De Gids. Jaargang 77
(1913)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eene enquête in 1800.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijvige en belangrijke ‘Rapport der commissie tot het onderzoek van den Staat der Financiën’ van deze provincie, dat het gewestelijk bestuur hem met van Herzeele en van Irhoven van Dam had opgedragen uit te brengen. Moderaat van politieke overtuiging, ondersteunt hij in hetzelfde jaar bij de Haagsche sociëteit Eenheid en Orde de aanneming van het sedert verworpen plan van constitutie. Zijn ijver en toewijding aan de publieke zaak worden alom geprezen. De Fransche gezant Noël noemt hem in dezen tijd: ‘un patriote chaud, actif, éclairé, d'un coeur pur et dont les intentions sont droites.’Ga naar voetnoot1) Ofschoon onder de tegenwoordige gematigde regeering wegens zijne staatkundige neigingen en economische kennis de aangewezen persoon voor deze betrekking, is hij aanvankelijk niet te bewegen haar aan te nemen. ‘De Bataafsche Zeevaart en Visscherij’, dus zet hij den 19den Mei aan het lid van het Uitvoerend Bewind van Hasselt zijn bezwaar uiteen,Ga naar voetnoot2) ‘leveren een droevig tafereel voor den welmeenenden vaderlander op. Van deze is niets dan pijnlijke herdenking aan vorige welvaart en grootheid overgebleven. De zuinige en met weinig tevreden visscher is tot den bedelstaf gebracht, en komt aan onze huizen, op een akeligen toon, ons aan den val van deze basis onzer scheepvaart en marine herinneren... Beschouwt men andere takken der oeconomie: landbouw, fabrieken en trafieken; ook in deze en vooral in de beide laatste is het grootste verval en de verderfelijkste kwijning. Nergens in ons vaderland vindt men duidelijke en bruikbare opnemingen van den staat, onderling verband en betrekkelijken zetel, de meer of mindere geschiktheid daarvan. In het kort geenerlei juiste staat en kundige opnemingen van volksgetal, rijkdom en bedrijf zijn in de staatsarchieven voorhanden; bijna geene, of kwalijk aangelegde, althans niet aan het oogmerk beantwoordende faciliteiten zijn ergens te bespeuren...’ ‘Van deze zijde is door het vorig gouvernement eene onver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schilligheid, eene verzuimende traagheid aan den dag gelegd, die met andere beter bestierde vakken van administratie, met den werkzamen en welvaartzoekenden geest onzer natie weinig overeen te brengen is. Want hoezeer ik het volkomen eens ben met hen, die meenen, dat in meest alle vakken van welvarend bedrijf door of vanwege het gouvernement geene gebiedende of dwingende, maar slechts faciliteerende maatregelen genomen moeten worden, zoo zal toch niemand mij betwisten, dat door velerlei inrichtingen: een wijs en beter belastingssystema, locale aanstalten, gemakkelijke communicatiën enz. de nationale industrie, daar dezelve zich bevindt, ondersteund, daar dezelve slapende is, uitgelokt kan worden. En hoe kan dit alles geschieden zonder eene volkomene en preciese kennis van de zaken, waarop theoretische kundigheden moeten worden toegepast? Dit alles intusschen moet als uit den grond worden opgedolven, om tot een behoorlijk samenstel te worden gebracht, en daaraan de bestaande inrichtingen, belastingen enz. te kunnen toetsen. Tot de inzameling daarvan zal veel tijd en arbeid vereischt worden, en men zal tot het verkrijgen der opgaven met nog vele en diepgewortelde vooroordeelen van allerlei aard te worstelen hebben. De vruchten van nieuwe en betere inrichtingen, op deze kennis gegrond, kunnen met geen mogelijkheid spoedig aan het licht komen. En ziedaar dan, ook van deze zijde, geenerlei uitzicht op eenig voldoening gevend genoegen...’ Voor den aandrang zijner vrienden is Goldberg evenwel ten slotte gezwicht. Den 31sten Mei wordt hij tot Agent van Nationale Oeconomie benoemd, en 5 Juli aan vaardt hij zijn ambt.
Het eerste onderzoek, dat Goldberg, gehoor gevend aan artt. 26 en 27 zijner instructie, thans instelt, strekt zich uit over de woeste gronden der Republiek. Een gedeelte dezer gronden was reeds beschreven. Eene ‘Commissie van Superintendentie over het onderzoek der Duinen van het voormalig Hollandsch Gewest’Ga naar voetnoot1) bij decreet van 27 September 1796 door het voormalig Provintiaal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bestuur van Holland benoemd, had na een persoonlijk bezoek, in 1798 een rapport in twee deelen, samengesteld door haren kundigen secretaris Jan Kops, het licht doen zien.Ga naar voetnoot1) Goldbergs onderzoek omvat het geheele land. Nog aan het einde van het jaar 1799 zenden de verschillende departementale besturen op zijn last aan de gemeentebesturen vier ‘Tabellen’ - vragenlijsten - door den Agent opgemaakt, met de aanschrijving die binnen twee maanden ingevuld terug te zenden. Op twee vraaglijsten moet de municipaliteit vermelden, of dominiale, geabandonneerde, genaaste of particuliere woeste, en gemeente- of markengronden op het grondgebied dier gemeente zich bevinden. Voorts moet zij hunne ligging, grootte en aard omschrijven, de deelhebbers in de gemeentegronden noemen, en het bestuur, de wetten en lasten, die op de gronden drukken, alsmede de beschikkingen, die er over gemaakt zijn, opgeven. De derde tabel vraagt naar de wateren nog met voordeel in te dijken, naar de zanderijen, veengravingen, verveeningen en droogmakerijen, naar hunne ligging en uitgestrektheid. De vierde ten slotte verlangt eene opgave van de openbare markten van vaderlandsche producten, die in den omtrek der gemeente gehouden worden. Voor de beantwoording dezer vragen wordt eene inspectie in loco niet vereischt; de gemeentebesturen kunnen hunne gegevens ontleenen uit de papieren, ‘als op Uwlieder secretary berusten mogten, hetzij verpondingscohieren, of zoodanige stukken, waarin grondmetingen of andere opnemingen van den grond worden gevonden of uit al zulke andere bescheiden, als Gij vermenen mocht te moeten inwinnen’. Voorts verkrijgen de gemeentebesturen het recht ‘tot de requisitie van al zulke personen, welke hen in deze mochten noodig voorkomen ten einde Ulieden gratis behulpzaam te zijn’. Het tijdstip wordt bij uitstek geschikt voor het houden der enquête geacht, daar de landbouwer in de wintermaanden de meeste gelegenheid heeft zich op de nauwkeurige invulling der lijsten toe te leggen. Men vertrouwt, dat dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
behoorlijk geschieden zal, daar de belangen van den landbouw, doch vooral ook die der gemeente, er mede gemoeid zijn. Daarom zullen ook alle werkzaamheden buiten bezwaar van 's lands kas moeten plaats vinden. Ter algemeene kennisgeving worden op verzoek van Goldberg de officiëele text der aanschrijving en een afschrift der Tabellen in de Nieuwe Algemene Konst- en Letterbode van 24 Januari 1800 en in de Oeconomische Courant van denzelfden maand (Nos. 101, 102, 103) met eene aanbeveling der redacties geplaatst. De ingekomen antwoorden en de schriftelijke inlichtingen, die particuliere personen over de onderscheiden takken van volksbestaan inzonden, waren echter van geen groote beteekenis. En daarom verzoekt Goldberg bij missive van 16 April 1800Ga naar voetnoot1) aan de ‘Burgers Bewindslieden’ een drie-maandelijksch verlof en de authorisatie tot het doen eener huishoudelijke reize door de geheele Republiek, om door een zelfstandig, persoonlijk onderzoek den staat van landbouw, handel, nijverheid, visscherij en welvaart te leeren kennen. Er heerscht bij den minister niet het minste voornemen om de reis met ‘eenigen omslag of ostentatie te effectueeren’; alleen verlangt hij, dat Jan Kops, ‘de persoon, welken ik als commissaris van mijn bureau tot de zaken van den landbouw heb gedispiciëerd’ en H.W. Rouppe, ‘welke de vereischte bekwaamheden bezit in het werktuigkundige’, en voorts een klerk en een bode hem zullen vergezellen. De reis- en teerkosten (vacatiën komen hier niet in aanmerking) zullen naar Goldbergs meening behoudens zijne rekening en verantwoording gevonden kunnen worden uit zoodanige sommen, ‘als hij, naar aanleiding van onderhandsche informatiën, zich vleien mag op zijn ingeleverde petitie zal zien toegestaan, zonder dat het noodig zijn zal het Vertegenwoordigend Lichaam deswege te addiëeren’. Deze reis zal, naar hij meent, jaarlijks herhaald moeten worden, maar zich dan niet verder uitstrekken dan tot één departement. Na acht jaren worde wederom het geheele land bezocht, ten einde ‘de statenkundige opgaven van ons | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
land zoodanig compleet te hebben, dat zij voor een zeer geruimen tijd en met de eventuëel inkomende locale informatiën verbeterd, tot een vasten legger zullen strekken.’ Den tweeden Mei geeft het Uitvoerend Bewind de gevraagde toestemming, en den 16den Juni verlaat het reisgezelschap 's-Gravenhage. De tocht vindt zonder pronk of praal plaats. Vóór zijn bezoek aan eene bepaalde gemeente verwittigt de Agent de municipaliteit en, waar het een hoofdstad van een departementGa naar voetnoot1) geldt, ook het gewestelijk bestuur van zijne komst. Hij verzoekt hen dan eene commissie te benoemen om met haar over de huishoudelijke belangen der gemeente of van het departement in een der vertrekken van het raadhuis te confereeren, alwaar hij ook voor particuliere personen te spreken zal zijn.Ga naar voetnoot2) Veel hulp heeft hij van de ingevolge art. 38 zijner instructie ingestelde commissies van correspondentieGa naar voetnoot3). Ook stelt hij zich in verbinding met de ‘Maatschappij van Landbouw’, het ‘Nut van het Algemeen’ en de ‘Nationale Huishoudelijke Maatschappij’, die hem de namen harer correspondenten of van andere ‘geschikte personen’ opgeven. Fabrieken, landbouwondernemingen, werkhuizen en andere instellingen neemt hij persoonlijk in oogenschouw; de laatste proefnemingen en de nieuwste machines laat hij zich toonen, modellen en schriftelijke uiteenzettingen zich geven. Overal wordt slechts één of twee dagen vertoefd. Alleen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wanneer het bezoek ook den omstreken eener gemeente geldt, duurt het verblijf iets langer. Kops, die zich eerst op Tholen bij den Agent vervoegt, stelt keurige met witte vellen doorschoten vragenboekjes aan kundige landbouwers ter beantwoording ter hand. Goldberg verzendt ze terzelfder tijd aan de drie bovengenoemde maatschappijen. Zij behelzen 252 ‘Vragen van den Agent van Nationale Oeconomie betreffende den staat van den vaderlandschen landbouw in elken ring, arrondissement, district of naast elkander liggende gemeenten, boven hetgeen in de vier rondgezonden tabellen wegens woeste gronden enz. is opgegeven.’Ga naar voetnoot1). Na twee vragen over de natuur der gronden volgt in het boekje het hoofdstuk ‘Bouwlanden’ (nos. 3-64). Dit informeert naar de behandeling der gronden, naar de wijze van ploegen, mesten en zaaien, naar de toepassing van wisselbouw en braken, naar de omzetting van teel- in weilanden en het omgekeerde. De werktuigen en de teelt der producten - speciaal van tabak, vlas, hennep, meekrap - de schade, die de landman uit plaatselijke gesteldheid, ongedierte en onkruid ondervindt, komen daarna ter sprake. Inlichtingen over de opbrengst en waarde, inzameling en bewaring, afzet en vervoer der producten, alsmede over den afstand der markt en den toestand van wegen en vaarten moeten dit hoofdstuk besluiten. Het tweede hoofdstuk (nos. 65-78) draagt tot titel ‘Weilanden’ en vraagt naar de ligging en behandeling dezer gronden, naar hunne beteekenis als weide- en hooiland, naar hooibouw en naar de aanwezigheid van kunstweiden. Hoofdstuk III (nos. 79-120), ‘Behandeling van het vee enz.’ geheeten, stelt de fokkerij van paarden, hoornvee, schapen, varkens, ezels, geiten, gevogelte en bijen aan de orde, en daalt in allerlei bijzonderheden af. Hoofdstuk IV (nos. 121-130) wenscht inlichtingen omtrent de bereiding en den omzet van het zuivel, terwijl het volgende hoofdstuk (nos. 131-155) ‘Moeslanden, Boschen Vruchtboomen’ vragen stelt omtrent den houtkap en boschaanplanting, boomkweekerijen en boomgaarden, war- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moezerij voor eigen gebruik en de markt. Bij elk onderdeel zijn eenige vragen omtrent de waarde der producten en hun transport gevoegd. Vragen 156-212, samengevoegd onder den naam ‘Staat der boerderijen, landlieden enz.’, informeeren naar omvang en indeeling van het bedrijf, den toestand van het water, de prijzen van gronden en boerderijen, naar de pachtsom, en andere huurcondities, naar zeden en gewoonten. In alles, wat een maatstaf van den welstand van den landman kan zijn, wordt belang gesteld: in het aantal huwelijken, den overlast van bedelaars, het aantal en het loon der arbeiders, de de huisvlijt, de kleeding, het voedsel, de feesten, het onderwijs, lectuur. Men wil weten, of het district zich zelf voeden kan, of de markt er bloeit. De laatste twee hoofdstukken, waarvan het eerste (nos. 213-229) ‘Schrale en Woeste Gronden’ en het tweede (nos. 230-252) ‘Meenten en Marken’ tot opschrift heeft, behelzen eene aanvulling van de reeds rondgezonden Tabellen. Ten slotte is eene bladzijde opengelaten voor ‘Vragen, betrekkelijk den landbouw, die onder de opgegeven artikelen niet mochten gesteld wezen’. En nog is Goldbergs dorst naar kennis niet gelescht. Gedurende zijne reis stelt hij, ter aanvulling zijner eigen aanteekeningen, eene schriftelijke enquête in naar den toestand van de overige takken van volksbestaan. Nu richt hij zich tot de gewestelijke en plaatselijke overheid, waartoe art. 20 zijner instructie hem de bevoegdheid geeft. Tusschen 22 Augustus 1800 en 11 November van hetzelfde jaar ontvangen de departementale besturen een aantal vragenlijsten om aan de gemeentebesturen ter beantwoording te zenden met het bevel: ‘het model der tabelle, te vinden op de 4de bladzijde te doen copiëeren of nadrukken en aan de fabrikeurs ter invulling ter hand te stellen, en voorts hun opgaven met de ontvangen renseignementen benevens een exemplaar der keuren of ordonnantiën - welke ten aanzien der fabrieken, handel, scheepvaart of visscherijen bij hunne gemeente in vigeur mochten zijn - aan hen in te zenden uiterlijk binnen één maand na de receptie hunner aanschrijving.’ Daarna zullen alle stukken ‘benevens de ophelderende bijlagen door particulieren gesup- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pediteerd’ en voorzien van de ‘consideratien’ der departementale besturen bij den Agent van Nationale Oeconomie moeten terugkomenGa naar voetnoot1). Daar Goldberg ‘op zijn reize had waargenomen, dat de staat van verscheiden plaatselijke kassen van beklagelijken aard is’, zullen de kosten van afschrijving of nadruk in die gemeenten ten laste van den lande komen. De tabel voor den nijvere behelst de vragen over de ligging der werkplaats, over de materialen en werktuigen, over het aantal, den landaard en de loonen der arbeiders, over de hinderpalen tot den bloei van het bedrijf en ‘de middelen van redres’, over de wijze, waarop, en de plaats, waarheen, de goederen verzonden worden. Den gemeentebesturen is opgedragen eene statistiek te vervaardigen over het aantal en het soort der fabrieken, over de scheepvaart op zee en de rivieren, over den binnen- en buitenlandschen handel, en bij ieder onderdeel de oorzaken van bloei of verval, en de middelen tot verheffing op te geven. Ook wenscht de Agent ingelicht te worden, of er gebouwen in de gemeente aanwezig zijn, waarover de municipaliteit tot inrichting van werkhuizen beschikken kan. Eene generale tabel wordt er bijgevoegd, om het begrip fabrieken te verduidelijken.
Binnen weinige maanden, den 23sten October, is Goldberg in de residentie teruggekeerd. De antwoorden laten zich wachten. Bij circulaire van 23 Februari 1801 maant Goldberg de rapporteurs over den landbouw tot spoed aan; hij heeft nog slechts zeven boekjes ontvangenGa naar voetnoot2). Den 20sten April daaropvolgend moet hij eene dergelijke aanschrijving tot de departementale besturen richten en de commissarissen der departementen bevelen, ‘om het in hun qualiteit daarheen te willen dirigeeren, dat aan zijn verlangen in dezen promptelijk worde voldaan,’Ga naar voetnoot3) daar het generaal rapport der huishoudelijke reize op de inlevering der tabellen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wacht. En daarna komen de antwoorden eerst langzaam en onvolledig in. De oorzaak dezer mislukking ligt in den opzet der enquête. Men heeft gemeentebesturen en particulieren eene taak opgelegd, waarvoor zij niet berekend waren. Terecht merkt het scholtambt Lochem op, dat de vragen nopens de woeste gronden te veel omvattend zijn om gratis door gemeentebesturen te worden beantwoord, en dat speciale commissies, gelijk de Hollandsche van 1797, voor dezen arbeid hadden moeten ingesteld worden.Ga naar voetnoot1) Ook was geen tijdstip van inlevering der antwoorden op de vragen nopens den landbouw bepaald.Ga naar voetnoot2) Voorts staat en valt het welslagen der onderzoekingen met de goedwillige medewerking van gemeentebesturen, vereenigingen en particulieren, daar er, zooals Leiden aan het departementaal bestuur van Texel schrijft, geen ‘middelen tot contrainte’ gegeven waren.Ga naar voetnoot3) En die medewerking laat zeer veel te wenschen over. Het departement Texel meldt 13 Mei 1801 aan den Agent, dat het zich ‘ten hoogste moet beklagen over de traagheid, nalatigheid, ja zelfs tergiversatie der gemeentebesturen:’... ‘Leiden weigert genoegzaam om aan de fabrikanten en trafikanten binnen hunlieder gemeente, welke niet tot de fabriekhallen behooren, tabellen rond te zenden, tenzij de kosten daarop zullende vallen, van 's landswege worden voldaan.’Ga naar voetnoot3) De staatsregeling geeft geen middel aan, om de nalatige te dwingen, en eene gemeentewet ontbreekt. De Maatschappijen, bij wie Goldberg inlichtingen inwint, zijn meestal zelve niet in staat deze te verschaffen. En wanneer zij dan niet, zooals het departement Almelo der Maatschappij tot Nut van het Algemeen, eene commissie met die taak belasten, maken zij zich er met vage, onbeduidende opgaven af. Zoo komen uit de districten Enkhuizen, Monnikendam, de Zaanstreek, Gouda en Rotterdam nietszeggende rapporten over landbouwtoestanden in. Achterdocht en angst het bedrijfsgeheim te verraden weerhouden den particulier de vragen behoorlijk te beantwoorden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Te LeeuwardenGa naar voetnoot1) en ZwolleGa naar voetnoot2) zoowel als in Noord-BrabantGa naar voetnoot3) wordt de schoorvoetende medewerking de oorzaak van de onvolledigheid der invullingen genoemd. Alleen de departementen Texel en van den Ouden-IJsel zijn in staat eenige tabellen van fabrikanten en gemeentebesturen in te zenden, de overige doen den Agent slechts hunne eigen staten toekomen. Uit Rotterdam en Dordrecht wordt niets vernomen, en Goldberg zelf wint in deze steden en te Amsterdam slechts onbeduidende inlichtingen in. Door al dit dralen is het Goldberg niet mogelijk, zijn rapport binnen korten tijd te voltooien. En de revolutie van September 1801 maakt aan zijn ministerschap een einde. Daar hij den staatsgreep van Van Haersolte, Pijman en Besier niet goedkeurt, moet hij den derden October ‘voor het geweld van het onwettig bewind uit den weg gaan.’ Het Agentschap van Nationale Oeconomie vervalt bij Besluit van het Staatsbewind van 7 December 1801 No. 44. Het wordt eene afdeeling van den Raad van Binnenlandsche Zaken. Bij dit departement worden de ingekomen ‘Tabellen over de Woeste Gronden’, de ‘Antwoorden op de vragen betreffende den vaderlandschen landbouw’Ga naar voetnoot4) en de ‘Tabellen omtrent den toestand der Industrie in de departementen’Ga naar voetnoot5) opgeborgen. Van de eerste had Goldberg eigenhandig excerpta gemaaktGa naar voetnoot6), van de tweede afschriften ontvangenGa naar voetnoot6). Doch in zijn bezit bleven het ‘Journaal van de Huishoudelijke Reize van den Agent van Nationale Oeconomie’Ga naar voetnoot7) met de BijlagenGa naar voetnoot8), waarvan het ‘Verbaal gehouden door den Commissaris van Landbouw op de Huishoudelijke Reize van den Agent van Nationale Oeconomie wegens den Staat van den Landbouw’Ga naar voetnoot6) het voornaamste is. In het ‘Verbaal’ zijn vele ‘Antwoorden’ letterlijk overgenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volgens de notulen van drie vergaderingen in December 1802 en Januari 1803 met Kops, die zijn ambt nog steeds vervulde, Rouppe en Immerzeel, die commies ter secretarie aan het Agentschap van Nationale Oeconomie was geweest, gehoudenGa naar voetnoot1), heeft Goldberg er nog over gedacht, een generaal rapport samen te stellen, en zelfs eene schets aan de twee eersten ‘ter examinatie’ ter hand gesteld. In de laatste vergadering wordt over de uitwerking van dit plan nog gesproken, waarvan echter verder niets wordt vernomen. Den eersten Mei 1805 benoemt Schimmelpenninck Goldberg tot lid van den Staatsraad, welk ambt hij in het Koninkrijk Holland blijft vervullen. In December 1807 zendt Koning Lodewijk hem als gezant naar Berlijn. In het volgend jaar verzoekt de minister van binnenlandsche zaken Van Leyden van Westbarendrecht hem de nog onder hem berustende bescheiden af te staan. ‘Veelmalen en speciaal bij alle staatsveranderingen, die wij in de laatste zeven jaren gehad hebben’, luidt het antwoord, ‘ben ik aangezocht geworden, om mijn aanteekeningen zoo van mijn statistische reize als die uit nader renseignementen van plaatsen, die ik niet bezocht heb, geresulteerd, te communiceeren en ten gebruike te geven aan het departement van binnenlandsche Zaken. Deze aanzoeken zijn immer heimelijk gekomen van den Heer Kops, dien ik in Anno 1800 tot commissaris van landbouw verheven heb, met geen ander oogmerk dan om het landbouwgedeelte en hetgeen hem verder aanstond, te doen dienen tot aanvulling van zijn Magazijn van Landbouw, voor welk Magazijn hem dikwerf stof ontbreekt. Had de heer Kops in de openbaarmaking der stukken, die in zijn handen gebleven zijn, der waarheid edelmoediglijk gestand gedaan en deze stukken gepubliceerd als geresulteerd uit de werkzaamheden van den Agent van Nationale Oeconomie, zooals dit van alle zijden, ook van die der dankbaarheid gezien, zijn onvermijdelijke plicht was geweest, ik had hem zeer gaarne zijn indirecte aanstokingen vergeven en hem tot het voortschrijven van zijn Magazijn in staat gesteld. Hij heeft, of liever de in het departement van binnenlandsche | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zaken geplaatste personen, de heer van Stralen inclusief, hebben wel eens getracht mij zelfs door autoriteit tot de overgave te doen noodzaken, maar allen, die van tijd tot tijd aan het hoofd der regeering geplaatst zijn geweest, hebben ingezien, dat deze proef met den aard mijner onbeleefde demissie als minister en ook met de egards, die men mij tot nog toe gaarne gegund heeft, niet overeen te brengen was...’Ga naar voetnoot1) Om deze reden en ook, omdat de ‘defecte papieren’ nog zooveel aanvulling en verbetering behoeven, weigert Goldberg de stukken af te staan, en moet de minister zich - en dan nog slechts voor zijn persoonlijk gebruik - tevreden stellen met een overzicht, dat Goldberg heeft opgemaakt. Doch van Leyden van Westbarendrecht kan er geen gebruik van maken. In December 1808 neemt hij wegens gezondheidsredenen ontslag. De correspondentie werpt geen schoon licht op het karakter van den gezant. Niet alleen behoudt hij de stukken, die hij als minister, niet als burger, had samengesteld, maar hij geeft ze zelfs niet in landsbelang ter leen. Van een lid der voormalige regeering ware deze verwarring van staats- en particulier eigendom misschien te verwachten, bij een revolutionnair doet zij pijnlijk aan.
Het archief Goldberg is in 1859 aan den Staat gekomen. Door toedoen van den rijksarchivaris Bakhuizen van den Brink werd in hetzelfde jaar in het ‘Tijdschrift voor Staathuishoudkunde en Statistiek, door Mr. B.W.A.E. Sloet tot Oldhuis’Ga naar voetnoot2) een aanvang gemaakt met den afdruk van het ‘Journaal’, die in den volgenden jaargang voltooid is. Eene vergelijking met de minuut leert, dat aan den inhoud niets te kort is gedaan; alleen werden van het tweede stuk in het negentiende deel af de data van aankomst en vertrek en de namen der correspondenten weggelaten. In den negentienden en twintigsten jaargangGa naar voetnoot3) van hetzelfde tijdschrift staat een opstel: ‘Onze landbouw in 1800’ geheeten, dat het voornaamste uit het ‘Verbaal’ mededeelt. De overige deelen der enquête zijn nooit uitgegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ‘defecte papieren’ hebben echter niet geringe historische waarde. Zij geven, waar de jammerklachten omtrent den toestand van verval onder de Bataafsche Republiek veelvuldig, doch de gegevens, die den weg wijzen bij het nasporen van den loop der zaken schaarsch zijnGa naar voetnoot1), eene bijdrage tot de kennis der economische geschiedenis der Bataafsche Republiek. Aan hun hand in hoofdzaak zal in de volgende hoofdstukken getracht worden ‘Nederland in 1800’ te schetsen.
Wij willen echter van Goldberg geen afscheid nemen, zonder zijn verdere loopbaan met een enkel woord na te gaan. Bij koning Lodewijk blijft hij om zijne kundigheden en verdraagzaamheid in hoog aanzien. Tweemalen, in Februari en November 1807, maakt hij deel uit van een gezantschap, dat bij Napoleon Hollands belangen moet voorstaan. Na de ramp te Leiden stelt hij voor den koning eene nota op over de verheffing der fabrieken binnen deze stad en geeft dan wederom van zijne groote economische kennis blijkGa naar voetnoot2). De inlijving wordt door hem met vreugde begroet. Hij had haar reeds in 1806 voorgestaan, omdat hij er het eenige middel in zag, dat de volkswelvaart toen nog eenigermate kon opbeuren. Ofschoon hij zich en de zijnen reeds in 1810 in de bescherming des keizers aanbeveelt, blijft hij tot 1813 buiten den staatsdienst. Napoleon's Intendant van binnenlandsche zaken in Holland, d'Alphonse, heeft hem slechts bij reputatie gekend en wint bij derden de gunstige inlichtingen in voor den minister Montalivet, aan wien Goldberg eene betrekking heeft gevraagdGa naar voetnoot3). Na het herstel onzer onafhankelijkheid volgt in 1814 zijne benoeming tot Directeur-Generaal van Koophandel en Koloniën. Dit ambt wordt door hem bekleed tot 1818, toen dit departement met dat van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen werd samengesmolten. Goldberg wordt daarop Staatsraad, eerst in gewonen, later | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in buitengewonen dienst. In 1818 verheft Koning Willem I hem in den adelstand. De voormalige revolutionnair sterft als Jonkheer Goldberg in 1828. Zijn portret naar eene prent van Hodges vindt men in Colenbrander's Schimmelpenninck en Koning Lodewijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Holland in 1722 en 1725 hebben gekocht, zonder dat hun eenige verplichting tot onderhoud of helmplanting voorgeschreven werd. Zij bestaan thans uit 28 partijen, welke aan zestien eigenaren toebehooren, die wel fraaie hofsteden lieten aanleggen, doch zich over ontginningen niet bekommerenGa naar voetnoot1). Zoo staat het ook met de woeste gronden in het gewest Utrecht, welke sinds onheuglijke tijden toebehooren aan ‘geestelijke corporatiën, andere gestichten en bijzondere personen’ hetzij in eigendom, hetzij in pacht. Overigens heeft het gemeen bezit op de heidevelden en broeklanden bijna geheel de overhand. Ofschoon deze terreinen in Noord-Brabant ‘gemeentensgronden’ heeten, waren zij eigendom, oorspronkelijk van den heer, later van het domein, na de omwenteling van de natie. Vervreemding geschiedde voorheen slechts met toestemming van den heer, thans van den domeinraad. Sinds eeuwen evenwel, voornamelijk sinds de regeering van hertog Jan I in den aanvang der veertiende eeuw, is het vruchtgebruik der heide - het plaggen steken en veeweiden - tegen betaling van een jaarlijkschen cijns aan de gezamenlijke ingezetenen der gemeenten afgestaan. Het bestuur over deze dorpsgronden is in handen der municipaliteit, of van tweemannen, driemannen en hoe zij meer mogen heeten, door gemeentebestuur of corporeele vergadering gekozen. Over het gebruik der heide, over turfsteken en schaaphoeden heeft ieder dorp eigen verordeningen. In de meeste plaatsen van de Meierij van den Bosch verbieden de zoogenaamde schutreglementen, van Maart tot October het vee onbeheerd te laten loopen. Aan de gemeentenaren is het onderhoud van wegen, bruggen enz. opgedragen. In de overige gewesten, in Overijsel, Gelderland, Drente en Noord-Holland, is de eigendom van den gemeenen grond niet bij het domein, doch bij de mark, buurschap, maalschap. De eigendom is ‘alleen verknocht aan zeker goed, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelegen in een bepaalden omtrek, welke de Marke wordt genoemd, aan welk goed door de oude landbezitters, wier oorsprong zich in de verre oudheid verheft, een recht en aandeel op het bezit der gronden is overgedragen. De grond, die dit recht of aandeel heeft, heet een oudhoevige grond; een recht of aandeel geeft men den naam van whaar of wheer en den bezitters daarvan gewaarden’Ga naar voetnoot1). Het vruchtgebruik, ‘het recht van heiden en weiden’, behoort echter niet alleen aan de goedsheeren of eigengeërfden maar aan alle ingezetenen. De marken worden beheerd door de eigengeërfden of hunne gecommitteerden, die meestal - maar dan nog niet altijd volgens vasten voet - verkozen worden. De uitvoerende macht berust bij een verkozen markenrichter, soms bij een erfmarkenrichter. De marken zijn voor 1795 publiekrechtelijke lichamen met eigen verordeningen, voor iedere mark verschillend, en eigen rechtspraak. Het onderhoud van wegen, bruggen en waterleidingen is ook hier aan alle ingezetenen opgedragen. De toestand der woeste gronden in gemeen bezit laat veel te wenschen over. De gemeene weide wordt afgegraasd en van mest beroofd; plaggen worden te diep gestoken, zoodat groote kuilen ontstaan; het veen wordt onoordeelkundig naar welgevallen aangestoken. Op de Veluwe houdt de ‘gemeenschapszin’ het schieten van slooten tegen. De gebroekten rondom Almelo en Steenwijk zijn 's zomers kaal, 's winters een waterplas. Van ontginning is geen sprake. Zij geschiedt uit den aard der zaak alleen bij particulier bezit, wanneer de ontginner uitsluitend de vruchten van zijn arbeid plukt. Afstand van gemeentegrond is daarvoor eerste vereischte. In Noord-Brabant is met uitgifte van den domeingrond reeds een aanvang gemaakt. Een enkele slechts zou dien in gemeenbezit willen behouden. Zonder dit weet de Bredasche boer niet, hoe aan mest te komen. En St. Oedenrode wil desnoods met de stukken bewijzen, dat het domein geen recht op hare dorpsgronden heeft, waarop zij haar vee wil blijven weiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De meerderheid evenwel denkt anders daarover. De oude bepalingen van den Raad van State, gecodificeerd door dit college bij Resolutie van 10 Augustus 1790, werden in het Besluit der Brabantsche Representanten van 28 November 1797 overgenomen en uitgebreid. Zij houden in, dat alle onbebouwde gronden in de Meijerij uit te geven of te verkoopen, gedurende vijftien jaar vrij zullen zijn van de beden, verpondingen en van de belasting op de bezaaide morgens, alsmede van de tienden, zooverre die door den lande hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk genoten worden. Indien zich op een perceel van dergelijke gronden ter grootte van ongeveer twee Rh. M. (= ruim 1,7 H.A.) eene nieuwe huishouding nederzet, zal deze eveneens gedurende 15 jaren vrij zijn van alle gemeene middelen. Bij request aan het departementaal bestuur kunnen de gronden verkregen worden tegen 14 stuiver per lopense (= ruim 16,15 Are), betaalten comptoire der domeinenGa naar voetnoot1). Vooral in de Meijerij, waar de ontginning schijnt te slagen, wordt telkens grond, zij het dan ook in kleine perceelen, uitgegeven. Sinds 1786 zou dit in het geheele Kwartier 3000 à 4000 Rh. M (=ruim 2550 à 3400 H.A.) bedragen. Van Juli 1800 tot 16 Maart 1801 worden 6000 lopenses (ruim 968 H.A.) ingegraven. Terzelfder tijd worden ongeveer 2000 morgens (= ruim 1700 H.A.) uitgegeven. In de Baronie van Breda, waar gebrek aan kapitaal, kunde en mest eenige ontginningen deed mislukken, wordt geene aanvrage om grond gedaan. De Overijselsche en Geldersche mark verdeelt of verkoopt over het algemeen den grond alleen met ‘unanieme stemmen’ der erfgenamen; en dan is veelal het terrein uitsluitend voor de eigengeërfden beschikbaar. Zij verkoopt dientengevolge hoogst zelden, alleen wanneer zij in geldverlegenheid geraakt is. En daar zij zich in zulk een geval met iederen prijs tevreden moet stellen, vermindert het gemeenschappelijk vermogen in waarde. Hengelo heeft in 1796 grond verkocht tegen een prijs, die lager is, dan de pachtsom thans bedraagt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door heimelijke aangraving tracht de boer wel eens grond uit de mark te verkrijgen. In Almelo geldt de bepaling, dat de roover, wanneer hij eigengeërfde is, door verjaring en na betaling der getaxeerde waarde eigenaar wordt. De landbouwer, conservatief van aard, wil van verdeeling nog niet veel weten. De marken op de Veluwe hebben in 1796 uitdrukkelijk bij placaat afgekondigd, den bestaanden toestand te handhaven. Bij Elst en Zutphen zouden ‘de gemeene weiden volstrekt niet gemist kunnen worden’Ga naar voetnoot1). In de Halve- en Heerveenen der Graafschap had men reeds geloot en verdeeld, maar daarna hebben de boeren van eene verdere scheiding afgezien en zelfs het veen in brand gestoken. ‘Ook heeft men den voornamen entrepreneur de Haas van Gendringen 's nachts op zijn bed geschoten’Ga naar voetnoot2). Er zijn slechts enkelen, die wijziging van de bestaande stroeve bepalingen wenschelijk achten. Zij geven den eenheidsstaat het recht in den toestand in te grijpen, nu art. 24 der staatsregeling het publiekrechtelijk karakter aan de mark ontneemt. Zij hunkeren naar de wet, welke de verdeeling gemakkelijker zal maken. De Twentsche fabrikant om huizen te bouwen en bleekvelden aan te leggen. De rapporteurs uit Almelo en Steenwijk om te ontginnen en het weiland te verbeteren. ‘Woeste grond worde in grasrijke landen en vruchtbare akkers omgezet! Aan handen ontbreekt het niet, wel aan werk!’Ga naar voetnoot3)
Het hoogveen in de Peel, deels gemeentegrond, deels domein van Nassau, ligt nog woest wegens het ontbreken van een vaart. In Overijsel verhinderen de rechtsverhoudingen de exploitatie van het turfland. Anders is het in Drente gesteld. De bepaling, dat iedere eigenaar van twee volle waren splitsing van den gemeenschappelijken grondeigendom kon verlangen, heeft sinds jaren mogelijk gemaakt, dat het hoogveen hier gedeeltelijk is afgegraven en veenkoloniën zijn ontstaan. De voornaamste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vaart in het hoogveen, die van Meppel naar Assen, in 1770 gegraven, is negen uur lang. De veenkolonie te Gasselter Nieveen, uit 65 huisgezinnen bestaande, wordt alleen door gebrek aan wegen en vaarten in hare uitbreiding naar den kant van Emmen belemmerd. Gedeeltelijk zijn de Drentsche veenkoloniën nog afhankelijk van de stad Groningen. In strijd met de staatsregeling handhaaft het turfschippersgilde dier stad zijn uitsluitend recht, de turf uit Gasselter Nieveen te koopen en te lossen, en wordt de uitvoer van turf uit Exter naar Groningen niet toegestaan. Overigens wordt het product der ondernemingen van de provincie en particulieren over Zwartsluis naar Holland en Utrecht verzonden. De voornaamste deelhebbers in de hoogeveenen hebben een makelaar voor den verkoop aangesteld, die hoogere belooning geniet, naarmate hij hoogere prijzen bedingt. En daar de kleine veenboeren zich verbonden hebben om hun prijs naar dien van den makelaar te regelen, blijft de turf duur, ‘waardoor de handel gegeneerd, de fabrieken benadeeld en de ingezetenen bezwaard worden!’Ga naar voetnoot1) Een trust in optima forma! Ook de provincie Groningen kent sinds eene eeuw veenkoloniën, waar de turfstekerij thans nog krachtdadig wordt voortgezet. Er is reeds een kanaal van de stad Groningen, de eigenares der hoogeveenen, tot Wildervank, en het wordt steeds verder gegraven. De gronden worden door de stad op beklemming of ter afgraving verkocht. In het laatste geval verkrijgt zij een vierde der opbrengst van de turf, die zij publiek verkoopt: de fabriekturf naar Holland, de sponturf naar Groningen, Hamburg en Bremen. Wildervank produceert jaarlijks 4000 schepen of 120,000 bakken of 180 millioen stuks turf, en brengt aan de Stad jaarlijks een voordeel van 18000 gulden aan. Van Sappemeer en Pekela trekt de Stad wel 42000 gulden. Personen uit andere provinciën, en vooral Duitschers uit Bentheim en Munster, vestigen zich hier; de bevolking breidt zich aanzienlijk uit. Het aantal immigranten wordt in de laatste eeuw op 30.000 geschat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waar voorheen de Staten der provincies, zooals in Holland en Utrecht, consent of octrooi verleenden tot vergraving van laagveen, heeft na 1795 de centraliseerende staat dezen tak van staatsbestel tot zich getrokken. Waar, zooals in het noorden des lands, turfbaggeren op eigen bodem naar welgevallen steeds geschieden kon, blijft ook na de revolutie de vrijheid tot ontgronding gehandhaafd. De gevolgen zijn merkbaar. In de streek van Gorredijk tot Heerenveen is zooveel land tot water gemaakt, dat de postwagen van Zwolle naar Leeuwarden en Groningen gevaar loopt weg te spoelen. In Groningen en Overijsel is de toestand niet anders. De bewoners der streken ten noorden der vaart van Sappemeer tot Voxhol hebben zich in de laatste halve eeuw rijk gebaggerd ten koste van den bodem. De weg van Vollenhove naar Wanneperveen is zoodanig door ontgronding ondermijnd, dat men hem met balken moet stutten. Zwartsluis en omliggende plaatsen dreigen tengevolge der veengraverij ten onder te gaan. Den rijkdom van meren dankt de Bataafsche Republiek dan ook voor een groot gedeelte aan de vergravingen van laagveen, die de plassen achterlieten. De droogmaking dezer wateren, aan particulieren, ambachten of den staat toebehoorend, maakt in de enquête een punt van ernstige overweging uit. Doch de tijdsomstandigheden zijn dezen ondernemingen niet gunstig. De ‘lage koers der effecten’ veroorlooft, naar het ambacht van Ackersdijk en Vrouwerecht schrijft, de drooglegging niet. Zoo blijft ook het droogmalen van de Zuidplas, waarvoor de omliggende dorpen en ambachten, directie, beheer der gelden enz. reeds geregeld hebben, in de eerste tijden een vrome wensch! Na de revolutie is alleen bij Franekerdeel in Friesland 1700 pondematen (= 625.25 H.A.) in 1799 ingepolderd, en te Rotterdam op Feijenoord 50 Morgen (= 42,67 H.A.) aangewonnen. In 1800 is men slechts bezig de plassen bij Nieuwkoop en Zevenhoven in Zuid-Holland, bij Wilnis en Mijdrecht en andere kleine in het Sticht droog te leggen. Deze laatste ondernemingen, oorspronkelijk het eigendom van het gewest Utrecht, behooren thans der Bataafsche Republiek en staan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onder oppertoezicht van den Agent van Dijken, Wegen en Wateren.
Ook de indijking van de aanslibbingen langs de zeedijken vindt in deze jaren weinig voortgang. In Zeeland worden schorren van 3000 gemet (1277,4 H.A.), op Texel kwelders van 6541 Rh. Morgen (5570,18 H.A.), in de provincie Groningen, langs het Rheiderhoofd, den golfbreker in de Eems, kwelders van 3000 diemt (1500 H.A.) door de eigenaren - den staat of particulieren - voor schaapweiden verpacht, hoewel zij met voordeel in vruchtbaar land veranderd konden worden. Slechts van ééne inpoldering langs de Schelde en ééne langs de Hunze in Groningen wordt melding gemaakt.
Ofschoon de Oeconomische Tak van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen en de Maatschappij tot Bevordering van den Landbouw sinds een twintigtal jaren den landbouw door verspreiding van geschriften, het nemen van proeven, en het uitschrijven van prijsvragen getracht hadden te verheffen, staat de landbouw in de Republiek op een lageren trap dan die van andere Europeesche landen. De cultuur van onderscheiden moeskruiden en planten is door Engelsche en Duitsche landbouwers tot een hoogeren graad van ontwikkeling gebrachtGa naar voetnoot1). In de bereiding van boter en kaas evenaren andere volken de Bataafsche boeren, in het weiden van vee en de verbetering der rassen overtreffen zij henGa naar voetnoot2). Ook de enquête werpt geen gunstig licht op de kunde der landbouwers. De cultuur is zelfs naar toenmalige begrippen, toen van landbouwscheikunde nog geen sprake was, zeer extensief. Veelal luidt de klacht, dat het bedrijf te groot en de opbrengst in verhouding tot de vruchtbaarheid van den bodem te gering is. Er zijn bouwerijen, waar een morgen slechts een mud graan opbrengt, terwijl met eene behoorlijke behandeling | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het twaalf- of twintigvoud gewonnen kon worden. Ook toen werd vastgesteld, dat de rijke, die akker aan akker trekt, niet zooveel van den bodem verkrijgt, ‘als iemand, die zijn kleinen grond bezuinigt’Ga naar voetnoot1). Voor onderhoud en verbetering van bouw- en weiland wordt weinig zorg gedragen. De mestinzameling wordt door de meeste boeren verwaarloosd, het weiland veelal van mest beroofd, en op de behoefte van den bodem aan een bepaalde mest-specie niet gelet. De Brabantsche landbouwer steekt te dien opzichte gunstig bij zijn standgenoot in de andere provinciën af. Zijn stal is voor de mestverzameling volkomen ingericht. De Hollandsche steden laten hare asch en vuilnis door pachters ophalen; dit afval wordt veelal naar het buitenland verkocht. In de overige provinciën blijft het in de steden. Doch de asch en vuilnis der stad Groningen moet volgens eene oude keur binnen de grenzen der provincie blijven. Het gewest geeft tien gulden premie voor elk voer ingevoerde mest. Eene paardenstoeterij is nergens in den lande; aan instandhouding of verbetering van een bepaald ras wordt geen aandacht geschonken. De runderstapel wordt op twee millioen stuks geschat; de telling ten behoeve van het fonds tegen de veepest,Ga naar voetnoot2) in 1800 gehouden, brengt evenwel aan het licht, dat hij nog niet half zoo groot isGa naar voetnoot3). Het oorspronkelijk Noord-Hollandsch ras is door de veeziekte, die voor twintig jaren heerschte, verdwenen, en thans wordt in die provincie Groningsch, Friesch, Overijselsch, Geldersch en zelfs Munstersch melkvee door elkaar aangetroffen. De inenting tegen de veepest heeft, toen de ziekte ‘grasseerde’, in Holland geen plaats gevonden; elders hebben de boeren er een afschuw van. De Groningsche landbouwer heeft zich ook hierin de meerdere van zijne landgenooten getoond. In zijn gewest zijn duizenden kalveren gevaccineerd, en de goede uitkomsten hebben de inenting tegen de kinderziekte gereden ingang doen vinden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan gezond vee wordt weinig zorg besteed. De stal is overal, behalve in Friesland en Groningen, onzindelijk; de dieren worden meestal ‘armoedig’ behandeld. Ook bij de bereiding van het zuivel laat de zindelijkheid veel te wenschen over. Behalve in Holland en Friesland geschiedt deze productie hoogst primitief. ‘Aan zulke tooverachtige dingen als thermometers kunnen onze vrouwtjes zich niet gewennen’Ga naar voetnoot1). Ook het schaap wordt verwaarloosd. De elders zoo gezochte Spaansche schapen worden alleen op enkele heerenhuizen aangetroffen. In te groote kudden worden de dieren op de heide, in Zuid-Holland langs de wegen gedreven. In Drente komen zij zelfs niet met de hevigste koude in het hok, zoodat duizenden bij gebrek aan voedsel dan den hongerdood sterven. Reeds vóór de revolutie had de Nederlandsche landbouwer zich het stiefkind der regeering genoemd. De Republiek der Steden had op zijne belangen niet gelet; stad, dorp en waterschap hadden elkaar in de wielen gereden, doch nooit samengewerkt. Het baart derhalve geen verwondering, dat in de Nationale Vergadering de Brabantsche, Friesche en Overijselsche afgevaardigden er steeds op gewezen hadden, dat de tijden voorbij waren, waarin de Staat alleen den handel, desnoods der nijverheid zijne aandacht schonk, en dat de landbouw thans ook een voorwerp van regeeringszorg in den één-heidsstaat zijn moest. Het tegendeel geschiedde. Het gering aantal bestaande heilzame bepalingen is in de revolutiedagen voor een groot gedeelte ingekrompen. Zoo was voorheen in Friesland verboden anders dan stierkalveren te mesten; op Wieringen was de invoer van vreemd rundvee niet toegestaan. In 1795 heeft de meerderheid der grondvergaderingen ook te dezen opzichte de vrijheid afgekondigd! In het drostambt Vollenhove had de ridderschap den schouw op slooten geregeld, doch de uitoefening zou thans als ‘een maatregel van despotiek gezag’ beschouwd worden. De van gemeentewege | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangestelde keurmeesters van stieren in de Beemster alleen, welke in den hooitijd ook het broeigevaar onderzoeken, konden het ‘ancien régime’ overleven! De nieuwe tijd heeft slechts gebracht eene wet op de paardenfokkerijGa naar voetnoot1) en bovengenoemd fonds tegen de runderpest, bestaande uit de opbrengst eener eenmalige belasting van één stuiver per tweejarig en de helft van een jonger rund. In de klachten over den gebrekkigen waterstaat is ondanks het Agentschap van Wegen, Wateren en Dijken nog steeds niet voorzien. De overspoeling der landerijen in Zeeland door zilt water, maakt veeteelt onmogelijk. De uitgestrekte ‘plaines’ grasland in de Langstraat en in het land tusschen Maas en Waal loopen - zooals nu nog - voortdurend onder. De hooioogst is dientengevolge zeer afwisselend. Zonder de telkens wederkeerende calamiteiten zouden de boeren ‘naar hun eigen zeggen, welvarend zijn’.Ga naar voetnoot2) De lage landen van Utrecht zijn in Juni nog te nat voor het vee. Toezicht op vaarten, slooten en wegen wordt bijna nergens - behalve in Noord-Holland - naar behooren uitgeoefend. In Friesland en Groningen heerscht te dezen opzichte de grootste anarchie. In het district Wassenaar komt de schouw elders wonenden toe. In Overijsel matigen zich de schippers het toezicht aan. Het onderhoud, aan de boeren overgelaten, geschiedt niet of te laat. In Friesland groeien vaarten en slooten dicht; in Overijsel eveneens. De eenige vaart in Twente, die tusschen Zwolle en Almelo, ‘zal men weldra ook als postroute kunnen gebruiken’.Ga naar voetnoot3) De schout van Steenwijk zou de boeren voor hunne ‘slordigheid’ willen beboeten, en de opbrengst als premie aan de schoolkinderen geven. Het achtste der additioneele artikelen der staatsregeling had het Vertegenwoordigend Lichaam voorgeschreven, de Dommel, de Aa en de Lij bevaarbaar te maken, en daarvoor minstens jaarlijks 400.000 gulden te besteden. Tot nu toe is daaraan geen gevolg gegeven. Het hart van Noord-Brabant | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is nog steeds van waterwegen verstoken. ‘Het vervoer bederft hier alles!’ De aanvoer van ‘alle Hollandsche asch en straatvuil,’ die op het land wonderen zou doen, is onmogelijk. De afzet van de ‘beste’ (!) boter der Republiek, van het ‘smakelijkste’ kalfsvleesch, van den ‘schoonsten eik van Europa’ is door gebrek aan kanalen beperkt. Aldus de rapporteur. Op goede landwegen kan de Republiek ook niet bogen. Behalve eenige wegen in Holland, en die van Arnhem naar Nijmegen, van Utrecht naar de Bilt en van Eindhoven naar Luik,Ga naar voetnoot1) is geen enkele bestraat. Wat kan men van het achterland verwachten, wanneer ‘de rijweg van Rotterdam naar Hillegersberg, welke ook de weg naar Leiden is, 's winters slecht en dikwijls onbruikbaar is, ja somtijds door den postrijder niet gepasseerd kan worden?’Ga naar voetnoot2) Zelfs in Amstelland zijn de wegen ‘levensgevaarlijk voor menschen en paarden.’ Baart het verwondering, dat dit ook van de Twentsche gezegd wordt? Op de Veluwe liggen zij, ‘zooals regen en wind ze applaneeren.’ Gelukkig de streek, waardoor een zandweg loopt, welke 's winters wel nat en zwaar, maar althans niet gelijk de kleiweg onbruikbaar is.
Artikel 25 der Staatkundige Grondregelen der constitutie, dat de heerlijke rechten en feodale tienden afschaft, zou overbodig zijn, ware het niet, dat in Twente zelfs nog in 1800 door de voormalige heeren hand- en spandiensten verlangd worden, op straffe van boete bij weigering en verzuim. Ook heft de Huize Almelo het zoogenaamde Juffren Haver, een ouden cijns, niet alleen van hare pachters, maar zelfs van eigengeërfden. Bij verkoop van grond uit de mark eischt zij - onwettig - steeds een derde der penningen. Elders is de plattelandsbevolking volkomen vrij. Reeds vóór 1795. De Bataafsche boer heeft derhalve niet gelijk de Fransche, aan de revolutie een werkzaam deel genomen. Alleen tegen het oude jachtrecht - dat aan bepaalde personen, voor wie het wild in ongeschonden staat moest blijven, toekwam - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft hij zich verzet. De Hollandsche boer uit Gooiland en uit de duinstreek heeft geen kasteelen verbrand, maar den wildstand uitgemoord.Ga naar voetnoot1) De Nederlandsche landbouwer is eigenaar of pachter. De verhouding tusschen beiden wordt nergens opgegeven dan in Noord-Holland, waar ⅜ der landerijen door eigenaars bebouwd of beweid, en in de districten Rotterdam en Etten, waar geen pachters gevonden worden. Als grootgrondbezitters, die boven de andere in kunde uitsteken, noemt de enquête de burgers van Krooi en van der Borgh in Noord-Brabant, Vos van Zenderen in de Graafschap, ten Cate in Twente, de Lille in Drente en Twent op de Raaphorst bij Wassenaar. Zij hebben een aanvang gemaakt met de ontginning van hunne woeste gronden, stalvoedering en voor dien tijd intensieve cultures ingevoerd, voedergewassen gezaaid, kunstweiden aangelegd. In Friesland bebouwen de grootgrondbezitters meer dan voorheen zelf hunne goederen, op de Veluwe hebben zij het altijd gedaan, en doen zij het nog. Maar elders worden de gronden, om het even of zij van voormalige ambachtsheeren of stedelingen zijn, door hen verpacht. Over de pachtcontracten wordt in de ‘Antwoorden’ niet geklaagd. Deze behelzen in het algemeen niets anders, dan dat de boer zijne huurpenningen op tijd betalen en landerijen en opstallen wel onderhouden moet onder verband van zijn roerend goed. ‘Een jaar te laat’ heet in Almelo nog ‘op tijd’ voldoen. Op de goederen van de voormalige heeren van Twickel kan de pacht door arbeid aangezuiverd worden. In Groningen worden de verhoudingen tusschen eigenaar en gebruiker algemeen geregeld door het beklemrecht.Ga naar voetnoot2) Dit wordt in het gewest zeer geprezen. Nergens is de eigenaar beter verzekerd van zijne inkomsten, nergens oogst de landbouwer gelijk de beklemde meier de vruchten der verbeteringen voor zich en zijne nakomelingschap. De vooruitgang van den landbouw in deze provincie is in hoofdzaak | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan het beklemrecht te danken: samenwerking, wederzijdsch hulpbetoon en onderricht is mogelijk, daar de meier van zijn voortdurenden huur verzekerd is. Hier is de landbouwer ontwikkelder dan elders. Dorschen hooimachines worden alleen bij hem aangetroffen; zijne kalveren en kinderen zijn ingeënt; aan wenken en raadgevingen verleent hij gehoor, waarvan hij de deugdelijkheid door proefnemingen onderzoekt. Overigens is het met de ontwikkeling van den landbouwer in de Bataafsche Republiek nog treurig gesteld. Schoolbezoek is 's winters door de slechte middelen van gemeenschap onmogelijk. En dat nog wel, terwijl het onderwijs op zulk een laag peil zich bevindt! Wel staat de geest des tijds in het teeken van het onderwijs, maar de schoolwet, volgens het zevende der additioneele artikelen der staatsregeling door het Vertegenwoordigend Lichaam tot stand te brengen, doet zich wachten. In Friesland is ‘nog alles oude stijl’. In Deventer en Steenwijk de school ‘niets minder dan voor eenig onderwijs geschikt’. Op de Veluwe en in Noord-Brabant wordt slechts de cathechismus onderwezen. In Twente zijn de schoolmeesters ‘ellendige wezens, voorheen door goedsheeren aangesteld, en wanneer de boeren nu zelf moeten kiezen, dan zal men nog erger stoethaspels voor den dag zien komen.’Ga naar voetnoot1) ‘Sedert dat de gemeene middelen ten grootendeele door de schoolmeesters ten plattenlande worden ingevorderd,’ schrijft de Rapporteur uit Maartensdijk in Zeeland, ‘hebben vele van hen zich allengs weten in te dringen tot collecteurs van de pachters en (dewijl zij zich bekwaam oordeelen tot alles) ook in vele particuliere zaken, waardoor het school voor hen is geworden een bijwerk, en dat veeltijds laten bestaan op een vrouw of zoon of zoogenaamden ondermeester van veertien of zestien jaar, wiens bekwaamheid dikwijls bestaat in gebreken van lichaam en daardoor de tijd heeft gehad om wat beter te leeren schrijven dan zijn medejongens... Wenschelijk ware het, dat de schoolmeesters konden gebracht worden om die post waar te nemen, waartoe die is ingericht. Ik erken, dat de tractementen te klein zijn om een bestaan te geven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor een huisgezin, en ook vooral, omdat de schoolgelden ten plattelande doorgaans laag zijn, welke niet behooren verhoogd te worden, wil men den gemeenen burger nog niet onkundiger maken. En dus ware het wenschelijk, dat de schoolmeesters op hun plicht werden gehouden, maar ook dat hun tractementen eenigermate werden verhoogd’. Waar het onderwijs zoo laag staat, is het begrijpelijk, dat de meeste boeren gebrekkig lezen en de kunst van schrijven niet verstaan. De vragen van Goldberg naar de lectuur, boekhouding en aanteekening der meteorologische waarneming van den landbouwer kunnen den tegenwoordigen lezer slechts een glimlach ontlokken. Is het maatschappelijk onderwijs slecht, landbouwkundig onderwijs is onbekend. In de Nationale Vergadering hadden Teding van Berkhout en Nieuhoff op de beteekenis van een ‘agricultuurschool zooals te Gent’ gewezen en der speciale schoolwet de instelling van dit instituut aanbevolenGa naar voetnoot1). Doch men klopte aan doovemans oor! Reinders, de rapporteur van Onderdendam, wenscht Zondagsscholen op te richten, waar men der jeugd het a b c en den jongelieden de theorie van den landbouw zal bijbrengen. Eene veeartsenijschool ‘zooals te Charenton in Frankrijk’ behoort tot de vrome wenschen. Nu zijn de veedoctoren hoefsmeden, ‘kwakzalvers’, wier ‘staat ellendig is’; ‘zij hebben studie, noch kennen anatomie’Ga naar voetnoot2). In het district Almelo, waar veel veeziekten heerschen, zoekt men zelfs den hoefsmid tevergeefs.
De tijdsomstandigheden zijn voor den landbouwer betrekkelijk gunstig. De oogsten vallen na de omwenteling ‘gezegend’ uit, het vee blijft van ziekte vrijGa naar voetnoot3). Daarbij zijn de prijzen in de laatste tien jaren ‘buiten menschengeheugenis hoog gestegen’Ga naar voetnoot4). In geen jaar der achttiende eeuw was het graan zooveel waard geweest als in 1796Ga naar voetnoot5). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overal wordt de prijsstijging vastgesteld. Dezelfde hoeveelheid graan op een morgen geteeld, bracht voor tien jaar 90 gulden, nu 110 gulden opGa naar voetnoot1). De prijs van eene melkkoe is van f 50 tot f 80 op f 70 tot f 130 gestegenGa naar voetnoot2). De kaas kostte ‘in mijn tijd’ f 7, thans f 28 per 100 ℔Ga naar voetnoot3); eene schaapsvacht is in prijs verdubbeld, een pond wol van 16 op 20 stuivers gekomen.Ga naar voetnoot4) Deze ‘hausse’ is teweeggebracht door de groote vraag naar landbouwproducten tengevolge van de menigvuldige Europeesche oorlogen, door den verminderden aanvoer, veroorzaakt door de onveiligheid ter zee en door het verbod van uitvoer in andere landen. Ook de Bataafsche regeering, bevreesd voor schaarschte, kondigt den 12den December 1799 het verbod van uitvoer van granen en peulvruchten af, welke maatregel den 2den Juli 1800 verzacht, maar den 29sten November daaropvolgend wederom in haar volle kracht gehandhaafd wordt. En van 24 September 1800 tot 16 Januari 1801 is ook de uitvoer van boter, kaas en spek verboden. De prijzen zijn desniettegenstaande niet gedaald. Want de invoer van graan - sinds eeuwen hier te lande wegens de geringe oogst noodzakelijk - is afgenomen, nu den koopman het recht van uitvoer ontzegd is. En de boeren houden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de kaas, die voor 98 pCt. werd uitgevoerd, van de markt terug. De graanbouwer is alleen getroffen in de omstreken van Appingedam en Delfzijl - vanwaar vóór het verbod veel koren naar Emden werd verzonden - en op Walcheren, dat voorheen zijn witte boonen naar Spanje en Portugal afzette. Door den hoogen prijs van granen en zuivel zijn de landerijen bijna overal in prijs gestegen. Zoowel in Friesland als in Noord-Brabant is de waardevermeerdering van den bodem sinds twintig jaren merkbaar. Die stijging bedraagt in Vianen 50%, in Etten 20%, in Maartensdijk op Zuid-Beveland 5 of 6 schelling per gemetGa naar voetnoot1). Op Tholen is de koopprijs verdubbeld, in het Rijk van Nijmegen in eene halve eeuw verdrievoudigd. In het district van Vianen bedroeg de pachtsom eener boederij voorheen 396 gulden, thans 700 gulden. De huur der losse landen is in Groningen de helft, die der beklemde ⅕ gerezen. Waar den landbouwer het voordeel der conjunctuur in den schoot valt, gaat het hem op vruchtbare gronden betrekkelijk goed; er heerscht aldaar een zekere welvaart. Wie met Goldberg en Kops of den Engelschman FellGa naar voetnoot2) reist, ziet in de kleistreken zindelijke dorpen en steenen boerderijen. Hunne beschrijving der dorpen steekt gunstig af tegen het beeld, dat van het platteland in andere Europeesche landen terzelfder tijd wordt gegeven. Geen enkel district heeft gebrek; de voeding is voldoende, de kleeding van wol, dikwijls ‘zeer brillant,’ ‘wie maar eenigszins kan een gouden ketting om den hals’, ‘de pracht gaat verre(!)’Ga naar voetnoot3) De bedelaars, waarvoor men in vele streken bevreesd is, komen uit de steden; in de grensprovinciën uit het Munstersche en Luiksche. Huisindustrie, die in andere landen de verdiensten van het landbouwbedrijf moet aanvullen, is hier onbekend. In afgelegen streken slaat de boer uit zijne zelf geteelde papaver olie, en spint de boerin met hare dienstbode het vlas, op eigen bodem gewonnen of van elders aangevoerd, tot garen voor eigen gebruik. Weven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doet zij niet. Duitsche knechts uit Munsterland en Hannover vertoeven voor dezen arbeid van Paschen tot Allerheiligen in Friesland op de boerderijen. In Appingedam bestaan de wevers van de bestellingen der boerinnen. Zoo telt ook elk dorp elders, eenige wevers onder zijne ambachtslieden. In den omtrek der groote steden, in Holland, Zeeland en Utrecht is het spinnewiel zoo goed als verdwenen; daar voorziet men zich reeds in de stad van zijne benoodigdheden. Hoewel de belastingen - verpondings- beeste- en bezaaigeld - en dijks- en polderlasten hoog zijn, wordt behalve aan den Kleikant van Friesland niet daarover geklaagd. Groningen is het Bataafsche Arcadië. Een landbouwer, die aldaar 75 grazen (= ruim 30 H.A.) goed land gebruikt, waarvan hij 50 groen houdt, melkt 10 of 12 koeien en 6 of 8 schapen, en kan, wanneer hij geen tegenspoed heeft, jaarlijks 2000 gulden overhouden. De meeste meiers hebben hunne bedrijven in het midden der 18de eeuw gehuurd, waarbij zij thans, ‘uitnemend’ staan. Zij richten overal nieuwe boerderijen en huizen op. Het aantal dienstboden neemt toe. In Friesland gaat het den landbouwer aan den Woudkant misschien nog beter dan den kleiboer, daar hij minder door de belastingen gedrukt wordt. Heerenveen is een der schoonste dorpen der Republiek. Ook langs den IJsel en in de Betuwe, op het Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche platteland zijn de voor den landbouwer goede tijden merkbaar. Slechts in Noord-Holland worden klachten over achteruitgang en verarming geuit. Er wonen daar over het algemeen geen vermogende boeren. Deze provincie heeft de ellende van den oorlog gezien. In de omstreken van Petten, Alkmaar en Koedijk hebben de Engelschen en Russen wegen en watermolens verwoest. Het land liep onder en bedierf; grond voorheen 1600 gulden waard, wordt nu op 300 gulden geschat. Hooi en vee waren geroofd - op Koedijk alleen 300 koeien - en de prijzen van het overgeblevene stegen schrikbarend. De lieden zijn verarmd; na den oorlog is vleesch en visch, voorheen eene gewone spijs, niet meer geproefd. Ook in West-Friesland is de toestand niet rooskleurig, hoewel dit district van de oorlogsrampen verschoond bleef. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ondanks de hooge prijzen zijn de landbouwers hier niet vooruitgegaan. De schaarschte van hooi heeft eene vermindering van den veestapel tot gevolg gehad. De runderstapel van het gewest, in 1798 ruim 72000 stuks groot, bedraagt in 1800 nog geen 60000Ga naar voetnoot1). Met de algemeene verarming gaat in dit district eene verplaatsing van rijkdom gepaard, de maatschappelijke verhoudingen wijzigen zich. Voorheen voeren de boeren 's zomers als schippers en stuurlieden uit en lieten vrouw en kinderen de bezorging der boerderij over. Thans niet meer. Zij, die in de gunstigste omstandigheden verkeeren, koopen de gronden der anderen op, zoodat hier wel groote bouwbedrijven gevormd worden, maar de kleine landbouwer verdwijnt, en het aantal inwoners en huizen in dit district vermindert. Ook de Zaansche boer is over het algemeen ‘niet floreerende.’ De waarde van den bodem is in dit gewest, in stede van te stijgen, gedaald. Alleen deze provincie noemt in de Tabellen over de Woeste Gronden spagestoken of geabandonneerde landen op, die de lasten niet kunnen opbrengen, verlaten en veelal overspoeld worden en aan het domein vervallen. De koopprijs van het bebouwde bedraagt in Koedijk 25%, in Westzaan ⅓, in de Beemster 300 gulden, in Monnikendam 100 gulden per Morgen minder dan voor twintig jaar. Door elkaar kan men de daling op 50% stellen. De oorzaak van dit verschijnsel, in de verwoeste streken begrijpelijk, zoekt Kops in ‘de schaarschte van geld’. Doch waarom zou de stijging van den rentestand alleen in Noord-Holland zijn invloed doen gevoelen? De pachtsom is niet gedaald, doch in den laatsten tijd gerezen, een bewijs, dat er vraag naar land is. De daling van den koopprijs is dus niet uit een te groot aanbod voortgevloeid. Waarschijnlijk hangt de waardevermindering te samen met den achteruitgang van Amsterdam, wordt de peripherie door het centrum in zijn verarmden staat medegetrokken. De grond was in de achttiende eeuw als geldbelegging | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeer gezocht en dientengevolge verre boven zijn waarde als hooi- en grasland geprijsd. En wanneer men bedenkt, dat de morgen wei- en hooiland in deze streken f 150 tot f 500 kost, en in Zuid-Holland, Zeeland en in de Langstraat f 100 tot f 500 geldt, terwijl hij rondom Rotterdam, waar de prijs gedaald noch gestegen is, f 1200 tot f 1400 doet, dan moet de waardevermindering in Noord-Holland uitsluitend door de verarming der steden veroorzaakt zijn. Voorheen bracht het land niet meer dan 1% op. Nu zal de rijzing van de pacht en de vermindering van de koopprijzen eene normale verhouding doen ontstaan. Verlaten wij den vruchtbaren grond! Arm is de heidebewoner. In Twente wonen enkele rijke eigengeërfden met vermogens van f 20,000 tot f 30,000, doch overigens vindt men hier, gelijk ook in het drostambt Vollenhove, enkele, en dan nog slordige en armoedige, dorpen en schamele boerderijen. Deze bestaan uit'één kamer, tegelijkertijd tot woning, stal en schuur dienend, zonder anderen schoorsteen dan een gat in de zoldering.Ga naar voetnoot1) Aan zuivelproducten is gebrek, geiten vervangen runderen. Merkwaardigerwijze wordt in de ‘Antwoorden’ uit het district Almelo van huisindustrie geen melding gemaakt. Vermeld wordt, dat de boer er een weefknecht op na houdt, om het benoodigde woldoek en linnen van het door de vrouwen gesponnen garen aan te reeden. Er moet daarnevens ook huisindustrie zijn geweest. Het is anders niet te verklaren, hoe Goldberg in Almelo 400, in Hengelo 600 tot 700 weefstoelen hoorde klapperen. De verbinding van landbouw en weverij die G.K. van Hogendorp op zijne reis in 1819 zal zien,Ga naar voetnoot2) is reeds aanwezig. Hier spreken de verschillende deelen der enquête elkander tegen. In het drostambt Vollenhove is de huisindustrie zeker onbekend. De rapporteur wenschte wel, dat zijne dorpsgenooten naast het landbouwbedrijf dat van smid en wever uitoefenden, gelijk de boeren in het Wüpperdal! Op de Noord-Brabantsche heide is de toestand der landbouwers niet anders dan in Twente. Wel wordt daar met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer verstand en zorg huisgehouden, doch de schrale grond en de geringe omvang van het bedrijf - dat veelvuldig uit verspreid liggende lapjes grond bestaat - staan geen jaarlijksche overschotten toe. Eene boerderij, die driehonderd gulden opbrengt, heet daar eene ‘schoone hoeve.’ Gebrek aan grond houdt de huwelijken tegen, zoodat slechts ½ of ¼ der bevolking, niet zooals elders de helft gehuwd is. De huizen zijn daar ‘ellendige leemen hutten.’Ga naar voetnoot1) Er is gebrek aan zuivel. De ossen worden voor den ploeg gespannen, sinds de paarden door de Fransche militairen gerequireerd zijn. De ‘kleinste’ boer tracht met weven een bijverdienste te erlangen. Anderen trekken 's zomers naar de graslanden in het noorden, waar zij als daglooners met den Westphaalschen en ‘Bovenlandschen’Ga naar voetnoot2) Hannekemaaier in hooi- en oogsttijd in het gebrek aan handen voorzien. Volgens de huidige begrippen is het loon van dienstbode en daglooner, hoewel hooger dan elders, in de Republiek zeer laag. De verdiensten van den boerenknecht wisselen af tusschen 25 en 30 gulden in Twente, en 120 en 156 gulden in Zeeland 'sjaars. De vrouwelijke dienstbode beurt in de eerste streek van 12 tot 20 gulden, in de laatste van 72 tot 90 gulden. Het dagloon van den volwassen arbeider bedraagt des zomers zonder den kost in Noord-Brabant 8 à 14 stuivers, in Gelderland meestal 10 stuivers; in Overijsel iets minder; in het noorden 15 tot 18 stuivers. In Holland kan het tot 1 gulden stijgen. Ook dit loon is in Zeeland het hoogst: het komt op één tot twee gulden neer. Door Goldberg wordt dit verschijnsel met vreugde begroet, daar het den landarbeider mogelijk maakt, een lapje grond te huren. Over het loon der arbeidster bereiken ons slechts enkele gegevens. Zij zou in Noord-Brabant per dag 6 stuivers, in de aardappelenvelden bij Kuilenburg 10 stuivers, in den Achterhoek 8 stuivers verdienen. Moet er de gevolgtrekking uit gemaakt worden, dat de dagloonster elders niet wordt aangetroffen? Hoewel laag, zijn de loonen toch alom wel een vierde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sinds 20 jaar gestegen, tengevolge van de duurte der levensmiddelen, en ook door de burgerwapening. Ofschoon tijdsparende machines nog overal ontbreken, is de werkeloosheid 's winters algemeen. Dan dorschen te Houten goede arbeiders voor twee stuivers daags met den kost van 's morgens drie tot donker. De oogst is nog te onaanzienlijk om den handen, zelfs in meer bevolkte streken, voortdurend werk te verschaffen. Ook voor den daglooner bestaat geen het loon aanvullende industrie. Alleen in Holland en Groningen kan hij met kousenbreien voor de rijke boeren, zijn schamel winterloon, dat in de meest welvarende streken hoogstens tien tot twaalf stuivers daags bedraagt, aanvullen. Rondom de groote steden geraakt ook deze arbeid in onbruik. Geen wonder, dat, waar de loonen zoo laag zijn, kinderexploitatie algemeen is. Van de prilste jeugd af aan het werk gezet, genieten de kinderen geen onderwijs. Hard is hun leven. Een zesjarig kind begint vee te weiden, op tienjarigen leeftijd rijdt de jongen met de mestkar of weidt hij schapen, en ‘voor het einde huns wasdoms zijn de meeste jongens stijf en krom gearbeid!’Ga naar voetnoot1)
Dr. Leonie van Nierop.
(Slot in het volgend nummer). |
|