De Gids. Jaargang 77
(1913)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 508]
| |
Een mijlpaal in het feminisme.Het jaar 1913 zal voor de vrouwenbeweging een gedenkwaardig en vermoedelijk een beslissend jaar zijn. Het zal waarschijnlijk in die beweging vooral worden herdacht als het jaar waarin de Amsterdamsche eeuwtentoonstelling werd gehouden en waarin de Internationale Vrouwenraad ons land tot vergaderplaats koos. Toch zijn het niet deze twee uiterlijke feiten die 1913 tot een jaar van groote beteekenis voor het feminisme maken. Veel meer doet dat de uitslag der Kamerverkiezingen. Ware het Ministerie-Heemskerk aan het bewind gebleven dan zou, volgens het kiesrechtvoorstel van dat Kabinet, de grondwettelijke grendel op de deur naar het vrouwenkiesrecht dichtgeschoven zijn gebleven en het zou, gezien de groote spatie die tusschen twee grondwetsherzieningen bij ons pleegt te steken, ettelijke tientallen van jaren hebben geduurd, vóór de mogelijkheid van eenig vrouwenkiesrecht in ons land zou zijn geopend. Welk een onrecht zou dat hebben bestendigd! Van hoeveel achterlijkheid in 't beoordeelen van de groote stroomingen des tijds zou dat hebben getuigd. En tot hoeveel gisting, ontevredenheid en uitingen van verzet zou dat hebben geprikkeld. Thans is het uitzicht gansch anders geworden. Na de uitspraak van de stembus zal geen regeering meer aan Art. 80 van de Grondwet kunnen raken zonder althans den antifeministischen grendel daaruit weg te schuiven. Ten minste wanneer de vrouwen van Nederland waakzaam blijven en scherp toezien dat niet, om het algemeen mannenkiesrecht, het vrouwenkiesrecht verwaarloosd wordt. Dit laatste is, | |
[pagina 509]
| |
wanneer men zich wat rustig indenkt in den politieken handel die over art. 80 en art. 192 tusschen rechter- en linkerzijde wellicht zal worden gedreven, een volstrekt niet denkbeeldig gevaar. Wij mogen echter zeker wel vertrouwen op de voortdurende waakzaamheid van de leidsters der Nederlandsche vrouwenbeweging tot voorkoming van zulk een calamiteit. En dan kan gezegd worden, dat wij thans, in 1913, ten gevolge van den uitslag der Kamerverkiezingen, aan den vooravond staan van vrouwenkiesrecht. Althans aan het openen der mogelijkheid daartoe. En als eene beweging gelijk de feministische, die het Recht èn den krachtigen wil naar recht aan haar zijde heeft, de eerste bres heeft gebroken in het onrecht en het machtsmisbruik, dan volgt de rest vanzelf.
Juist omdat het vrouwenkiesrecht nadert, is het zaak om zich van de beteekenis en den tegenwoordigen stand der vrouwenbeweging weer even te vergewissen. Immers, het geldt het opnemen van een gansch nieuw cultuurelement in ons staatsorganisme, van een gansch nieuwen invloed op onze wetgeving. De toekenning van vrouwenkiesrecht zal, in haar einddoel, leiden tot minstens een verdubbeling van het kiezerscorps. Alleen reeds quantitatief is deze uitbreiding van het kiezerscorps ontzaglijk grooter dan die, welke staat te wachten bij invoering van algemeen mannenkiesrecht. Dit laatste zal, bij het uitgebreide kiezerscorps dat ons tegenwoordige, zeer elastische kiesrecht reeds ter stembus toelaat, niet veel meer dan een vijfde voegen. Doch vooral qualitatief zal de verandering groot zijn. Men stelt het wel eens anders voor. Men doet het wel eens voorkomen alsof van de invoering van vrouwenkiesrecht nooit meer dan inderdaad een verdubbeling van de mannelijke stem te wachten is, niet meer dus dan een bloot quantitatieve toevoeging. Wie zoo denkt - en men hoort dit vaak beweren juist door anti-feministen - miskent, naar ouderwetschfeministischen trant, het verschil in psyché tusschen man en vrouw. Aanvankelijk, zeker, zullen een groot aantal vrouwen maar zoowat stemmen zooals de man of de vader stemt, maar dat zal heel kort duren. Het stembiljet zal een machtig | |
[pagina 510]
| |
middel blijken tot verdere psychische emancipatie van de vrouw, tot ontwikkeling van haar zelfstandigheid en eigenheid. En dan zal men weldra merken dat men niet maar een rekensommetje heeft toegepast, niet eene eenheid met 2 heeft vermenigvuldigd, maar dat eene eenheid is vervangen door eene tweeheid. Onze wetgeving en heel ons staatsorganisme zal, volstrekt niet alleen in zaken die bijzonderlijk vrouwenbelangen raken maar in alle uitingen, den invloed ondervinden van de vrouwelijke psyché. Tot nu toe kwam slechts de eene helft van het menschelijke wezen in onze wetgeving tot uiting; na het invoeren van vrouwenkiesrecht zal eindelijk ook de andere helft - en men zal merken dat het inderdaad eene andere is - tot haar recht komen. De groote eenzijdigheid van onze wetgeving zal dan verdwijnen en de Staat zal dan eindelijk in zijn uitingen het volle beeld kunnen geven van de maatschappij waarvan hij het besturende orgaan is. Daarom is het streven naar vrouwenkiesrecht, als uiting van de vrouwenbeweging op politiek gebied, van zoo bijzonder groote beteekenis. Want terwijl de vrouwenbeweging als cultuurverschijnsel minstens even belangrijk is als de arbeidersbeweging, is het streven naar vrouwenkiesrecht het zeker nog meer dan dat naar algemeen mannenkiesrecht. Het eene kan slechts voltooien wat reeds bestaat; het andere brengt iets geheel nieuws, verrijkt ons staatsleven met een gansch nieuw psychisch element.
* * *
Nu komen wij terug tot de twee uiterlijke feiten in de Nederlandsche vrouwenbeweging van dit jaar, omdat die de toetssteenen kunnen leveren voor een vluchtig onderzoek naar den stand en de richting der vrouwenbeweging. Die ons dus kunnen helpen aan een antwoord op de vraag: Hoe staat het met de ontwikkeling van die nieuwe, andere kiezers die wij eerlang zullen krijgen? En dan acht ik, in dit opzicht, de bijeenkomst van den Internationalen Vrouwenraad belangrijker dan de Amsterdamsche tentoonstelling. Van de tentoonstelling ‘De Vrouw 1813-1913’ wil ik geen kwaad spreken al is bij mij, na de bezichtiging, de | |
[pagina 511]
| |
vraag gerezen, of ze niet wat te vroeg is gehouden na die van 1898. Er is echter veel belangwekkends te zien en ik heb van mijn bezoek geen berouw, ook al is deze tentoonstelling wat straf, wat erg streng gehouden, wat veel in den trant van een principe en action zoo, dat men den indruk krijgt dat men het luchtig-onderhoudende zooveel mogelijk heeft vermeden. Maar dat deze tentoonstelling, hoe aardig het gronddenkbeeld van haar opzet ook was - een beeld te geven van de ontwikkeling der Nederlandsche vrouw in een eeuw tijds - en met hoeveel zorg dat denkbeeld ook is uitgewerkt, als moment in den stand der vrouwenbeweging in mijn schatting toch achterstaat bij de bijeenkomst van den Internationalen Vrouwenraad, dat ligt niet aan de organisatie. Het ligt aan het wezen der vrouwenbeweging zelve die immers voornamelijk een psychische is. Hoe kan men, anders dan zeer gebrekkig, in zwak sprekende arbeidsresultaten, in concreto uitdrukking geven aan iets zoo abstracts als een psychische evolutie?Ga naar voetnoot1) De tentoonstelling van 1898 deed het, dunkt mij, meer dan die van 1913, doch alleen doordien zij profiteerde van twee bijkomstigheden: het feit van het nieuwtje en de verschijning van Hilda van Suylenburg die aan de opening dicht was voorafgegaan. Het boek had als 't ware geroepen: Er is een nieuwe vrouw! En toen kwam de tentoonstelling toonen, wel niet hoe die nieuwe vrouw was, maar wat haar streven was en haar arbeid. Het feit van de tentoonstelling zelve, als iets geheel nieuws, werkte als een openbaring. Thans is er geen Hilda van Suylenburg verschenen als heraut van de nieuwe vrouw. Men weet trouwens nu al zeer wel dat zij er is. En men kent ook al te veel van haar arbeid om door een tentoonstelling daarvan zeer verrast te worden. Meer dan de arbeid van de moderne vrouw is thans de vraag naar haar streven, naar haar innerlijke gesteldheid van | |
[pagina 512]
| |
belang. Die kan een tentoonstelling ons niet doen zien. Maar daarop heeft de Internationale Vrouwenraad ons weer eens een kijkje gegeven.
* * *
Wat is de Internationale Vrouwenraad? Ten antwoord moge een passus dienen uit een inleidend woord van mrs. Ogilvie Gordon voor de agenda van de bijeenkomst in Toronto (1909): ‘De Internationale Vrouwenraad is een verbond van Nationale Vrouwenraden die in verscheidene landen zijn gevormd ter bevordering van de eenheid en de onderlinge verstandhouding tusschen alle vrouwenvereenigingen die arbeiden voor het algemeen welzijn der gemeenschap. Het ontstaan van den Raad is te danken geweest aan eenige ernstige vrouwen in Amerika die, na raadpleging van vrienden in Engeland en Frankrijk, besloten tot het bijeenroepen van een vergadering van afgevaardigden uit zooveel landen als mogelijk zou wezen, teneinde de mogelijkheid te overwegen der oprichting van een Internationalen Vrouwenraad en van Nationale Vrouwenraden in de vertegenwoordigde landen.’ Dit geschiedde te Washington in 1888. De destijds gestichtte Raad koos Mrs. Fawcett tot zijn eerste presidente, Miss Clara Barton tot vice-presidente en Mrs. Foster Avery tot eerste secretarisse. Degene die den grooten stoot tot de oprichting van den Raad heeft gegeven, is wijlen Susan B. Anthony. Presidenten waren achtereenvolgens Mrs. Fawcett, de Countess of Aberdeen, Mrs. Wright Sewall en daarna weder de Countess of Aberdeen. De statuten van den Internationalen Raad beginnen met de volgende ‘Preamble’: ‘Wij, vrouwen uit alle landen, in de vaste overtuiging dat het welzijn der menschheid zal worden bevorderd door meerdere eenheid van denken, gevoelen en bedoelen en dat een georganiseerde vrouwenbeweging het beste middel is om het kostelijkst goed van gezin en staat te bewaren, vereenigen ons tot een verbond van werksters tot bevordering der toepassing van den Gulden Regel op maatschappij, zeden en wetgeving. | |
[pagina 513]
| |
Welke Gulden Regel is: ‘Handel jegens anderen zooals gij zoudt wenschen behandeld te worden door hen’. En in Art. 1 leest men als doel van den Raad: ‘1e het scheppen van een gemeenschapsmiddel tusschen de vrouwenorganisaties in alle landen; 2e gelegenheid te bieden aan vrouwen uit alle deelen van de wereld om elkander te ontmoeten ten einde te beraadslagen over vraagstukken betreffende het welzijn van de gemeenschap, het gezin en het individu’. Wat iedereen moet treffen, zoowel in de doelomschrijving als in de Preamble met haar Kantiaanschen ‘Gulden Regel’, is het absoluut niet egoïstisch-feministische van het standpunt waarop de Internationale Vrouwenraad zich plaatst. Dat standpunt is integendeel veel hooger en doet zich voor als een algemeen-maatschappelijk. Nu spreekt het wel vanzelf dat aan feministische belangen door den Raad bijzondere aandacht wordt geschonken, maar dat toch ook in de praktijk een algemeen-maatschappelijk standpunt wordt ingenomen, blijkt o.a. hieruit dat er onder de vaste Commissies, die zich bezighouden met het verzamelen van internationale gegevens over bepaalde onderwerpen en het voorbereiden van besprekingen daarover, eene is voor Volksgezondheid, eene andere voor Opvoeding, eene andere voor Emigratie en Immigratie en weer eene andere voor Vrede en Arbitrage. Daarnaast staan, als Commissies welke haar aandacht aan meer specifiek feministische belangen wijden, die voor de Wetgeving betreffende de rechtspositie der vrouw, die voor het Kiesrecht en de burgerschapsrechten, en die betreffende den handel in blanke slavinnen en ter bevordering van gelijke sexueele moraal voor man en vrouw. Op het meer algemeene van het standpunt waarop de Internationale Vrouwenraad zich plaatst, dient wel te worden gelet, want het vormt een van de wezenlijke tegenstellingen tusschen de internationale vrouwenbeweging en de internationale arbeidersbeweging welke laatste zich op exclusief arbeidersstandpunt plaatst. Er zijn, zooals wij aanstonds zullen zien, nog andere tegenstellingen tusschen de beide bewegingen. Deze breede basis vindt men, zij 't misschien niet zóó duidelijk, bij voorbeeld ook in den Nationalen Vrouwenraad van Nederland terug, welke Raad (in 1899 als No. 7 aange- | |
[pagina 514]
| |
sloten bij den Internationalen Raad die thans 20 aansluitingen telt), wel als doel van zijn streven in art. 1 zijner Statuten aangeeft: ‘de vrouwen van Nederland te organiseeren en het werk van allen te vereenigen, ten einde aller streven met bewustzijn te richten op de vorming der vrouw tot de volledige samenwerking van man en vrouw’, maar tevens in art. 3 de aansluiting openstelt van alle ‘vereenigingen, bonden, genootschappen en vennootschappen, in wier bestuur steeds één of meer vrouwen zitting hebben’. Dientengevolge vindt men, onder de 35 aangesloten vereenigingen, naast strikt feministische als de Vereeniging en de Ned. Bond voor Vrouwenkiesrecht, de Vereeniging voor Fabrieksarbeidsters, de Alg. Ned. Vrouwenvereenigingen Tesselschade en Arbeid Adelt, de vereeniging Onderlinge Vrouwenbescherming enz., ook volstrekt niet specifiek feministische als Nosokomos, Vrede door Recht, Rein Leven, de Ned. Vegetariërsbond enz. Dit veralgemeenen van den grondslag brengt een onmiskenbaar gevaar mede. Namelijk het verzwakken en vertroebelen van de feministische propaganda die van elke vrouwenorganisatie toch minstens de kern moet wezen. De niet strikt feministische indringers zullen natuurlijk trachten, de vrouwenbeweging te drijven op hun eigen paadjes, haar te spannen voor hun eigen karretjes. Een geforceerde identificatie van de vrouwenbeweging met die andere bewegingen moet van deze vermenging min of meer het gevolg zijn - en is dat dan ook wel reeds eenigermate. Feitelijk hebben de Vredesbeweging en het Vegetarisme natuurlijk niets met de vrouwenbeweging te maken; men kan zeer wel feminist èn anti-pacifist of anti-vegetariër zijn. Maar anderzijds biedt zulk een ruime opvatting van den grondslag wel eenigen waarborg tegen eenzijdigheid. De vrouwen zullen zich, gelijk zij nu georganiseerd zijn, zeker niet zoo licht blind gaan staren op de uitsluitende bevordering van haar eigen belangen als de arbeiders het zich op de hunne zijn gaan doen.
* * *
Het is vooral deze ruime blik over de maatschappij die ons in het wezen van den Internationalen Vrouwenraad treft. En daar deze Raad, gelijk wij zagen, de internationale | |
[pagina 515]
| |
synthese vormt van het wezen der moderne vrouw, zijn zijne uitingen zoo belangrijk ter beoordeeling van den tegenwoordigen geest der vrouwenbeweging, van de psyche der moderne vrouw die straks, naar wij hopen in Nederland weldra, de nieuwe kiezer zal zijn. De jongste van die uitingen, de bijeenkomst die van 20 tot 27 Mei van dit jaar in Den Haag is gehouden, moet, dunkt mij, ieder onbevooroordeelde die de beraadslagingen heeft gevolgd voor zooveel ze publiek waren, zeer veel vertrouwen hebben geschonken in het wezen van den ‘nieuwen kiezer’.... die een kiezeres zal zijn. Niet in de eerste plaats omdat de meeste spreeksters (ook aan het afscheidsmaal in Hotel Witte Brug) zoo goed spraken. Zelfs niet om de bezadigdheid en den ernst van haar spreken, hoewel ik, wat mijn persoonlijk gevoelen belangt, wel wil getuigen dat het mij niet heugt, van een der tallooze vergaderingen die ik weleer krachtens mijn beroep heb moeten bijwonen, zulk een mooien indruk te hebben meegenomen als van de bijeenkomst van 23 Mei in de kerk der Doopsgezinde gemeente waar gesproken werd over ‘Vraagstukken uit de Vrouwenbeweging’. Maar vooral om den geest waarvan deze bijeenkomsten getuigden. Dat was in de eerste plaats een geest van vrouwelijkheid. De tijd dat het streven der vrouw gericht was op een gelijkstelling met den man die uitgaat van een vermeende innerlijke gelijkheid van wezen en zich uit in naäperij van den man, is voorbij. Hier en daar moge zulk een opvatting nog gevonden worden, in 't algemeen is de vrouw daar overheen. Misschien was het een onvermijdelijke phase in de vrouwenbeweging, een phase die trouwens goeddeels óók is bepaald door degenen die destijds buiten en tegenover het feminisme stonden. Actie wekt reactie en zij die indertijd zooveel aanstoot namen aan het onvrouwelijke in de uitingen en gedragingen van vele ‘vrije vrouwen’, hebben daarbij niet bedacht, hoeveel zijzelven, door hun vijandigheid en spot, door hun miskenning van de kern van Recht die toch ook toen reeds in het feminisme school, tot die onvrouwelijkheid hebben bijgedragen. Figuren als Gertrud Bäumer in het buitenland en Mevrouw Wynaendts Francken | |
[pagina 516]
| |
in ons eigen land winnen thans, door de vrouwelijkheid van haar feminisme, de sympathie van duizenden die zeggen: Als de vrouwen hun strijd altijd zóó hadden gestreden, waren wij al lang aan haar zijde geweest. Maar zij die zoo redeneeren, vergeten dat de vrouwen die de spits hebben afgebeten - Mina Kruseman, Betsy Perk, Mevrouw Storm van der Chijs, Aletta Jacobs, Mevrouw Haver en Mevrouw Drucker om maar eenigen van de meest bekenden uit ons eigen land te noemen - gestaan hebben voor heel wat heetere vuren van anti-feminisme dan er thans nog branden. En dat de smaad en hoon waarmede deze vrouwen werden overladen die het eerst voor het Recht der vrouw opkwamen, nu juist niet de beste middelen waren om haar zachtzinnig te maken. Wanneer men de tegenwoordige phase der vrouwenbeweging sympathiek gezind is - de crimineele Don-Quichotterieën der Engelsche desperado's staan op zichzelven al zijn de anti-feministen ook dááraan medeschuldig - dan mag men niet vergeten dat, zonder de zooeven genoemde vrouwen, het feminisme althans in Nederland zeker nog lang niet zoo ver zou wezen. Dit neemt niet weg dat het verblijdend is om waar te nemen dat het feminisme zoowel in den Internationalen Raad als in ons eigen land het standpunt van gelijke rechten wegens gelijkheid van wezen bij man en vrouw heeft verlaten voor dat van gelijke rechten bij ongelijkheid van wezen. Eene ongelijkheid echter die er niet eene van subordinatie doch van coördinatie zijn moet. Zeer sterk kwam deze opvatting uit in de korte rede welke door Dr. Gertrud Bäumer, eene van de meest beteekenende en meest sympathieke figuren uit de moderne Duitsche vrouwen-beweging, op 23 Mei werd gehouden. Zij betoogde dat nu reeds de vrouwen moeten gaan onderzoeken, welke de specifiek vrouwelijke ontwikkelingslijn is en hoe de vrouw de bevoegdheden die ze thans al heeft en die welke ze nog moet verkrijgen, op haar eigen wijze, zonder nabootsing van den man, zal kunnen aanwenden tot volle ontwikkeling van het wezen der vrouw in haar belang en in dat van de maatschappij. Naast dit zeer belangwekkende moment in het moderne feminisme zijn er nog enkele andere aan te wijzen. | |
[pagina 517]
| |
Ik merkte reeds op dat het internationale feminisme, in tegenstelling tot de internationale arbeidersbeweging, zich stelt op algemeen-maatschappelijk standpunt. Op nog twee punten steekt zij gunstig af bij de arbeidersbeweging. Zij eischt niet alleen nieuwe rechten, maar zoekt nu reeds naar een correlaat van nieuwe plichten. En zij vraagt geen bescherming voor de vrouw doch alleen volle vrijheid van ontwikkeling. Het eerste is vooral uitgekomen in de afzonderlijke bespreking die gewijd is aan ‘Gemeenschapsplichten der vrouw’, een thema dat in ons land door Mevrouw Wijnaendts Francken is ingezet. En het tweede kwam op treffende wijze tot uiting in de korte toespraak over vrouwenkiesrecht welke Rev. Anna Shaw op 23 Mei hield. ‘We don't want to be protected’ - zoo kreeg men toen te hooren. Geef ons maar gelijke rechten als de man heeft en dan zullen wij ons zelven wel beschermen. La donna fara da sè - de vrouw zal zichzelve wel helpen, zou men, met een kleine wijziging van een bekende uitspraak van Cavour, kuunen zeggen. Komt het wellicht doordien de vrouwen, anders dan de arbeiders, steeds zichzelven hebben geleid, de behartiging van haar belangen steeds aan mede-belanghebbenden hebben opgedragen, dat zij nu ook van den Staat geen bescherming, maar louter vrijheid vragen? In de vrouwenbeweging hebben niet-belanghebbenden als John Stuart Mill en, in ons land, Mr. S. van Houten, de beweging krachtig kunnen steunen. Maar geleid is de vrouwenbeweging, hier zoowel als in 't buitenland, slechts door vrouwen. Terwijl daarentegen de voornaamste leiders der arbeidersbeweging niet-arbeiders waren, en ook nog wel zijn.
***
Zoo hebben zich, als kenmerkende eigenschappen der moderne vrouwenbeweging, mede in de uitingen van den Internatienalen Vrouwenraad, aan ons voorgedaan: vrouwelijkheid, zin voor het algemeen-maatschappelijke, maatschappelijk plichtsbesef, en zelfstandigheid. | |
[pagina 518]
| |
Mij dunkt dat het geen kwade kiezers kunnen wezen die met deze eigenschappen ter stembus willen komen. In de voorrede van het Handbuch der Frauenbewegung, uitgegeven door Helene Lange en Gertrud Bäumer, schreef eerstgenoemde o.a. het volgende: ‘Voor de tegenstanders der vrouwenbeweging, die nog meenen te kunnen betwijfelen of er wel een vrouwenbeweging behoorde te wezen, zal het feit, dat ze in alle beschaafde landen min of meer spontaan groeit en zich ontwikkelt, een overtuigend, onwederlegbaar bewijs van haar cultuurnoodzakelijkheid zijn. En even algemeen vertoonen zich eenige ontwikkelingsmomenten, die het karakter der beweging bepalen. Overal blijkt uit haar geschiedenis dat de oorsprong der beweging eene zuiver geestelijke is, een gevolg van moderne geestesevolutie, en dat de economische verhoudingen die sommigen gaarne als de eigenlijke oorzaak voorstellen, hier slechts in zooverre een rol speelden, als zij aan de beweging practische beteekenis gaven, druk uitoefenen op de massa die de vrouwenbeweging ten slotte maakte tot een niet meer te verwaarloozen factor’. Het is deze zuiver psychische oorsprong van de vrouwenbeweging die het zoo noodig maakt dat men, veel meer nog dan op den socialen arbeid van de moderne vrouw, voortdurend blijft letten op haar psyche. Daartoe heeft vooral de bijeenkomst van den Internationalen Vrouwenraad weer eens aanleiding kunnen geven. En het verheugt mij dat, in dit jaar dat voor het Nederlandsche feminisme van zoo beslissende beteekenis kan zijn, het beeld van de psyche der moderne vrouw die recht komt vragen en niets meer, zoo sympatiek is. En zoo vertrouwenwekkend.
C.K. Elout. |
|