De Gids. Jaargang 78
(1914)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 386]
| |
Het Genootschap voor Zuivere Rede.Ga naar voetnoot1)Men behoeft geen Hegelaar te zijn om het Genootschap voor Zuivere Rede met blijdschap te begroeten. Duidelijker nog dan eenige andere uiting van filosofisch leven in Holland toont de stichting van dezen kring, dat de liefde voor filosofeeren in ons land tot een nieuwen dag ontwaakte, en voor de vrienden van het filosofeeren kan dit feit enkel verheugend zijn. Dertig jaar geleden kon Busken Huet den Nederlandschen volksaard begaafdheid voor metafysika ontzeggen, al bracht Holland Spinoza voort, doch nu schijnt de landaard een nieuwen draai te toonen, en de vrees voor fijne en hooge en zéér zware bespiegeling, bij velen sloeg zij om in een liefde voor wat juist als het moeilijkste en meest afgetrokkene bekend staat - er is wel veel veranderd. Zonder filosofeeren was Holland ook in de vorige eeuw niet. Om alleen maar professoren te noemen: Opzoomer maakte opgang; door Land in Leiden, Bellaar Spruyt in Amsterdam, van der Wijck in Utrecht, bleef de heilige lamp aan 't branden; Heymans in Groningen won ook in het buitenland een eervollen naam; ook Ritter wekte bij velen liefde voor de goede zaak; een tijdschrift voor wijsbegeerte ontstond, - er was al reden om Huet's vonnis te herzien. Want niet alle Grieken waren, en zelfs niet alle Duitschers zijn metafysici, en àls men hier van landaard spreken wil, | |
[pagina 387]
| |
men moet hem wel altijd zoeken in een kleinen kring van filosofiebeoefenaars en hem er ontwaren zoo die kring niet àl te klein is, en zijn leden van liefde voor dat soort van denken getuigen, dat voor den buitenstaander met het woord ‘afgetrokken bespiegeling’ voldoende afgemaakt is. Die hier spreekt, is geen Hegelaar, maar hij behoeft over Hegel thans niet meer te beweren, dan dat zijn werken bekend staan als het uiterste van ‘afgetrokken bespiegeling’; een uiterste, dat ze vele jaren tot een doode letter maakte, tot een schrikbeeld voor hen die wel filosofeeren wilden, tot een legendarische vermaning hoe men vooral niet filosofeeren moest: wie liefde voor Hegel en den moed voor de studie van zijn werken wist te geven, die rukte wèl aan den landaard; die bracht er wel in wat er het meest vijandig aan scheen; die nam wel weg, wat wel altijd een bezwaar tegen het filosofeeren zal zijn voor de velen, welke alle filosofie dwaasheid achten, en maar altijd vragen, wat men er aan heeft. Wat men er aan heeft, - ach wat! Vraag allereerst wat zij er aan hebben, die er van houden, zooals gij vragen kunt, wat zij aan muziek hebben, die van muziek houden: wie niet om muziek geeft, wat geeft zij hèm? En toch zal men een land arm aan beschaving achten, waar Bach en Beethoven en Wagner niet voor een zekere schare een geluk zijn, en in een ruimeren kring althans in eere, al is het maar bij gerucht. Filosofeeren is voor hen, die er van houden, een bezigheid die een verlangen bevredigt, het verlangen naar beter inzicht in Zijn en Weten; een bezigheid, die zij wel zéér waardeeren moeten, omdat met het verlangen ook de hoop, al is het maar de droomende hoop gegeven is op een antwoord op vele groote vragen; filosofeeren zoekt eenheid in denken, en het wordt zelfs in onzen tijd door de zoo machtige natuurwetenschap opgedrongen aan wie maar even omkijkt; filosofeeren brengt in aanraking met groote vraagstukken niet alleen, maar ook met helden in denken, en niet gauw verliest die filosofeert de hoop geheel en al, dat hij ook voor zijn handelen en gevoelen een richtsnoer vinden zal. Ik weet wel, de leden van het nieuwe Genootschap zullen anders spreken; voor hen is filosofeeren denken en werken | |
[pagina 388]
| |
naar de filosofie van Hegel en Bolland, want die leer is de waarheid. Ook voor hen is er wel nog een eindelooze taak in het bijwerken, het afwerken en het doorwerken, maar grondslag en muren van het gebouw der Waarheid staan voor hen kant en klaar, en de werkers weten hoe zij in hun arbeid voortschrijden moeten. Zoo zullen de dames en heeren van het Genootschap spreken, maar ook hij, die zich niet bij hen aansluit, behoort zich te verheugen in hun geestdrift, juist omdat de helden hunner richting zoo geweldig veel eischen van ijver en begrip. Niet voorzeker uit gemakzucht en om te suffen werden de leden Hegelaar, maar om te lezen de zwaarste boeken, die er bestaan en zich te begeven in een doolhof van de fijnste abstracties: werken als een paard en vertrouwd raken met ‘afgetrokken bespiegeling’, dat leerden zij niet alleen, maar daarin voelen zij zich ook gelukkig. En hulde behoort de buitenstaander ook te geven aan Bolland, niet enkel om zijn geweldig werken, doch als den man, die het verstond om zooveel jongeren tot ijver en geestdrift voor ernstig filosofeeren te voeren.
Charles M. van Deventer. |
|