De Gids. Jaargang 77(1913)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 574] [p. 574] Verzen. Verlorenen. Te lijden en te weten, dat men blij moet zijn! En niet door verre◠en vreemde steden zwerven, Niet als de roode dag te mogen sterven Maar moeten dolen in de nacht der pijn! Te lachen en te voelen, dat men schreien moet, En alle vreugd om liefde◠en trouw te◠ontberen, Te kussen en de smart der leugen weren, Die huivert bij der kussen droeve gloed! Dàt is het lot van die verloren gaan En tot een eenzaam sterven zijn verkoren En niet de◠onsterfelijke stemmen hooren, Die tòt zich roepen uit de mist der waan. [pagina 575] [p. 575] Ga, Lief, en laat mij eenzaam zijn! Ga, Lief, en laat mij eenzaam zijn Ik wil de vooglen toebehooren, Mijn ziel, in stormgezang verloren, Zal jou zijn als een verre pijn. Ik breek de schoone◠en droeve band, Ik geef mij prijs aan alle wegen, 'k Reis zorgeloos door zomersch land, Te lang reeds heeft mijn vreugd gezwegen. Ga, Lief, en laat mij eenzaam zijn Ik wil jouw zoete gave'◠ontberen, Ik wil langs werelds wegen leeren 't Verdriet te scheiden van de pijn. Nu moet je zonder mij bestaan, Van andren bede◠en gave◠ontvangen. - Eens roept een blijde stem je aan: Dan zal je bevend van verlangen De paden naar mijn woning gaan. Ga, Lief, en kus mijn roode mond! Wij zullen niet voor altijd scheiden, 'k Zal trouw zijn en je weer verbeiden Nog blijer dan je m'immer vond. [pagina 576] [p. 576] De Vrienden. Rust is mij haatlijk, waar ik woon Bij strenge levens, die als diepe mijnen In vast gesteent van strijd en hoon Gedolven zijn met arbeids ruwe pijnen. Uit duistre schachten hunner eenzaamheid Brengen zij worstlend tot den lichten dag De schoone gaven der gemeenzaamheid, 'k Aanzie hun bloeiende gelaten en ik lach - En diep gebogen over aardes rijken schoot Berg ik het stille schreien mijner oogen En delf door harde nood en steenen logen De diepe gangen naar den eindelijken dood. [pagina 577] [p. 577] Al stond jij stil en onbewogen ... Al stond jij stil en onbewogen In onbegrepen eenzaamheid, De tranen uit mijn open oogen Hebben mijn vreugde niet verschreid En ongetroost van jou getogen Keerden mijn handen even blijd! De droeve toorn in mij gerezen Heeft mijn verlangen niet gestild, Mijn woorden, luid je toegewezen, Hebben mijn liefde niet verkild, Met al de warmte van mijn wezen Heb ik jouw kussen weèr gewild! Toen werd het stil verweer gebroken Met wilden drang en blij geluid, De kussen aan je mond ontloken Waren de kussen van een bruid. Nu straalt de vreugde ongebroken Je blijbeschreide oogen uit. Johan Toot. Vorige Volgende