de hoeveelste herdruk is het, o goden: wie onzer zag ooit zich zoo schielijk herdrukt! - dat adres dan leert aan velen iets anders. 't Heeft de Kollewijn-mannen bitter ontstemd. Het is ook wel zeer hooghartig gesteld... Waarom ik het dan toch heb geteekend? Eénig verzet leek (lijkt nog) me nuttig, en dan rekwestreert men méé, al acht men den vorm van protest niet gelukkig.
De Kritiek stelt me nu aan de kaak. Ook dit gebeurt daar niet voor het eerst. Het geeft altijd een gevoel van voldoening, wanneer men bemerkt, te worden gelezen! Doch mijn zeer geachte confrère in de vertelkunst Valkhoff verhaalt er zonderlinge dingen. Hij heeft het over Coenen en mij, over Zondagsrust en Geertje. ‘Was - schrijft hij - mij de schoone taak opgelegd beide boeken te “vereenvoudigen” volgens de beginselen van onze Vereniging, dan had ik alleen maar hier en daar 't staartje van mensch weg te schrappen’ en nog zoo eenige kleinigheden te doen. Alsof de gedachtetaal van Geertje in gewoon Nederlandsch kon geschreven! Gesteld, dat de Vereenvoudigde de aanvaarde spelling geweest was in de jaren, dat Geertje is geschreven; dan had ik een ander uitdrukkingsmiddel moeten vinden om verschil te maken tusschen de gewone taal en de taal die in en om het meisje Geertje was. Men heeft mij indertijd verwijten over die taal gemaakt. De vraag, of het literair-goed is geweest, in dezen roman naar stemming te streven, door hem bijna (niet geheel!) te schrijven in vormen van naïeveteit, blijft hier uiteraard onbehandeld. Nu moet ik enkel de reden aanwijzen van het schijnbaar ‘vereenvoudigde’ in een spelling, die veeleer òneenvoudig, immers gemaakt is om een effect van eenvoud te weeg te brengen. Juist zoo heb ik in den verleden jaar hier verschenen roman De Zonde naar een tegenovergesteld effect gestreefd, overal waar ik van den dominee vertelde, en mitsdien in die passages een andere taal geschreven dan elders: niet een andere spelling, een andere taal.
Bij den ijver der Kollewijnianen om wel te doen beseffen, dat taal en spelling twee zijn, leek het bovenstaande mij toe, nog iets meer te wezen dan een verklaring betreffende een roman van één mensch.
Overigens heeft de heer Valkhoff volkomen gelijk: al onze boeken-schrijvers doen ‘slordig’; ze kijken tè zelden