De Gids. Jaargang 77
(1913)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eene enquête in 1800.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelve de staten verzameltGa naar voetnoot1), gevoelt er destijds nog niets voor. Tegenover de kosten en moeiten, veroorzaakt door verdubbeling der werkzaamheden op alle comptoiren van convooijen en licenten en van den Raad der West-Indische Bezittingen staat zijns inziens een poover resultaat. Want niet alleen zou vergelijking met andere landen door de verschillende wijzen van aangifte niet mogelijk zijn, in het ‘één- en ondeelbaar’ Nederland is de aangifte in de onderscheidene handelssteden ook niet uniformGa naar voetnoot2). Eenheid van maten en gewichten bestaat in de Bataafsche Republiek niet. Behalve een staat over den invoer te Amsterdam in 1799Ga naar voetnoot3) heeft Goldberg niets van het Agentschap van Financiën gekregen. Deze statistiek heeft, waar gegevens uit voorafgaande jaren ontbreken, en vergelijking derhalve niet mogelijk is, voor de geschiedenis van den Bataafschen handel weinig waarde. De Nederlandsche Jaarboeken, de bron voor de statistiek der scheepvaart, verschijnen niet meer na 1798. In het ‘Aperçu sur la Hollande’ geeft d'Alphonse slechts het aantal inklaringen te Amsterdam van het jaar 1798 af op. En daar ook officieuse statistieken hoogst zeldzaam zijn, hangt over den omvang van den handel van deze jaren een dichte sluier. Zoowel in de enquête als in brieven uit dezen tijdGa naar voetnoot4) zijn klachten algemeen, en wordt lof niet geuit. Het ‘verval der negotie’ is eene veel gebezigde uitdrukking, die evenwel ook reeds vóór de revolutie gehoord wordt. In de tweede helft der achttiende eeuw waren de omstandigheden gewijzigd. In het monopoliestelsel was eene bres geschoten. Engelands handel had dien der Republiek overvleugeld; de concurrentie van de Noordelijke Staten van Europa en van Marseille werd met het jaar grooter. Terwijl de Oost-Indische Compagnie zich met moeite staande houdt, verovert Engeland Voor-Indië. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vóór de omwenteling, in 1792, had de philosoof Condorcet den Nederlandschen broeders reeds geschreven, dat zij moeielijke jaren tegemoet gingen. ‘Déjà vos flottes ont cessé de couvrir l'Océan; déjà vos possessions lointaines, laissées sans défense, ne seraient plus à vous si la rivalité de la France et de l'Angleterre ne les avait préservées d'une invasion facile. L'esprit de commerce s'est répandu chez un grand nombre de nations, et leur indolence ne paye plus à votre activité ces tributs qui vous ont si longtems enrichis. Vous n'êtes plus dans l'Inde les rivaux de l'Angleterre; le monopole des épiceries échappe de vos mains.Ga naar voetnoot1) Plusieurs secrets dans les arts contribuaient à vous enrichir, et ces secrets sont aujourd'hui révélés; votre imprimerie, votre librairie française étaient une source d'opulence que l'état de notre liberté vient de tarir.... Croyez-vous pouvoir conserver longtems les avantages exclusifs de votre position à l'embouchure des rivières qui traversent la Belgique, la France et l'Empire? Croyezvous que les Belges libres et alliés à la France conserveront les conditions injustes imposées par vous aux citoyens d'Anvers?’Ga naar voetnoot2) De terugslag werd het eerst gevoeld in de plaatsen, die in hoofdzaak handel dreven op de Middellandsche Zee, de Bocht van Frankrijk en Engeland. Het zijn vooral de Zeeuwsche en sommige Friesche plaatsen, die zich van de gevoelige slagen, haar koopvaardijvloot in den vierden Engelschen oorlog toegebracht, niet meer hebben hersteld. Sinds 1780 is de buitenlandsche handel en scheepvaart van Zierikzee, Vere, Brouwershaven, Goes, Colijnsplaat, Ierseke en Willemstad, Hooge en Lage Zwaluwe geheel verloopen. Workum telt nu nog maar 30 schepen, in 1780 wel 60. In Stavoren, Malquerum, Dokkum en Ameland, op Schiermonnikoog, waar vijftig schepen liggen te verrotten, bespeurt men hetzelfde verval. In hoeverre nu verzanding der havens eene der oorzaken geweest is van het wegblijven der schepen, dan wel of de vermindering van scheepvaart de zorg voor de havens deed verflauwen, is moeilijk na te gaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de voornaamste zeegaten, in Texel, Vlie, Maas en Goeree, heeft het aantal in- en uitklaringen, hoewel betrekkelijk achteruitgegaan,Ga naar voetnoot1) in 1794 wederom de hoogte van vóór 1780 bereikt,Ga naar voetnoot2) doch in het volgend jaar werd aan alle verwachtingen de bodem ingeslagen. Niet de omwenteling, maar de daaruit voortvloeiende oorlog met Engeland heeft den slag teweeggebracht. Vóór de oorlogsverklaring legt Groot-Brittanië beslag op de Nederlandsche bodems in hare havens. In het revolutiejaar nog valt Kaap de Goede Hoop in hare handen; in 1796 wachten Demerary, Essequebo, Berbice, Madras, Ceilon, Malakka en de Molukken hetzelfde lot. De blokkade onzer kust, door den vijand van 1795 af in naam, na 1797 in der daad uitgeoefend, doet ieder Bataafsch schip, waar ook ontmoet, door het Engelsche oorlogsschip of kaapvaarder voor goede prijs verklaren. Deze calamiteiten, in het Journaal en de TabellenGa naar voetnoot3) kortweg ‘De Oorlog’ of ‘Het Verlies der Koloniën’ genoemd, hebben in de eerste plaats handel, scheepvaart en visscherij verlamd. De Bataafsche Regeering draagt het hare tot het verval bij. De handel met Engeland, de ‘tegenwoordige eerste source der koloniale waren’Ga naar voetnoot4), door dit rijk, mits met neutrale schepen gedreven, toegestaan, wordt onder pressie van Frankrijk den 16den September 1796 voor één jaar door de Bataafsche Republiek verboden. In het volgend jaar oogluikend toegelaten, wordt den 23sten October 1798 de invoer van alle Britsche voortbrengselen, koopwaren en manufacturen voor goed verboden. Deze maatregel heeft zijn doel, Engelands handel te fnuiken, gemist,Ga naar voetnoot5) doch ‘de commercie dezes lands... in eenen staat van verlamming en inactiviteit gebracht, en ons in het gevaar verschillende takken over te brengen in handen van concurrenten...’Ga naar voetnoot4) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dientengevolge staat in deze jaren de handel op de overgebleven koloniën zoo goed als stil; de O.I. Compagnie is, bedolven onder schulden, in 1798 ten grave gedaald. Te Amsterdam leeft slechts de herinnering daaraan voort. De schepen liggen in de havens onttakeldGa naar voetnoot1); de grootste reederij, welke voorheen 50 schepen uitzond, bemant thans met moeite 6Ga naar voetnoot2). Rotterdam, dat in hoofdzaak handel op Engeland drijft, lijdt door de verbodsbepalingen meer dan door den oorlog. In 1794 kwamen aldaar 235 schepen uit Groot-Brittanië aan, in 1796 slechts 38. In het volgend jaar, vóór de vernieuwing van het verbod, stijgt dit aantal tot 69. Daarna verloopt de vaart op Engeland; de Britsche kooplieden verlaten de stad, de meeste pakhuizen worden gesloten. In de havens, opgepropt met onttuigde schepen, komen alleen 50 neutrale vaartuigen binnenvallenGa naar voetnoot3). En waar de scheepvaart op het einde der 18de eeuw nog niet in de groote havens geconcentreerd is, doch over alle kustplaatsen verspreid, wordt de druk der zware tijden over het geheele land gevoeld. Hoorn en Enkhuizen, ‘eens bloeiende door de Compagnie en Marine,’ kwijnen. Het overschot der Friesche reederij is door den Brit genomen; de scheepvaart der oude steden heeft voor altijd opgehouden. Niet alleen van uit Amsterdam, maar van uit gansch Noord-Holland, van Enkhuizen tot de Rijp toe, zeilt de vloot niet meer naar Groenland en Straat Davids uit, nu zoovele walvischvaarders in de handen van den vijand vielen. In Enkhuizen liggen 44 haringschepen onttakeld. De vloot der Noordzeedorpen, in den vierden Engelschen oorlog reeds gehavend, wordt thans ‘geroofd, verbrand en in de pan gehakt door den vijand’. De veertig koopvaarders van Maassluis zijn tot 10 teruggebracht. In 1780 zijn drie, in 1794 wel 23 en sinds dien 21 haringschepen genomen, en zes der veertien kabeljauwschepen viel hetzelfde lot ten deel. Vlaardingen betreurt sinds 1793 het verlies van 65 schepen. Daar Engeland slechts de neutrale vlag eerbiedigt, zijn de schepen, in schijn en een enkel maal inderdaad, aan inwoners van neutrale staten verkocht. Een bakker in Altona is op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
papier eigenaar van 200 schepen. Amsterdam kan het aantal zeeschepen in hare haven thuis behoorend niet meer noemen, ‘daar zij onder vreemde vlag varen en dus niet meer als plaatselijk eigendom te considereeren zijn’Ga naar voetnoot1). Uit de Zaanstreek komt hetzelfde relaas. In Delftshaven zijn de plaatselijke reederijen verdwenen, ‘particulieren nemen de administratie in qualiteit van commissaris van neutrale schepen van andere landen waar’Ga naar voetnoot2). Meineed en bedrog zijn aan de orde van den dag! Zelfs onder deze omstandigheden zijn schip en lading voor den Brit niet veilig. De Groenlandsche vloot, in 1798 uit Amsterdam onder Pruisische vlag uitgevaren, wordt opgebracht, omdat een in een vijandelijk land aangekocht schip, dat zijne gewone vaart voortzet, volgens de Engelsche opvatting het nationaal karakter niet verliest. Schijnbaar worden de eigenaars te Emden, daadwerkelijk de Amsterdamsche walvischreederij getroffen. Daarom varen vele schepen uit Noorwegen uit, en liggen de havens van dat land vol met Nederlandsche goederen. Zoo is het te verklaren, dat, volgens officieele berichten uit Elseneur, na 1794, toen 1117 Hollandsche schepen de Sont passeerden, geen Bataafsch vaartuig in dat water meer gezien wordt, terwijl het aantal Pruisische, Papenburger en Oldenburger vlaggen toeneemtGa naar voetnoot3). Bij eene berekening der Bataafsche scheepvaart zou dus een groot gedeelte der neutrale medegeteld moeten worden. Door den drang der omstandigheden verleggen handel en scheepvaart den koers. Volgens de statistiek, door Gogel opgemaakt, staat Amsterdam over zee uitsluitend in verbinding met Hamburg, Bremen en de Kleine Oost, met Denemarken, Noorwegen, Zweden en de Oostzee, alle neutrale staten. Terwijl van 1795 tot 1802 slechts 6,320,698 ℔ Jacatrasche poedersuiker van Batavia door twaalf Amerikaansche en 21 Deensche schepen wordt aangevoerdGa naar voetnoot4), wordt alleen in 1799 ruim veertien millioen ℔ ruwe en buiten Europa geraffi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
neerde te Amsterdam aangebracht, waarvan meer dan 12½ millioen ℔ uit Hamburg, Bremen en Kleine Oost. De2,725,111 ℔ geïmporteerde rijst, komt bijna geheelGa naar voetnoot1) uit dezelfde streken. Hetzelfde geldt van de ingevoerde tabak ter waarde van f 1,359,784. Aan drogerijen brengen de Hanzesteden voor eene waarde van f 121,993, van den ganschen invoer van f 146,396. Ruim 450,000 ℔ indigo en Indische lijnwaten voor een bedrag van bijna 3½ millioen gulden worden wederom uitsluitend van daar betrokken. En ook andere dan koloniale waren - lood, hout en huiden, zelfs Sunderlandsche steenkolen - worden bijna uitsluitend als van Hamburg, Bremen of Emden afkomstig geboekt. Zoo was de scheepvaartverbinding met andere landen zoo goed als verbroken, en Amsterdam ‘van wereldemporium, distributie-kantoor voor Nederland geworden’Ga naar voetnoot2). Dit geldt niet alleen voor het jaar 1799, doch voor het geheele tijdvak. De heer Colenbrander heeft er reeds op gewezen, dat het aantal schepen te Amsterdam in deze jaren binnengevallen, oogenschijnlijk niet veel is afgenomen, doch dat de plaats van herkomst gewijzigd is, gelijk ook de volgende staat aantoont. Het aantal ingeklaarde schepen bedraagt:Ga naar voetnoot2)
De waterschepen op Marken, die de zware koopvaarders over het Pampus naar Amsterdam moeten slepen, zijn buiten werking gesteld, omdat de tegenwoordige handel slechts met kleine schepen - kustvaarders, die eenige malen 's jaars heen en weder reizen - gedreven wordt. Niet alleen is Amsterdam slechts langs een omweg met overzeesche landen verbonden, doch een groot deel van den invoer uit de neutrale staten naar de hoofdstad geschiedt over land. Zoo wordt in Ootmarsum een levendige transitohandel in koffie, thee, tabak, enz. gedreven, welke goederen uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bremen per as Zwolle en vandaar per schip Amsterdam bereiken, hetgeen de transportkosten met 1 stuiver per pond of 7% verhoogt. De goederen uit Emden komen over Delfzijl en Termunten de Republiek binnen. Naar de havens der veenkoloniën, naar die van Pekela, Veendam, Wildervank, Slochteren, Hoogezand, Sappemeer schijnt de Nederlandsche scheepvaart zich te hebben verplaatst. Alle deze dorpen maken in hunne Tabellen melding van toeneming der scheepvaart en van den handel op de Oostzee, Hamburg en Bremen. In Appingedam is de binnenvaart afgenomen, sedert ‘thans meerder koopgoederen van buitenlands worden aangevoerd.’Ga naar voetnoot1) Deze handel zou, naar het oordeel der Groninger schippers, zonder de vijandelijkheden ter zee nog grooter zijn. Want ook deze scheepvaart is niet zonder gevaren. Ook hier zijn schepen genomen, en eenige schippers dientengevolge naar Oost-Friesland verhuisd, om als ‘Pruisische onderdanen vrijelijk hier en te Emden te navigeeren.’Ga naar voetnoot1) Of de koopman te Hamburg, Bremen en Emden commissionnair is van den Nederlandschen, dan wel of hij zelfstandig handel drijft en de goederen aan zijn Bataafschen correspondent verzendt, vermeldt de enquête niet.
De vriendschap met Frankrijk brengt den handel geen voordeel. De zeehandel met dit rijk is in deze jaren, toen aldaar alle ‘solide handel’ verdwenen was, van geen beteekenis. Daarbij ontzien Fransche kapers zich niet, voorgevende jacht te maken op Engelsche goederen, de hand te leggen op Nederlandsche bodems, ja zelfs uit onze zeegaten Russische vaartuigen te sleepen. De buit wordt zonder vorm van proces verkocht. Eerst Bonaparte maakt in 1800 door de instelling van het prijzengericht aan deze zeerooverij een eindeGa naar voetnoot2). Zoo blijft slechts de landhandel langs de groote rivieren met de Fransche Republiek over. Naast den invoer uit de neutrale staten komt op bovengenoemde statistiek alleen die langs den Rijn in aanmerking, welke ammunitie en kramerijen aan Nederland verschaft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Betreffende den uitvoer langs den Rijn, sinds eeuwen van groote beteekenis, bezitten wij geen gegevens. Deze handel schijnt evenals die langs Schelde en Maas niet te bloeien. Niet alleen door de vermindering van den kolonialen handel, doch vooral door het ‘prohibitief en alle hunne inwendige welvaart verdervend systhema onzer zuidelijke naburenGa naar voetnoot1).’ Dit systhema, geboren met de tariefwet van 15 Maart 1791, en dikwijls en steeds in beschermenden zin gewijzigd, wordt in 1792 op het overwonnen België en 13 Messidor an VI op de vier departementen aan den linkerrijnoever van toepassing verklaard. Het handelstractaat, dat de Fransche regeering der zusterrepubliek in 1795 bij den vrede beloofde, waarmede zij in dagen van geldverlegenheid het ‘rijke Holland’ paaide, is niet tot stand gekomen, en naar dit verdrag verlangt Amsterdam even vurig als naar vrede. Het verbod van uitvoer van contante specie, muntmetaal en granen drukt den handel en brengt een doodsteek aan den graanhandel van vele plaatsen. Al het koren in Staats-Vlaanderen, thans Fransch grondgebied, geteeld, kwam voorheen te Middelburg ter markt. Van 1790 tot 1794 werden bijna 60,000 last, voor eene waarde van bijna 2 millioen £vls. (= ruim 10 millioen gulden), ingevoerd. In de volgende vier jaren slechts ruim 11,000 last, voor eene waarde van bijna 400,000 £vls. (= ruim 2 millioen gulden), clandestien. De handel, die voorheen te Middelburg aan 1500 huisgezinnen werk verschafte, staat nagenoeg stil. Dordrechts Rijnhandel gaat gebukt onder de uitvoerrechten op houtGa naar voetnoot2) en wijnGa naar voetnoot3). De opening der Schelde heeft het afzetgebied van den Bataafschen koopman ingeperkt in Vlaanderen en Brabant, en de Nederlandsche schipper is sinds 1796 verplicht een lastgeld van 45 gulden per schuit of schip in Brabant te betalen. Het behoeft geen betoog, dat deze belasting vooral voor den landhandel van Zeeland, maar ook voor dien van Amsterdam en Dordrecht een groot beletsel is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De belofte van den Franschen bondgenoot om de verkeerstollen op den Rijn af te schaffen, is niet vervuld. De stapelrechten van Keulen en Mainz blijven gehandhaafd. Zwaar wordt Nijmegen, de grensstad, getroffen; des te meer, omdat Duitsche goederen, waarvan de plaats van herkomst niet is vast te stellen, door den douanier als Engelsche worden geweerd. De handel met Kleefsland is vernietigd; die langs den Rijn naar Arnhem verplaatst, vanwaar, buiten Fransch gebied om, de rechterrijnoever zijne benoodigdheden betrekt. Nijmegens transitohandel en scheepvaart zijn sinds 1795 tot op de helft van hun voormaligen omvang teruggebracht. Voorheen voer dagelijks een schip naar Amsterdam, Rotterdam en Gouda af, thans nauwelijks twee per week. Tien in plaats van 200 karren gaan nu wekelijks de stad voorbij. De winkelier ondergaat in deze stad de plagerijen der Fransche commiezen uit de eerste hand, ‘waaromtrent duizenden voorbeelden zelfs met passagiers van postwagens en kleine boertjes’Ga naar voetnoot1) op te noemen zijn. Het transitoir vervoer zelfs van verzegelde wagens uit het Bergsche en Kleefsland over Nijmegens gebied is onmogelijk. Geen voerman zou het wagen een brief mede te nemen, geen Klevenaar zijne inkoopen in de oude rijksstad te doen! Slechts represaille-maatregelen kunnen naar het oordeel van Goldberg aan deze onhoudbare toestanden een einde maken. Geen wonder, dat men in deze jaren ‘zijn geweten moet sluiten’ om handel te drijven. De invoer van alle koloniale waren - nu Britsche goederen - is toch feitelijk verboden; de uitvoer naar de aangrenzende landen door het Fransche tarief onmogelijk! De toestand moet wel donker geweest zijn, dat een Bataafsche minister in zijn dagboek niet alleen van een levendigen smokkelhandel langs de zuidelijke grenzen melding maakt, doch, wanneer hij de verschillende correspondenten, die hem inlichtingen verschaffen, opnoemt, ook van een correspondent voor den smokkelhandel te Bergen-op-Zoom melding maakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet alleen in de grensstad Nijmegen, ook elders sleept de buitenlandsche handel den binnenlandschen in zijn val mede. Vooral in Amsterdam, vanwaar 210 beurtschepen afvaren, waaronder 18 naar België en Pruisen, is de vermindering merkbaar; eene vermindering, welke ook in de onmiddellijke nabijheid gevoeld wordt. Purmerend, Graft en Oostzaan, alwaar de inlandsche vaart geheel opgehouden heeft, klagen over het verval harer binnenschipperij. Uit Hoorn en Enkhuizen varen thans nog slechts driemaal per week vaste beurtlieden op Amsterdam tegen twee keer daags vóór de revolutie. De slechte toestand der communicatie-middelen is der binnenvaart ook niet gunstig. Havens verzanden, de scheepvaart op Lek, Maas, Oude en Hollandsche IJsel is door ondiepten en zandplaten gestremd. Kleine rivieren, als de Zaan, de Schipbeek en de Dintel, de vaarten in Groningen en Friesland, zelfs in Zuid-Holland zijn niet beter in orde. De Amsterdamsche schippers komen over den Dollard Groningen binnen; de aanvoer van koren op de markt te Deventer vindt vele malen met karren plaats! Ofschoon artikel 52 der constitutie den vrijen in- uit- en doorvoer binnen de grenzen heeft afgekondigd, zijn alle hinderpalen, die de eene stad der andere voorheen in den weg legde, om haar handel in zijne kiem te verstikken, nog niet uit den weg geruimd. De schipper van Rotterdam op Middelburg mag Vlissingen, waarlangs hij vaart, niet aandoen; zijn goederen worden van de eerste naar de laatste plaats per as verzonden. En het contract, waarmede Vere van dezelfde beurtvaart ten behoeve der Zeeuwsche hoofdstad afzag, is nog geldig. Amersfoort wordt nog steeds gehinderd door een bisschoppelijken tol door het voormalig Sticht geheven, en het verzoek tot opheffing, voor eenigen tijd tot het Vertegenwoordigend Lichaam gericht, heeft niet het minste gevolg gehad. De eenige plaatsen, waar nog een levendige transitohandel gedreven wordt, zijn Zwolle, Deventer en Arnhem. Over de eerste stad komen de goederen uit Noord-Duitschland, over de tweede die uit Munsterland, over de derde die uit het Rijngebied de Republiek binnen. De meeste der vele landbouwmarkten, een erfenis van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Republiek der Steden, zijn vervallen. De handel in landbouwproducten heeft zich reeds in eenige steden geconcentreerd. Amsterdam is de markt voor voortbrengselen uit het geheele land, Rotterdam vooral voor die uit Zeeland. Doordat Groningen tot 1795 haar stapelrecht handhaafde, is naast haar in het gewest Groningen geen andere markt opgekomen, en zij het centrum van het Noorden des lands geworden. De handel in zuivelproducten is het eenige lichtpunt, de eenige bron van bestaan in de in veeteeltdistricten gelegen plaatsen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
papieren alhier ontslagen... zoodat alle de gildewetten, uitgezonderd die, welke tot de goede orde en policie behooren, vernietigd zijnde, wij niet weten, dat er hier eenige derzelven meer aanwezig zijn, welke eenige beletsel aan de vordering en volmaking van het fabriekwezen zou kunnen opleveren. In de tabellen hebben kooplieden noch nijveren over gildewetten geklaagd.’Ga naar voetnoot1) Ook elders worden de gilden niet terug verlangd. Een enkele schrijnwerker of schoenmaker betreurt, dat door hun verdwijnen de mededinging van binnen of buiten de stad wordt verzwaard, doch overigens wordt er in de enquête bijna niet over gesproken. De wettelijke afschaffing had den feitelijken dood bezegeld. Als eene merkwaardigheid verhaalt Goldberg, dat de 25 potten- en steenbakkers te Oosterhout, die aan vijf- of zeshonderd menschen werk verschaffen, ‘bij het vernietigen der gilden onder elkander hadden besloten hunne keuren onderling stipt te observeeren, ten einde elkander in de negotie niet te hinderen of te benadeelen, en dat deze overeenkomst stiptelijk werd nagekomen.’Ga naar voetnoot2) De vrijheid van het bedrijf is afgekondigd. Doch zal zij alleen in staat zijn het bedrijf te doen herleven? Want donker is de schets van den toestand der oude nijverheid, nog somberder dan die van den handel. De klaagtonen over het verval, omstreeks 1730 voor het eerst zachtkens vernomen, en met den loop der jaren steeds luider klinkend, smelten thans samen tot een machtig slotaccoord. Men hoort de laatste noodkreten, ziet de laatste stuiptrekkingen eener stervende industrie. De opgaven der gemeentebesturen en fabrikanten, de aanteekeningen van Goldberg, zij vormen het eentonig relaas van verdwenen of gesloten, van kwijnende of zieltogende fabrieken. De linnenweverij, welke voor eene eeuw in Haarlem ‘een zeer interessante fabriek plagt te zijn,’ is daar evenals in Elburg, Kampen, Zwolle, Zutphen enz. verdwenen. In Naarden, waar eens 200 getouwen in de fluweelfabrieken klapperden, kunnen de snijroetjes voor het bedrijf noodig, niet meer vervaardigd worden. Frieslands 1400 linnen-, bont- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en boezelweverijen zijn tot 300 teruggebracht. De glasblazers te Nieuwkerk vervaardigden voor eenigen tijd 700,000 à 800,000 flesschen 's jaars, thans 200,000. De driehonderd pijpenfabrieken van Gouda zijn tot de helft verminderd. Aan de Zaan draaien 200 molens in plaats van 2000. Voor een eeuw had Oostzaan 100 linnenbleekerijen, voor 50 jaren Schagen 36 messenfabrieken, van iedere soort is één overgebleven. Luzac in zijn ‘Hollands Rijkdom’ en de anonieme schrijvers van ‘de Borger’ en ‘de Koopman’ hebben tusschen 1770 en 1780 aan de hooge loonen en drukkende belastingen in de Republiek de schuld gegeven, dat de Nederlandsche nijverheid door de industrie van andere landen op eigen en vreemden bodem overvleugeld werd. Na 1795 worden deze oorzaken op den achtergrond gedrongen door den oorlog, die aan de nijverheid den genadeslag geeft. De stilstand van handel, scheepvaart en visscherij slaat terug op den reeds niet zeer bloeiendenGa naar voetnoot1) scheepsbouw van Noord-Holland en Friesland. Houtzaagmolens, lijnbanen, ankersmederijen en andere nevenindustrieën deelen in het verval. De werven der O.I. Compagnie zijn gesloten, op die van Zaandam groeit het gras. De haringwantfabriek te Enkhuizen, waarvoor 200 menschen arbeidden, heeft geen afzet meer. Zoo ook de touwslagerij in deze stad en te Hoorn, waar voorheen iedere haringbuis voor 600 of 700 gulden touwwerk gebruikte. Het verlies der koloniën en de stremming der scheepvaart verhinderen of verduren den aanvoer van grondstoffen - ruwe suiker, West-Indische huiden en tabak, walvischtraan, ruw zout enz. - en belemmeren den afzet der producten - jenever, steenen, lijnwaden enz. - naar Oost en West. De handelspolitiek van vijandige en bevriende staten, met name Engeland en Frankrijk, die zich in deze jaren meer en meer in beschermenden zin wijzigt, doet de nijverheid evenveel kwaad. Vooral het Fransche tarief, ook langs den Rijn en in België geheven, heeft, naar de Fransche gezant Lubbert in 1799 schrijft, onze fabrieken geruïneerd.Ga naar voetnoot2) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Engeland en Frankrijk verbieden den uitvoer van lompen, die de papierfabrieken bij millioenen ponden uit deze landen betrokken. Het laatste rijk ook den uitvoer van kool- en hennepzaad uit de veroverde landen. Het verlies van Staats-Vlaanderen wordt dientengevolge door de olieslagers aan de Zaan even zwaar als door den handel van Middelburg gevoeld. Terwijl reeds eenige rijken hunne havens voor Nederlandsche suiker sloten, verbiedt Frankrijk thans den invoer langs den Rijn, en heft het in de Fransch sprekende landen een recht van 20 livres per 100 ℔. Niet lang duurt het, of de minister van politie verbiedt Bataafsche suiker op de beurs te Parijs te noteeren, daar zij uit Engeland afkomstig kon zijn.Ga naar voetnoot1) De invoer van tabak is in Engeland en Frankrijk verboden, die van alle soorten papier wordt in beide rijken door hooge rechten belemmerd.Ga naar voetnoot2) De Fransche markt is er door verloren gegaan. Frankrijk weert gebrande wateren en maakt de verzending van zout, gezaagd hout en lijmGa naar voetnoot3) langs den Rijn en naar België onmogelijk. Door deze oorzaken staan de suikerfabrieken te Amsterdam gedeeltelijk stil, verdwijnen jeneverstokerijen of beperken zij haar omzet, doleeren alle fabrieken aan de Zaan en op de Veluwe, moeten zoutkeeten, lijmfabrieken, steenbakkerijen, leerlooierijen, glasblazerijen enz. gesloten worden. Den kwijnenden textielfabrieken trof een hard gelag, doordien Pruisen reeds in 1754 den invoer in zijn rijk verbood. Thans geschiedt dit ook op de Frankforter messe, zelfs van weder uit te voeren goederen. Ook Engeland, Oostenrijk, Zweden, Denemarken en Rusland belemmeren den import, het laatste rijk verbiedt hem van den eersten Januari 1801 af absoluutGa naar voetnoot4). De invoer van Leidsche en Haarlemsche fabrikaten heeft in genoemde landen reeds lang opgehouden. In de Spaarnestad zijn dientengevolge vele weverijen afgebroken. Vele fabrikanten zijn naar elders verhuisd. Thans belemmert het inkomend recht van 25% in Frankrijk geheven, het debiet der textielfabrieken van Eindhoven en Breda. Het sluiken der producten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van deze fabrieken naar Frankrijk verhoogt de kosten met 7 tot 10%. Daarom worden ook hier vele linnenfabrieken gesloten en naar Engeland en Ierland verplaatst. Van de 1200 getouwen, die een dezer weverijen voor 50 jaren deed klapperen, zijn er slechts 100 over. De Rijn en Maas zijn voor den invoer van gezouten visch, de Noorsche havens voor gort, het product der tallooze Groninger rogge-, weit- en pelmolens, gesloten. Het finaal verbod van in- en uitvoer uit Kleefsland ruïneert ten slotte de fabrieken, trafieken en werkplaatsen van Nijmegen. Was de uitvoer naar elders belemmerd, binnenslands wordt de afzet gehinderd door de verschillende provinciale gebruiksbelastingen, die in den eenheidsstaat nog geheven worden. Wel hebben artt. 210-212 der Staatsregeling voorgeschreven, dat een algemeen belastingstelsel binnen twee jaar ingevoerd moest zijn, maar het is nog niet tot stand gekomen. Zoo worden de producten nog steeds in de ééne plaats hooger belast dan in de andere. De arbeidsvoorwaarden voor de nijverheid zijn ook dientengevolge in aangrenzende plaatsen verschillend. Bier uit de andere provincies wordt in Holland als uitheemsch belast. Van Bergen-op-Zoom naar Zeeland gezonden, is het aan een dubbelen impost onderhevig, hoewel stad en provincie deel van het departement Schelde en Maas uitmaken. De Almeloosche wever moet een binnenlandsch paspoort nemen om zijne goederen te Haarlem te doen bleeken. Holland is voor den invoer van zeep gesloten. In Friesland wordt f 3.10 op de ton van 240 ℔ zeep, in de provincie gezoden, gelegd en f 7,5 op de ton, zoo zij elders is vervaardigd. Van elders gebrande wateren wordt 22½%, van een gros pijpen zes of zeven stuivers, van stijfsel f 6.12 per 100 ℔ in Holland als invoerrecht geheven. Daarentegen klagen de Zaansche fabrikanten, dat de belastingen op turf, steenkolen, zeep, olie, potasch, kalk en de heffing op de rondemaat elders niet bestaan of niet zoo hoog zijn als in Holland. En de Groningsche en Friesche jeneverstokers worden door hunne gewesten zoodanig belast, dat de Hollanders, die gemakkelijk sluiken, den geheelen verkoop van jenever in het departement de Eems in handen hebben. De grutters betalen in Friesland f 800 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
per molen aan het gewest en f 26 aan de stad. De bierbrouwer, die voor f 3 of f 4 graan inslaat, is der schatkist f 3.2.11 schuldig. Daarbij komen de stedelijke accijnsen, waaronder vooral de Amsterdamsche zeer drukkend zijn. Zoo zijn in deze jaren de oorlog, de buitenlandsche, vooral de Fransche tarieven, en de ongelijkheid der binnenlandsche belastingen voor de nijverheid doodend. Vrede, een handelstractaat en een algemeen stelsel van belastingen: men wacht op deze ‘middelen van redres’, en zij komen niet. Daarom weet de nijvere slechts één middel om zijn vervallen staat op te beuren: bescherming, ten einde de binnenlandsche markt te behouden, en door represaille den buitenlander te dwingen zijne slagboomen op te heffen. Verhooging van het lage tarief van 1725 is alom de leus! Luide toch klinken de klachten, dat Pruisen ons met zijne goederen overstroomt, dat overal, zelfs in Almelo, ‘N.B. Engelsche serge’ wordt gedragen! De marine trekt haar zeildoek uit Duitschland. Tegen den vrijen invoer van dit product uit Brabant en Rusland kan Krommenie niet opwerken. Fransch papier, Duitsch en Engelsch smeedwerk, Engelsche kousen, knoopen en passementen, vreemde stijfsel en Luneburgsch zout, zij worden gemakkelijk ingevoerd en verdringen het Nederlandsche fabrikaat. De uitvoer van turf naar Hamburg is een doorn in het oog der steenfabrikanten, nu de prijs van 4½ stuiver op 11 of 12 st. gestegen is. Te Zaandam is men bevreesd, dat een Schoonhovensch fabrikant zijn veertig zeildoekstoelen naar Brabant zal verkoopen. De tabakskervers te Amsterdam beklagen zich over den ongestraften namaak der gerenommeerde merken door fabrikanten uit Creveld, die arbeiders en werktuigen naar zich toelokken. Goldberg zelf, zou den arbeiders willen verbieden het land te verlatenGa naar voetnoot1) in een tijd, toen de rechten van den mensch op ieders lippen bestorven lagen! Aan deze veelvuldig voorkomende jeremiades had de Nationale Vergadering reeds het oor geleend. Zij had het invoerrecht op vreemde stijfsel verhoogd van f 4 op f 6 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
per 100 ℔ en het uitgaand recht verlaagd;Ga naar voetnoot1) een uitvoerrecht van 3% op ongemalen, van 2% op gemalen run, van 10% op kalfsvellen vastgesteld.Ga naar voetnoot2) Als represaille maatregel was door haar het invoerrecht op vreemde suiker op 10 gulden per 100 ℔ en op siropen op f 3 per stekan gebracht.Ga naar voetnoot3) En ten slotte had men gehoopt, door het generaal verbod van Engelsche goederen in te voeren, niet alleen Engeland te treffen, maar ook onze porselein-, papier- en textielfabrieken te verheffen. De Nationale Vergadering had nog meer gedaan. Hare leden hadden edelmoedig besloten, zich zelve alleen in inlandsche kleederen te steken. Voor hun gezin hebben zij, kinderen van het volk ‘dat prefereert alles, wat vreemd is!’, deze verplichting niet op zich durven nemen!Ga naar voetnoot4) Den gestichten was reeds door de provisioneele representanten van alle gewesten de verplichting opgelegd, hunne verpleegden uitsluitend in inlandsche stoffen te kleeden op straffe van verbeurte van vrijdom van bepaalde imposten. De Nationale Vergadering besluit in 1797 ook Bataafsche en Fransche militairen slechts inheemsch laken te doen dragen. Doch slecht op de hoogte van het productievermogen harer weverijen, ziet zij zich genoodzaakt het benoodigde heimelijk uit Engeland te doen komen, daar de hier vervaardigde hoeveelheid verre van toereikend is. En al deze maatregelen hebben weinig gebaat. De regeering, die de zoo tegenstrijdige belangen van landbouw, nijverheid en handel in haar tarief moet behartigen, doet het best zich te onthouden van verhooging der bestaande belastingen! Thans treft haar het verwijt, dat zij niemand tevreden en velen ontevreden heeft gemaakt, en kibbelen leerlooiers met eikenschillers, pelmolenaren met philantropen, die den uitvoer van graan verboden willen zien, lakenfabrikanten met winkeliers in manufacturen gelijk voorheen. Deze laken-, grein- en saaifabrikanten roemen de publicatie der Staten-Generaal van 1732, die den invoer van vreemde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dekens verbood, ‘welke alleen de reden is van den bloei en welvaart der dekenfabriek, welke zonder dat verbod ook lang althans voor het grootste gedeelte zou zijn verloren geraakt.’Ga naar voetnoot1) Zoowel in het adres van den bekenden Haarlemschen fabrikant P.H. Klaarenbeek en den groot-industrieel J. van Heukelom Sr. te Leiden, in 1797 tot de Nationale Vergadering gericht,Ga naar voetnoot2) als in het rapport, dat een ander bekend Haarlemsch nijvere, A.D. Jan van Heshuysen, den 27sten October 1800 Goldberg toezendt,Ga naar voetnoot3) wordt protectie het eenige middel tot herstel der vervallen textielnijverheid genoemd. In het laatste wordt verlangd een inkomend recht van 30% op afgewerkte, 25% op bijna afgewerkte en 20% op niet voltooide, onontbeerlijke manufacturen; voorts vrijen invoer van grondstoffen en vrijen uitvoer van fabrikaten. Tevens zou, ‘gelijk in Engeland’, den fabrikant eene premie van 8 tot 12% bij den uitvoer gegeven moeten worden, om elders beneden den kostenden prijs te kunnen verkoopen, alsmede een octrooi van uitvinding. Het Engelsche systeem van drawback en gestreng onderzoek, zelfs der magazijnen, is de sluitsteen van dit stelsel. Vooral door een nauwkeurig toezicht aan de grenzen moet aan den sluikhandel, die elke verbodsbepaling thans illusoir maakt, een einde komen. Ten slotte vraagt de steller van dit rapport zich af, of het overeenkomstig de rechten van den mensch is, den vrijen burger in het koopen der goederen zijner keuze door eene daarop gelegde belasting van 30% te belemmeren, ten gerieve van eenige hem onbekende, dikwijls elders wonende fabrikanten en werklieden? Hij stelt zijn geweten gerust met de volgende woorden: ‘het algemeen belang is de hoogste wet, en een fabriek van middelbare grootte brengt aan het land meer voordeel aan, als een commissionair of koopman in vreemde manufacturen.’ Het pleit niet voor de kennis der eerste Bataafsche fabrikanten, dat zij aan het einde der 18de eeuw dergelijke adressen nog met hunne namen durven onderteekenen. Het bevestigt de meening, in die jaren zoo dikwijls geuit, dat Frankrijk en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Engeland op bekwamere kooplieden en nijveren kunnen bogen dan de Republiek, ‘waar men gewoon is een zekere slenter te volgen’.Ga naar voetnoot1) Adam Smith is in den lande geen onbekende; bij de discussies over de afschaffing der gilden wordt zijne autoriteit aangehaald; in de Nieuwe Algemene Konst- en Letterbode van 1797 komt zijn levensbericht voor.Ga naar voetnoot2) Maar zijne denkbeelden over de ware oorzaken van Engelands voorspoed en de hinderpalen, die zijne expansie belemmeren, zijn nog geen gemeen goed der Hollandsche natie geworden. De tijden, dat men alleen door protectie de nijverheid wederom op de been kon helpen, waren onherroepelijk voorbij. Evenmin als men de bierbrouwerijen uit haar verval kon opheffen, nu koffie, thee en jenever volksdranken geworden waren, kon de industrie door het sluiten der grenzen haar ouden roem herkrijgen. Aan het voor de deur staande ingewikkelde raderwerk der moderne Europeesche maatschappij, gebaseerd op het stelsel van binnenlandsche concurrentie en grootindustrie had de Nederlandsche nijverheid zich aan te passen of te gronde te gaan! Reorganisatie was noodzakelijk! Thans wreekt het zich, dat in de Republiek der Vereenigde Nederlanden de nijverheid in de steden kunstmatig aan den gang gehouden en op het platteland belemmerd was. De luxe-industrie door de Hugenoten in de steden, aangelokt door vrijgevige bepalingen, - vrijstelling van belasting, subsidie enz. - gevestigd, had daar als eene kasplant gebloeid, doch was ook spoedig verwelkt. Zij was reeds lang verdwenen, toen hare zuster, die op het platteland in het Wupperdal onder gezonder economische omstandigheden wortel geschoten en zich ontwikkeld had, den naijver van Steenwijks rapporteur opwekte. Door den nood gedrongen hadden alleen Leidsche en Haarlemsche fabrikanten in de achttiende eeuw in Noord-Brabant en Twente, waar de loonen laag en de belastingen bescheiden waren, doen weven, ofschoon men het hun telkens had belet door kleingeestige gilde-reglementen. De overige industrieën hadden het voorbeeld niet gevolgd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoo werd in 1800 alleen de textielindustrie in deze streken aangetroffen, maar in hoe veel minder gunstige omstandigheden dan in Lancashire! Terwijl Engeland begonnen was door de woeste streken kanalen te graven en wegen aan te leggen en zoo den bodem te bereiden, waar eerst de huisindustrie ontstond, straks de groot-industrie zich zal ontwikkelen, is het hart van Noord-Brabant nog steeds van gemeenschapsmiddelen verstoken, en liggen Enschede, Hengelo en Oldenzaal zes tot acht uur per as van de vaart. Doch hoe bescheiden in omvang, deze industrie toont hare levensvatbaarheid. In Noord-Brabant wordt zij door de tijdsomstandigheden terneergeslagen; toch werkt zij met de nieuwe Fransche en Engelsche spin- en kaardmachines. Ook hare organisatie is op moderne leest geschoeid. De Eindhovensche baai-, flanel- en broekstreepfabriek verschaft aan 200 mannen, 900 vrouwen en 900 jongens en meisjes - waarschijnlijk huisarbeiders - werk. Zij steekt gunstig af bij de fabriekjes, die elders bestaan, als de linnenweverij in Hoorn met 20, die in Steenwijk met drie, die in Elburg met vier arbeiders. In Twente zijn de vooruitzichten voor de eerste jaren nog iets beter. Hoewel ook daar over de concurrentie van Pruisen wordt geklaagd, arbeiden voor de fabrikanten Blijdenstein en ten Cate in Enschede, Hulshoff Poll en ter Horst in Hengelo ‘eenige duizenden’ wevers en spinners. Hengelo telt reeds 1100 zielen, ‘die hun bestaan in fabrieken en weinig landbouw vinden!’Ga naar voetnoot1) Ook hier zijn Engelsche en Fransche machines in zwang; de spinnerij in Ootmarsum is door hare concurrentie te gronde gegaan. Hier weet men, wat de industrie tot ontplooiing behoeft. Enschede's burgemeester Blijdenstein staat de verdeeling der marken voor. De fabrikanten zijn er van overtuigd, dat ‘de Engelschen hunne machines tot grootere perfectie hebben gebracht.’Ga naar voetnoot1) Zij laten, om in het te kort in handen te voorzien kinderen uit het Mennonieten-weeshuis en ook uit het Aalmoeseniersweeshuis te Amsterdam overkomen. De regenten gaan slechts door armoede gedwongen tot het zenden der hun toevertrouwde kinderen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over, daar zij vreezen, dat het den weezen aan goede verzorging zal ontbreken! Overigens wordt de huisindustrie nog slechts sporadisch op de heide, in den Achterhoek en in Gooiland, aangetroffen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In buitenlandsche fondsen worden zware verliezen geleden ‘par la mauvaise foi des uns, par la pénurie des autres, et par la crise générale qui paralyse ou détruit les ressources ordinaires de chaque pays’Ga naar voetnoot1). Terwijl het bedrag der Oostenrijksche schuld in Nederland uitstaande meer dan dertig en een half millioen groot is, betaalt dit rijk van 1795 tot 1802 geen rente. Rusland, dat 88 millioen in den loop der jaren in de Republiek geleend had, volgt in 1798 zijn voorbeeld als représaille tegen de in Nederlandsche wateren door de Fransche kapers gepleegde zeerooverijGa naar voetnoot2). Desondanks worden in deze jaren nog leeningen gesloten, waarover de toorn van Gogel losbarstte. In een schrijven tot het Uitvoerend Bewind, in dit jaar gerichtGa naar voetnoot3), fulmineert hij tegen de voor onzen volksgeest en onze welvaart zoo verderfelijke buitenlandsche leeningen. De vaderlandsliefde wordt bij de liefde voor de brandkast ten achter gesteld. ‘Een doodskleur verspreidt zich op het gelaat der kapitalisten, wanneer de Franschen zegepralen; daar hun misschien het nemen onzer volkplantingen vermaak doet, in hoop, dat de Engelsche fondsen eenige percenten zullen rijzen.’ Toen de vreemde geldleeningen in het midden der 18de eeuw in omloop kwamen, ‘barstede’, schrijft hij verder, ‘de werkader van duizende rijke luiaarts; een nieuw geslagt van allerhande ledigloopers daagde op... Een werkend lid der maatschappij, die van de twee en een half ten honderd, welke hij van zijn vaderland trekken kon, niet konde bestaan, zag kans om in eene der binnensteden of op het platteland van zijne renten te leven, zijne natuurlijke traagheid deed hem ras besluiten zijne zaken te doen afloopen; hij dankte zijn werkvolk af, hij werd rentenier.’ Zijne zoons bracht hij tot ledigloopers op, ‘zij zullen wellicht, wanneer eens de schakel der vreemde geldlichtingen door een algemeen bankkroet door geheel Europa breekt,’ armlastig worden. ‘Het gedrang om ambten van honderden, die dezelve niet noodig zoude gehad hebben, indien in plaats | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van hun gestempeld papier na te laten, hun ouders hen tot werken hadden opgeleid, mag hiervan reeds ten bewijze strekken’. Op de regeering rust de plicht, zoo besluit Gogel zijn betoog, door verbodsbepalingen aan de buitenlandsche leeningen een einde te maken. Ook door anderenGa naar voetnoot1) is in deze jaren de klacht geuit, dat de Bataaf, die in den vreemde arbeidzaam heet, dien lof niet verdient. Dat hij er de voorkeur aan geeft in het binnenland als ambtenaar of rentenier van een klein inkomen bescheiden te leven, dan zijne arbeidskracht op de wereldmarkt te werpen om alles te winnen - of alles te verliezen. Mannen als Houtman, Usselinx en de Geer ontbreken der Bataafsche Republiek. Eenmaal blijft de Amsterdamsche beurs in deze jaren voor de buitenlandsche vraag doof. In 1800 weigert zij aan Marmont die uit naam van den eersten Consul komt onderhandelen, eene leening van zes millioen op solide onderpand. En ofschoon Bonaparte dit geld behoeft voor een beslissenden veldslag, teneinde den hier ook zoo vurig verlangden vrede te erlangen, zijn de kooplieden niet in staat aan zijn verzoek te voldoen, omdat ‘door de reeks van ongelukken aan onze Republiek sedert de omwenteling overkomen’, het gereede geld zoo schaarsch is, dat men het zich niet dan op zeer bezwarende voorwaarden verschaffen kan.Ga naar voetnoot2) Is inderdaad het gevaar zoo groot ‘aan de circulatie eene somma van zes millioen guldens te onttrekken?’ Wij gelooven het niet. Hadde Marmont een ontwerp-handelstractaat naast zijn prospectus van de leening gelegd, hij ware waarschijnlijk niet met ledige handen thuis gekomen. De toestand der handwerkslieden is niet rooskleurig. Uit de veelvuldige opgaven, door het Journaal en de Tabellen verstrekt, blijkt, dat hunne loonen laag, te laag zijn. In de Hollandsche steden behoeft een werkman, ‘die één gulden daags wint, den bezem niet uit te steken, maar heeft werks genoeg om den zelfkant aan het laken te houden’,Ga naar voetnoot3) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en in hoevele bedrijven zijn zijne verdiensten geringer, in hoe weinige grooter! Te Leiden, waar het loon 16 tot 18 stuivers daags bedraagt, zijn, naar het oordeel van den fabrikant van Heukelom, ‘alle werklieden dooreen gerekend niet als in vroeger tijden in de mogelijkheid met vlijtig werken hun behoorlijk levensonderhoud te kunnen winnen, uithoofde der kleine arbeidsloonen en duurte der levensmiddelen’.Ga naar voetnoot1) In de Zeeuwsche steden is het loon hetzelfde als in de Hollandsche; in de Utrechtsche en in de Geldersche bedraagt het hoogstens f 5 per week, en uit Arnhem trekken de arbeiders dan ook om meerdere verdiensten naar Holland. Tusschen f 3 en f 5 wisselt het weekloon in Groningen, Friesland en in de groote Overijselsche steden; een Twentsche wever wint 8 stuivers daags; een Noord-Brabantsche van 6 tot 12 stuivers. Het loon der vrouwen in de fabrieken is nog veel lager. Het bedraagt hoogstens f 1 tot f 4 per week; in de weverijen van Noord-Brabant 3 tot 12 stuivers daags, in Twente 6 tot 8 stuivers. Een kind beurt in dezelfde streken één tot zes stuivers, elders gemiddeld acht tot negen stuivers daags. Ondertusschen worden in de katoendrukkerijen, leerlooierijen en molens nog veel Duitsche arbeiders aangetroffen, welke het werk verrichten, dat den Nederlander te zwaar is. Voor de arme Duitschers, die in Munsterland gemiddeld 4½ stuiver daags verdienen, en ‘in Osnabruck voor tien stuivers als tempeliers smarossen’, zijn de hier betaalde loonen nog hoog.Ga naar voetnoot2) De fabrikanten, vooral de Groningsche, betreuren, dat zij wegens de burgerwapening wegblijven, omdat zij vlijtiger en door hun reizen kundiger dan de inheemsche arbeiders zijn. Daarentegen zien de Hollandsche werklieden meestal in de ‘spijkerschoenen’ onderkruipers, die voor te laag loon arbeiden en de ruim voorziene arbeidsmarkt overvoerenGa naar voetnoot3). Want door den stilstand van handel en nijverheid heerscht er groote werkeloosheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Amsterdam worden alleen in 1797 op de werven 2000 bijltjes ontslagen en 1500 arbeiders in de nevenbedrijvenGa naar voetnoot1). In de fabrieken van Nijmegen verdienen slechts 358⅝ (!) arbeiders hun brood tegen 1203 voor de revolutie. Vele fabrikanten houden hunne bedrijven uit medelijden met de arbeiders aan den gang. In Amsterdam, dat door den toevloed van arbeidzoekende, doch in hunne verwachting teleurgestelde immigranten ‘het armenhuis der geheele natie, ja zelfs van vreemden geworden is’, worden op eene bevolking van 217024 zielen 83,000 armen gealimenteerd.Ga naar voetnoot2). Het aalmoeseniersweeshuis, voor 1200 kinderen gebouwd, herbergt 2200 verpleegden. Vier of vijf kinderen liggen in één krib, het voedsel vermindert in gehalte, het uiterlijk der weezen is ziekelijk en dwergachtig!Ga naar voetnoot3). In de Hollandsche steden wemelt het van bedelaars, waarvoor men 's morgens de poorten opent, om hen op het platteland den kost te doen ophalen. Hoorn telt op eene bevolking van ruim 9000 zielen 1600 of 1800 armen. De inwoners der Friesche kuststeden zijn allen arm. Leeuwarden heeft alleen 1200 of 1300 algemeene armen, Harlingen 500Ga naar voetnoot4). De visschers der Zuiderzee-eilanden, die voorheen met de haringvloot uit Enkhuizen mede uitvoeren, trachten hun brood met de vangst op de Zuiderzee te verdienen. Hunne inkomsten zijn zoo gering, dat zij hunne vaartuigen niet meer kunnen repareeren en zonder roer of zwaard rondzeilen. In Vlaardingen is de nood zoo hoog gestegen, dat van 5626 zielen er 2800 ondersteund worden. Reeds is er melding van gemaakt, hoe de verwarde staat van financiën der meeste steden niet veroorlooft, dat zij de kosten der enquête kunnen betalen, en hoe de kuststeden aan Noord- en Zuiderzee hare havens niet kunnen onderhouden. In Vere hebben de kaaimuren gaten, en zijn bruggen en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sluizen morsch. Enkhuizen, dat in 1800 wel duizend zielen minder dan in 1796 telt, heeft hare bruggen en sluizen afgesloten om ongelukken te voorkomen; geld om ze te herstellen ontbreekt. Te Haarlem moet het gemeentebestuur eene verordening op het sloopen maken, daar de verwaarloozing der verlaten perceelen gevaar voor de belendende oplevert. Stavoren zit diep in de schuld; in het aangrenzend Malquerum zijn de driehonderd huizen tot 100 teruggebracht. Ook de binnensteden vervallen en bedelen om een garnizoen, om zich eenigszins uit den staat van armoede op te heffen. De bevolking neemt aldaar sterk af. De groote stadsbewoner, die om finantiëele redenen zich op het platteland vestigt, schuwt de plattelandsstadjes en zoekt de dorpen, waar de heffingen lager zijn. Onder die omstandigheden is begrijpelijkerwijze de voorziening in de armenzorg de hoofdtaak der gemeente. De wet op het armbestuur van 15 Juli 1800 laat de bestaande instellingen onveranderd in wezen, maar stelt ze onder toezicht van den Staat. Alle kerkelijke gast-, gods- en oude lieden-, wees- en armenhuizen en fondsen, die veelal op een eeuwenoud verleden terugzien, trekken zich de zorg voor de behoeftige leden hunner gezindte, soms ook voor die van een ander kerkgenootschap aan. Naast deze staan de stedelijke instellingen met van de gemeente gescheiden finantiën. Men moge den liefdadigheidszin onzer voorouders prijzen, hun stelsel van armenzorg - liefdegaven uitreiken, zonder eenig onderzoek - had zelfs naar de toenmalige begrippen vele gebreken. Het had eene bevolking van bedelaars gekweekt, sinds vier of vijf geslachten gewend ondersteund te worden.Ga naar voetnoot1) Het werkt demoraliseerend in plaats van op te voeden. Slechts in de Noord-Brabantsche steden worden alleen zij ondersteund, die buiten staat zijn te arbeiden. Daar vindt onderzoek naar de armen en toezicht op de bedeeling van gemeentewege plaats. Om de werkeloozen aan arbeid te helpen, den bedelaars het ‘zalig, wie werken’ bij te brengen, en de jeugd in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naarstigheid op te voeden, zijn reeds sedert eenige jaren werkhuizen in enkele steden opgericht. De nieuwe wet op het armbestuur verschaft dit instituut een wettelijken grondslag, en Goldberg laat zich voortdurend inlichten, of openbare gebouwen, particuliere werkinrichtingen of fabrieken tot werkhuizen in te richten zijn. In de eene stad is het werkhuis eene gemeentelijke, in de andere eene kerkelijke inrichting. Hier heeft de ‘Maatschappij Tot Nut van het Algemeen’ deel aan de oprichting, daar een particulier persoon met stedelijke subsidie. Op de inrichting van het Nut te Bergen-op-Zoom werken 130 kinderen. In die te Breda 100 lieden; in Grave 173, waarvan 40 in de fabriek en de overige tehuis. Te Arnhem 90 kinderen. In het armenhuis te Franeker 40 kinderen; in de fabriek te Leiden 300 personen. Te Haarlem 300 kinderen en 1500 huisgezinnen. Te Hoorn 100 lieden in de kousenbreierij, en 130 volwassenen met 60 kinderen in de hennepspinnerij. In het zijdewindhuis te Amsterdam 260 kinderen, in de stadskousenfabriek 3000 of 4000 volwassenen. Algemeen houdt men het werkhuis voor het beste middel om in de armoede te voorzien. Toch is het geen succes, noch uit een materiëel, noch uit een ethisch oogpunt. De geringe loonen, die het betaalt, lenigen de armoede niet. Het onzindelijk koehaar- en hennepspinnen maakt, dat de meeste lieden de ‘fabriek’ verafschuwen, zoodat daar, waar de ondersteunden niet verplicht zijn te werken, het verloop groot is. Die verplichting bestaat alleen in enkele Friesche steden. Meer algemeen wordt de bepaling aangetroffen, dat de kinderen der bedeelden genoodzaakt zijn in het werkhuis te arbeiden. In enkele werkhuizen wordt tevens maatschappelijk onderwijs gegeven. Zoo hoopt men de jeugd tot vlijtige leden der maatschappij op te voeden! De afzet van het product is moeielijk. In de jaren, dat de kwijnende nijverheid in de steden niet wist, hoe zich staande te houden, richt men werkhuizen op, die onder veel ongunstiger omstandigheden voortbrengen en bij de geboorte reeds ten doode zijn opgeschreven. In 1800 worden reeds vele wegens gebrek aan arbeiders en debiet gesloten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geen wonder, dat, waar de armoede zulk een omvang genomen heeft, de gewone inkomsten der particuliere en stedelijke instellingen, voortspruitende uit fondsen, collecten en de opbrengst van sommige belastingen, niet toereikend zijn. Stedelijke subsidiën vullen dan het ontbrekende aan. Amsterdam geeft van 1782 tot 1798 ruim 7 millioen gulden voor armenzorg uit. De stedelijke onderstand is van gemiddeld f 162,866 in de jaren 1778-1781 tot f 617,078 in 1798 gestegen.Ga naar voetnoot1) Het zijdewindhuis, dat voorheen f 2000 subsidie ontving, wordt na de omwenteling met f 10,000 's jaars gesteund, en bovendien worden de renten der effecten van het vernietigde laken- en grootkramersgilde en de opbrengst van den schouw van den ijk van ellen en kopergewichten, aan dit huis toegewezen. Utrecht geeft jaarlijks f 40.000 tot f 50.000 subsidie, Delft f 70.000, Oost- en West-Zaandam geven voor de gemeentehuishouding jaarlijks f 14.000 à 15.000 uit en f 28.000 voor de algemeene godshuizen. Vlaardingens inkomen bedroeg in 1795 slechts f 10.000, terwijl het armwezen voor f 30.000 bij haar in de schuld stond. Medemblik ondersteunt de weeffabriek met f 500 tot f 800, Middelburg haar werkhuis met f 3000 tot f 4000 's jaars. Nooit is van deze groote bedragen behoorlijk rekening en verantwoording gedaan, de boeken worden veelal niet afgesloten. En het pleit voor het eerlijk karakter van Burgers Regenten en Burgeressen Regentessen, dat onder deze omstandigheden geen malversaties geschieden.Ga naar voetnoot2) Ten einde den nood nog eeniger mate te lenigen richt Goldberg den 20sten December 1800 eene aanschrijving tot de departementale besturen, om de gemeentebesturen op te wekken collecten te houden voor de oprichting van spijskokerijen. Daar zal volgens een recept, door hem aan de Oeconomische Courant en de Nieuw Algemene Konst- en Letterbode gegeven, de beroemde Rumfordsche soep voor de noodlijdenden gekookt worden.Ga naar voetnoot3) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe men over dezen maatregel dacht, toont het volgende gedicht aan, dat in ‘De Heer Janus Januszoon’ geplaatst werd:Ga naar voetnoot1) ‘Ten Tijde van Willem, die oolijke guit,
Toen kocht men het brood voor drie en een duit,
Toen vraten wij nog wel eens bollen.
Maar onder veel brave municipalen,
Laat men ons zeven en een kwartje betalen;
Zijn dat geen drommelsche grollen?
Toen, toen wij leefden in wreê slavernij,
Genoten wij grutten, goê rijstenbrij,
Toen konden wij dagelijks smullen:
Maar nu men ons vrije Bataven heet,
En Rumfordsche soep uit armoê vreet -
Ziet elk zich deerlijk sullen.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI.Het beeld, dat de enquête van de Bataafsche Republiek geeft, is somber. Naast woeste heidevelden achteruitgaande steden, naast stilstaanden handel vervallen visscherij, naast kwijnende nijverheid toenemende armoede. Elders in Europa is het niet anders. Frankrijk is door den vijand gedeeltelijk verwoest, door de revolutie verteerd. België's oogst door de legers vertrapt. Engeland maakt eene economische crisis door, die de Hanzesteden, de eenige welvarende in het arme Duitschland, ook zullen ondergaan. Overal heerschen armoede en ellende. Doch nergens is de toestand zoo tragisch als in de oude Republiek, waar de gesteldheid zoo scherp tegen den bloei van het verleden afsteekt, waar op elk gebied achteruitgang, nergens vooruitgang kan worden vastgesteld. Niet armoede doch verarming drukt haar stempel op dit tijdperk der economische geschiedenis van ons vaderland. En dit verandert in de eerste jaren niet. Mocht 1802 herademing scheppen en aantoonen, dat onze handel voor herleving vatbaar was, in de volgende jaren keeren de rampspoeden weder. De oude geschiedenis herhaalt zich en vertoont nog somberder tafereelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reizigers als NiebuhrGa naar voetnoot1) en NemnichGa naar voetnoot2), die het Koninkrijk Holland in 1808 en 1809 bezoeken, zien steden in nog grooter staat van verval. Ook de rapporten, welke Koning Lodewijk zich door Kops, Mollerus, Klaarenbeek, Metelerkamp en de departementale besturen laat voorleggenGa naar voetnoot3), het alles omvattend ‘Aperçu sur la Hollande’Ga naar voetnoot4) op last van den Minister van Binnenlandsche Zaken van het Keizerrijk door d'Alphonse samengesteld, gewagen slechts van verval. Ook zij noemen den oorlog en de tarieven - het continentaal stelsel! - de voornaamste oorzaken van den achteruitgang. En deze reeks van ongelukken overviel, naar zij getuigen, Nederland, toen het zich door andere mogendheden van zijne plaats had laten dringen. ‘La Batavie périt, non parce qu'elle a changé, mais parce que tout a changé autour d'elle!’Ga naar voetnoot5) Het tegenwoordig geslacht kan zich geen denkbeeld vormen van den staat van verval, waarin het vaderland onder de Bataafsche Republiek verzonken was, en zich gelukkig prijzen, dat, zij het ook slechts na eene lange reeks van jaren, tijden van voorspoed en welvaart zijn teruggekeerd.
Dr. Leonie van Nierop. |
|