; En zoenend kruiven zoete zefierwinden Zijn mantel op, den vlammend geel-en-rooden. Hij komt! Nauw raakt zijn vlugge voet de zode. Vleuglengeschoeide en vogelengezwinde, Zweeft hij voorbij gelijk een ranke hinde, Hij, Maja's zoon, der Goden vuurge bode! Zoo laait, wat van de Goden tot hem kwam, Vurig en snel als een rood-gouden vlam, Den kunstnaar in de kaamren van zijn geest. En vóór weer 't flitsend fenomeem zal zwichten, Laat hij rondom, - op aarde een hemelsch feest! - Een weerglans van die vlam in luister lichten... [pagina 390] [p. 390] Sorbes. Schalt lustig uit, scharlaken lijsterbessen, - De zomergaarde loeg niet luid genoeg, Zoolang haar groen nog rijpe vruchten vroeg Als luchters tusschen beuken en cypressen. Nu druipt uw top van triomfante tressen, Zoo schel alsof het loover vonken sloeg, En heel uw kroon stijf-staande snoeren droeg Van kralen voor zwart-glanzende princessen! O, 'k weet: zóó schoon mag dit fel-rood niet daavren Als 't gloeien deed van anjers en papaavren; Maar bloemen kunnen 't wimplen van haar kleuren, Zoo vooglen-lokkend en zoo hoog niet beuren, - En welkom is 't soms, als brutaler branden, Verbeelding troonen naar barbaarscher stranden. Herfst 1913. Jan Veth. Vorige Volgende