De Gids. Jaargang 77
(1913)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
Een stadhuisbouw in 1913.Het oprichten van een groot stedelijk gebouw, dat nog altijd als stadhuis het eerste gebouw in de gemeente moet zijn, behoort ook in Nederland niet tot de alledaagsche gebeurtenissen. Volkomen begrijpelijk is het hierbij, dat verschillen, zelfs botsingen ontstaan, al heeft niemand in Nederland kunnen voorzien, dat de bouw van een nieuw stadhuis te Rotterdam een dergelijken storm van opwinding zou doen opsteken. Als bij de laatste stemming heeft de anders zoo koele, gemoedelijke Hollander zijn aard verzaakt, kolommen druks zijn gevuld, kalm of scherp geschreven. Die opwinding is nu geluwd, dus komt de tijd om aan de hand van het talrijk materiaal een overzicht in dit tijdschrift te geven. Mij als staande buiten het Hollandsche kunstleven gewerd daartoe de opdracht der Redactie, en al werd deze aanvankelijk met aarzeling ontvangen, het leek mij meer en meer een eisch der noodzakelijkheid te zijn! Er staat te veel op het spel; er zijn bij deze prijsvraag stroomingen in het licht getreden, die in strijd met ons nationaal belang zijn, die de bouwkunst in Nederland bedreigen. Vooral, omdat dit geval niet alleen staat! Men heeft eenvoudig een reisje naar Amsterdam te maken om bij het binnentreden in de onmiddellijke nabijheid van Berlage's Beurs een tweede gebouw te ontdekken, dat niet door dezen bouwmeester gebouwd is. Men gaat verder en ziet daar het nieuwe winkelgebouw van den ‘Bijenkorf’ en... zwijgt. | |
[pagina 155]
| |
Een Leidsch professor heeft onlangs een werk geschreven over ‘Die Veranlagung der malaiischen Völker des ostind. Archipels, erläutert an ihren industriellen Erzeugnissen’. Ik wensch van harte, dat een tweede den moed bezit, met dezelfde diepzinnigheid een boek te schrijven over ‘Die Veranlagung der Holländer, erläutert an ihren architektonischen Erzeugnissen’. Want zie, hoe het leeft in den mooien tijd, dien wij het geluk hebben mee te leven, zie, hoe allerwegen jong, frisch leven ontstaat! In industrie en wetenschap worden nieuwe vormen, nieuwe systemen geboren. Met haast duizelingwekkende vaart gaat de vooruitgang zijn weg en in vele gevallen kan het trotsche woord gesproken worden: ‘het onmogelijke is niet meer onmogelijk!’ En zouden de kunstenaars in die gestadige ontwikkeling moeten blijven staan, zelfs teruggaan, leentjebuur spelen bij een tijd, wiens hulpmiddelen en krachten primitief zijn bij de onze vergeleken? Ook het architektuurgebied wordt door dien voortgang intensief meegesleept. Het vervaardigen der materialen wordt door vernuftige machines steeds meer volmaakt, het vervoer dier zware vrachten door het ijzeren verkeer vergemakkelijkt. Zelfs op de bouwplaatsen komen liften en andere hulpmiddelen den arbeid verlichten. Een nieuwe bouwvorm, die van het gewapend beton, stelt nieuwe, mooie opgaven. Talrijke gebouwen, die de bouwmeester van vroeger niet kende, vragen om geestvolle oplossingen, onzen schoonen tijd waardig. Zoo winkelmagazijnen in grootschen stijl! Van Parijs gekomen is het type in Duitschland geraffineerd uitgewerkt. Geen kwasi-paleis meer, maar een groot magazijn met veel licht en lucht, met uitstekende verlichting en ventilatie, met voorzichtige zorg tegen brandgevaar. In het vervullen dier voorwaarden is onwillekeurig schoonheid gevonden, een nieuwe stijl, uit en door onzen tijd geboren. En nu deze Amsterdamsche ‘Bijenkorf!’ Het ondergedeelte bestaat uit de moderne ramen, die het winkelbedrijf vereischt en daar boven heeft de bouwer - bouwmeester kan ik hem niet noemen - den gevel van een oud-Hollandsch heerenhuis geplaatst. Stel u voor, een | |
[pagina 156]
| |
oud-Hollandsch patriciërshuis, aan onze intieme gracht het beeld van in-deftige rust, van stille voornaamheid, als omhulling van een rusteloos jagend winkelbedrijf. Geloof niet, dat dit anachronisme opvalt! Integendeel, dat is je gevel, erg deftig, bizonder leuk! Datzelfde leuk hoort men in Gent, als de bezoekers der Hollandsche afdeeling den ‘baksteenwand’ afkrabbelen en het gaas te voorschijn komt. En ook daar voelt men het beleedigende niet, dat het oude, hoogstaande Holland is wedervaren! Dat iets dergelijks in Amsterdam gebeurt, waar nu tien jaren geleden een onzer eerste bouwmeesters een eervolle Beursopdracht ten deel viel, - daad, die het toenmalig gemeentebestuur tot eere strekt -, toont, dat er een reactie in aantocht is, die niet scherp genoeg bestreden kan worden. Daarbij geen slapheid, geen ‘wat geeft het’, want door de aanhoudende bestrijding der Hollandsche ‘representatie’ op de wereldtentoonstellingen van Brussel en Gent is het succes gekomen, dat men voor San-Francisco een meer waardigen gevel voor het moderne Nederland zal bekomen. Dat is het, wat mij steeds in hooge mate verwondert: op onze middelbare en hoogescholen wordt de geest steeds meer in logische richting ontwikkeld en dank zij die hoogere ontwikkeling èn onze uitgebreide hulpmiddelen kunnen wij het artistiek verleden beter en dieper dan ooit te voren kennen. Wij zijn zelfs zóó ver gevorderd, dat we beter dan die oude bouwmeesters weten, wat hun stijl is. En de eenvoudige waarheid, dat iedere tijd in zijn eigen geest bouwde en sierde, iedere tijd een eigen vorm schiep en zelfs zonder bedenken doorvoerde, die simpele, nuchtere waarheid in heel de kunstgeschiedenis uitgesproken, ze wil er bij ons niet in! Men blijkt ze bij alle stijlkennis niet te kennen! Neem als zeer sterk voorbeeld het oude stadhuis in Gent, dat dezen zomer meer dan gewoonlijk door Hollanders gezien zal zijn! Het oude, sterk-Gothische stadhuis is indertijd te klein geworden en zonder bedenken bouwt men er een tweede stuk aan in Renaissancestijl. Na jaren herhaalt zich het geval en nu wordt er weer een heel ander stuk bijgeplakt. Ik wil dit voorbeeld niet verdedigen, alleen aanvoeren als | |
[pagina 157]
| |
bewijs, hoe de toenmalige architekten èn de bewindhebbers doordrongen waren van hun tijd, met gretigheid het nieuwe inhaalden, zelfs ten koste der schoonheid. Andere voorbeelden vindt men aan allerlei oude kerken, waar men verschillende stijlperiodes vertegenwoordigd vindt, o.a. ook de zeer wufte Rococo-motieven. Een dergelijke verschijning bij de Katholieke Kerk, die door alle eeuwen heen een toonbeeld van conservatisme is geweest, bewijst meer dan boekdeelen, hoe deze eenvoudige waarheid - voor ons ondoorgrondelijk - steeds begrepen is. Stadsbestuur en kerkbewind, ze beminden blijkbaar beiden in hun architektuur den nieuwen tijdgeest, die hun leven, hun tijd weerspiegelde. Bij het huis der gemeente komt dit het allermeest uit. Wel waren er reeds vroeger, die het zich gemakkelijk maakten, als zaak behandelden. Burgemeester en schepenen gingen op reis, bekeken de stadhuizen van andere plaatsen en droegen hun stadsbouwmeester eenvoudig op het een of ander voorbeeld na te bootsen. Doch men vergete hierbij niet, dat ze dezen namaak geenszins onder stoelen en banken staken! 't Staat met ronde woorden in de oude bescheiden vermeld, zonder poses van mooidoenerij en over zulke rondborstige zakenmanieren zal wel niemand zich ergeren. Daartegenover staan tal van stadhuizen in Nederland, die nu nog als monumenten van bouwkunst mogen gelden. Men zal zelden een oudere, Hollandsche stad bezoeken zonder van een mooi stadhuis te kunnen genieten. Er zijn er van alle tijden, zoover ze bewaard gebleven zijn, vanaf het elegante, Gothische stadhuis in Middelburg tot de meest smakelooze van onze dagen. Men vindt er, als te Leiden, gebouwen, waarvoor de toenmalige bewindhebbers schatten betaald hebben om den kostbaren zandsteen van verre te doen komen en te bewerken. Ook zijn er stadhuizen als te Amsterdam, die toen reeds, meer dan nu, een vreemde verschijning waren in de oude stad, door schilderachtige trapgeveltjes verlevendigd, een Amsterdamsche bestuursdaad, die in liberaliteit herinnert aan de latere met Berlage's Beurs. Hetzelfde verschijnsel ziet men in België, tenminste uit den tijd, toen de vrije burgerzin nog niet door vreemde overheerschers werd geknot. Het recht van bestaan, de | |
[pagina 158]
| |
beteekenis eener stad weerspiegelde zich in het stadhuis, dat dan ook de meest mogelijke zorg in artistieken zin genoot. Dat is de goed-Hollandsche traditie! Laat er veel in oud-Holland zijn, dat ons afschrikt door kleinzieligheid, door persoonlijke bevoordeeling, door pedant optreden van burgerpotentaatjes, door benepen koopmansgeest, hier vinden wij het niet! Tallooze monumenten getuigen van dien trots der gemeenten in hun raadhuis uitgesproken, een bezit, dat ons de vreemdeling benijdt! Het valt moeilijk na het voorafgaande een overzicht van den voorgenomen bouw van het Rotterdamsche stadhuis te geven. Want de Burgemeester van Rotterdam heeft het luid hoorbaar in de Raadszitting van den 5den Juni 1913 gezegd: ‘Men zal krijgen een debat, waaraan allerlei personen, wellicht ook teleurgestelden, rechtstreeks of middellijk zullen deelnemen. Allerlei architecten, die ik pleeg te noemen de pen-architecten, - ik bedoel de architecten, die kunst-rubrieken in bladen vullen en daarin brieven schrijven, - zullen zich doen hooren en na welke voorbereiding zullen zij zich doen hooren? Soms na de degelijke voorbereiding, die de Jury zich getroost heeft, die gedurende de twee maanden, die haar voor het opmaken van haar oordeel gelaten waren, zich voortdurend, dag in dag uit, begeven heeft naar het gebouw in de Dijkstraat, daar gansche dagen gezeten heeft, daar gecijferd en gerekend heeft, daar overlegd heeft, daar ook wel den eenen dag een ander denkbeeld over een ontwerp heeft gekregen dan eerst, omdat het beraad rijper was geworden? Neen, zóó zal het publiek zich niet uitspreken en zóó zullen de redacteuren van de bewuste rubrieken zich evenmin uitspreken. Die zullen het wellicht voldoende achten, wanneer zij eens één bezoek aan de Dijkstraat gebracht hebben en dan zal wellicht in aantrekkelijken en suggestieven vorm een stuk de wereld ingezonden worden en het is niet onmogelijk, dat dat ten slotte meer indruk maakt, dan het weloverwogen advies van de Jury’. Ik citeer het voorafgaande opzettelijk, omdat eenerzijds daarin terecht de lof over den arbeid der Jury wordt uitgesproken, omdat anderzijds de voorzitter dierzelfde Jury het intellectueele perswerk met zekeren hoon behandelt. Men | |
[pagina 159]
| |
kan het alleen verontschuldigen met de dappere energie, die deze eerste burger der Rotterdamsche koopstad steeds bij de verdediging der Rotterdamsche belangen getoond heeft. Toch zij het veroorloofd op te merken, dat hij op dit gebied niet thuis is! Wie in de groote bladen, in de erkende vaktijdschriften schrijft, wie dat geregeld gedaan heeft, weet uit ondervinding, hoe van de zijde zijner lezers een nooit rustende kritiek hem wacht, hoe soms de onmogelijkste verlangens gesteld worden, hoe lezers toegerust met een groote vakliteratuur, behagelijk achter het haardvuur zittend, controleeren wat zoo een schrijver in een uurtje op een tentoonstelling heeft geschreven. In een groot, Nederlandsch dagblad verschenen eens prachtig en vlot geschreven causeriën over allerlei dingen, ze zijn eenvoudig dood gemaakt door de nullige aanmerkingen van lezers, die het groote en schoone niet zagen, op kleinigheden vitten. Waarlijk, wie op dit gebied niet thuis is, kan er niet over oordeelen! Intusschen is het moeilijke en gewichtige werk der Jury geschied en gepubliceerd. Geheimen zijn er blijkbaar niet, wèl onverklaarbare dingen, die tot heden met een dichten sluier omgeven zijn. Daar is allereerst de uitsluiting van onzen Berlage! Toen in de gemeenteraadszitting van den 6den Juni 1912 het lid Spiekman zich daarover beklaagde, heeft de Burgemeester o.a. daarop geantwoord: ‘Het is evenmin voor betwisting vatbaar, dat aldus op onvoegzame wijze wordt ingegrepen in de alsnog niet op het terrein der openbaarheid liggende voorbereiding van de stichting van een gemeentegebouw. Die voorbereiding is door den Gemeenteraad opgedragen aan Burg. en Weth., gehoord Jury en Raadhuiscommissie. Is die voorbereiding afgeloopen, dan kan de Raad zijn oordeel en besluit vaststellen’. Nadat nu alles gepubliceerd is, kan men vertrouwen, dat het woord onvoegzaam, zijn beteekenis verloren heeft. Althans de heer Nolst Trenité heeft een jaar later het verweer van den heer Spiekman herhaald. ‘Nu meen ik, dat het mijn plicht is als mijn oordeel uit te spreken, dat er destijds onrecht is gedaan door den heer Berlage niet tot den prijskamp uit te noodigen. Ik bedoel niet onrecht aan den heer Berlage, doch onrecht tegenover | |
[pagina 160]
| |
de gemeente, misschien tegenover ons land; want men heeft, door hem niet uit te noodigen, belet, dat de Raad onder de aangeboden ontwerpen ook aantreft de vrucht van het genie van een der belangrijkste figuren onder onze Nederlandsche bouwmeesters. Ik zal nu niet uitvoerig over de beteekenis van den heer Berlage uitweiden, maar wijs alleen op een feuilleton, dat niet lang geleden in de Frankfurter Zeitung heeft gestaan, waarin door een deskundige over de Nederlandsche architecten wordt gesproken. Deze noemde en roemde daarin De Bazel, Kromhout en anderen, doch stelde den heer Berlage voor als “den grooten meester”. De Bazel en Kromhout hebben mogen meedingen, maar Berlage is niet uitgenoodigd’. Een wakker woord van verweer, dat in deze zitting van den 5den Juni 1913 gesproken is! Het zou te droef zijn, indien hier gezwegen ware! Want wel weet ik, dat de heer Berlage vele en groote feilen heeft. Waarom het te verzwijgen, dat hij rood is, dat hij soms geweigerd heeft bij officiëele gebeurtenissen in rok te verschijnen en meer dergelijke ernstige fouten. Maar dat neemt niet weg, dat hij als bouwmeester Berlage is en blijft! In de dagen na '90, toen te Turijn Hollandsche kunstenaars alle andere landen overtroefden, was hij onze aanvoerder! En als de Jury in een programma verlangt ‘een waardige monumentale uitbeelding van den Raadhuisbouw in zijn geheel en zijne representatieve ruimten’, dan zijn voor het oplossen dezer moeilijke opgave alle beschikbare krachten noodig. In een klein land als Nederland worden zelden grootere opdrachten van gebouwen gedaan, des te meer is het in het belang van den opdrachtgever, al wat beteekent op bouwkunstgebied tot medewerking uit te noodigen. Nu noodigt men te Rotterdam een zestal architekten uit en nu wil ik om gevoeligheid te sparen, niet beweren dat Berlage de eerste zou zijn, maar wel als zevende dat zestal zou moeten aanvullen. Nu dat niet geschied is, zou men haast gaan gelooven, dat Rotterdam niet meer in Nederland ligt, dat men ginds in de burgemeesterskamer niet weet, wie hij is. Want dat | |
[pagina 161]
| |
de vakkundige Jury-leden hem uitgesloten zouden kunnen hebben, is geheel niet aan te nemen. Uit hun rapport is duidelijk te lezen - wat later blijken zal -, dat zij wel degelijk oog voor het esthetische in de voorgelegde ontwerpen gehad hebben. Vandaar, dat ik mij veroorloof aan de woorden van den heer Nolst Trenité toe te voegen, dat ik uit mijn persoonlijke ondervinding weet, hoe de eerste Duitsche architekten als Prof. Peter Behrends en Geheimraad Hermann Muthesius dezen Amsterdamschen architekt als supérieur beschouwen, hoe zelfs wijlen Prof. Olbrich - in menig opzicht een tegenvoeter van onzen Amsterdammer - hem niettegenstaande dat ‘einen der wenigen Baumeister’ noemde. Laat ik er iets bijvoegen van ‘de kleinen der aarde’! Toen ik in 1906 - de laatste maal, dat ik Berlage sprak en zag - een studiereis met de oudere leerlingen onzer Elberfelder Kunstnijverheidsschool naar Holland maakte, stond natuurlijk een bezoek aan de Beurs op het programma. Berlage verklaarde zich uit eigen beweging bereid, ons te geleiden en toen ik dit aan onze leerlingen meedeelde, ging er een luid ‘Hoch!’ op en thuisgekomen wist de heele school het spoedig, dat Berlage, ‘der Meister’ ons persoonlijk had ontvangen. Dat was voor hen het glanspunt onzer reis! En wat nu leerlingen van een Pruisische Kunstnijverheidsschool weten en voelen, zou dat den Burgemeester der tweede koopstad onbekend zijn? Indien dat mogelijk ware, dan zou de uitsluiting van dezen architekt geen onvoegzame daad zijn geweest! Het later gevolgd protest is geenszins onvoegzaam, want door het uitnoodigen van niet-Rotterdamsche architekten is de Rotterdamsche prijsvraag een Nederlandsche geworden. Juist dit is - gelukkig voor den Hollandschen naam - een lichtpunt. Een groot aantal architekten heeft dit verweer geteekend. De concurrentiezucht, die ook wel eens onder hen voorkomt, verdween geheel en spontaan werd het protesteerend woord gehoord, al wist men, dat het.... doove ooren zou vinden. En nog mooier zou het geweest zijn, indien er onder de uitgenoodigde, uitverkoren architekten mannen waren geweest, die, eigen belang ter zijde stellend, als protest voor de uitnoodiging hadden bedankt. Op den trap - ik kan | |
[pagina 162]
| |
geen juister woord vinden - aan den Amsterdamschen kunstbroeder toegediend, had geen beter antwoord gepast. Men had tevens daarbij in het eigen belang gehandeld, veel arbeid, veel teleurstelling gespaard. Want zooals duidelijk uit het verloop der prijsvraag gebleken is, was er een drijvende kracht, die het moderne niet wilde, met kracht en energie weerde. Het is in de beslissende raadszitting helder aan den dag gekomen, dat de voorgenomen raadhuisbouw niet zakelijk, doch als een zaak behandeld is geworden. De pogingen om meerdere voorlichting te verkrijgen, o.a. door de H.H. Nolst Trenité, Hollander en Spiekman, kunnen in den Raad geen ondersteuning vinden en de scherpe bestrijding door den Voorzitter, handig en diplomatiek het Jury-verslag als wapen bezigend, is wel geschikt de geschokte rust onder de vroede vaderen te herstellen. Ik herhaal handig en diplomatiek. Eerst heeft de heer Verheul gezegd: ‘Wij hebben nu in de twee, door de Jury aanbevolen, ontwerpen, plannen, die binnen de lijn gebleven zijn, goed en beschaafd werk, dat zich door bijzondere kwaliliteiten onderscheidt, en nu zou het onwaardig en onbillijk zijn, om den raad der Jury in den wind te slaan door dit werk, dat de eischen, bij het programma gesteld, niet overschreed en voor uitvoering aanbevolen kan worden, te negeeren.’ Vergelijkt men daarbij het Jury-verslag zelf, dan staat er het bovenstaande niet in te lezen. Daarna houdt de Voorzitter zijn lange rede, steeds het Juryrapport als onfeilbaar voorhoudend en men gaat daarbij vergeten, dat deze Voorzitter óók de zittingen der Jury heeft gepresideerd. Het is niet goed aan te nemen in verband met het energiek karakter van dezen bewindhebber, dat hij, als is hij ook volslagen leek op artistiek en bouwkundig gebied, zich hier met een lijdelijke rol zou hebben vergenoegd. Het Jury-rapport is over het algemeen uitermate serieus opgesteld, maar men leest daarin een twijfel over de artistieke waarde der beide voorgestelde ontwerpen. Het verbaast den opmerkzamen lezer, als de conclusie der Jury plotseling leidt tot de keuze van dit tweetal, het heeft iets van een sprong in de lucht, die niet voldoende door de bespreking der ontwerpen | |
[pagina 163]
| |
gemotiveerd wordt, hetgeen zeer terecht in den Raad van verschillende zijden gezegd is. Inderdaad, er was reden tot onrust! In dat rapport staat letterlijk te lezen: ‘Overgaande tot een nadere beschouwing der ontwerpen, waarbij nevens het resultaat van het bovenstaande onderzoek, (n.l. dat slechts twee ontwerpen S.P.Q.R. en Groen en Wit bij de als maximum gestelde bouwsom gebleven waren) de kwaliteiten van het ontwerp, wat betreft plan-indeeling en architectuur werden getoetst aan de in art. 13 van het programma aangegeven algemeene eischen voor den bouw, kwam de Jury, bij alle waardeering, die zij koestert voor den arbeid aan de uitvoering besteed, tot haar groote teleurstelling tot de overtuiging, dat zij geen enkel der ingekomen ontwerpen, gelijk zij daar liggen, aan Uw College voor uitvoering kan aanbevelen.’ De door mij gecursiveerde zin is glashelder in zijn rondborstigheid èn rechtvaardigheid. Want in de bespreking der ontwerpen in de Bijlagen leest men van het plan S.P.Q.R.: ‘De architektonische opvatting werd over het algemeen aantrekkelijk en beschaafd, in hoofdvormen waardig en rustig geoordeeld. Opgemerkt werd, dat in de detailleering meer samenhang had kunnen worden bereikt, hetgeen den indruk grootscher zou hebben gemaakt. Het uiterlijk drukt op rationeele wijze de inwendige verdeeling uit. Het vertolkt het type “Raadhuis” mede, doordien het zich aansluit bij de daarvoor veelal toegepaste stijl-tradities. In afwijking van hetgeen in de Memorie van Toelichting wordt vooropgezet, wekt het ontwerp echter in eerste plaats veeleer Duitsche en Vlaamsche herinneringen, dan dat het een verwerking der lokale architektuur van de 17e en 18e eeuw zou zijn.’ Van de binnenarchitectuur en met name die van het hoofdtrappenhuis, de groote hal en de feestzaal, wordt gezegd, dat deze minder geslaagd zijn, ‘niet wijl de ontwerper in verband met de bouwsom naar loffelijke soberheid streefde, maar doordien zij grof van detail en - ondanks de feestzaal een samenvoeging van velerlei motieven vertoont - arm van vinding is.’ Van Groen en Wit heet het: ‘De architectuur sluit zich, gelijk in de Memorie van Toelichting werd betoogd, aan bij historische vormen, van Hollandsch karakter, maar deze zijn sterk | |
[pagina 164]
| |
van Engelsche en Fransche reminiscensen doordrongen. Zij is correct en smaakvol, maar mist waardigheid en is te speelsch, dan dat zij het juiste karakter zou vertoonen van het eerste bestuursgebouw eener arbeidsstad als Rotterdam. Daarentegen is hier de binnenarchitektuur weer beter geslaagd, zij, hoewel van ander karakter dan die der gevels, vertoont monumentale en juiste opvatting van beschaafden rijkdom en zonder overlading.’ Van het plan AquariusGa naar voetnoot1) wordt daarentegen gezegd: ‘Het ontwerp is aesthetisch een tot in onderdeelen doorgevoerd architectonisch geheel van persoonlijk cachet. Het drukt groote mate van ernst en kracht uit. Door het geringe silhouet (de koepel zal weinig de aandacht trekken) en den gesloten dakvorm (waarin de kleine voorspringende daken echter reden van bestaan missen) is de indruk zeer massief. Dit wordt - vooral het gebouw van ter zijde ziende - aanmerkelijk versterkt èn doordien de schuin vooropspringende vlakken in den voorgevel niet door vensters zijn doorbroken èn door den krachtigen voorsprong der pilasters (wier zwaarte niet in verhouding staat tot de belasting) waarachter de ramen verborgen zijn. In tegenstelling tot dit massale effekt staat de uiterst rijzige - maar niet gelede - toren, die door zijne ligging op het achtergebouw weliswaar den omvang van het bouwwerk markeert, maar omgekeerd voor den beschouwer steeds een voet schijnt te missen... De inwendige architectuur verraadt eenzelfde streven als de gevels naar eenheid en monumentaliteit in een oorspronkelijk karakter.’ Deze onderdeelen toonen wel, dat de architekten in deze Jury zetelend, een opmerkzaam oog voor het bouwkunstig karakter gehad hebben, ook al zijn er in de bespreking van het eerste ontwerp groote tegenstrijdigheden op te merken, die reeds wijzen op een verdeeldheid in de Jury zelve. Wat bouwkundige eischen betreft, voldoet het eerste ontwerp het beste, vooral wat inwendige inrichting aangaat; een resultaat zeer verklaarbaar, omdat deze hierbij betrokken architekt | |
[pagina 165]
| |
het voorbereidend werk voor deze prijsvraag heeft verricht en goed bekend met den Rotterdamschen stadhuisdienst was. In het Rapport heet het, na het op blz. 10 vermelde citaat verder: ‘Zij meent echter dat een drietal der ontwerpen en wel: S.P.Q.R., Groen en Wit en Aquarius zich door zeer bijzondere kwaliteiten onderscheiden. Daartegenover staan evenwel, gelijk uit de hierbij gevoerde gedetailleerde beschouwingen kan blijken, bezwaren van uiteenloopenden en deels ernstigen aard, in het bijzonder de aanmerkelijke overschrijding van de bouwsom met circa een millioen van het ontwerp Aquarius. De genoemde drie ontwerpen zijn echter door het samenstel hunner goede eigenschappen en den aard hunner tekortkomingen de relatief meest geslaagde der ingekomen inzendingen en naderen het kortst tot de in het programma neergelegde bedoelingen. Zij bieden ook de in architectonischen zin meest geslaagde oplossingen. Het spreekt vanzelf, dat voor de JuryGa naar voetnoot1) (ik spatieer) het plan Aquarius uit hoofde der overschrijding van de beschikbare bouwsom, niet in aanmerking kon komen. De Jury stelt, met het oog op bovenstaande overwegingen, Uw College voor om, òf tusschen de inzenders der ontwerpen S.P.Q.R. en Groen en Wit voor de definitieve opdracht de keuze te doen, òf hen in de gelegenheid te stellen tot het indienen van een tweede verbeterd schetsplan, waarbij met aanhouding, zooveel mogelijk van de groote trekken van hun ontwerp, rekening is gehouden met de te hunner kennis gebrachte opmerkingen.’ Dit is het fatale punt, het betreurenswaardig resultaat van dit overigens serieus Rapport! Eerst wordt duidelijk verklaard, dat geen der ontwerpen, ook deze drie niet, voor uitvoering kan worden aanbevolen. Daarmee is de prijsvraag beslist! Nu gaat men een uitweg zoeken, écarteert het plan Aquarius in het bijzonder wegens de overschrijding der bouwsom en komt, na een zeer weifelend overleg, tot de conclusie òf uit twee ontwerpen te kiezen, òf de ontwerpers er van in de gelegenheid te stellen een tweede verbeterd schetsplan in te dienen. Waarom is de ontwerper van het plan Aquarius niet bij dit laatste tweetal genomen? | |
[pagina 166]
| |
Zijn overschrijding der beschikbare middelen wordt als groote fout aangeduid, maar bij het plan S.P.Q.R. wordt uit eigen beweging door de Jury een verhooging van 100,000 gld. voorgesteld. Het eene plan is dus veel te hoog, het andere veel te weinig. Want of men met een ton voor het aangeduide doel zal kunnen klaarkomen, is een nog open vraag. In den later gevolgden en nog niet weersproken Open Brief van den heer De Bazel zegt deze uitdrukkelijk: ‘In ieder geval kan niet worden toegegeven, dat mijn ontwerp niet voor het gestelde bedrag zou zijn uit te voeren, o.a. ook in aanmerking nemende de in het plan geprojecteerde zeer ruime reserven en de in verhouding tot de andere plannen royale taxatie van het bedrag voor decoratieve werkzaamheden, dat vier maal het bedrag van dezen post bij S.P.Q.R. bedraagt.’ Er was dus in deze Raadszitting alleszins reden de openbaarheid te schuwen, nadat hier bij enkele leden het plan Aquarius, ook in verband met het Jury-rapport, blijkbaar bewondering gevonden had, nadat een onzer beste kunstkenners Dr. Jan Veth in een ingezonden stuk in de N. Rott. Ct. een lezenswaardig pleidooi had geleverd. Zijn slot luidde: ‘Wat is het eenige, waar het op den duur werkelijk op aankomt bij het treffen der voorbereidingen tot zulk een monument? Dat het gebouwd wordt door den waardigste! Dit stadhuis, dat aan de dringende behoefte van het tegenwoordige stadsbestuur zal hebben te voldoen, is tevens bestemd om langer te staan dan onze kinderen en kindskinderen zullen kunnen constateeren, - bestemd om langer en stelliger in stand te blijven dan misschien iets van wat wij denken of doen. Indien het aldus aan komende generaties wil blijven getuigen van het beste wat er leefde in ons, komt het er dan niet op aan met beslistheid den weg in te slaan, om ook waarlijk het beste van wat er aan vermogen tot architecturaal uitbeelden in ons is, hier vrijelijk het woord te laten? Welnu, het eenige der zeven ingekomen ontwerpen, waarvan een onpartijdige Jury ons met nadruk de schoonheidswaarde aanwijst, is het plan-Aquarius. Dient er dan niet met alle goede middelen naar gestreefd te worden, den maker juist daarvan voor den bouw van een nieuw stadhuis te winnen?’ | |
[pagina 167]
| |
Wat zou er in een volgende Raadszitting niet gebeurd zijn, indien na gevolgde publiciteit de later gekomen, vernietigende kritieken in de vakbladen, o.a. in het ‘Bouwkundig Weekblad,’ orgaan van de Maatschappij van Bouwkunst en in ‘Architectura,’ orgaan van het Genootschap ‘Architectura et Amicitia’ door de raadsleden gelezen waren? Wel zijn deze geschreven door pen-architekten, maar dat men in een officiëel vakblad niet de eerste de beste aan het woord laat, dat is zelfs in Rotterdam bekend. Waarlijk, er was reden de openbaarheid te schuwen en met een hooghartig gebaar de pers te hoonen. De doodsteek aan het plan Aquarius, door de Jury op zonderlinge wijze voorbereid, werd door den Burgemeester van Rotterdam definitief toegebracht met het volgend gedeelte uit zijn rede in de zitting van den 5en Juni 1913: ‘Er is in deze vergadering door sommige sprekers en in de pers door sommige schrijvers met veel geestdrift gesproken over het plan “Aquarius”, - door de sprekers in dezen Gemeenteraad met heel wat meer kennis dan door de schrijvers in de pers. Laatstgenoemden hebben hun geestdrift ontleend aan de eenige hun bekende zinsnede uit het rapport van de Jury, terwijl de sprekers uit den Gemeenteraad hun oordeel hebben kunnen vormen uit eigen bezichtiging en op grond van alle stukken van de Jury, die voor hen ter lezing hebben gelegenGa naar voetnoot1). Ik mag zonder geheimen te verklappen wel zeggen, dat men zich zou vergissen, ndien men meende, dat, wanneer het plan “Aquarius” ware gebleven binnen de in de voorwaarden gestelde limiet, dat plan de algemeene instemming van de Jury zou hebben gehad. De zinsnede in het Juryrapport, waarop men het oog heeft, heeft het karakter van te zijn een eeresaluut aan dien bouwmeester, maar allerminst de bedoeling om te verzwijgen de bezwaren, ook uit zuiver architectonisch oogpunt, die tegen dat plan kunnen worden te berde gebracht. Het overschrijden van de bouwsom is een element, dat naar mijn meening niet hoog genoeg kan worden aangeslagen en in het bijzonder niet bij een besloten prijsvraag. Bij een besloten prijsvraag noodigt men slechts hen uit, van wie | |
[pagina 168]
| |
men de redelijke verwachting heeft, dat zij ook in administratief en in comptabel opzicht in staat zullen zijn een goed Raadhuis voor een stad als deze te bouwen, en in het bijzonder is die overschrijding in dit geval niet over het hoofd te zien, omdat men hier had een zeer nauwkeurig bewerkt voorontwerp, waarop de uitgenoodigde architecten precies konden zien, wat verlangd werd. Men had alzoo een veel sterker leiddraad dan beschikbaar is in de meeste publieke prijsvragen. Het overschrijden van het beschikbaar gestelde bedrag is ook daarom een gewichtig element, omdat een prijsvraag als deze niet heeft een academisch doel. Wanneer onze Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen een van haar prijsvragen uitschrijft, dan is dat een prijsvraag niet met een practisch doel, maar slechts met een wetenschappelijk doel, met een vakdoel. Hier echter gold het niet een academische prijsvraag, maar een prijsvraag voor een gebouw, dat zal zijn een gebruiks-gebouw, een gebouw, dat niet alleen aan academische eischen moet beantwoorden, maar dat bovendien zóó geconstrueerd moet zijn, dat het voor dienstgebruik geschikt is en zóó berekend, dat het voor het opgegeven bedrag kan worden gemaakt. Wanneer men de plannen, die op aanmerkelijke wijze het daarvoor gestelde maximum van de bouwsom overschrijden, verder mede laat dingen, wanneer men daaraan verder kansen geeft om te trachten het plan te wijzigen, zoodat het alsnog voor de gestelde limiet kan worden gemaakt, dan begaat men bovendien een groote onrechtvaardigheid tegenover de andere inzenders. Hij, die de vrijheid neemt een heel wat duurder plan in te zenden, vestigt daardoor, zooals vanzelf spreekt, in een zeer sterke mate de aandacht op zijn plan, waartoe hij wellicht niet in staat zou zijn geweest, indien hij zich evenals de anderen nauwkeurig had gehouden aan het opgegeven bedrag. Men vergete niet, dat, toen hetzelfde is gebeurd bij het Vredespaleis, een proces daaruit is voortgekomen van die bouwmeesters, die zich in hooge mate verongelijkt achtten, dat notitie genomen was van plannen, die in aanmerkelijken zin de limiet der bouwsom overschreden. En wat ten slotte alles afdoet, Mijne Heeren, is, dat men, | |
[pagina 169]
| |
door een te duur plan ter zijde te stellen, volkomen in overeenstemming is met de vakmannen zelf, met name in overeenstemming is met de prijsvraagregelen, vastgesteld door niemand minder dan de Maatschappij van Bouwkunst, waarin in art. 12 te lezen staat: Indien in het programma een bouwsom wordt bepaald al of niet met aan te geven speling, zal daaraan een beslissende beteekenis worden gehecht’. Dit oordeel van den Burgemeester moge in de bedoelde Raadszitting zeer aannemelijk geklonken hebben, het kan nu anders opgevat worden. Nadat het resultaat der prijsvraag volgens het oordeel der Jury - zie den aangehaalden zin op blz. 10 - volkomen negatief was geweest, bestond er alleszins reden tegenover den ontwerper van het plan Aquarius een meer tegemoetkomende houding aan te nemen wegens de groote verdienste èn door de Jury èn door de later gevolgde openlijke beoorling erkend, van de bouwkunstige waarde van dit plan. De lof der Jury is meer dan een eeresaluut geweest en zoo dit niet het geval geweest ware, is het hoogst merkwaardig, dat het in dit zoo voorzichtig gestelde rapport voorkomt. Of zijn er stukken geweest, die, naar het gecursiveerde zinnetje te oordeelen, niet gepubliceerd zijn?.... In zijn rede toont de Burgemeester een zeer vijandige houding tegenover het plan-Aquarius. Laat het waar zijn, dat de overschijding der bouwsom een schromelijke fout is, dan mag daarbij niet vergeten worden, dat het ontwerpen van een dergelijk groot gebouw in Nederland tot de zelden voorkomende opdrachten behoort. Hij roemt bijv. ‘het zeer nauwkeurig bewerkt voorontwerp’, dat intusschen de technische verdienste van het plan S.P.Q.R. verklaart, en toch volgt uit den gang der zaken de beslissende vraag: Is het zelfs mogelijk voor de opgegeven som een Raadhuis te verkrijgen, dat behalve aan een waardige monumentale uitbeelding van een Raadhuisbouw in zijn geheel en zijne representatieve ruimten in het bijzonder aan alle eischen van den dienst en van het publiek beantwoordt? Er zijn reeds meer ontwerpen gemaakt, die bij uitvoering het geraamde bedrag met tonnen gouds overschrijden! | |
[pagina 170]
| |
Hetgeen hij ‘akademisch’ noemt, zal wel bouwkunstig moeten zijn en nu staat het toch vast, dat het wèl mogelijk is bij een plan van hooge bouwkunstige waarde, de ontbrekende, praktische eischen aan te vullen, maar dat het ganschelijk onmogelijk is een ontwerp, aan alle vakkundige vragen voldoende, de ontbrekende, geestelijke kwaliteiten te geven. Ontwerpen, die binnen de bepaalde bouwsom blijven en aan alle praktische eischen voldoen, zijn er reeds genoeg gemaakt; ontwerpen, die ‘aesthetisch een tot in onderdeelen doorgevoerd architectonisch geheel van persoonlijk cachet’ vormen, die een ‘groote mate van ernst en kracht’ uitdrukken, in het inwendige ‘een oorspronkelijk karakter’ vertoonen, waarlijk, van dit soort zijn er maar heel, heel weinig te vinden. Het zou van hooger ontwikkeling en van juist begrepen stadsbelang getuigd hebben, indien men deze zeldzame eigenschappen op juister waarde had geschat! Intusschen is deze Raadhuisbouw afgedaan, die volgens den Burgemeester is geweest ‘een vlotte, een aangename, een blijmoedige zaak, zooals ook een man blijmoedig en krachtig pleegt te zijn, die recht op zijn doel afgaat en die niet toelaat, dat men van elders stokken tusschen zijn beenen werpt’. Voor de architektenwereld een ernstige leer, dat bij volgende groote prijsvragen een dergelijke kracht- en geldverspilling zoo mogelijk moet worden voorkomen, door het meer praktisch inrichten van prijsvragen, voor ons allen, ook voor de bewindhebbers, een aansporing de lessen uit het historisch verleden beter en dieper te leeren kennen en te waardeeren, te zorgen, dat ook onze vooruitstrevende tijd in staat zal zijn het nageslacht monumenten te schenken, die van ons kunnen en werken getuigen! Een dergelijke daad van een stadsbestuur zou aangenamer, blijmoediger herinneringen kunnen nalaten!
Elberfeld. J.A. Loebèr Jr. |
|