| |
| |
| |
De laatste hypothese over het wezen van het komische.
Het is aan ieder bekend, dat de gewaarwording van het komische in ons kan worden tot stand gebracht door zeer verschillende oorzaken. Wanneer b.v. mijn vriend, die gewoon was een hoogen hoed te dragen, deze deftige hoofdbedekking verwisselt met b.v. een pet, zooals de boeren dien dragen, dan zal ik, als ik hem daarmee ontmoet, even lachen; dan zal ik even een komische gewaarwording krijgen. Wanneer ik ergens in een kerk ben en de predikant roept zeer ernstige gedachten in zijne hoorders op en er verschijnt dan plotseling een hond onder den kansel, die verwilderd rondkijkt, zoekende naar zijn meester, dan heb ik even een, zij het ook, zeer pijnlijken lach; dan heb ik dus even een komische gewaarwording. Wanneer een persoon van een ander ras dan het caucasische, b.v. een Mongool, met mij door het dorp wandelt en wij passeeren de school, die juist uit gaat, dan ben ik zeker, dat de schooljeugd glimlacht om die vreemde verschijning, dat dus de schooljeugd een komische gewaarwording krijgt... Ieder is in staat om een groot aantal van gevallen te noemen, waarin de komische gewaarwording optreedt.
Wanneer men nu deze en nog andere gevallen een weinig meer dan oppervlakkig beschouwt, dan rijst van zelf de vraag, hoe het toch mogelijk is, dat al die verschillende oorzaken eenzelfde gewaarwording doen ontstaan, m.a.w. dan rijst vanzelf de vraag naar het wezen der komische gewaarwording. Het gaat met den nadenkenden geest in zulke gevallen op dezelfde manier, waarop het met hem gaat, als hij b.v. ge- | |
| |
troffen wordt door de verscheidenheid van de oorzaken van warmte en hij zich daardoor geprikkeld voelt om te onderzoeken, waarin het wezen der warmte bestaat. En zooals het den natuurkundigen eerst na veel arbeid is gelukt om het wezen der warmte te ontdekken, zoo is het ook den psychologen eerst na veel arbeid gelukt om het wezen van het komische te ontdekken. Eerst eenige weinige jaren geleden werd daarover een hypothese opgesteld, die aan alle kanten door de ervaring wordt bevestigd en die dus als de definitieve oplossing van het probleem verdient te worden beschouwd. Die hypothese is van den Duitscher Lipps en komt hierop neer: Wanneer aan iets, dat onbeduidend is en onbekwaam om psychische energie tot zich te trekken, een relatief groote hoeveelheid psychische energie ten deel valt, ontstaat de gewaarwording van het komische.
Hoewel nu Lipps er in is geslaagd om het wezen van het komische te ontdekken en men redelijkerwijs zou verwachten, dat hij er nu ook in geslaagd zou zijn om alle komische gewaarwordingen uit die hypothese te verklaren, is dat toch niet het geval. Wanneer het er op aankomt om de concrete feiten te verklaren, begaat Lipps fouten, die men niet zou verwachten en die in ons de neiging kunnen doen ontstaan om de hypothese te wantrouwen. Maar dat wantrouwen heeft geen recht van bestaan. En de man, die dat zeer duidelijk heeft ingezien en wien het bovendien wèl is gelukt om de komische verschijnselen ongedwongen en onberispelijk uit Lipps' hypothese te verklaren, is onze landgenoot G. Heymans. In een opstel ‘Aesthetische Untersuchungen in Anschluss an die Lipps'sche Theorie des Komischen’ in het ‘Zeitschrift für Psychologie und Physiologie der Sinnesorgane’ Band XI, vindt de lezer Heymans' argumentatie. Laat mij trachten den inhoud van dat opstel weer te geven met hier en daar een wijziging, weglating en en toevoeging; waarmee ik niet bedoel de argumentatie van Heymans te verbeteren, maar haar voor ieder begrijpelijk te maken. Nu is het er hier verder, natuurlijk, niet zoo zeer om te doen om de fouten van Lipps aan te toonen, als wel de juistheid van zijn hypothese. Daarom geef ik den inhoud van Heymans' opstel op zulk een manier weer, dat dit doel meer dan het polemische in het oog gehouden wordt. Laat
| |
| |
ons dus de verschillende soorten van komische verschijnselen opnoemen en nagaan, hoe ze uit Lipps' hypothese kunnen worden verklaard.
In de eerste plaats komen hier in aanmerking die gevallen van het komische, waarbij in plaats van het beduidende, dat wij verwachtten, iets onbeduidends optreedt.
Wanneer b.v. een clown zich aanstelt, alsof hij over een hoog koord zal springen en hij gaat dan, op het beslissend moment, onder het koord door, dan hebben wij een komische gewaarwording. - Zoo ook, wanneer wij in een bijeenkomst zijn en de spreker doet zeer gewichtig, en hij brengt ons in den waan, alsof er heel wat komen zal, en hij noemt dan, per slot van rekening, slechts eenige gemeenplaatsen. In zulk een geval zal ieder een komische gewaarwording krijgen - behalve de onnooz'len die niet kunnen inzien, dat het gesprokene gemeenplaats is. Ook zal, als de gelegenheid een plechtige is, b.v. een predikatie of een huwelijks-inzegening of iets van dien aard, de eenigszins ontwikkelde hoorder zich ergeren, als hij slechts gemeenplaatsen te hooren krijgt; maar, in andere gevallen, treedt de komische gewaarwording op. - Ook wanneer ons b.v. aangekondigd wordt dat eerstdaags de wereld zal vergaan en de als fataal aangekondigde dag gaat voorbij zooals elke andere dag. - Ook wanneer een plattelandsbewoner op reis gaat naar verre landen en zijn vrienden en huisgenooten verheugen zich al in het vooruitzicht van de groote verhalen, die hij zal doen, als hij terug is; en het blijkt dan, dat de man niet verder is gekomen dan b.v. Arnhem, omdat hij opzag tegen het lawaai in de groote steden en tegen het zitten in vreemde treinen, waarin de reizigers zoo geheel anders spreken dan hij het op zijn dorp gewoon is. - Ook wanneer men in New-York door een der door millionairs bewoonde avenues wandelde en men zou daar tusschen de paleizen een snoepwinkeltje aantreffen, zoude het effect komisch zijn. - Al deze gevallen vallen onder de hypothese van Lipps. Zij hebben allen dit gemeen, dat de gespannen opmerkzaamheid in eens een object krijgt, dat uit zich zelf niet in staat is om psychische energie in beslag te nemen.
| |
| |
In de tweede plaats komen in aanmerking die gevallen, waarin iets, dat beduidend schijnt te zijn, onbeduidend blijkt te zijn.
Iets van dien aard is het geval, wanneer b.v. in den schouwburg een omvallend scherm plotseling aan de illusie een einde maakt. Het heele publiek zou, bij zulk een gelegenheid, lachen. - Ook wanneer een als deftig heer gekleede persoon, die trotsch door het dorp stapt, niemand anders blijkt te zijn dan een dorpsdwaas, die zich heeft laten verleiden tot het aannemen van deze niet bij hem passende kleedij. - Ook wanneer een goochelaar zijn zoon schijnt te doorboren en het blijkt ons dan, dat zijn dolk zóó is ingericht, dat het lemmet, bij den minsten tegenstand, in het heft teruggedrongen wordt. In dit laatste geval zullen zeker aan de komische gewaarwording bepaalde gedachten en gevoelens zich associeeren, die in den menschelijken geest verbonden zijn aan zulke afgrijselijke dingen als de vermoording van een zoon door zijn vader, - maar, de komische gewaarwording is er in dit geval toch ook, zij het dan ook zwak, doordat veel psychische energie in beslag wordt genomen door de bedoelde gedachten en gevoelens.
Verder behooren tot deze groep een aantal geestigheden, die eerst een redelijken zin schijnen te bevatten, maar bij nauwkeurig toezien onzin blijken te zijn. Zoo is het geval b.v. met Lichtenberg's ‘mes zonder lemmet, waaraan het heft ontbreekt’ en met de meditatie: hoe gelukkig, dat ik geen zuurkool lust, want, als ik die lustte, dan zou ik er van eten; maar zij smaakt al te slecht.
Al deze gevallen zijn komisch en vallen onder de hypothese van Lipps. Zij allen hebben dit gemeen, dat de gespannen opmerkzaamheid een object krijgt, dat niet in staat is om psychische energie in beslag te nemen.
De verklaring van de twee voorafgaande groepen van gevallen uit de hypothese van Lipps biedt niet de minste moeilijkheid; maar anders wordt de zaak, wanneer b.v. het ongewone of het nieuwe oorzaak der komische gewaarwording is. Wij zullen nu die gevallen beschouwen.
Kinderen en onbeschaafden lachen om alles, dat nieuw is. De zwarte kleur van den neger, de vlecht van den Chinees,
| |
| |
de vreemde kleederdracht van den Marokkaan, buitengewone mismaaktheid, vreemde talen enz.; al die dingen wekken bij hen in meerdere of mindere mate lachlust. De verklaring daarvan is deze: Al het nieuwe en ongewone trekt overal de opmerkzaamheid. Een straat, door welke wij dagelijks wandelen en waaraan wij dus gewoon zijn, doet geen vragen bij ons opkomen. Maar nauwelijks is er aan een der huizen of boomen iets bijzonders, of wij merken het op en beginnen een beetje te overleggen en te vragen naar het waardoor, waartoe enz. Zoo gaat het bij ieder. Het nieuwe en ongewone trekt de opmerkzaamheid. Nu kan daarbij tweeërlei plaats grijpen. Het nieuwe of ongewone, dat onze opmerkzaamheid trekt, kan zóó zijn, dat onze opmerkzaamheid gedurende langen tijd daardoor in beslag wordt genomen. Dit gebeurt b.v., wanneer het nieuwe begeerten opwekt; wanneer b.v. in den banketbakkerswinkel, dien wij dagelijks passeeren, voor het eerst juist zulke taartjes voor de ramen liggen, als wij ons herinneren ergens anders eens met bijzonder veel genoegen te hebben gegeten. Hetzelfde geschiedt, wanneer het nieuwe de gevoelens eenigszins beduidend opwekt; wanneer ik b.v. op mijn dagelijksche wandeling voor den eersten keer een persoon ontmoet, die veel gelijkt op iemand, dien ik haat of liefheb. En hetzelfde is het geval, wanneer het nieuwe mijn intellectueele vermogens aan het werk zet. In al deze gevallen blijft de opmerkzaamheid gespannen en kan dus, volgens de hypothese van Lipps, de komische gewaarwording niet optreden en treedt zij in werkelijkheid ook niet op. - Maar er is ook nog een tweede mogelijk. Het nieuwe kan nm. zóó zijn, dat het niet in staat is om de opmerkzaamheid gespannen te houden. Dit gebeurt, wanneer het nieuwe geen begeerten en geen gevoelens opwekt en ook niet de intellectueele krachten aan het werk zet. Dit gebeurt b.v., wanneer mijn vriend den vorm van zijn knevel heeft veranderd en ik ontmoet hem; zulk een verandering
zou voor mij van geen belang zijn, tenzij mijn beroep dat van kapper was; en daarom zou de door het nieuwe gespannen geworden zijnde opmerkzaamheid zeer kort daarna weer ontspannen worden en dus de komische gewaarwording optreden. Iets van dien aard zou ook gebeuren, als mijn hond, die, tot nog toe, steeds, als hij een kat zag,
| |
| |
op het dier toesnelde en zich dan vermaakte in den schrik, dien hij aanjagen kon, plotseling kattenvrees begon te toonen, zonder dat ik eenig teeken van door katten eenigszins beduidend gekwetst te zijn geworden aan hem kon vinden. Ware dat wel het geval, vond ik wel eenig zulk teeken aan hem, dan zou ik wellicht medelijden krijgen, en zou de opmerkzaamheid gespannen blijven en dus de komische gewaarwording uitblijven; maar nu de omstandigheden mij geen andere verklaring aan de hand doen dan een onbeduidende schram of beet, is voor mij de zaak van geen belang en lach ik even, heb ik dus een komische gewaarwording. Nu is, in dit laatste geval, de komische gewaarwording misschien niet resultaat van de onbeduidende verandering alleen; misschien komt hier ook in het spel een verhooging van mijn zelfgevoel. Ik geloof n.m., dat er bij het waarnemen van de verandering in mijn hond een klein beetje plaats is voor zulk een overweging als deze, dat ik zelf niet door zulk een kleinigheid er toe gebracht zou kunnen worden om den moed te verliezen en vreesachtig te worden. M.a.w. mijn zelfgevoel stijgt iets door deze waarneming en wij weten, dat ook stijging van het zelfgevoel een komisch effect heeft. Maar deze bijzonderheid van de stijging van het zelfgevoel ter zijde latende, mogen wij zeggen, dat, wanneer het nieuwe de gevoelens en begeerten opwekt of de verstandelijke krachten in actie zet, dat dan de komische werking uitblijft, en, in het tegenovergestelde geval, niet. En daarom kunnen wij begrijpen, dat kinderen en onbeschaafden lachen om de zwarte kleur van den neger, om de vlecht van den Chinees, om buitengewone mismaaktheid enz., terwijl volwassenen en beschaafden om deze dingen niet lachen. Voor een volwassen en beschaafd man is een neger soms geen vreemde verschijning, en dan is er, natuurlijk, niet de minste reden om de verschijning komisch te vinden; soms is hij het wel, en dan zal de verschijning doen denken aan slavernij, Cham, Noach, Uncle Tom's
Cabin enz. en dan blijft de opmerkzaamheid gespannen en is er dus ook geen komisch effect. Bij kinderen en onbeschaafden, voor wie de verschijning van den neger iets ongewoons is, bestaan deze omstandigheden niet. De verschijning van den neger treft hen zeer, maar doet hen niets begeeren of verafschuwen - tenzij dan,
| |
| |
misschien, dezen of genen de schrik om het hart slaat, doordat hij meent, dat hij den duivel ziet en dan blijft het komisch effect, natuurlijk, uit - noch doet zij gevoelens ontstaan, noch zet zij de intellectueele krachten aan het werk; en dus werkt zij komisch, volgens de hypothese van Lipps en in werkelijkheid. En wat hier gezegd is van de verschijning van den neger, geldt evenzeer van de vlecht van den Chinees, de kleeding van den Marokkaan enz. - Wat bij deze verschijnselen zeer de aandacht trekt is dit, hoezeer de verstandelijke en zedelijke ontwikkeling een determineerende factor is met betrekking tot het komische. Welk een enorm verschil tusschen de dingen, die b.v. bij den zeer onontwikkelden boerenarbeider de komische gewaarwording doen ontstaan en de dingen, die dat deden bij b.v. een Kant! Voor den zeer ontwikkelden mensch, die over menschelijke en goddelijke zaken veel heeft nagedacht, wordt op den duur elk ding interessant, d.w.z. het wekt gedachten en gevoelens, die de opmerkzaamheid blijven spannen; en zulk een mensch beleeft dus de komische gewaarwording veel minder dikwijls dan de onontwikkelde.
Een vierde groep van gevallen, waarin de komische gewaarwording optreedt, is met de voorafgaande nauw verwant. Ik bedoel die gevallen, waarin niet zoo zeer het nieuwe en ongewone, als wel het raadselachtige en onbegrijpelijke de opmerkzaamheid spannen. Wanneer iets onbegrijpelijks of raadselachtigs onze opmerkzaamheid spant, kan het gebeuren, dat plotseling dat onbegrijpelijke of raadselachtige door ons begrepen wordt; de opmerkzaamheid wordt dan in eens min of meer ontspannen en de komische gewaarwording treedt op. Hierbij moet men, evenwel, in het oog houden, dat, wanneer wij het raadselachtige of onbegrijpelijke hebben begrepen, dit begrepene weer zóó kan zijn, dat het interessant is en de opmerkzaamheid dadelijk weer gaat spannen. In dat geval wordt de komische gewaarwording, natuurlijk, verzwakt en haar duur verkort.
Wanneer Talleyrand zegt, dat de taal er is om de gedachten te verbergen en wij hooren zulk een uitspraak voor den eersten keer, dan zijn wij een oogenblik verlegen en begrijpen niet recht en streven om te begrijpen, m.a.w. wordt de opmerkzaamheid gespannen. Maar plotseling gaat
| |
| |
ons een licht op en wordt aan de gespannen opmerkzaamheid haar object onttrokken en ontspant zij dus en treedt de komische gewaarwording op. Al naar nu verder de menschen zijn, zal die komische gewaarwording van korteren of langeren duur zijn en van meerdere of mindere kracht. Menschen, die het niet kunnen laten om overal de zaken vooral uit ethisch oogpunt te beoordeelen, zullen, zoodra hun het licht opgaat en zij Talleyrand's raadselachtige woorden begrijpen, wellicht zeer spoedig tot een meditatie over de verdorvenheid der diplomaten overgaan; bij hen zal dus de komische gewaarwording van korten duur en zwak zijn. Maar bij den mensch, die geleerd heeft om, wanneer de gelegenheid er naar is, van de ethische beoordeeling te abstraheeren, zal, wanneer hem het licht is opgegaan en hij Talleyrand's woorden begrijpt, de opmerkzaamheid iets langer ontspannen blijven en deze ontspanning geen beduidende belemmering ondervinden en dus het komisch effect iets grooter en van iets langeren duur zijn. - Wanneer iemand, die de oppervlakkigheid van de groote massa kent en haar vereering van holle phrasen, voor een volksverzameling een redevoering houdt en hem valt luid applaus ten deel, en hij vraagt dan aan zijn vrienden: wat voor banaliteiten heb ik gezegd? dan zullen die vrienden wellicht even verlegen zijn, niet wetende, wat hij bedoelt. Maar plotseling herinneren zij zich zijn verachting voor den grooten hoop en terstond gaat hun een licht op en wordt hun opmerkzaamheid ontspannen en treedt de komische gewaarwording op. - Wanneer Saphir bij een rijken schuldeischer een bezoek brengt en de schuldeischer zegt: ‘Sie kommen wohl um die 300 Gulden’, en Saphir antwoordt daarop: ‘nein, Sie kommen um die 300 Gulden’, is onze gewaarwording een komische. Want de uitdrukking: ‘Sie kommen um die 300 Gulden’ beteekent in den mond van den schuldeischer iets anders dan in dien van Saphir, en daardoor komt het, dat wij bij Saphirs
woorden even een beetje verlegen zijn, totdat wij spoedig plotseling den zin er van vatten, en er dus eene ontspanning van onze opmerkzaamheid optreedt en daarmee de komische gewaarwording. Maar bij den schuldeischer, bij wien de komische gewaarwording wellicht ook niet geheel afwezig is, wordt weer spoedig de opmerkzaamheid gespannen, omdat hij zich teleurgesteld
| |
| |
gevoelt en zich ergert aan de brutaliteit van zijn bezoeker bovendien; en dus kan bij hem de komische gewaarwording niet van een eenigszins beduidend langen duur zijn.
Tot deze zelfde groep van oorzaken der komische gewaarwording behooren ook raadsels en de kunsten der goochelaars. Wanneer ons, in scherts, gevraagd wordt, waarom gebochelde menschen gelukkige menschen zijn, dan bezinnen wij ons even, wordt dus even onze opmerkzaamheid gespannen, totdat wij ons onvermogen om het raadsel op te lossen belijden en men ons de oplossing mededeelt en zegt, dat gebochelde menschen het ergste achter den rug hebben; dan treedt ontspanning in, en wel een beduidend groote ontspanning, omdat de verklaring veel te onbeduidend is om de opmerkzaamheid weer te gaan spannen. Hierbij moet, evenwel, worden opgemerkt, dat bij lieden, bij wie het gevoel van medelijden sterk is en die dat gevoel niet kunnen scheiden van de gedachte aan gebochelden, die ontspanning aanzienlijk verzwakt wordt doordat het medelijden, dat er dadelijk al was, toen het raadsel opgegeven werd, ook na de oplossing blijft. - Wanneer een goochelaar ons een doos geeft met het verzoek om daarin een cent te doen, daarna de doos te sluiten en haar aan hem terug te geven, en hij opent daarna de doos, en het blijkt, dat de cent (of wat ander ding men er moge hebben in gedaan) niet meer aanwezig is, dan staan wij een oogenblik verbaasd; totdat de man ons met de constructie van de doos bekend maakt en de zaak verklaard wordt; dan treedt er ontspanning in en daarmee de komische gewaarwording. Zooals bekend is, amuseeren goochelaars, in den regel, de menschen op andere wijze. Zij vertoonen hun kunsten, de een na de ander, zonder eenige verklaring te geven. Daardoor houden zij de opmerkzaamheid voortdurend gespannen. Maar de stilzwijgende overtuiging der toeschouwers, dat toch al die kunsten eenvoudige gevolgen van eenvoudige handelingen zijn, werkt als een telkens terugkeerende ontspanning der opmerkzaamheid. Er is, in zulke gevallen, dus een voortdurend wisselen van een sterk gespannen opmerkzaamheid en een minder sterke ontspanning daarvan; waaruit het komisch effect verklaarbaar
is.
Ook behooren nog tot deze vierde groep van oorzaken der komische gewaarwording bepaalde verschijnselen uit
| |
| |
het gebied der wetenschap. Wanneer wij zoeken naar een verklaring van bepaalde verschijnselen en plotseling gaat ons een licht op en vinden wij de verklaring, en het blijkt, dat die verklaring zeer eenvoudig is, dan beleven wij een gewaarwording van dezelfde soort als wij hebben, wanneer wij een kunststuk van een goochelaar doorzien. Zulk een gewaarwording had, naar ik vermoed, Isaac Newton, toen hij de noodzakelijkheid bewees van het door Kepler ontdekte feit, dat de aarde (in haar beweging om de zon) in gelijke tijdsruimten sectoren van dezelfde oppervlakte beschrijft (bedoeld zijn hier, natuurlijk, de door den radius vector beschreven sectoren). Want dat bewijs werd door Newton geleverd met behulp van geen ander middel dan de stelling, dat de oppervlakte van een driehoek gelijk is aan het halve product van basis en hoogte, - een hulpmiddel, dat zeer nietig was in vergelijking met het verkregen resultaat, het inzicht in de noodzakelijkheid van Kepler's wet. - Dat bij geleerden, wanneer zij zulk een bewijs hebben geleverd, als dit van Newton er een was, de komische gewaarwording niet van langer duur is en niet van groote kracht, moet, natuurlijk, worden verklaard uit het feit, dat hun opmerkzaamheid, in den regel, daarna dadelijk weer gespannen wordt; dadelijk treden nm. bij hen belangrijke associaties op of ze zoeken naar een nog dieper liggende verklaring. En in dit verband moet ook worden herinnerd aan die geestigheden, die, wanneer men ze begrijpt, dadelijk weer de opmerkzaamheid spannen, doordat zij óf belangrijke gedachten oproepen óf belangrijke gevoelens of beide tegelijk. Zulk een geestigheid is Schleiermacher's karakteristiek van ijverzucht als ‘eine Leidenschaft, welche mit Eifer sucht, was Leiden schafft.’ De psycholoog zal, zoodra hij deze karakteristiek begrijpt, dadelijk denken aan bepaalde empirische regelmatigheden op het terrein der jaloerschheid, met name aan die regelmatigheden, die een beetje vallen
onder het ‘met ijver zoeken naar hetgeen lijden veroorzaakt’; en den mensch, die de zonde der jaloerschheid van nabij kent, zullen bepaalde voorvallen uit zijn leven voor den geest komen, waarbij met ijver gezocht is naar hetgeen lijden veroorzaakt; bij hen zal dus dadelijk de opmerkzaamheid weer gespannen en dus de komische gewaarwording zeer aanzienlijk verzwakt worden.
| |
| |
Het is moeilijk om in te zien, hoe al deze gevallen van komische gewaarwording van deze vierde groep anders kunnen worden verklaard dan volgens de hypothese van Lipps, en auders dan op de hier aangegeven manier.
Een vijfde groep van gevallen van komische gewaarwording wordt gevormd door de geestigheden van het toeval, n.m. drukfouten, en geestigheden, die ontstaan, wanneer men zich verspreekt.
Wanneer iemand een boek schrijft over de problemen der Psychologie, en hij noemt dat boek ‘zielkunde’, en in een aankondiging wordt dit boek door een fout van den drukker ‘zeilkunde’ genoemd, dan is er even een komische gewaarwording. De verklaring is deze: bij het lezen van de aankondiging trachten wij, natuurlijk, den volzin, waarin het woord ‘zeilkunde’ voorkomt, te verstaan; maar spoedig blijkt, dat die volzin geen redelijken zin bevat; wij zijn dan even verlegen en trachten het een en ander te verklaren; en spoedig bemerken wij de oorzaak onzer verlegenheid en de komische gewaarwording ontstaat, doordat er in eens een ontspanning der opmerkzaamheid intreedt. - En wanneer wij dan later de aangekondigde zielkunde lezen en het blijkt ons, dat de moeilijkheden der psychologische problemen juist zijn ontweken, dan denken we misschien nog even aan de drukfout in de aankondiging en lachen. De verklaring van dezen laatsten lach is, geloof ik, deze: Wij vinden, dat het predikaat zeilkunde juist toekomt aan deze zielkunde, die de moeilijkheden ontwijkt; wij vinden dan verder het oordeel, dat deze zielkunde zeilkunde is, een geestig en aesthetisch behagend oordeel; nu zijn wij verder gewend om de oorzaak van geestige en aesthetisch behagende oordeelen in een scherp verstand te stellen; en deze gewoonte komt even een beetje in onze gedachten op; maar deze gedachte wordt dadelijk gevolgd door de herinnering, dat het woord ‘zeilkunde’ hier door een misgreep van den drukker te staan kwam; m.a.w. in de plaats van het beduidende ding, dat wij even als oorzaak verwachtten, n.m. het scherpe verstand, komt de nietigheid, de drukkersmisgreep. - Deze laatste komische gewaarwording is dus een geval, dat behoort in de eerste groep van gevallen, waarbij in plaats van het beduidende, dat verwacht werd, iets onbeduidends optreedt.
| |
| |
In deze vijfde groep van komische gevallen behooren ook te worden opgenomen bepaalde verschijnselen, die zich soms in onze omgeving voordoen. Wanneer ik b.v. in een tuin wandel en ik laat mijn hand op een tuinbal rusten, en wel op dat deel daarvan, dat naar de zon is toegekeerd, en ik bemerk, dat dat deel kouder is dan het deel, dat van de zon is afgewend, dan ben ik even verbaasd; maar de gedachte, dat de tuinbal juist is gepoetst en dat hij, bij het plaats hebben van die verrichting, is gedraaid, levert mij in eens de verklaring, ontspant dus mijn opmerkzaamheid, en ik krijg een komische gewaarwording.
Zeer verschillend van al de genoemde gevallen zijn die, die samengevat kunnen worden in een zesde groep.
Het is bekend, dat melancholie, wantrouwen, groote onzekerheid over den afloop van belangrijke gebeurtenissen, honger, dorst, het gevoel van onbekwaam te zijn voor de vervulling van plichten, het gevoel van minderwaardigheid, dat optreden kan, als wij ons te midden van eminente lieden bevinden - het is bekend, dat al die gevoelens den geest kunnen drukken; zij belemmeren het werk der fantasie; zij verminderen de volharding, die wij anders gewoonlijk hadden, enz. Nu, wanneer nu zulk een toestand van gedruktheid opgeheven wordt, treedt er ook een komische gewaarwording op. Zoo lacht de melancholicus even, als men hem bewijst, dat het slechte ding, dat hij verwacht en waarover hij tobt, niet komen kan en dat juist het omgekeerde, dus iets dat gunstig voor hem is, komen moet. Zonder twijfel zal hij spoedig weer over andere zaken tobben; maar op het oogenblik, waarop hij het bewijs begrijpt, lacht hij. - Toen Ludwig Vives, na lang vasten, weer mocht eten, lachte hij, volgens Höffding (Psych., bladz. 68); en ieder weet, dat, als hij honger heeft en eindelijk aan tafel mag gaan, hij glimlachend naar de spijzen ziet. - Wanneer men gedrukt gaat onder het besef van minderwaardigheid en een menschenkenner beurt ons op, dan is er een komische gewaarwording. - Wanneer de last der zonden ons drukt en de godsdienst troost ons en verlevendigt onze sluimerende krachten, dan is er, naast andere dingen, ook iets van het komische in ons. - Zoo zijn de feiten; en ieder, die acht geeft op wat er omgaat in
| |
| |
menschenzielen, is in staat om lange reeksen van meer zulke feiten te vinden. - Hoe moeten ze worden verklaard? Op deze wijze: Melancholische menschen, hongerige menschen, zich minderwaardig gevoelende menschen, onder schuldbesef gebukt gaande menschen, hebben hun ziel in een toestand van gebondenheid of gedruktheid. Zulk een ziel kan zich niet vrij bewegen, is in een onnatuurlijken staat en voelt het als een ontketening of wegneming van druk, als aan dezen staat een eind gemaakt wordt; m.a.w. er grijpt dan een beduidende ontspanning plaats en daardoor wordt het voorstellingsverloop vrijer en die ontspanning en dat vrijer worden van het voorstellingsverloop ervaren wij als komisch.
Onder de gevallen, die in deze groep zijn samengevat, nemen die, welke een vermindering van het minderwaardigheidsbesef of, m.a.w. een verhooging van het zelfgevoel betreffen, een voorname plaats in. Want in de eerste plaats is het optreden der komische gewaarwording in dit geval zeer duidelijk. Het valt dadelijk in het oog, dat idioten lachen, wanneer men hen vleit; dat kinderen gieren van genot, als men, met hen stoeiende, zich door hen laat overwinnen; ieder weet uit de boeken over wilden, die hij in zijn jeugd las, dat de wilde, die zijn vijand eindelijk gevangen heeft, lacht; en gedurig beleven wij het, dat een persoon, die voor den gek wordt gehouden, zich groot tracht te houden door een min of meer gedwongen lach. En in de tweede plaats zijn de andere gevallen, in deze zesde groep genoemd, niet zeer verschillend van dit geval der vermindering van het minderwaardigheidsgevoel, zoodat zij met een beetje handigheid zonder veel moeite kunnen worden voorgesteld als speciale gevallen van het geval der vermindering van het minderwaardigheidsgevoel. En wanneer men dan verder nog eenige bijzonderheden in aanmerking neemt, die hier niet in extenso kunnen worden vermeld, is het te begrijpen, dat de jeugdige Psychologie in de vermindering van het minderwaardigheidsgevoel het wezen van het komische meende te moeten vinden. Zoo deed men b.v. van Hobbes tot Bain.
Een zevende groep van komische gevallen wordt gevormd door die, welke men dikwijls houdt voor van physiologischen aard.
Wanneer wij gekitteld worden lachen wij in den regel.
| |
| |
De verklaring daarvan is misschien deze: de steeds in intensiteit en van plaats veranderende stootbewegingen van een ander veroorzaken in ons een vaag besef van een dreigend gevaar; maar daarnaast hebben wij de overtuiging, dat dit gevaar slechts denkbeeldig is; en terwijl nu dit vaag besef van een dreigend gevaar en de overtuiging van het denkbeeldige van dit gevaar elkaar in onzen geest afwisselen, grijpt in onzen geest beurtelings een spanning en een ontspanning plaats, is er m.a.w. een reeks van komische gewaardingen. - Dat het lachen in dit geval niet alleen te verklaren is uit physiologische oorzaken, blijkt daaruit, dat men zich zelf niet kittelen kan en dat wij, als wij door een ander gekitteld worden, het lachen kunnen nalaten, als wij maar zeer krachtig ons voornemen om vast te houden aan de overtuiging, dat de geheele zaak ongevaarlijk is. - Wanneer men kinderen, in scherts, hard toespreekt en zich aanstelt, alsof men hun kwaad wil toevoegen, lachen ze. - Ook wanneer men met hen uit roeien gaat en de boot in schommelende beweging brengt, lachen ze. En ook de verklaring van deze gevallen is dezelfde als die van den lach bij het kittelen. Een vaag besef van dreigend gevaar en de overtuiging, dat dit gevaar slechts denkbeeldig is, wisselen elkaar af, veroorzaken spanning en ontspanning, m.a.w. de komische gewaarwording.
Alle gevallen dezer zeven groepen kunnen worden verklaard uit de hypothese van Lipps. Nu is het wel mogelijk, dat er nog andere gevallen van komische gewaarwording bestaan, waarvan het moeilijk zou kunnen worden bewezen, dat zij uit Lipps' hypothese volgden - maar van zulke gevallen is mij niets bekend; en dus worden wij door de feiten gedwongen om de hypothese van Lipps te aanvaarden. Daarom behoeven wij nog niet deze hypothese voor apodictisch zeker te houden; in het afgetrokkene moet worden toegegeven, dat het mogelijk is, dat er komische gewaarwordingen ontstaan, die niet volgens Lipps' hypothese te verklaren zijn; en dan zou men, natuurlijk, deze hypothese moeten laten varen.
In den aanvang van dit opstel werd gezegd, dat Lipps er niet in geslaagd is om alle komische gewaarwordingen uit
| |
| |
zijn hypothese ongedwongen te verklaren. Hij begaat, bij zijn verklaringen, integendeel fouten. Laat mij er twee van noemen.
Kinderen, die nog nooit een neger hebben gezien, zullen, bij diens verschijning lachen. In het voorafgaande hebben wij gezien, hoe deze lach uit Lipps' hypothese moet worden verklaard. Hoe verklaart Lipps hem zelf? Het spannende moment stelt hij in de voorstelling van den norm, dus, in de voorstelling van de blanke huidskleur en het ontspannende in de afwijking daarvan. Maar hierin bedriegt hij zich zeer. Want alles is eerder waarschijnlijk dan dat de norm in dit geval de opmerkzaamheid zou spannen. Juist het omgekeerde is waar. Alles spant eerder de opmerkzaamheid van kinderen en slecht ontwikkelde verstanden dan het gewone; en dus kan Lipps' verklaring niet waar zijn.
Verder. Wij hebben in het voorafgaande de komische gewaarwording, die optreedt bij de oplossing van raadsels, uit Lipps' hypothese verklaard. Hoe doet hij het zelf? Het spannende moment stelt hij in het begrijpen van het raadsel en het ontspannende in het verkrijgen van het inzicht in de onbeduidendheid van de in het raadsel liggende gedachten. Maar ook hierin bedriegt hij zich. Want de feiten leeren zeer duidelijk, dat het spannende moment niet ligt in het begrijpen van het raadsel, maar in de aan het begrijpen voorafgaande inspanning om te begrijpen; en bovendien zijn lang niet alle raadsels onbeduidend van inhoud.
Deze fouten, evenwel, schaden Lipps' hypothese niet; die blijft waar; maar zij illustreeren opnieuw de waarheid, dat het kennen en zelfs het opstellen van een juiste hypothese nog niet in staat stelt om de correcte feiten ongedwongen en onberispelijk uit die hypothese te verklaren; en zij bewijzen, dat een wijs man, zooals Lipps, ook zonder dat hij het zelf vermoedt, een reden tot lachen kan leveren door foutieve verklaringen van komische gewaarwordingen, terwijl hij zelf de verdienstelijke ontdekker van een belangrijke hypothese over het wezen van het komische is.
C. Pekelharing. |
|