De Gids. Jaargang 78
(1914)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 296]
| |||||||||
Reactie op onderwijsgebied.In de zitting van de Eerste Kamer der Staten-Generaal van 7 Februari 1911 sprak de heer de Marez Oyens een schitterende rede uit, waarin hij met warmte de studie der klassieke oudheid verdedigde. In die rede vinden wij o.a. de volgende merkwaardige woorden:
‘Ik geloof, dat de verloving tusschen gymnasium en hoogere burgerschool maar zoo spoedig mogelijk moet worden verbroken. Van dat huwelijk moet naar mijn bescheiden meening niets komen. In de geestelijke wereld, nog erger haast dan in de gewone, zijn de gemengde huwelijken niet gelukkig. Wat niet bij elkaar behoort moet niet kunstmatig worden samengevoegd. Wij hebben in onze maatschappij behoefte aan degelijke en vroeg onderlegde technici en aan niet minder degelijke en bijna in de kinderjaren in de oude talen onderwezen literatoren. Door de vereeniging komt een van die beide groepen in het gedrang en daarom richt ik tot den Minister de dringende bede: maak u geen illusie..., dat ooit een lyceum met Latijnschen onderbouw zal worden gevoteerd. maar vergeet ook nooit de stellige conclusie van de meerderheid van de Staatscommissie: geen onderbouw zonder Latijn. Met andere woorden: ‘geef geen uitvoering aan lyceumplannen, zij zijn niet uitvoerbaar, of uit den booze’. Het heeft niet mogen baten: hoe juist de heer de Marez Oyens de zaak voorstelde en hoe krachtig zijn bewijsvoering, dat langs dezen weg de ware klassieke opleiding in | |||||||||
[pagina 297]
| |||||||||
gevaar kwam, toch werden wij kort voor het aftreden van het Ministerie Heemskerk opgeschrikt door de indiening van wetsontwerpen, waarvan een tot regeling van het middelbaar, een ander tot regeling van het voorbereidend-hooger onderwijs. De aanleiding tot indiening van die wetsontwerpen vond de regeering in het resultaat van den arbeid der Staatscommissie voor de Reorganisatie van het Onderwijs, een arbeid, die door den Minister, te recht, een reuzenwerk genoemd wordt. Niemand kan die folianten bestudeeren zonder eerbied te gevoelen voor den ernst, waarmee de commissie haar taak heeft opgevat; zij heeft de geheele quaestie grondig bestudeerd en van háár standpunt bevredigend opgelost en de Minister heeft in zijn wetsvoorstellen, met uitzondering van een enkel punt, die oplossing geheel tot de zijne gemaakt. De inhoud dier wetsvoorstellen komt in 't kort hierop neer:Ga naar voetnoot1) ‘Middelbaar onderwijs heeft ten doel algemeene vorming van hen, die meer kennis dan het gewoon en het uitgebreid lager onderwijs geven kan, doch geen wetenschappelijke opleiding noodig hebben.’ De middelbare school heeft een cursus van drie jaar en daar wordt onderwijs gegeven in dertien vakken: de vier talen, geschiedenis en aardrijkskunde, wiskunde, natuur- en scheikunde, plant en dierkunde, teekenen, boekhouden, schrijven en gymnastiek. Om tot leeraar aan zulk een middelbare school benoemd te worden, moet men, ten gevolge van een examen bevoegdheid daartoe verkregen hebben. Daarenboven moet men een getuigschrift overleggen, waaruit blijkt, dat men tot het geven van schoolonderwijs, ook uit paedagogisch oogpunt theoretisch en praktisch voldoende voorbereid is. Tot mijn verbazing mis ik dezen laatsten eisch, die toch zoo dringend noodig is, in art. 44, waar sprake is van de leeraren bij het bijzonder middelbaar onderwijs. | |||||||||
[pagina 298]
| |||||||||
Volgens het leerplan van het rapport zou de leerstof, wat de wiskunde aangaat, even veelomvattend zijn als in de eerste drie klassen der bestaande hoogere burgerschool, waar 18 tot 20 uur aan die vakken gewijd worden, terwijl het aantal uren op deze school slechts 14 zou bedragen. Aan geschiedenis zouden wat minder uren gegeven worden, aan natuur en scheikunde in de tweede klasse drie, in de derde vier uur. ‘Deze school beoogt een zelfstandige inrichting te zijn, die een in zich zelf afgesloten geheel vormt en alleen algemeene ontwikkeling geeft, geen vakonderwijs. Zij wil de algemeene ontwikkeling bieden, die, wanneer wij dezen term in ruimen zin mogen gebruiken, de middenstand behoeft.’ De regeering heeft in haar wetsvoorstel het plan der Commissie trouw gevolgd.
Voorbereidend hooger onderwijs wordt gegeven in lycea. Zulk een lyceum heeft een cursus van zes jaar, verdeeld in twee deelen: het eerste deel, de onderbouw, omvat twee jaar, gedurende welke het onderwijs voor alle leerlingen hetzelfde is; het tweede deel omvat de vier volgende jaren en is gesplitst in drie afdeelingen A, B en C. In de eerste twee jaar wordt onderwijs gegeven in dezelfde vakken als in de overeenkomstige klassen der middelbare school, met uitzondering van Engelsch, schrijven en natuurkunde en daarenboven gedurende zes uur 's weeks in de Latijnsche taal. Wat het programma van het onderwijs in de volgende vier jaar betreft stemt het leerplan van afdeeling A vrij wel overeen met dat van het tegenwoordig gymnasium volgens art. 5 der wet op het hooger onderwijs: alleen handteekenen en staatsinrichting zijn daarbij gevoegd, zoodat in deze afdeeling vijftien vakken onderwezen worden. In afdeeling B wordt onderwijs gegeven in dezelfde vakken met uitzondering van de Grieksche taal en letterkunde. In de afdeeling C wordt onderwijs gegeven in de vakken van afdeeling A met uitzondering van Latijn en Grieksch en met toevoeging van mechanica en rechtlijnig teekenen. Raadpleegt men, tot recht begrip van deze wetsbepaling de memorie van toelichting of, nog beter, het Rapport, dan | |||||||||
[pagina 299]
| |||||||||
blijkt, dat afdeeling A, waar de volle nadruk gelegd wordt op het onderwijs in de oude talen, bestemd is voor aanstaande literatoren, theologen en, desgewenscht, juristen. Afdeeling B geeft wel Latijn maar geen Grieksch en wijdt, meer dan afdeeling A, de aandacht aan exacte wetenschappen. Zij, die zich ten doel stellen in de medicijnen of in de wis- en natuurkundige wetenschappen te studeeren, alsmede de juristen, die deze opleiding verkiezen boven die, welke afdeeling A hun biedt, vinden hier de hun aangewezen plaats. Afdeeling C. eindelijk is bestemd voor toekomstige ingenieurs en allen, die een zuiver technische opleiding wenschen, zoodat dan ook daar de wis- en natuurkundige wetenschappen de voornaamste plaats innemen.
Hoewel er vele bladzijden in het Rapport den Staatscommissie voorkomen, waaronder ieder, die hart heeft voor hei onderwijs, gaarne zijn naam zou plaatsen, zou ik het toch diep betreuren als deze voorstellen ooit tot wet verheven werden. Ware op het gebied van het onderwijs in ons land alles een tabula rasa; bestonden er geen scholen voor meer uitgebreid lager onderwijs, geen hoogere burgerscholen en gymnasia, dan zou men wellicht in deze plannen een stap in de goede richting kunnen zien, hoewel altijd meer dan de tegenwoordige ontwikkeling der wetenschap toelaat in de zuiver klassieke richting. Thans echter nu er een bloeiend M.U.L.O. en een bloeiend M.O. bestaat, zien wij in deze wetsvoorstellen een poging tot vernietiging van alles, wat in ons land op dat gebied historisch ontstaan is, een beeldenstorm, voor zoover ik kan nagaan met het eenig doel om op de ruïnes een geheel nieuw klassiek gebouw op te richten. Want waartoe leiden deze wetten, waarvan als eerste doel wordt opgegeven, voor Neerland's jeugd het tijdstip der beroepskeuze te verdagen? Bijna uitsluitend tot de opheffing van de hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus; het gymnasium blijft bestaan onder een anderen naam, een naam, die het publiek wellicht in den waan brengt, dat inderdaad gymnasium en hoogere burgerschool vereenigd zijn en de waarheid verbergt, dat aan de instelling, die sedert vijftig jaar met vrucht heeft gewerkt, een moord is gepleegd. | |||||||||
[pagina 300]
| |||||||||
I.Het allereerst wensch ik de beschuldigingen te bespreken, die in het rapport tegen de hoogere burgerschool ingebracht worden en te onderzoeken of deze school inderdaad aan zoo groote gebreken lijdt, dat het doodvonnis te rechtvaardigen is. De memorie van toelichting bevat daaromtrent niets; de Minister speelt in dit treurspel dan ook alleen de rol van scherprechter. Slaan wij dus het rapport der Staatscommissie op; - van den rechter, die het vonnis geveld heeft. Het werk dezer commissie is een omvangrijk werk, waaraan veel moeite en zorg besteed is, maar het is een partijdig werk, van begin af tot eenzijdigheid gedoemd door het vooroordeel, uit vroeger eeuwen overgeërfd, dat wetenschappelijk onderwijs alleen bestaanbaar is, als het gebaseerd is op de klassieke talen. Het eerste argument, dat wij tegen de hoogere burgerschool in het rapport ontmoeten, is, dat zij zich langzamerhand heeft opgeworpen tot een school voor voorbereidend hooger onderwijs, zonder dat zij door den wetgever daartoe bestemd geweest is (Rapport, blz. 197). Die bewering is echter alleen juist naar de letter, niet naar den geest: art. 58 van de wet van 2 Mei 1863 legt in zijn eerste alinea den aanstaanden studenten der polytechnische school een eerste examen A op van gelijken omvang als het eindexamen der hoogere burgerschool; in de tweede alinea stelt het de jongelui, die dit eindexamen met goed gevolg hebben afgelegd, vrij van het examen A. Pertinent wordt dus verklaard, dat het eindexamen toegang geeft tot de latere examens der polytechnische school. Letterlijk is het dus waar, dat door den wetgever de hoogere burgerschool niet bestemd is tot voorbereiding voor hooger onderwijs, want de polytechnische school is eerst later een instelling van hooger onderwijs geworden; maar is dit nu geen spelen met woorden? De wetgever van 1863 bestemde de hoogere burgerschool tot voorbereiding voor de school te Delft, evenals de Staatscommissie afdeeling C van haar lyceum tot voorbereiding voor diezelfde school bestemt, die in dien tijd een anderen naam gekregen heeft. | |||||||||
[pagina 301]
| |||||||||
Het eerste argument, waarop het doodvonnis der hoogere burgerschool berust, mist dus alle kracht, maar al was dat niet het geval, al was het waar, dat de wetgever van 1863 de hoogere burgerschool niet had bestemd tot voorbereiding voor voortgezet onderwijs, dan zou zulks volstrekt geen reden zijn, waarom die inrichting zich in de halve eeuw, die sedert verloopen is, onder den drang der omstandigheden niet zóó ontwikkeld zou hebben, dat zij thans veel beter dan het gymnasium, in het voorbereidend onderwijs voor sommige faculteiten voorzien kan. Dat zou ik dan niet noemen: ‘scheef gegroeid’ (Rapport, bladz. 5), maar integendeel ‘natuurlijk ontwikkeld’. Ontwikkeling immers is het kenmerk van leven; even als bij een levend organisme de achteruitgang een aanvang neemt zoodra de ontwikkeling geheel en al opgehouden is, zoo is dat ook bij een instelling van onderwijs het geval. Niet alleen in deze richting heeft de hoogere burgerschool zich ontwikkeld, maar ook dáárin, dat vakken, die op het programma stonden en er niet op behoorden, in de praktijk vervallen zijn. Dat de hoogere burgerschool tegelijkertijd algemeen vormend- en vakonderwijs gaf en dat, hoewel in mindere mate, nog doet - ook een grief der Commissie - geef ik gaarne toe, maar in hoofdzaak is het onderwijs algemeen vormend en het schijntje vakonderwijs, dat er nog overgebleven is, doet weinig kwaad en zou ook wel kunnen vervallen. Er volgen echter meer beschuldigingen. ‘Er is echter nog een andere oorzaak, waardoor de hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus niet aan haar doel beantwoordt...... het verloop van het getal der leerlingen van de eerste tot de vijfde klasse’ (Rapport, blz. 569). Het rapport geeft daarop een vergelijking tusschen het verloop der leerlingen van hoogere burgerschool en gymnasium, waaruit ten slotte blijkt, dat in dit opzicht de scholen weinig verschillen. Mij dunkt, dat al die vergelijkingen tusschen hoogere burgerschool en gymnasium uit den booze zijn, zoo als de geheele strijd tusschen die twee inrichtingen, die naast elkander moeten bestaan en beide aan ons volk groote diensten kunnen bewijzen. Sommige jonge menschen' hebben meer aanleg om hun geest te ontwikkelen door taalstudie, | |||||||||
[pagina 302]
| |||||||||
andere door de studie der exacte wetenschappen en 't is al te dwaas om te strijden voor de belangen van de eene inrichting of de andere, waar de eenige vraag van belang is wat voor onze jongens geschikt is. Ieder volge zijn aanleg; dan is er de meeste kans dat ieder de taak in de maatschappij zal vervullen, waarvoor hij het meest geschikt is en of dan de eene school het meest bevolkt is of de andere doet niets ter zake. Wat nu dit verloop betreft: vele leerlingen verlaten de hoogere burgerschool na het derde jaar omdat zij leerlingen worden van de machinistenschool te Hellevoet, van de zeevaartschool te Amsterdam of Rotterdam, van de middelbare, technische school te Dordrecht, van de cadettenschool te Alkmaar of van een der handelsscholen. Neemt men dat in aanmerking en raadpleegt men de statistiek, dan ziet men, dat het verloop in de laatste vijftien jaar zeer veel verminderd is: in Dordrecht waren in 1908 in de eerste klasse 50 leerlingen, in 1913 in de vijfde klasse 37, dus 74 percent.Ga naar voetnoot1). In dat verloop ziet het rapport een nadeel omdat ‘het kenmerkende van de hoogere burgerschool ligt in het wisen natuurkundig onderwijs, niet in de historische en litterarische vakken’. Het wordt eentonig op dergelijke beweringen steeds hetzelfde antwoord te moeten geven: op de hoogere burgerschool is het onderwijs in de wis- en natuurkundige wetenschappen voor het eerst in ons land tot zijn recht gekomen, maar dat is geenszins geschied ten nadeele van de historische en literarische vakken. In ‘de Gids’ van Maart 1873 reeds schreef ik: ‘Bij het nagaan van de lijsten der lesuren van een groot aantal hoogere burgerscholen vond ik, dat er in een ganschen vijfjarigen cursus gemiddeld gewijd worden:
Bij het opslaan van het eerste het beste programma, zie | |||||||||
[pagina 303]
| |||||||||
ik, dat deze getallen na 40 jaar maar weinig veranderd zijn: zij zijn 67, 54, 23 en 12. De uren voor talen, geschiedenis en aardrijkskunde zijn dus dezelfde gebleven; die voor de wisen natuurkundige wetenschappen zijn met drie verminderd. Uit hare beschouwingen over het verloop trekt de commissie het besluit: ‘voor leerlingen, die na de derde klasse de school verlaten, ware het in elk geval doeltreffender geweest, wanneer zij een hoogere burgerschool met driejarigen cursus hadden bezocht’. Daarmee zijn wij het eens en daarom, maar niet alleen dáárom, doch ook om werkelijk de beroepskeuze tot de jaren der puberteit te verschuiven, ijveren wij reeds dertig jaar voor een driejarige tusschenschool, die op de lagere school moest volgen en haar leerlingen voor zoo ver zij geen andere loopbaan kiezen, aan een driejarig gymnasium of aan een driejarige hoogere burgerschool zou afleveren. Ook dit argument der commissie zou, al ware het volkomen juist, bezwaarlijk iemand kunnen overtuigen van de noodzakelijkheid, de school op te heffen; veeleer zou men moeten besluiten de oorzaken van het verloop op te sporen en die, zoo mogelijk, weg te nemen. Eindelijk is een der meest karakteristieke argumenten der commissie tegen de hoogere burgerschool, dat ongeveer 60% van hen, die het eindexamen met goed gevolg afleggen, hun studiën voortzetten, aan de Technische Hoogeschool, aan de Universiteiten, aan de Militaire scholen te Breda of Willemsoord of aan de inrichting tot opleiding van Ambtenaren in Indië. Dezen waren dus feitelijk voorbereid voor hooger onderwijs; ‘zij hebben dan,’ zegt het rapport, ‘in geval zij aan een universiteit een doctoraat willen verkrijgen nog een toelatingsexamen af te leggen’, d.i. nog een of twee jaar Latijn en Grieksch te leeren. Als verwijt aan de hoogere burgerschool klinkt dit nu toch al heel vreemd! Als werkelijk 60% van onze abiturienten naar allerlei scholen van hooger onderwijs overgaan, dan schijnt toch die school zich in de halve eeuw van haar bestaan zeer gelukkig ontwikkeld te hebben en in dat verschijnsel kan toch allerminst een reden gezocht worden om haar op te heffen. Dat onze jongens, die in de medicijnen of de wis- en natuurkundige wetenschappen wenschen te | |||||||||
[pagina 304]
| |||||||||
studeeren en, onzes inziens, voor die studie veel beter voorbereid zijn dan de alumni van het gymnasium, als zij van ons gaan nog een of twee jaar Latijn en Grieksch moeten leeren, gevoelen wij als een bitter onrecht, dien jongens aangedaan door mannen, te verblind en te bevooroordeeld om te kunnen inzien, dat wetenschap en beschaving ook te verkrijgen zijn langs een geheel anderen weg dan dien, welken zij bewandeld hebben. De bezwaren tegen de hoogere burgerschool hier opgesomd, die de commissie er toe brachten het doodvonnis uit te spreken, zijn dus of illusoir of uiterst gemakkelijk uit den weg te ruimen. Andere bezwaren, die in den loop der jaren tegen gymnasiaal en middelbaar onderwijs zijn ingebracht, zijn niet tegen de instellingen, maar tegen de menschen gericht; zij treffen de methode der leeraars en de wijze, waarop dezen met hun leerlingen omgaan. Wilde ik die hier bespreken, dan zou ik te zeer van mijn onderwerp afdwalen, maar zeker is het, dat de opheffing der hoogere burgerschool en de stichting van een lyceum daarin niet de minste verandering zouden brengen. | |||||||||
II.Nu wij de grieven tegen de hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus nagegaan en grootendeels ongegrond bevonden hebben, willen wij de scholen bespreken, waardoor men deze wil vervangen. De middelbare school met driejarigen cursus is voor hen ‘die meer kennis dan het gewoon en uitgebreid lager onderwijs geven kan doch geen wetenschappelijke opleiding noodig hebben.’ Het lyceum heeft ten doel ‘op den grondslag van het lager onderwijs op te leiden tot de studie aan hoogescholen en universiteiten.’ Ik wraak die kunstmatig in het leven geroepen onderscheiding tusschen middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs, een onderscheiding, die voornamelijk, zoo niet uitsluitend, gegrond is op een vermeend verschil in den aard van het onderwijs aan kinderen van twaalf tot vijftien jaar, | |||||||||
[pagina 305]
| |||||||||
al naardat zij de middelbare school of het lyceum bezoeken. De middelbare school een school voor algemeen vormend onderwijs voor wat men den middenstand noemt (Rapport bladzijde XI)! Voorbereidend hooger onderwijs, aan knapen van den zelfden leeftijd gegeven, zou, ‘hoewel het in eigenlijken zin evenmin wetenschappelijk heeten mag als het middelbaar onderwijs, toch zijn doel bepaald en zijn richting aangewezen vinden door het wetenschappelijk karakter van het eigenlijk hooger onderwijs’ (Rapport blz. 580). Waarin zou dan wel op dien leeftijd het verschil in methode gelegen moeten zijn? Zou niet het onderwijs op de middelbare school en dat wat, behoudens Latijn en Grieksch, in de eerste drie klassen van het lyceum gegeven zou worden, zoowel wat leerstof als methode betreft, uit den aard der zaak hetzelde moeten zijn? Van de toekomstige wetenschappelijkheid kan het onderwijs aan jongens tusschen 12 en 15 jaar bezwaarlijk den stempel dragen, maar allen, zoowel de jongens uit den middenstand, die door de Staatscommissie buitengesloten worden, als de uitverkorenen van het lyceum hebben behoefte aan degelijk onderwijs; er moet in hun jongensleven een tijd zijn, waarin zij met hart en ziel, met lust en opgewektheid, degelijk leeren werken. Onder degelijk onderwijs versta ik dat onderwijs, dat den leerling er langzamerhand toe brengt zich rekenschap te geven van al wat hij werkt; dat maakt, dat hij niet machinaal napraat wat de leeraar verkondigt maar den zin er van tracht te begrijpen; dat hij de verschillende dingen, die hij weet, leert combineeren om er iets uit af te leiden, dat hij nog niet wist; een onderwijs eindelijk, dat hem leert nadenken over al wat hij waarneemt, om zoo langzaam er toe te geraken zelf een oordeel te vormen en dat oordeel te toetsen aan de natuur of aan datgene, wat ouderen en wijzeren verkondigd hebben. Moge zulk onderwijs steeds bereikbaar zijn voor al onze jongens, wàt zij ook later mochten ondernemen, hetzij zij hun studie voortzetten en de wetenschap gaan beoefenen, dan wel een der vele andere wegen uitgaan en al vrij spoedig een rol moeten spelen in de groote maatschappij. | |||||||||
[pagina 306]
| |||||||||
Dat ons volk die behoefte voor zijn kinderen gevoelt blijkt uit den grooten toevloed van leerlingen, die vijf jaar op de hoogere burgerschool blijven zonder plan om te studeeren, alleen met het doel om algemeen ontwikkelend onderwijs te genieten; blijkt uit het feit, dat ongeveer de helft van hen, die met goed gevolg eindexamen hebben afgelegd, tot dien breeden zoom behooren, voor wie Thorbecke vijftig jaar geleden de hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus in het leven riep. Is het nu niet inderdaad reactie op onderwijsgebied, dat, aan het eind dier halve eeuw, een Nederlandsche regeering het voorstel doet dien leertijd tot drie jaar te verkorten? Is het niet een stap achteruit, om, terwijl tal van jonge lieden tot nu toe vijf jaar onderwijs konden genieten voordat zij den strijd om het bestaan in de groote maatschappij aanvingen, de jongens uit diezelfde maatschappelijke kringen voortaan slechts een schooltijd van drie jaar te gunnen? De commissie bestemt deze school voor den middenstand; wij betwijfelen ten zeerste of de menschen, die tegenwoordig hun kinderen in grooten getale naar den vijfjarigen cursus sturen, met deze verminkte opleiding genoegen zullen nemen. Wij hebben het recht niet den middenstand in zake van onderwijs achter te stellen, want de jongens uit dien stand hebben eer meer dan minder behoefte aan kennis en karaktervorming dan de meer vermogenden, voor wie de minister de poorten van het lyceum opent. Nu stelt de Staatscommissie zich wel voor, dat aan hare middelbare school verschillende vakscholen zullen aansluiten, maar velen denken er niet aan, om, nadat zij middelbaar onderwijs genoten hebben, nog een vakschool te volgen en voor vele inrichtingen, waar de derde klasse der tegenwoordige hoogere burgerschool bij aansluit, is het programma der school, die het wetsontwerp in het leven wil roepen, minder geschikt. De toelating immers tot de machinistenschool en de andere genoemde scholen (blz. 302) is aan een programma gebonden, dat degelijke kennis eischt van wiskunde en van de beginselen der physica; daartoe wordt geenszins gevorderd een oppervlakkig overzicht over de geheele natuurkunde, zoo als de nieuwe middelbare school wil geven, en evenmin kennis van boekhouden en scheikunde. | |||||||||
[pagina 307]
| |||||||||
Niet de oprichting van deze driejarige middelbare school achten wij een fout, naar wel haar isolement, wel het feit, dat in het plan der commissie zij absoluut gescheiden is van de school voor voorbereidend hooger onderwijs. De Minister heeft in zijn wetsontwerp den overgang naar die school mogelijk gemaakt, maar hij is daardoor ontrouw geworden aan het beginsel, waarmee de meerderheid der commissie staat of valt: geen hooger onderwijs, zelfs niet aan de Technische Hoogeschool, zelfs niet aan Militaire Akademie of Instituut voor de Marine, zonder Latijn. Bovendien is die overgang, zonder examen in het Latijn, alleen mogelijk naar afdeeling C, die, zoo als wij weten, alleen voorbereidt voor de studie aan de Technische Hoogeschool. In de memorie van toelichting op de wet tot regeling van het middelbaar onderwijs wordt bij art. 14 opgemerkt, dat voor een school van algemeen ontwikkelend middelbaar onderwijs, die een afgesloten geheel vormt, een voorrang voor de wis- en natuurkundige vakken niet gewenscht is (Rapport, 1 bladz. 132). Inderdaad is in het rapport der Staatscommissie de vrees voor de wis- en natuurkundige wetenschappen overal te bespeuren, hetgeen ook zeer natuurlijk is omdat zij nu eenmaal van den beginne af haar hart verpand had aan de klassieke talen. Maar is het niet treurig, dat, terwijl het een feit is, dat beoefening en kennis der wiskunde altijd de trots van ons volk geweest is en nog heden in 't algemeen onze jongens meer begrip daarvan hebben dan Duitsche en Engelsche jongens van denzelfden leeftijd, een commissie van wetenschappelijk hoogstaande mannen het onderwijs in dat vak wil beperken? Is het niet vreemd, dat men spreekt van een school, die ‘een afgesloten geheel vormt’ en waar men in de derde klasse een overzicht van natuur- en scheikunde wil geven? Het onderwijs in die vakken zal hoogst oppervlakkig moeten zijn; òf het zal waanwijsheid bij de leerlingen kweeken, òf wel zij zullen er niets van begrijpen en daardoor een verkeerd denkbeeld van of een tegenzin tegen de natuurwetenschap opvatten. Als voorbereiding voor de studie aan de Technische Hoogeschool en voor die van Arts wordt de thans bestaande | |||||||||
[pagina 308]
| |||||||||
hoogere burgerschool vervangen door de afdeelingen B. en C. van het lyceum; van de eene afdeeling moeten de medici en de natuurphilosophen komen, van de tweede de studenten der Technische Hoogeschool; ‘maar’ zoo vraag ik, ‘van waar moeten de voor hun leeftijd goed ontwikkelde jonge mannen komen, die nu telken jare de hoogere burgerschool verlaten en met een goed volbracht eindexamen hun leertijd besluiten?’ Deze afdeeling B heeft haar ontstaan te danken aan een hoogst gevaarlijk verlangen om ‘de kool en de geit te sparen’. Aanstaande medici en natuurvorschers zonder Latijn of met niet meer dan twaalf uur Latijn tot de universiteit toelaten, dat konden de heeren niet van hun klassiek hart verkrijgen; toch, evenveel Latijn als in A gedoceerd wordt ‘hebben zij niet noodig’ en ziet! met algeheele verzaking van het beginsel dat men bij voorbereidend hooger onderwijs niet vragen moet: ‘welke vakken heeft de jongen bij zijn latere studie noodig’ komt men tot een accoord en geeft in de afdeeling B 28 uur Latijn. In de afdeeling C, die de voorbereidende school moet zijn voor de aanstaande leerlingen der Technische Hoogeschool en voor de Militaire scholen, is het onderwijs in het Latijn beperkt tot twaalf uur in de laagste twee klassen. Overigens zijn de lijsten der lesuren in beide afdeelingen, volgens het rapport, getrouwe copieën van die der hoogere burgerschool, met dat verschil dat de studietijd van vijf tot zes jaar verlengd is. Die verlenging van den cursus maakt het mogelijk, om bij een gelijk aantal uren aan de andere vakken, zooveel uur aan het Latijn te wijden; de zestien uur, die in B meer aan het Latijn gegeven worden dan in C, moesten op een of andere wijze gevuld worden en dat is, voor zoover wij kunnen nagaan, de eenige reden, waarom in die afdeeling zoo onnoodig veel mechanica en lijnteekenen op het programma staat. Hoe meer men tracht door te dringen in den geest van het rapport der Staatscommissie, waarvan deze wetsontwerpen het uitvloeisel zijn, des te sterker wordt de indruk, dat alle gezonde begrippen van onderwijs-organisatie ten offer gebracht zijn aan het idée fixe om niemand tot eenig hooger onderwijs toe te laten, die niet, ten minste gedurende twee jaar, zes uur 's weeks Latijn geleerd heeft! | |||||||||
[pagina 309]
| |||||||||
De gevolgen daarvan zijn, ten eerste dat de beroepskeuze niet verplaatst is; ten tweede zijn de leerlingen, wier ouders de verkeerde school gekozen hebben, in nog slechter toestand dan bij de tegenwoordige regeling, want de overgang van de eene school naar de andere is even bezwaarlijk gebleven en, moet de leerling, die eenmaal op de middelbare school is, daar blijven, dan kan hij slechts tot zijn vijftiende jaar onderwijs ontvangen. Wie in de meening mocht verkeeren, dat de klachten, die tegen de bestaande inrichtingen van onderwijs gehoord worden, na de invoering van het nieuwe stelsel zouden verstommen, zal zich ten zeerste teleurgesteld vinden. Het aantal vakken is niet noemenswaardig verminderd; daar de cursus zesjarig geworden is, kan men in alle afdeelingen met 32 lesuren 's weeks volstaan, maar als ik het programma van onderwijs naga vrees ik, dat, desondanks, de jongens toch niet meer tijd zouden krijgen voor lectuur, liefhebberijstudie of uitspanning, want op dat programma zie ik, dat in B in de vijfde klasse boldriehoeksmeting, in de zesde analytische meetkunst en de beginselen der differentiaalrekening onderwezen zullen worden en in C dezelfde leerstof, terwijl daarenboven het onderwijs in beschrijvende meetkunst veel verder zal worden voortgezet dan op de hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus. Waarlijk: wie onze bestaande hoogere burgerschool van overdrijving beschuldigt zal met deze ontwerpen allerminst vrede kunnen hebben. Wat het programma van afdeeling C betreft zegt Dr. Jensema in een zijner redevoeringen zeer te recht!.... ‘in Delft moet men beginnen waar wij eindigen. Delft mag van onze scholen niet maken speciaal wis- en natuurkundige scholen; het onderwijs in de moderne talen, in geschiedenis en aardrijkskunde dient even goed verzorgd te worden. Daarom ben ik ook nog steeds tegen de invoering van differentiaalrekening op de hoogere burgerschool’. De dag, waarop deze ontwerpen tot wetten verheven werden, zou onzes inziens een treurige dag voor jong Nederland zijn; toch is er één punt in het rapport, dat in de ontwerpen overgenomen is, dat naar wij hopen, uit de schipbreuk gered zal worden: de theoretische en praktische voorbereiding der leeraars. Of de wijze, waarop de commissie deze | |||||||||
[pagina 310]
| |||||||||
zaak wenscht te regelen de beste is of niet zullen wij hier niet onderzoeken, maar zoowel in het belang van het opkomend geslacht als in het belang van den leeraar zelf, moge het denkbeeld om bij gymnasiaal en middelbaar onderwijs geen leeraar te benoemen, die niet tot het ‘geven van schoolonderwijs theoretisch en practisch voldoende voorbereid is’ zoo spoedig mogelijk verwezenlijkt worden. | |||||||||
III.Al zijn wij niet ingenomen met de besluiten, waartoe de Ineenschakelingscommissie gekomen is, toch zijn wij, leeraren, niet blind voor de gebreken der tegenwoordige inrichting en is ook van onzen kant wijziging voorgesteld. Wij wenschen een algemeene middelbare school tusschen de lagere school en gymnasium of hoogere burgerschool. Wij wenschen die school met een cursus van drie jaar voor leerlingen van twaalf tot vijftien jaar. Niet alleen door leeraren bij het middelbaar onderwijs maar ook door den Oud-Rector Dr. GunningGa naar voetnoot1) is op de stichting van zulk een inrichting van onderwijs aangedrongen en ‘van verschillende zijden is gewezen op het hooge gewicht, dat in dezen aan de periode der puberteit is te hechten’.Ga naar voetnoot2) 't Is vreemd! Een geheele bladzijde van het rapport wordt gewijd aan een warm pleidooi voor een splitsing ‘ongeveer op het vijftiende jaar, waardoor de onderbouw van het lyceum een driejarige cursus zou worden met leerlingen van 12 tot 15 en aan het slot daarvan kiest de commissie toch een onderbouw van twee jaar, alleen, althans voornamelijk, uit vrees, dat er geen tijd genoeg zou overblijven voor de studie van het Grieksch. Omdat van een kind van twaalf jaar onmogelijk te zeggen is, of het voor studie geschikt is of niet; omdat het kind zelf niet op redelijke gronden een keuze kan doen, wenschen wij dezen driejarigen cursus aan dàt onderwijs te wijden, dat èn tot algemeene ontwikkeling bijdraagt èn iedereen te | |||||||||
[pagina 311]
| |||||||||
pas zal komen, welke richting hij later ook moge uitgaan. Wij wenschen daarin behandeld te zien de wiskunde, de vier talen, de geschiedenis en aardrijkskunde en in de derde klasse de beginselen der natuurkunde. Bij dit onderwijs wordt geen rekening gehouden met de aanstaande loopbaan der leerlingen. Wij meenen, dat deze driejarige cursus de voorkeur verdient boven de middelbare school van het rapport, omdat deze geisoleerd staat en overgang van haar naar het lyceum hoogst moeielijk is, zoowel als boven den onderbouw van het lyceum omdat die school aangewezen is voor diegenen, die reeds een keuze gedaan hebben. De leerlingen van deze algemeene middelbare school kunnen een vrij goed overzicht krijgen van geschiedenis en aardrijkskunde; van de drie vreemde talen zooveel leeren, dat zij niet al te moeielijke boeken lezen en begrijpen kunnen, terwijl zij aan het eind van den cursus in staat moeten zijn hun gedachten in vloeiend Nederlandsch uit te drukken. In de wis- en natuurkundige wetenschappen moeten zij bij het verlaten der school even ver gevorderd zijn als de leerlingen onzer tegenwoordige hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus, die van de derde naar de vierde klasse overgaan. De jongens, die na het doorloopen van deze school in omstandigheden verkeeren, die hen in staat stellen nog eenige jaren aan hun ontwikkeling te wijden en die met den lust daartoe bezield zijn, vinden nu daartoe gelegenheid op een driejarig gymnasium of op een driejarige hoogere burgerschool, waar zij zonder examen worden toegelaten, Op het gymnasium is de studie der klassieke oudheid de hoofdzaak; daarnaast bepaalt het onderwijs in de nieuwe talen zich tot lectuur en, zoo als Dr. Gunning in zijn uitnemend Gidsartikel aanbeveelt, tot eigen lectuur te huis en het bespreken van de gelezen werken op school. Wij zouden hier zeker eenige uren 's weeks onderwijs in de natuurwetenschappen bijvoegen, naar verdere studie der wiskunde lijkt ons overbodig. Diegenen, die van meening zijn, dat een cursus van drie jaar te kort is voor een degelijke studie der oude talen verwijs ik naar het betoog van Dr. Gunning in meergemeld artikel, | |||||||||
[pagina 312]
| |||||||||
ik verwijs hen naar de argumentatie van dezen Oud-Rector waardoor hij het bewijs levert, dat ‘de nieuw-humanistische behandeling der oude schrijvers die leerstof minder geschikt maakt voor de lagere klassen’. Het zou, mijns inziens, ook geen nut hebben lang over deze quaestie uit te weiden: de meeste classici zullen bij eenig nadenken wel moeten toegeven, dat jonge lieden, die op hun vijftiende jaar vrijwillig de studie de klassieken kiezen, dan drie jaar bijna uitsluitend aan die studie wijden, er om zoo te zeggen in leven en niet, of uiterst weinig, daarvan afgeleid worden door de beoefening van andere vakken, in die drie jaar het verder zullen brengen en zeker meer liefde voor de oude schrijvers zullen meenemen van de school dan thans met de leerlingen, die er op hun twaalfde jaar mee beginnen, na zesjarigen cursus het geval is. Naast het gymnasium sluit aan de algemeene middelbare school de driejarige hoogere burgerschool aan, waar wis-, natuur-, scheikunde en biologie een voorname plaats innemen; daarnaast talen, geschiedenis en aardrijkskunde. Onder de leerlingen, die deze school verlaten, zullen er velen zijn die, even als de abiturienten der tegenwoordige hoogere burgerschool, daarmee hun leertijd besluiten; dezen hebben dan zes jaar lang gelegenheid gehad hun verstand te ontwikkelen en onder degelijke leiding hun karakter te vormen en wij hebben alle reden om aan te nemen, dat zij zeker niet minder geschikt zullen zijn voor het werk, dat hun in de wereld wacht dan de vele verdienstelijke mannen, die in de laatste vijftig jaar hun opleiding op de hoogere burgerschool ontvingen. Anderen zullen, evenals de jongelui, die het gymnasium hebben afgeloopen, hun studie voortzetten aan universiteit of hoogeschool en evenals dezen, behooren zij dan toegelaten te worden tot de akademische examens en tot de promotie. Die toelating vragen wij, omdat bij even degelijk onderwijs en even ijverige studie, die jonge lieden in algemeene ontwikkeling en wetenschappelijken zin geenszins behoeven achter te staan bij hun commilitones van het gymnasium. Voor de ontwikkeling van het verstand beteekent de leerstof weinig, de methode en de persoonlijkheid van den leeraar zeer veel. Welke wetenschappen voor de voorbereiding der | |||||||||
[pagina 313]
| |||||||||
universiteits-studie gekozen worden is voor de algemeene vorming vrij wel onverschillig; hoe en door wie zij onderwezen worden is de groote quaestie. Wilt gij ontwikkelde studenten met lust tot werken, met liefde voor de wetenschap, geef hun in hun jongelingsjaren ontwikkelde leeraars, wier hoogste ideaal het is uit elk hunner leerlingen ‘te halen wat er in zit’, ieder van hen zoover te brengen als zijn vermogens toelaten; de leerstof komt dan eerst in de tweede plaats in aanmerking. Van die algemeene stelling uitgaande zou men de vraag kunnen stellen: waarom dan niet de oude, eerwaardige inrichting van onderwijs, het gymnasium voor allen? Het antwoord op die vraag is tweeledig: ten eerste bestaat er groot verschil in de geestesrichting en den aanleg van de leerlingen en ten tweede geeft thans, nog meer dan vroeger, de hoogere burgerschool de aangewezen voorbereiding voor de studie der natuurwetenschappen. De een is meer vatbaar voor ontwikkeling door de studie der exacte wetenschappen, de ander door taalstudie en er zou veel nutteloos verbruik van arbeidsvermogen en veel verdriet aan ouders en kinderen bespaard worden als wij iederen jongeling vrijheid konden laten zijn aanleg te volgen en hem niet moesten dwingen zich aan een schoolprogramma te onderwerpen. Hoe velen, die door en door dom leken op het gymnasium en door Rector en Conrector voor half idioot verklaard werden, leefden op toen zij, van Latijn en Grieksch verlost, zich mochten wijden aan de studie voor ingenieur of adelborst en verrasten hun ouders en leeraars door een schitterend en snel verkregen succes! Omgekeerd zijn er voorbeelden van jongens, die op de hoogere burgerschool ontbloot schenen van allen aanleg en zich later onder voor hen gunstiger omstandigheden tot hoogst bekwame en zelfs beroemde mannen ontwikkelden. Deze scholen, die tot hooger onderwijs voorbereiden, zijn niet uitsluitend bestemd voor algemeene ontwikkeling en karaktervorming, men moet daarbij wel degelijk aan de bestemming der leerlingen denken en mogen al de methode van onderwijs en de beschaving en toewijding der leeraren hoofdzaak zijn, hier komt de leerstof toch ook in aanmerking. Brengt men dit in rekening, dan zal een ieder, | |||||||||
[pagina 314]
| |||||||||
die de zaak onpartijdig beschouwt, erkennen, dat de hoogere burgerschool, vooral als zij tot een zesjarige verlengd is, de aangewezen voorbereidingsschool is voor de studie der medicijnen en der wis- en natuurkundige wetenschappen; dat is zóó waar, dat als de aanhangige wetsontwerpen verworpen of ingetrokken mochten worden en een andere regeling niet spoedig tot stand komt, de regeering niet langer mag uitstellen een wetsverandering voor te stellen, waardoor de jonge lieden die met goed gevolg het eindexamen der hoogere burgerschool hebben afgelegd, toegelaten worden tot de akademische examens en de promotie in de geneeskunde en de wis- en natuurkundige wetenschappen. Wie eenigszins op de hoogte is van den enormen en snellen vooruitgang van de natuur- en scheikunde in de jongste halve eeuw, wie eenig begrip heeft van wat er op biologisch gebied gewerkt is en nog dagelijks gewerkt wordt, wie blik heeft op dat uitgestrekte veld van onderzoek zal geen oogenblik aarzelen om toe te geven, dat de jongeling, die zijn later leven daaraan wijden wil, in den voorbereidenden cursus geen tijd heeft voor de studie van het Latijn. Hij heeft de laatste jaren voor het begin van zijn akademische loopbaan rijkelijk noodig om zijn vermogens in een bepaalde richting te ontwikkelen, om scherp en juist te leeren waarnemen en vooral om zooveel praktisch te werken, dat hij, aan de universiteit gekomen, niet alleen zijn hersens maar ook zijn handen gebruiken kan. Voor hen, die ons zoo vaak naar Duitschland verwijzen en ons de regeling van het onderwijs aldaar tot voorbeeld stellen, haal ik de volgende zinsneden aan uit een brochure van Dr. Fr. von Müller, Professor der Medizin te München: ‘Namentlich ist uns aber Holland darin weit voraus, dass es seinen studierenden der Naturwissenschaften und der Medizin ein gründliches praktisches und theoretisches physikalisches Wissen mit auf den Weg gibt. Die Resultate liegen für jeden, der die Literatur kennt, klar vor Augen.’
De cursus der hoogere burgerschool zou dan een zesjarige worden. Zoowel in de algemeene vergadering van de Vereeniging van Delftsche Ingenieurs als in die van de Maatschappij van Nijverheid is echter hevig verzet aange- | |||||||||
[pagina 315]
| |||||||||
teekend tegen het plan van het rapport der Staatscommissie, om den cursus ter voorbereiding voor de Technische Hoogeschool met een jaar te verlengen. Vrij algemeen achtte men de studie te lang: wanneer hij zes jaar het lyceum gevolgd, een jaar aan militieplicht gewijd en dan vijf jaar te Delft gestudeerd heeft, dan komt de jonge ingenieur veel te oud op het werk en zal hij zich moeielijk meer kunnen schikken, enz. Deze bezwaren treffen dus evenzeer onze hoogere burgerschool met zesjarigen cursus; toch is bij de uitbreiding, die bijna alle takken der natuurwetenschap in de laatste jaren ondergaan hebben, die verlenging van den cursus zeer aan te bevelen. Zal zich voor de Nederlandsche industrie inderdaad een schoone toekomst openen, zal Nederlandsch kapitaal met vertrouwen in Nederlandsche fabrieken belegd worden, dan hebben wij in de eerste plaats theoretisch en praktisch uitstekend voorbereide technici noodig. Waar staat echter geschreven, dat de hoogere burgerschool de eenige, ja zelfs de beste voorbereidingsschool zou zijn voor de leiders der techniek? Naar onze meening zou nog een geheel andere categorie van jonge lieden aan de Technische Hoogeschool op hun plaats zijn, namelijk begaafde leerlingen der middelbare technische scholen; misschien zouden dezen na korter verblijf aan de hoogeschool even goed, zoo niet beter, voldoen dan de jongelui van de hoogere burgerscholen. Jongens van goeden wil en goeden aanleg hebben, na de eerste drie klassen der h.b.s. te hebben doorloopen, mits hun vorderingen voldoende zijn, toegang tot de middelbare technische school; op de school te Dordrecht ontvangen zij dan gedurende twee jaar theoretisch en praktisch onderwijs en zijn daarna een jaar in de techniek werkzaam, in werktuigfabriek, electrotechnische fabriek, suikerfabriek, enz. Als de besten dier leerlingen dan op hun achttiende jaar tot de Technische Hoogeschool werden toegelaten zouden zij dan niet in betrekkelijk korten tijd, bij voorbeeld in drie jaar, tot goede technici kunnen worden opgeleid? Aan de Technische Hoogeschool zou men een afzonderlijk programma voor deze studenten moeten ontwerpen, maar | |||||||||
[pagina 316]
| |||||||||
daartegen bestaat niet het minste bezwaar; evenmin kan er iets tegen zijn om den toegang tot die Hoogeschool en het Ingenieursdiploma langs verschillende wegen bereikbaar te stellen.
De regeling van het onderwijs, die wij tegenover die van het rapport der Staatscommissie verdedigden, heeft ten doel de keuze tusschen studeeren en niet studeeren en, in 't eerste geval tusschen klassieke en moderne studie uit te stellen tot den puberteits-leeftijd en ten tweede het goed recht te staven van de studie der wis- en natuurkundige wetenschappen als voorbereiding voor hooger onderwijs. Maar of men al Staatcommissies benoemt, die veelomvattende rapporten uitbrengen, of men een lyceum opricht of den cursus der hoogere burgerschool verlengt, door geen enkele regeling zullen bestaande gebreken verdwijnen en de klachten tot zwijgen gebracht worden. Plus ça change, plus ça reste la méme chose. Geen hervorming van buiten, alleen inwendige hervorming, alleen verandering van methode kan verbetering brengen en zal dat ook zeker doen. Die inwendige hervorming moet van de leeraren uitgaan. Leeraren en leerlingen behooren tot een intiemer verhouding tot elkaar te komen dan thans op vele gymnasia en hoogere burgerscholen het geval is. Door harde woorden en veel straffen loopt men meer kans te verbitteren dan te verbeteren; een ernstig, waarschuwend, maar hartelijk woord heeft daarentegen menigen jongen zondaar tot inkeer gebracht. Leerlingen, voor zulk een behandeling niet vatbaar, hooren op zulke scholen niet thuis en moeten, in 't belang hunner medeleerlingen, verwijderd worden. Acht de leeraar het volstrekt noodzakelijk in de les iets te dicteeren, hij doe het zoo weinig en zoo kort mogelijk; want wat de leeraar dicteert wordt door de leerlingen meestal machinaal opgeschreven zonder dat zij zelfs een poging doen om te begrijpen; op dergelijk werk is toepasselijk het woord: ‘blusch den geest niet uit.’ Geen les, waar de leeraar lang achtereen het woord voert. | |||||||||
[pagina 317]
| |||||||||
Samenwerking tusschen leeraar en leerling; heuristisch onderwijs en, als gevolg van dat alles, minder uren en minder gedwongen huiswerk. Geen vooraf opgegeven proefwerk, dat wellicht nachtrust kost en zeker zenuwoverspanning ten gevolge heeft, maar vooral opwekking tot veel en goed lezen in den tijd, die aldus vrij gekomen is. Eindelijk is een van de hervormingen, die inderdaad wonderen zal verrichten, deze, dat Directeur en leeraren het daartoe leiden, dat er een prettige, vroolijke toon op school heerscht, want waar opgewektheid ontbreekt, waar saaiheid heerscht, daar kan niet met succes gewerkt worden. Voor de leerlingen zij hun schooltijd niet alleen een leertijd, maar tevens een heerlijke, gelukkige tijd, waaraan zij in hun later leven met liefde terugdenken! De leeraren, die met groot geduld dat ideaal trachten te verwezelijken, nemen èn door de nauwkeurige correctie van het werk, zoo noodzakelijk om hun leerlingen te leeren kennen, èn door de inspanning om het karakter van ieder hunner te begrijpen en, kan het, te verbeteren, een zware en moeitevolle taak op zich, maar in den bloei hunner inrichting, in het succes op hun werk, dat niet kan uitblijven en niet alleen den vluggen maar ook den minder begaafden ten zegen zal zijn, en vooral in de liefde hunner leerlingen zullen zij een rijke belooning en volle bevrediging vinden.
Dordrecht, October 1913. Dr. A.S. van Oven. |
|