De Gids. Jaargang 77
(1913)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 538]
| |
Marginalia.Ga naar voetnoot1)Over het algemeen geven alle ware gevoelens geluk, ware pijn zoogoed als ware vreugde. Er is wellicht voor den mensch geen ander ongeluk, dan onwaarachtig te zijn.
* * *
Vele menschen kunnen rustig door hunne aardsche liefden omhoogtreden tot God. Vele menschen kunnen God slechts zien, door zich te ontscheuren aan de zinnen en zich bloedend af te houwen van hun aardsche wortelen. Het voorbeeld dezer beide menschensoorten heeft de geschiedenis treffend gegeven in het vriendenpaar Alypius en den H. Augustinus.
* * *
Het Socialisme is onbewusterwijze bezig, het Christendom te verlossen van de verstarring van menschelijke concepties en bedenksels waarin men het gevangen heeft. Maar eenmaal zóóver, zal het Christendom het Socialisme denzelfden dienst weerom bewijzen moeten!
* * *
In de twintigste eeuw zal de menschheid wellicht een tijdlang uitrusten van de verscheurende donkere geesteswoelingen der 19de, Zij zal rusten in een stemming van zachte verheven en kinderlijke kalmte. Dit schijnt met zekerheid te voorzeggen. | |
[pagina 539]
| |
Te weten, dat het heilloos is, het leven tot in zijn geheimste tegenspraken door te denken en dit toch niet te kunnen laten, zal echter vooreerst nog wel de tragische tweespalt blijven van vele menschen van dezen tijd.Ga naar voetnoot1)
* * *
Men is zichzelf een sleutel tot de wereld. Slechts voor zoover men zichzelven begrijpt, kent men de wereld.
* * *
Gelijk in Sokrates' sterven Christus' kruisdood, zóó is in de Sokratische ironie Christus' glimlach, deze glimlach van hemelsche zorgeloosheid, reeds te voorvoelen.
* * *
In het Verleden is verreweg de grootste aandacht steeds gevallen op Christus' doodskreet aan het kruis. Thans wellicht zal het Christus' glimlach zijn, die het eerst en het zuiverst zal worden verstaan.
* * *
In jonger jaren wordt de schoonheid ons gegeven, in later jaren wil zij nog slechts veroverd zijn.
* * *
Even voordat zij tot woorden komt, leeft wijsheid in een menschenziel haar wonderbaarste leven.
* * *
Er zijn zoovele soorten Christenen als er menschensoorten zijn. Ieder dezer wijzen van Christendom heeft hare heiligen of martelaars gehad. Zoo heeft men, om enkele groote variaties | |
[pagina 540]
| |
te noemen: het razende Christendom (H. Augustinus), het elegische Christendom (H. Franciscus), het mathematische Christendom (Pascal) enz. | |
Man en vrouw.De man denkt over het leven; het leven denkt in de vrouw.
* * *
Geen vaste grondbeginselen en enkele onverstoorbare moreele zekerheden: zie hier het karakter der vrouw.
* * *
Bij den man juist omgekeerd: een gansche voorraad logisch vastgestelde grondbeginselen en een groote moreele onzekerheid tot resultaat.
* * *
De vrouw is voorzeker wreeder dan de man, maar slechts omdat zij op alle gebieden een dieper instinct medebrengt voor de geweldige noodwendigheid des levens.
* * *
Het huwelijk tusschen man en vrouw behoort in den diepsten zin een harmonie te zijn tusschen bewuste en onbewuste levenskrachten, of tusschen intellect en natuur.
* * *
Daar ieder element naar uitbreiding en overheersching streeft, zoo ook het manlijke en vrouwlijke, is de soms schriklijke, ingeboren vijandschap der geslachten een feit, dat men eenvoudig aan te nemen heeft. Slechts de liefde kan haar opheffen. Maar ook dan nog kan zonder heftige botsing en strijd geen duurzame harmonie ontstaan.
* * *
Wanneer men het karakter van een vrouw doordringt, | |
[pagina 541]
| |
leest men in het, overal elders ondoordringbare en sprakelooze, boek der natuur. Men leest er, onder meer, enkele verboden Gods aan de stervelingen.
* * *
Het kleed wekt de begeerte. Het schoonste kleed der vrouw is hare onbewustheid. Het wekt een oneindige zielsbegeerte.
* * *
De gedachten die een harmonische gezonde vrouw hardnekkig weigert te begrijpen, moet men wel aandachtig bezien. Men zal dan meestentijds ontwaren, dat deze gedachten een levensverstorende werking hebben. Het vrouwelijk doelbeoogings-instinct weigert zorgvuldig iedere aanraking, zelfs de lichte aanraking-van-begrip met zulke gedachten.
* * *
De vrouw is de natuurlijke hoedster der illusiën. Zelfs wanneer die kinderlijk zijn, en licht te verstoren, zal haar rede er niet spoedig tegen in opstand komen. Dit komt, omdat zij bij instinct voelt, dat de illusie leven geeft en dus ook leven behoudt.
* * *
De beste vrouwen zijn zeer weinig verstandig, maar zij zijn wijs. Er is geen verachting zou koud, als de verachting, die de eenvoudige vrouw koestert voor hare raisonneerende sexegenoote. Zij ziet in deze iets, iets als verraad uit eigen kamp!
* * *
De vrouw laat het meestal over aan den man, over haar wezen te spreken en haar karakter te definieeren. Betrekkelijk zelden hebben vrouwen een deugdelijk synthetisch woord over ‘de vrouw’ gezegd! En er zijn wijze vrouwen die toch, wanneer zij over hun eigen wezen moeten spreken, onmiddellijk hun toevlucht nemen tot de meest versleten, meest sentimen- | |
[pagina 542]
| |
teele mannelijke rhetoriek. Men kan dit terecht een geheimzinnig natuurverschijnsel heeten!
* * *
Het Katholicisme is het vrouwlijke, het Protestantisme is het manlijke element der religie. | |
Keerzijden.Het altruïsme van de jeugd is meer een drang, alles te ontvangen, dan wel om alles te geven.
* * *
De meeste menschen hebben medelijden met zichzelf en zijn naar anderer lijden slechts nieuwsgierig. Het ware beter voorwaar, om met anderer lijden mede te lijden en naar eigen lijden slechts nieuwsgierig te zijn.
* * *
Al te heftige teederheid voor de dieren is een vorm van menschenhaat.
* * *
Zelfs in den besten en wijsten mensch is nog wel een spoor te vinden van den naïeven levenswaan van dieren en planten: het middelpunt van het Heelal te zijn. Juist in zoover deze waan nog in hem aanwezig is, voor zoover is zijn karakter nog komisch gebleven.
* * *
De meeste menschen eischen van hun medemenschen slechts volstrekte bescheidenheid, om in het gevoel hunner meerdere voortreflijkheid niet verstoord te worden.
* * *
Welk een hyperbolische term toch, die van ‘vakmensch’! Want in de meeste gevallen verdwijnt de mensch in het vak.
* * * | |
[pagina 543]
| |
In den diepsten donkersten grond van hun zielen was, voor zijn ouders, broeders, zusters, Keizer Napoléon de... verloren-zoon der familie.
* * *
Het ware berouw roept dorstig de vergelding tot zich. Het valsche berouw is niets dan de vrees voor deze vergelding. En toch dragen beide verschijnselen denzelfden naam.
* * *
Er zijn menschen, die niet zondigen, omdat zij vreezen, er geen berouw over te kunnen hebben. Dit zijn de Christenen tegen wil en dank.
* * *
Er zijn menschen, die te midden van de genoegens der zonde, de verrukking van het berouw-hebben reeds vooruit zien. Dit zijn de sensueele Christenen! Terwille van de verzoening, zoeken zij als 't ware twist met hun God.
* * *
Er is geen schoone deugd, die niet op een of andere wijze op een of ander mensch of ding schadelijk of verwoestend werkt; er wordt geen schoone gedachte de wereld ingezonden, die niet vroeg of laat is voorbestemd, werktuig te worden tot alle kwaad: tot bedrog en ontveinzing jegens zichzelf of anderen. De wereld is een chaos, waar alle elementen voor de goede harmonie verward door elkander werken.
* * *
Hoevele deugden zijn onbewust gebleven ondeugden! | |
[pagina 544]
| |
Twee aanteekeningen.Ga naar voetnoot1)Over het beeldende schrijven.- Wat men het beeldende schrijven genoemd heeft, het uitvoerig beeldende schrijven dat door het Naturalisme, in haar aandacht voor ‘het milieu’, tot een hoogtepunt is opgevoerd, is een tijdelijke literaire aberratie geweest. Het berust ganschelijk op een misbegrip van een der eenvoudigste wetten van het woord. Want beschrijven beteekent, iets op te roepen. Het woord nu kan slechts het visioen oproepen. En dit visioen is een herinneringsvisioen. De lezer die de beschrijving van een boom, een huis, een landschap leest, ziet voor zijn geestesoog niets minder dan wat de schrijver hem wil laten zien. Getroffen echter door een suggestieven trek, herinnert hij zich een boom, een huis, een landschap, welke dezen trek met het beschrevene gemeen hadden, en het is deze herinnering, die hij als 't ware bliksemsnel toepast op de beschrijving die hij leest. Daar in den volwassen mensch het aantal herinneringsbeelden onmeetlijk groot is, kan dit proces geschieden, zonder dat schrijver of lezer zich van deze eigenaardige verwisseling ook maar even bewust worden. Dit eenvoudige en onloochenbare feit aangenomen, vervalt daarmede alle levensreden van den uitvoerig en wijdloopig beeldenden, detailleerenden en omschrijvenden stijl. Want uitvoerig beeldend of kort suggereerend: het visioen dat de lezer zich schept is toch immer iets anders dan het visioen dat den schrijver voor oogen stond! Wel echter heeft zulk een beeldende stijl de noodlottige eigenschap, het beeld dat zij met zooveel moeite ontwerpen wil, meer te verduisteren dan te belichten. Want door een veelte van aanduidingen wordt de kracht der algemeenste trekken, die het snelst en het scherpst de herinnering treffen, verzwakt en kunnen zij hun werk niet doen. En waar zulk een beschrijving desniettemin onmiddellijk een visioen geeft, zoo geschiedt dit slechts, omdat daar de lezer een deel van het werk des kunstenaars | |
[pagina 545]
| |
heeft overgenomen: uit deze veelte heeft hij het zijne verkozen en het overige uit zijn aandacht laten wegvallen. De beste voorbeelden van dezen uitvoerig beeldenden stijl hebben ons de gebroeders De Goncourt gegeven. En hoeveel is in hun werken thans alreeds, vergeleken bij een Flaubert en Stendhal, doodhout geworden! | |
Over het rhythme.- Er zijn in een stijl twee rhythmen. Er is het rhythme van de dingen, dat wij allen kunnen waarnemen: van het waterstroomen, van de ademhaling, van het boomenruischen, van den vleugelslag der vogelen, de oneindige verscheidenheid der stoffelijke beweging. Dit rhythme te vertolken, het woord te laten worden tot dit rhythme, is een der eerste doch ook een der laagste eischen van de litteraire kunst. Want deze aanvoeging aan de beweging der dingen kan geschieden, zonder dat zij zelfs tot ware schoonheid wordt, en ook waar deze schoonheid ontstaat, ontstaat zij juist dank zij iets anders dan dit rhythme. De kunst die voornamelijk van de beweging der dingen vervuld is, toont vroeg of laat een troostelooze eenvormigheid, een vlakheid van verschijning en een leegte van fond. Voor de groote volle schoonheid is dus nog een ander rhythme noodig. Een groote persoonlijkheid zegt een reeks woorden op zulk een wijze, dat zij onder duizend andere woorden te herkennen valt. Welke menschenstem een regel van Henriëtte Roland Holst ook uitspreekt, zacht of luide, helder of heesch, de volle sidderende metaaltoon daarvan dringt door alle stemmen henen en treft het hart als met een pijl. Is deze wijze dan ten slotte wel een bewegings-wijze? Zij kan niets anders zijn, want alle opeenvolging van gesproken woorden is een beweging. Hier gelijk meestal geschiedt, te blijven stilstaan bij de slotsom, dat de persoonlijkheid altijd alles anders maakt, is een verglijding van termen die het wezen van de zaak ontwijken. Doch bemerkenswaardig is, dat deze persoonlijkheid nimmer van begin af aan aanwezig is, en eerst veel later ontstaat dan de gevoeligheid voor de beweging der dingen. Zij moet dus berusten op een zich ontwikkelende, op een vrijere functie van het menschelijke wezen. En inderdaad: deze functie is de wil, want alle vrije reactie van den mensch | |
[pagina 546]
| |
op de dingen noemt men de wil of zijn willenden geest. De functie van deze wil in den mensch is het scheppen van de daad, maar iedere daad wordt slechts geschapen door het medium der gedachte henen. Wat men wil, moet men eerst denken! De daad der kunst is innerlijk, zij blijft gedachte. De wilsuiting van den kunstenaar, zijn vrije reactie op de dingen, is dus de gedachte. Maar deze wilsuiting is iets levends, in het leven zoo goed als in het kunstwerk. De gedachte die de daad voorafgaat, is reeds levend van hetzelfde leven, als waarmede de levende menschendaad aan het licht van den dag treedt. Welnu: de kunstenaar die zijne gedachten uitspreekt, spreekt ze uit met de beweging en bewogenheid van den wil die in hem werkt. Deze onnavolgbare beweging die zijn woordenreeks beweegt, is de beweging van zijn denken. Het duurzame rhythme van een stijl is de beweging van het denken aan en met de dingen. Hebben de bewegingen der dingen in een stijl immer een hoofdzakelijke overeenkomst, eerst met de beweging van het denken aan de dingen begint het afgrondige onderlinge onderscheid. Doch daar dit denken in den volkomen kunstenaar immer een denken aan en met de dingen is, een denken ontstaan uit de aanschouwing der wereld en daaraan verbonden, wordt in een schoonen stijl de beweging dier dingen er niet door verstikt. Wanneer Gezelle, of Boutens, of Henriëtte Roland Holst van het ruischen der boomen spreken, hebben zij, ondanks hunne absolute onvergelijkelijkheid, toch allen de gemeenzame klank en beweging van dit ruischen in hunne woorden mede. Alleen is dit rhythme in een grooter rhythme opgegaan, het rhythme van henzelven. Het heeft er zich ingevoegd, het heeft zijne eigen maten en wijzen behouden en deint desniettemin mede op de maten van hun ziel. Het is anders geworden, toch zichzelf gebleven. Het schoone ruischen van de boomen is hun door de ziel gegaan, herinnering en geest geworden, maar ruischt schooner nog en even zinnelijk gebleven in hunne woorden weerom. In en door den stroom van des kunstenaars rede, speelt en deint de stroom der wereld, onscheidbaar met dezen verbonden en toch onderscheidbaar! - Dit betreft het tweeeenige rhythme van den schoonen stijl. | |
[pagina 547]
| |
Litteratuur.Er bestaat geen aesthetische wetenschap in den engen zin des woords. Zelfs het stijlprobleem - zoo technisch schijnend - is in zijn geheel een moreel probleem.
* * *
Alle figuren in het werk van een romanschrijver zijn niets dan deze schrijver zelf, zoo niet reëel, dan... potentiëel.
* * *
De schrijver die een moord beschrijft, volgt daarmede een astrale werking van zijn moordenaarsinstinct, en de lezer die deze beschrijving leest, en die, zonder ooit zelfs een moord gezien te hebben, deze als waarachtig-beschreven aanvaardt en voelt, doet dit als 't ware vanuit een astrale medeplichtigheid. Wat men hier bij schrijver en lezer verbeelding heet, is een geheimvolle werking van hun eigen verwoestingsinstinct.
* * *
Op de erkenning daarvan berusten wellicht de Christelijke principen van de algemeene schuld der gansche menschheid. Deze erkenning ook van de Verbeelding als potentiëele eigenschap en als 't ware astrale ervaring, verklaart ook het bijna onbegrijpelijke verschijnsel, dat schrijvers, wier leven een eentonig snoer van kuische ingetogenheid geweest is, enkele heiligen en kerkvaders b.v., een bijna grenzelooze kennis en vertrouwdheid toonen met het Kwaad in zijn wezen en alle zijne werkingen.
* * *
Vele romans vormen te samen dikwerf slechts één roman. De ideëele, de volkomen roman is immer de roman eener idée die door het leven henen tot hare apotheose stijgt, en die een afgesloten levensperiode vertolkt van den mensch die hem schreef. Maar zoo beschouwd, vormen vele romans dan vaak te samen slechts één roman. Het is een schoone taak der | |
[pagina 548]
| |
critiek, in het soms uiterst uitgebreide levenswerk van sommige schrijvers, de vele romans terug te brengen tot slechts enkele volkomen verhalen. Zoo b.v. is ‘De Profundis’ van Oscar Wilde het laatste hoofdstuk van zijn ‘Picture of Dorian Gray’.
* * *
De geschiedenis eener kunstperiode: de geschiedenis eener kunstenaarsziel. De kunsthistoricus kan zijn werk slechts doen na een twee-eenige kennis: van de ontwikkelingsgeschiedenis van den tijd waarin de kunstperiode valt, en... van de ontwikkelingsgeschiedenis zijner eigen kunstenaarsziel. In zich zelf vindt hij de betrouwbaarste postulaten om zijn historische stof naar te verdeelen.
* * *
De erkenning van de veel-eenigheid der persoonlijkheid bepaalt ten scherpste en ten duidelijkste de taak der critiek. Wanneer de innerlijk-levende (dit ter onderscheiding der slechts getypeerde figuren) figuren in het werk eens schrijvers, de astraal ontbloeide kiemen van diens eigenschappen of levensmogelijkheden zijn, zoo wordt het de taak der critiek, deze figuren te herleiden tot een centrale figuur en diens moreele krachten, en hun lotsgeval tot het spel en den strijd dier krachten. Deze centrale figuur, de figuur des schrijvers, is werkelijk, en omdat zij werkelijk is, wordt zij historisch en een typus van den tijd. Het doel van den criticus is dus, de zielsgeschiedenis van zijn tijd te schrijven. In dien zin is de criticus vooral ook psycholoog. Doch zijne psychologie is er eene van louter synthesen.
* * *
Wat een schrijver niet zegt, is voor den criticus dikwerf nog belangrijker dan wat hij uitspreekt.
* * *
Ook voor den grooten schrijver is het woord nog dikwerf middel tot zelfbedrog. De hartstochtelijke zekerheid van | |
[pagina 549]
| |
Pascals Christendom bij voorbeeld, heeft het accent van.. den hartstochtelijken twijfel.
* * *
De valsche individualist snijdt zich af van de wereld, en verteert zijn Ik in hartstocht en zelfzucht. De waarachtige individualist treedt uit zich zelven en de wereld binnen, maar treedt haar binnen als in zijn wijder Zelf.
* * * | |
Bernard Shaw.- Shaw is een der laatste geesten die de negentiende eeuw vertegenwoordigen, en tevens alreeds een figuur van den overgang. In hem heeft zich het wanhopige levensprobleem van deze eeuw tot in zijn ijzigste spitsen toegespitst, en dit toch kan hem niet beletten, met de scherpste helderheid de toekomst te doorzien. Doch hij ziet haar - vreemde tegenstelling! - niet met zijn ziel; zijn ziel is elders nog, achtergebleven als 't ware in de eeuw waarin zij werd geboren, en met haar diepste wortelen daarin verweven. Slechts hare bitterheid kan zij zoet vinden, haar wanhoop is haar eigenlijkste voedsel en slechts aan hare vruchtelooze droomen kan zij zich waarlijk bedwelmen. Want terwijl zijn ziel, met een hartstocht die tot alles doorwoelend vernuft is geworden, de vrouw en het leven (wat voor Shaw slechts één begrip is) ontkent, erkent en verheft zijn verstand ze, en heft een hellen en valschen jubel aan over hun komenden triomf. Deze tweespalt, die een innerlijke onwaarheid is, doet een eigenaardige breuk ontstaan in al zijne verwonderlijke spelen. Zóó in ‘Man and Superman’, zijn meest persoonlijke en belangrijkste werk. Daar wordt alles wat de menschheid aan zachte droomen, liefde en illusien heeft, lachend teruggebracht tot de wreedste, de koudste en blindste méchaniek der geslachtelijke doelbeooging. Zijn Fransche voorgangers, Laforgue, Baudelaire, Leconte de Lisle, De Vigny, al degenen die de koude natuur die zij schuilen vonden onder de liefdesillusie, onthulden en vervloekten, zijn bij dezen verschrikkelijken Engelschman nog slechts droomende kinderen! Want zij bleven in deze | |
[pagina 550]
| |
vervloeking zichzelf, en dachten met hunnen twijfel in den dienst der menschheid te staan! Deze 20ste eeuwer echter gelooft niet meer aan zijn eigen twijfel, niet meer aan diens nut en adel, niet meer aan diens ‘heilige noodwendigheid’. Hij staat reeds vijftig jaren dichter bij de toekomst, zijn intellect voelt reeds hare richting en haar drang, en om zich in deze richting in te voegen, om niet door deze toekomst overrompeld te worden, doet hij zich een bijna sinister geweld. Zoo dus, terwijl hij, in Tanner, de hoofdfiguur van ‘Man and Superman’ die tevens zijn dubbelganger is, deze liefdesméchaniek tot in haar kleinste radertjes ziet werken en met kouden hoon haar voortgang registreert, wil hij zich terzelfdertijd overtuigen, dat hij de betoovering ervan ondergaat en beleeft. Dit nu is niet mogelijk! Zoover kan de analyse niet gaan, zonder het leven tot in den grond te verstoren! Er is geen liefde mogelijk zonder geloof! Er moet aan één der zijden onwaarheid zijn, en de tandenknarsende hartstocht, waarmeê dit vernuftspel wordt gespeeld, laat geen twijfel over: deze onwaarheid is aan de zijde van den jubileerenden toekomstmensch! Zoo dus wordt Tanners plotselinge omslag van waarnemend toeschouwer tot betooverden minnaar aan het eind van dit stuk ternauwernood meer dan een onbeholpen kunstgreep. Zulk een onbeholpenheid mag men bij den tooneelschrijver Shaw niet onderstellen, en dat deze een dieper levensreden heeft, wordt reeds bewezen door het feit, dat in al zijne stukken dezelfde breuk zich geregeld herhaalt. Shaw: de man die innerlijk drama's beleeft en uit égards voor de toekomst zich tot blijspelen dwingt. En dank zij zijne nationaliteit, verschijnt ons het 19de eeuwsche levensprobleem voor een der laatste malen in een allereigenaardigsten vorm: in den vorm van den subliemen, den tragischen Engelschen clown. Dit beroemde type van zijn land heeft Shaw verheven en volmaakt tot intellectueel symbool. Het aangezicht van deze kunst is een oneindig beweeglijk doodenmasker, en de lach die uit dit masker slaat, is zoo brandend-koud!
* * * | |
Stendhal.- Het Keizerrijk in Frankrijk heeft zijn grooten | |
[pagina 551]
| |
dichter niet gehad, zoo luidt de gewone uitspraak. Het is evenwel niet mogelijk en ondenkbaar, dat een der grootste oogenblikken van de menschelijke wereldziel hare uiting niet zou gevonden hebben in het woord. En het is ook niet zoo! In Stendhal heeft de ziel van dit Keizerrijk hare eeuwige uitdrukking gevonden, hij die de legers van den Held gevolgd heeft op hun groote tochten, is de dichter geworden van de kracht, die deze legers over den aardbol dreef. De geschiedenis geeft de gebeurtenissen van dit Keizerrijk, de economische wetenschap verklaart deze gebeurtenissen stoffelijkerwijze, maar de kostbaarste sleutel tot deze enkel uiterlijke teekenen ligt wellicht in de werken van Stendhal. Bij hem leeft men in het binnenste leven en werken dezer ziel zelve, en ziet men de wonderbaarlijke, en daarom kortstondige verhouding van moreele krachten die de wonderen baarden van dit Keizerrijk. Men ziet er het duizelingwekkend evenwicht tusschen dood en leven, tusschen uiterste berekening en uitersten hartstocht, tusschen de heerlijkste levensverrukking en den ijzigsten twijfel, en wat daardoor zijne figuren zoo vreemd maakt in de litteratuur, maakt in den diepsten aard deze gansche periode onvergelijkelijk in de historie. Hunne bijna Helleensche dronkenschap, dronkenschap van leven, liefde, strijd en lijden, waarbij de dood een onverschillig, onvermijdelijk accident wordt, was voor een oogenblik de dronkenschap van heel de wereld. Een menschenziel in haar middelste midden getroffen, tot haar zuiverste essentie teruggebracht, verklaart meer van een tijd en geeft een zuiverder historisch beeld, dan boekdeelen geschiedenis en plankenvol economische verslagen. Men zou zelfs verder kunnen gaan en onderstellen, dat de centrale figuur van Stendhals werken, Julien Sorel in ‘le Rouge et le Noir’, onder zijn scheppende handen onwillekeurig en onbewusterwijze, tot een herleving is geworden van de centrale figuur van dit Keizerrijk: den mensch Napoleon. De levenslange fascinatie, die Stendhal, met duizenden en honderdduizenden, van deze Verschijning onderging, is op deze wijze wellicht teruggestraald tot in het hart zijner werken. Een microkosmisch verkleinde, een in de opworsteling doodelijk getroffen, en geluidloos naar de onderwateren des levens teruggezonken Napoleon. Merkwaardig ook voorzeker, | |
[pagina 552]
| |
dat de beroemde strophen van Lord Byron aan Napoleon, trek voor trek ook het wezen en het lotsgeval van Julien Sorel vertolken: Sager than in thy fortunes; for in them
Ambition steeled thee on too far to show
That just habitual scorn, which could contemn
Men and their thoughts; 't was wise to feel, not so
To wear it ever on thy lip and brow.
And spurn the instruments thou wert to use
Till they were turned unto thine overthrow;
't Is but a worthless world to win or lose;
So hath it proved to thee, and all such lot who choose.
Dirk Coster. |
|