De Gids. Jaargang 77
(1913)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Derde deel]Julie Simon.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inleiding.‘Zij kunnen later nog van waarde zijn’, - met deze woorden beval de rijksarchivaris een pakje onaanzienlijke brieven, dat hij in een laadje van een kabinet hield weggesloten, in de bizondere zorgen van de tweede Mevrouw Bakhuizen van den Brink aan. Dat pakje brieven bevatte het teeder geheim en tevens de kern van zijn leven. Hij wist: wanneer, na jaren, de omslag ervan zou worden geslaakt, dan zou Holland eene bloem zien opengaan, wier liefelijkheid in het donkerst tijdperk van zijn leven zijne ziel van den ondergang had gered, en om der lieven wille van zijne Julie zou Holland den geredden vrijén zalig-spreken. Bakhuizen van den Brink wist wel, dat van zijne persoon de faam niet louter gunstigs te vertellen had; en hij was te zeer ‘van Hollandsche potaard’, om zich niet ruiterlijk te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bekennen, dat hij zich over die kwade befaamdheid, ten opzichte van sommige episoden uit zijn leven, niet beklagen mocht. Toch moet hij gevoeld hebben, dat zijn uiterlijk vertoon: onverschillig, slordig, ruw, hoezeer dan verzacht door een groote goedhartigheid en hulpvaardigheid, den menschelijken kant van zijne letterkundige en wetenschappelijke figuur niet dan zeer gebrekkig deed kennen, - en dat dit pakje brieven ook hemzelf in een ander licht zou doen zien. Toen na zijn vroegtijdigen dood - hij werd maar 55 jaar - Potgieter de uitgave zijner ‘Studiën en Schetsen’ (waarvan de schrijver slechts het eerste deel eigenhandig had mogen bezorgen) op zich nam en voor de levensbeschrijving, waarmede hij de verdere deelen dacht te doorweven, alle gegevens verzamelde die hij maar bemachtigen kon, deed hem Van den Brinks oudste zoon onder meer deze correspondentie geworden. Welken indruk zij op Potgieter maakte, blijkt wel uit zijnen brief aan Huet, van 14 Januari 1869Ga naar voetnoot1): ‘Wat schuilen er toch in de besten onzer velerlei menschen! Zoudt Ge geloofd hebben, dat Van den Brinks briefwissel met zijne eerste vrouw, Julie Simon, een der liefste idyllen is, die ik ooit heb gelezen? En Gij, die meendet hem in dien wilden kop van Frans Hals te hebben ontdekt!’ Het zou belangrijk zijn geweest te vernemen in hoeverre Potgieter aan dat bestaan van velerlei menschen in één mensch geloofde, en of hij Huets voortreffelijke ontdekkingGa naar voetnoot2) in tegenspraak zag met deze ‘liefste idylle’, dan wel of hij die schijnbaar tegengestelde sferen tot één geheel zou hebben versmolten. Want wij voor ons, wij zien deze brieven uitgaan vàn dien wilden kop, en - waarom het niet te bekennen - wij zien er dan ook geenszins een lieve idylle in, doch veeleer een zwaren en teêren psychologischen roman. Intusschen beseffen zij, die zoo menig beminnelijk tafereeltje in het voltooide deel der biographie genoten, welk een gevoelige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beschrijving der hier openbaar gemaakte liefdes-historie wij missen moeten, - op wat wijs ook, deze fijne beschouwer haar mocht hebben voorgedragen. Potgieter stierf voor hij zijn niet zoozeer te breed opgezet als wel te breed uitgesponnen plan ten halve had kunnen volbrengen. Van zijne zuster ontving de familie Bakhuizen van den Brink het kostbare pakje terug.
Het was in den zomer van 1911, toen ons een brief gewerd van Mr. S. Muller Fz., den kunstzinnigen Utrechtschen archivaris en uitgever der monumentale ‘Briefwisseling van Bakhuizen van den Brink met zijne vrienden gedurende zijne ballingschap’Ga naar voetnoot1), in welken brief hij over eene uitgaaf van deze gelijktijdige correspondentie met Julie Simon ons oordeel vroeg. Wij lazen haar met een tot diepe verwondering groeiende belangstelling, maar tevens zagen wij dezelfde moeilijkheden, die de heer Muller had gezien, in de eerste plaats de te groote uitgebreidheid der stof; en wij ontwierpen, schetsmatig, een plan, volgens 't welk aan dat bezwaar wellicht tegemoetgekomen zou kunnen worden. Welke was onze verrassing, toen daarop de familie Bakhuizen van den Brink, op aandringen van den heer Muller, òns deze correspondentie ter bewerking aanbood. Hoe mooi eene taak het ook scheen, wij achtten onszelven voor dit ons ongewone werk maar niet zoo aanstonds de aangewezen personen. De liefde tot deze geschiedenis, de zachte vereering die wij hadden leeren koesteren voor Julie Simon, de warme genegenheid en bewondering, waartoe, in een voller begrip zijner zwakheden, onze oude waardeering van Bakhuizen van den Brink zelf was gestegen, hebben ons ten slotte doen besluiten, de taak op ons te nemen. Wij willen er aanstonds bijvoegen, dat zij ons niet weinig is verlicht door de nooit uitgeputte hulpvaardigheid van den heer Muller, wien 't nog niet genoeg was, van den schat afstand te hebben gedaan, doch die van alle zijden de inlichtingen verzamelde, welke ons bij het werk te stade konden komen. Zoo verwierf hij kostelijke gegevens van den onlangs verscheiden oud-hoogleeraar S.A. Naber en van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Professor P.J. Blok; tot het verstrekken van andere gegevens zette hij de archieven van Luik en Brussel in beweging en bracht ons in kennis met Luiks provincialen archivaris, den heer Gobert, aan wien wij wederom verscheidene bizonderheden, een prentje uit de veertiger jaren van de Place du Marché, en een photographie van het huis der belofte, No. 12,Ga naar voetnoot1) verplicht zijn. Niet minder kwam de familie Bakhuizen van den Brink zelve ons te hulp. De oudste zoon had, - sinds Potgieter van den zestienjarige gewaagdeGa naar voetnoot2) als voor hem opsporende en samenbrengende ‘dat het een lust (was)’ - als zestigjarige niets van dien roerenden ijver voor de nagedachtenis zijns vaders verloren. Wij danken hem menig document, menige nasporing, menige herinnering. En hier herdenken wij tevens eerbiediglijk haar, die van dit boek zooveel verwachting had en de verschijning ervan niet heeft mogen beleven, de oudste dochter van Julie Simon, Mejuffrouw Julie Bakhuizen van den Brink, die wij het bizondere voorrecht hebben gehad te mogen leeren kennen, - voor àl te korten tijd. Den 7en Februari dezes jaars is zij te 's-Gravenhage overleden. Indien iets in staat was, den diepen indruk van de liefheid harer moeder nog te verlevendigen, dan was het de blik harer trouwhartige, warmgrijze oogen en de uiterst beminnelijke mond in dat van zwakte uitgeteerd gelaat; dan was het de sterke goedheid, welke u sprak uit dit gansche wezen, dat slechts, als hare moeder - haar grafsteen meldt het - leefde voor anderen. Van hare hand was het laatste gedeelte van de copie der correspondentie; voor de vertaling der uitdrukkingen en versjes in Waalsch dialect had zij met de Luiksche familie gecorrespondeerd; en veel verhaalde zij ons van hare Verviersche jeugd, na den dood haars vaders. Dat juist zij dit boek niet lezen zal, is ons eene weemoedige gedachte.
En daar liggen dan nu deze brieven: naast het lijvige pak | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van vier en twintig schriften, der copie, - een stapeltje fijne blaadjes Bath-velijn. Is het te gelooven, dat over dit blauwe velletje Julie's kleine hand, die Van den Brink ‘son velours’ noemde, schroomvol bewoog en de zinnetjes neêrschreef zóó als zij oprezen uit haar argeloosheid? - Waar wij in Van den Brinks brieven het Fransch hier en daar wat herstelden, zooals hij, bij uitgave, het zelf zou hebben gedaan, behoudend nochthands het te karakteristieke van wat blijkbaar vertaald-Hollandsch òf Luiksch is, - daar lieten wij Julie's billets geheel zooals zij zijn. In de aarzelende punctuatie hoort men de zacht-vertellende, lieve, kalme stem; in sommige taalfouten verneemt men het Waalsch accent (‘ais’ voor ‘ai’ bijv.) in andere bekoort te zeer haar naïeve ongeletterdheid, om er de ‘verbeterende’ hand aan te slaan. Men zou àlle die brieven in fac-simile willen geven, dermate is hun daadwerkelijkheid ontroerend. Ons, die gedurende meer dan een jaar nu die brieven lezen en herlezen, is en blijft het iets gansch anders, een brief van Julie in het afschrift of in het oorspronkelijke te zien. Gaan wij zoo een brief zelf na, het is of op eenmaal een waas optrekt, of er iets te ademen, te fluisteren begint door die zachtgeschreven regels, of er nòg iets van de ziel waaruit ze voortkwamen aan die vlossige blaadjes verwijlt. Het leeuwendeel vormen de brieven van Bakhuizen van den Brink zelf, héél duidelijk en krachtig, maar héél fijn geschreven, zóó fijn, dat vijf bladzijden druks nauwlijks twee brievezijdjes beslaan. Zij hebben altijd dezelfde vouwen-teekening, want men kende toentertijd evenmin enveloppen als men postzegels had, en op de achterzijde, mèt het lakje of den ouwel, de vaalkleurige stempels en de vermelding dat de brief tot aan de grenzen betaald is, prijkt het adres aan Mademoiselle Julie Simon, Place du Marché No. 12, Liège. En ook deze brieven zijn niet weinig suggestief! Zien wij hem niet zitten over deze zelfde blaadjes, ergens op een huurkamer in Duitschland of Oostenrijk, den man met het grove zeehelden-gelaat, zwaar op een canapé geposteerd, de ganzeveder ter hand, en schrijvend uit zijn diepen, rusteloozen geest, waarin eene ideale liefde een ongekende teêrheid schiep, deze brieven van zuiverste aanbidding, van innigsten angst en van zelfverzaking? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En zeker is in deze oogenblikken over die verweerde trekken een uitdrukking gestreken van zoo reine geestdrift of van zoo diepe aandoening, als geen mensch daarin ooit heeft mogen waarnemen. Nu eerst kunnen wij zeggen, dezen grooten man te kennen, nu wij hem aanschouwd hebben in zijn beste, zijn edelste, en in zijn zwakste oogenblikken; nu eerst weten wij hem een gansch ànderen mensch - de les is beschamend - dan wij tot dusver gewoon waren hem ons voor te stellen; en zijn heele verdere levenslot, nu wij het diep-verzwegen innerlijk raden van die uiterlijk ruwe, 'schoon merkwaardige gestalte, zien wij voortaan gansch anders aan. Wij mogen van geluk spreken, als we lezen in den 247en brief, van anderhalf jaar na het trouwen, toen hij voor een korte poos te Valenciennes was: ‘Nous avons bien fait, cher ange, de ne pas brûler, l'année passée, nos lettres d'amour.’
De 247e brief; in 't geheel zijn er 272! Daaronder vele van ettelijke bladzijden; vele ook - de correspondentie gaat over vier jaren, alleen al tot het huwelijk - die meer of minder elkaar herhalen. En er zijn niet alleen de brieven der hoofdpersonen; er zijn ook o.a. de menigte korte briefjes van den banneling aan zijn moeder, met welke de familie volledigheidshalve de correspondentie der gelieven doorschoot. De geheele verzameling, zooals zij daar ligt, hadde juist 600 bladzijden druks beslagen. Voor den tegenwoordigen tijd althands, zou een dergelijke lengte het boek hebben afbreuk gedaan. En nu dus een aanzienlijke bekorting noodzakelijk bleek, hebben wij gepoogd het essentieele te behouden en wat ons dubbel of overtollig scheen te laten vervallen. Wij zijn hierbij met zoo groot mogelijke voorzichtigheid te werk gegaan: een bizonderheid moet al heel onverschillig zijn, voor zij rondweg overtollig mag heeten. Gezien in het warme licht van heel een leven, verkrijgen de onnoozelste dingen niet zelden een fijn belang, - zoo zij niet méér nog, er het schier onnaspeurlijk aroma van uitmaken. En was daar niet bovendien de vermaning van Bakhuizen van den Brink zelf, die, in zijn bekende studie over Hendrik van Brederode, Groen van Prinsterer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
prees voor wat hij in 't algemeen bij geschiedkundige publicatiën als eisch stelde: volledigheid; uit dezen hoofde, dat wat den uitgever onbelangrijk kon schijnen, door een ander in gansch verschillende verhoudingen mocht worden gezien?Ga naar voetnoot1) Indien wij aan dit gevaar ontsnapt zouden zijn, dan danken wij het wederom aan Bakhuizen van den Brink, en zijner historische methode. Zooals hijzelf, de fouten insgelijks van een figuur als Willem den Zwijger onpartijdiglijk áándurvende, verklaarde niets van zijne bewondering voor den Vader des Vaderlands te hebben ingeboet,Ga naar voetnoot2) - zoo is het ook ons gegaan met onzen held. Wanneer wij brieven en gedeelten van brieven weglieten, het was nimmer om iets te verhelen of te bemantelen. Zoodra eenig trekje, eenige schakeering van toon, in welken zin ook, het karakter van den briefschrijver raakte, behielden, of zelfs, onderstreepten wij het. Voor niets ter wereld immers zouden wij afstand hebben gedaan van de talrijke menschelijkheids-kenteekens van dezen genialen man, die na een zoo wild-bewogen leven, een liefde bereikte zoo rein en zoo groot, dat nog niet het allerintiemste van den hartstochtelijksten brief behoefde te worden weggewischt. Want nietwaar, was dit de historie van twee ideale jongelieden, zij zou iets vaags, iets onwerkelijks hebben gehad... Nu zij geschied is aan dezen maar al te menschelijken kolos, die de volle zwaarte der aardsche zwakheden te dragen had en door menige fout werd gekweld, - nu eerst ontbloeit zij als het ontroerende wonder, dat wij voor onze oogen voltrekken zien.
C.S. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk I.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kamers bevielen hun; - de menschen nog meer! Wel scheen de oude baas, dien zij maar even hadden gesproken, een eenigszins stuursche man, doch de Madame was een en al geschiktheid, en beneden in den winkel hadden zij ook al zoo'n lachebekje gezien, die Titine scheen te heeten.... Voor de prachtige kamers was de prijs niet te hoog; zij sloegen toe. Zoo kwamen Bakhuizen van den Brink en zijn vriend Cats Bussemaker te wonen op No. 12 van de Place du Marché te Luik. Maar eenmaal geïnstalleerd, in de dagen die volgden, - als dan Van den Brink voor zijn tafel zat en neêrstaarde over het roezige plein, en zich er bewust van werd, hóe hij daar zat, welke vervloekte historie er hem had gebracht, en hij zich afvroeg, of hij wel ooit naar Holland zou kunnen terugkeeren, - dan moet dat weinig aan tobben gewende gelaat wel versomberd zijn in een kwellend gepeins. Zoover was het dan nu gekomen, dat hij, die zich een van de knapste koppen wist van het Holland zijner dagen, in deze ballingschap was gestrand. Waar was zijn leven, dat, om geen toekomst zich bekommerend, de geestesschatten maar had opgetast, - door het zorgeloos vieren zijner goede en kwade hartstochten en het onverantwoordelijk los-zijn van geld, ten slotte toe geraakt? En wat zou de toekomst hem brengen? - hem, die alles had kunnen bereiken als hij gewild had! Als hij had gewild, was dat waar? Dominé, - wat zijn rechtzinnige ouders hem eens droomden (het was de voorwaarde, waarop zij hem tot de academische studie hadden toegelaten) dominé, - er was voor iemand als hij geen kunst aan geweest, het te worden. Maar had hij 't innerlijk gekùnd? Zijn gansche universeele geest ging er immers tegen in? Wat deed hij, als jong theoloog reeds, liever dan afdwalen in de wijsbegeerte? Voor hem en zijn studiegenooten was een tijdlang de groote Schleiermacher de man van hun hart geweest. Ook had hij zijn geliefkoosde vak, de studie der ouden, nooit opgegeven. Voor de philologie verliet hij ten leste de godgeleerdheid. En in den geest der Grieken zich al verder verdiepend, vond hij zich andermaal bij de wijsbegeerte terug. In alle drie die vakken had hij gretig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gewerkt en geen van zijn vrienden wist misschien zóóveel, zóó velerhande, en dat vele zoo degelijk als hij. Ging hij niet met zijn hooggeleerde meesters, Bake en Geel, welhaast als gelijke om? En was hij niet zoodanig doorgedrongen in de philosophie, dat hij in aanmerking komen kon, om Nieuwenhuis' professoralen leerstoel te bezetten?Ga naar voetnoot1) Inderdaad - maar zijn voorlezingenGa naar voetnoot2) in de Leidsche aula, waartoe de goede Bake hem had aangezet, hadden die wel hun doel getroffen? Goed wáren zij, daar was hij van overtuigd, en sommigen hadden 't hem met warmte verzekerd, maar toch - die telken male leegere zaal, de blijkbare verontwaardiging van sommigen, om wat zij misschien niet eenmaal vatten, het doffe onbegrip vooral, op de gezichten der jongere studenten, of hun spotzieke nieuwsgierigheid.... bemoedigend was de proef niet geweest. Men was naar den befaamden ‘Bakkes’ komen kijken, en daarna weggebleven... Hij had ook voor leeraar gesolliciteerd. Hij was niet geslaagd.Ga naar voetnoot3) Zijn leven, natuurlijk, zijn losbandigheid, die had alles bedorven! - Of was ook dàt wel waar? Herhaalde zijn lagere lichtzinnigheid op hooger plan zich niet in zijn onvoldane veelzijdigheid, in zijn ruimen maar ook onbeheerschten geest, die van wetenschap tot wetenschap ging, gedreven door den hoogen vloed zijner hartstochtelijke weet-en-denkbegeerte, - zonder eigenlijk in ééne het uitblinkende te bereiken? Want, hij bekende 't zich grif: theoloog, was hij nooit van harte geweest; als philoloog werd hij overtroffen; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en philosoof....? Zoo hij voor een rechtgeaard taalgeleerde, gelijk zijn meesters en hun alreeds beroemde Cobet het waren, te weinig zich op kon sluiten in niets dan collationneeren en emendeeren van handschriften en nog eens handschriften - voor een onvervalschten philosoof was hij misschien toch weer te veel weetgierig vorscher. Zeker was het bespiegelen en doorpeinzen van leven en schepping hem eene behoefte, maar ook de glorierijke historie van ons volk boeide hem, en onze groote zeventiende-eeuwsche dichtkunst niet minder. Het monumentale proza van Hooft was zijn lievelingslectuur; had het hemzelf niet tot kunstenaar geslagen? Alles wat studie en kunst was trok hem tot zich. De eene wetenschap bracht hem tot de andere; geen gaping in zijn kennis en doorzicht kon hij dulden; elk verband moest hem duidelijk worden, al zou hij er ook een geheel nieuwe wetenschap bijnemenGa naar voetnoot1). Maar was de wetenschap zelve al de machtigste zijner hartstochten, - een eigenlijke bestemming had hij, bij dit geniaal maraudeeren door de landen van den geest, niet voor zich uitgezien. Bij welk doel moest hij zich ten slotte bepalen? In welke vaste levensrichting ging hij het buitengewone bereiken? Het wilde hem nog niet duidelijk worden. Ten langen leste had hij - zonder eenige moeite overigens - den doctorstitel gehaald. Doch een maatschappelijke vestiging liet zich niet voorzien. Zijn onstuimige geest, in die doelloosheid boven het domme leven, had een daemonischen lach... En het lustige feesten, het gedachteloos verkwisten, de oorzaken dat de maatschappij hem niet wilde, - in een baloorige onverschilligheid had hij ze, ondanks zijn verloving, van nieuws af aan, en woester dan ooit, den teugel gevierd. Reeds had zijn zeer lange studententijd, in een grootscheepsche zorgeloosheid afgespeeld, meer gekost dan zijn vaderlijk erfdeel reikte. Niemand bezat een bibliotheek, waarvan een roep uitging als van de zijne; en geen vriend had ooit tevergeefs om geldelijke hulp bij hem aangeklopt. En nu er geen geld meer was, nu namen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tusschen de buien van onverzadelijke studie, de buien van even onverzadelijke festijnen een al ongebreidelder loop. De tegenkanting van sommige vrienden - zij hadden zelfs, moraliseerend, voor zijn promotiepartij bedankt - ja, de ernstige vermaningen van zijn geliefden Geel, deden hem nog onverschilliger den kop er tegen in gooien. Hij vòelde 't wel, dat men hem op begon te geven. - Van schulden was hij in diepere schulden geraakt, geldschieters hadden zich aan hem vastgezogen, en, toen hij en zijn vriend Bussemaker in 't nauw kwamen te zitten, toen had hij de rare sprongen gedaan, die, als 't spaak begon te loopen, hen noopten tot de vlucht.... Waarom het niet kalm onder de oogen gezien? Zijn toekomst was verloren, en hij had niets nagelaten, er zelf de beslissende slagen aan toe te brengen. Verloren? Hij was toch nog die hij was? En vermocht hij 't gebeurde al niet ongedaan te maken, hij kon toch van nu af aan, vanaf dit keerpunt in zijn leven, een nieuwe toekomst zich scheppen? Hij kon toch, op de studiereis door Duitschland die hij zich voornam zoodra zijn pas gereed zou zijnGa naar voetnoot1), in den omgang met de groote philologen, bij wie zijn leermeesters hem zeker alle gewenschte introductie's zouden geven, zóódanig zich doen kennen, dat hij allicht eenigerlei positie kon verwerven... Maar had hij daar lust in? Of trok hem eerder het vrije zwerven aan? - Helaas, het zwerven zou wel weinig zijn vrije wil zijn... Hij herinnerde zich Amsterdam, zijn vaderstad, de stad van zijn hart. Dáár had hij zijn beste jaren doorleefd, daar had hij ook het beste van zijn leven gedaan, al was dat beste maar - liefhebberij, waarvan men niet leven kon, en die allerminst zijn ouders voldeed. Intusschen, had hij niet vooraan gestaan in de gelederen van herlevend Holland, was hij onder de vernieuwers onzer letterkunde niet als één der eersten, zoo niet als de eerste door zijn bentgenooten erkend? Wat hij in ‘De Gids’ tot stand had gebracht, dat was het wat, van allen arbeid, hemzelf het meest bevredigde: het litterair-historisch essay. Vondels | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hekeldichten, de oude blijspel-dichters, zij werden tot op zijn tijd niet dan als ‘lijken’ beschouwd, die men taalkundig uitploos. Hij, had er de levende kunstwerken in herkend, waarin hij de historie leven vond, en historie en kunst tegader had hij in zijn opstellen getoond als één schuimend levens-hoogtij in ons jonge volksbestaan. Dat lievelingswerk: studiën als ‘Vondel met Roskam en Rommelpot’, ‘Nationale Poezy-Volkslied’, ‘Hoofts Warenar’, - dat alles was evenmin verloren als zijn gaven zelf. Onaangetast waren zijn edelste rijkdommen: zijn kennis, zijn inzicht, zijn talent. En onaantastbaar. Maar wat stond hij daar thands als verlaten mee, buiten zijn vaderland, buiten het letterkundig leven der hoofdstad. Het tijdschrift, door zijn kloeken hartstocht mee omhoog gedragen, moest hij overlaten in handen, waarin hij 't niet gansch veilig achtteGa naar voetnoot1), - zoo dan zijne eigene medewerking niet uitgesloten was. Van zijn voormaligen strijdmakker, met wien hij zooveel gedenkwaardige uren had doorleefd, van Potgieter, scheidde hem een twist. Van allen scheidde hem zijn noodgedwongen ballingschap, - wie weet voorgoed! Want wie zou ooit het bespottelijk bedrag moeten geven, het woekerbedrag van meer dan twee ton, om zijn schuldeischers te voldoen? Zelfs zijn moeders nalatenschap zou daarvoor later ten eenenmale ontoereikend zijn... En nu kwam een nog bitterder gedachte in hem boven: hij zag in haar Alkmaarsch ouderlijk huis een jonge vrouw, tenger van uitzicht, nietig van gestalte, maar met een begeesterde uitdrukking over haar gelaat, wanneer zij hem hare rijke verbeeldingen voorlas...hoe had hij Truitje Toussaint verwaarloosd, hoe vaak had zijn wilde leven zich al te ver van haar verwijderd, hoe hadden zijne uitspattingen hare liefde beschaamd. O zeker was hij haar geheel onwaardig; en toch was zij hem blijven aanhangen, niettegenstaande de veroordeeling harer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verwanten en het vernederend medelijden harer vriendenGa naar voetnoot1), met een roerende trouw en een hoe edelen moed! Hij zag haar droevige oogen hem aanzien met die helfhaftige warmte, en hij had haar geschreven, inniger dan ooit: dat zij het eenige was dat hem restte, dat zij hem op moest houden en zijn troost en belofte hem zijn van een zekeren wederkeer ééns.Ga naar voetnoot2) Maar was 't niet of hij die vastheid, waartoe hij zich hunkerend opdreef, eensklaps verschrompelen zag, als dat helder-laaiend papier, geworpen in zijn haard, dat samenkromp tot een zwarten bladder? Want hij dacht, hoe die liefde altijd geweest was: bewondering, èn het zachte gevoel, geliefd en bewonderd te wòrden, - maar hoe hij niettemin altoos dezelfde was gebleven. Zelfs toen hij haar telkens zag en haar bijzijn genoot, was zij hem, eenmaal van haar weg, geen steun geweest. Zijn leven was net eender gegaan, in zijn teugelloozen, zorgeloozen loop, als voorheen. Haar liefde had immers geen kracht over hem gehad, omdat....in hemzèlf de eigenlijke liefde voor haar faalde. Hoe zou zij het dan nu, nu haar beeld in de jaren die komen zouden, in de wisselende, vreemde omgevingen der verre landen, àl machteloozer zou wegbleeken?
* * *
De dagen volgden hun koelen gang. Bij de pakken neer te zitten lag niet in Van den Brinks natuur, en daar hij weinig of geen boeken zijner eigenlijke studievakken bij zich had, zocht hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verstrooiing op andere wijze: hij herinnerde zich, dat in 1568 Luik belegerd was door den Zwijger, en op de bibliotheek der universiteit en in de stedelijke en provinciale archieven ging hij aan 't zoeken .... En niet tevergeefs. Hier vond hij curieuse boekjes over de gebeurtenissen van dien tijd, dáár ontdekte hij enkele nog onbekende brieven van Willem van Oranje, ja, hij kwam achter een geheel interrogatoir van eene samenzwering ten voordeele en met voorkennis van den Prins te Luik gesmeedGa naar voetnoot1). Bij dergelijke vondsten kon een temperament als het zijne, dat blaakte voor alle wetenschap, doch voor geene hartstochtelijker dan voor de historie, niet terneergeslagen blijven. Juist omdat de geschiedenis zijn eigenlijk ‘vak’ niet was - tegenover Bake verontschuldigt hij zich over zijn ‘afdwalen’Ga naar voetnoot2) - had haar beoefening voor hem al de bekoring en de heftigheid eener geheime en verbodene liefde. Het vertoeven in Luik werd hem een genot, in plaats van een ballingschap; twee plannen, tegelijk verdrongen zich voor zijn geest; hij zou eene monographie geven over ‘De Togt van Prins Willem van Oranje over de Maas,’ die hij, toen zij voltooid was, ‘Andries Bourlette’Ga naar voetnoot3) betiteld heeft, en daarachter zag hij wellicht reeds rijzen voor zijn geest een plan, nog onbestemd, de gansche geschiedenis van den vrijheidsoorlog. Dan, Luik beviel hem. De overoude bisschopsstad met haar vele middeleeuwsche kerken en gebouwen, gesticht langs de Maas en tegen de omringende heuvelen op, bevredigde zoowel den schilders-nazaat als den geleerde, terwijl de minnaar van wandelen zijn lust aan de heerlijke omstreken vieren kon. Het was hem alles nieuw wat hij aanschouwde: ‘rotsen met welige wingerds bedekt, valleijen met watervallen en bergstroomen, ruïnes en bidkapellen’, heel die romantische natuur betooverde hem. En hij had daarbij ‘zijn Hollandsch hart niet te huis gelaten,’ hij stelde zich voor ‘hoe over die bergen en door die valleijen welligt het eerste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wilhelmuslied had geschald, hoe hier de bodem gedrenkt was met het bloed van Oranjes eerste krijgsgenooten.’Ga naar voetnoot1) Zijn werk vlotte alree, en de schilderachtige natuur bracht hem, voor zijn gaarne rijk en plastisch proza, een te sterker lust in het schilderende woord. De oogen begonnen hem weer te gloeien als van ouds, zijn onstuimig levensenthousiasme keerde weer. En niet weinig werkte zijn dagelijksche omgeving daartoe mee. Het uitzicht van zijn kamer alleen al was in de stemming. Die langgestrekte markt was niet minder dan duizend jaren oud; vlak over zijn ramen was het z.g. ‘perron’, de middelste der drie barokke fonteinen, een slank, zeskant arcadengebouwtje uit 1696, met een hooge zuil in top, het ‘palladium’ der stad. Daarachter, over de boomen, hieven zich de vele verdiepingen hooge, zestiend' en zeventiend' eeuwsche huizen, verrezen na den grooten brand van 1468, toen Karel de Stoute de stad verwoestte. De curieusheid, de geschiedkundige herinneringen, vergoedden wat de geboren Amsterdammer onbewust gemist moet hebben aan kleurigheid, aan sferigheid, in die grijze, toch niet leelijke huizen, zoo eigenaardig van bouworde, met hun geraamte als 't ware van breede hardsteenen banden, waarin vensters en muurstukken staan gevat. Boven de donker-hooge daken uit stolpte de wel heel stompe, oude kerk-koepel der Beurs. Aan de zijde zijner woning eindelijk wist hij het fraai stadhuis uit het begin der achttiende eeuw. Zoo kan men, door den nieuweren tijd bijna geheel gespaard, de Place du Marché te Luik nòg zien; nog wiegelt de ‘gouden ster’ boven de bonnetterie van het voormalige No. 12. Dit niet bepaald schoon maar eeuwen-doorwasemd en bezonken stadsgeheel moet den intellectueelen litterator in Bakhuizen van den Brink al evenzeer behaagd hebben, als het goedlachsche volkje, dat er rond de groenten- en vruchtenstalletjes woelde, zijn optimistischen, gemoedelijken aard aantrok en goeddeed. Hij moet dat volk gevoeld hebben in de uithangborden der winkels, die uithangborden, die elk hun historie hadden en hun trots: in den ‘Porc d'or’ voorzag eens, op zijn doorreis, Lodewijk XVI zich van laken, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nimmer, schijnt de welgedane koning later te hebben verklaard, kocht hij zulk voortreffelijk laken als in den ‘Porc d'or’ te Luik -; hij moet den draai van dat volk eveneens hebben weergevonden in de merkwaardige architectuur der bogengangen van het Paleis van Justitie, waaronderdoor hij telken morgen zijn archief bereikte: in die oubollig-gedraaide en verhapstukte zuilen, ietwat plomp en praalzuchtig, maar frank en fantasievol tevens. Zoo waren stad en volk hem gelijkelijk vertrouwd. En nergens leerde hij dat volk beter kennen en waardeeren dan in zijn.... ‘ploerterij’; want dat Leidsche woord zal de familie Simon, die 't bovendien niet verstaan kon, in den eersten tijd althands wel niet zijn misgeloopen in de gesprekken van ‘Bakkes’ en zijn vriend. Zij hadden het er dan voorbeeldig! Schrijft hij niet, in denzelfden brief, dien wij zooeven aanhaalden,Ga naar voetnoot1) over dat ‘eenvoudig burgergezin, dat een toonbeeld van Katholijke vroomheid en huiselijke deugden was?’ ‘Zooveel zorg, dienstvaardigheid, hartelijkheid en eerlijkheid heb ik nimmer van eenigen hospes of hospita ondervonden en zal die nimmer ondervinden. Hetgeen mij in huis omgaf, bragt eene weldadige kalmte in mijn gemoed: om hunnentwille kreeg ik de Wallons lief.’ Die menschen waren goedhartig en tegelijk bescheiden, beschaafd en tegelijk doodeenvoudig, vroolijk en tegelijk innig vroom, en de beide volwassen meisjes, Julie en Titine, met haar aardige manieren, haar schalke grapjes en strenge zedigheid, wonnen het hart der beide vrienden... Wellicht meer dan zij zich zoo dadelijk hadden willen bekennen. Vooral de oudste dochter, Julie, stiller en zachter dan de snaaksche Titine, trok Van den Brink's aandacht. Van eenen November-avond af, dat zij boven zich een druk gedreun en geschuifel van dansen hoorden - de tweede verdieping, die de eigenlijke bel-étage was van het huis, werd door het gezin Simon bewoond - van dien rumoerigen avond af dateerde eene verhouding van meerdere vertrouwelijkheid. Het was op Sinte Catherina, den naamdag der moeder en van Titine. Broer Eugène, de jonge kapelaan uit Verviers, zal dien dag wel over geweest zijn, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en wie weet ook een der oudere broers, Isidore, de handelsreiziger, of Grégoire; Louis, de derde, was thuis in dien tijd; en Thérèse, het jongste zusje, maakte der kinderen zevental vol. Of de nieuwsgierige huurders dien avond een kijkje boven hebben gewaagd, meldt de historie niet; maar wel had de dikste van hen in den vloer van zijn kamer een aardig luikje, waardoor men, lichtte men het op, in den winkel benéden kon gluren. En daarvan maakte Van den Brink, die al wel iets meer dan nieuwsgierig misschien was, een al te veelvuldig gebruik. Op een argeloos-gebogen kopje werden steelsche blikken gemikt en weldra guitiger bonbons, die, gul als ze werden opgevangen, tot nieuwe bestoking onwillens noodden. Hij moest zich bekennen, dat hij dit meisje, deze blanke kalmte, den ernst die zich raden liet onder haar lach, de lieve onschuld harer droomerige oogen, uiterst bekorend vond. De ‘petite trappe’ werd, geluidloos, nog eens getild.... Al spoedig was in dien vrijen omgang Bussemaker ‘Monsieur le grand’, Van den Brink ‘Monsieur le gros’, Titine zijn ‘fille cadette’, en Julie zijn ‘binamaye grand feye’Ga naar voetnoot1), zooals zij samen koeterden in het koddig Luikerwaalsch, waarvan Van den Brinks linguistische liefhebberij zich aanstonds meester had gemaakt. Met den Sint Nicolaas-avond gaf dat aanleiding tot wederzijdsche cadeautjes; Van den Brink kreeg een steenen poppetje, een vrouwtje met een draagmand op den rug, een ‘hotteuse’ of zooals het in 't Waalsch heet, een ‘botteresse’, - die ‘botteresse’, waarvan later nog zoo dikwijls sprake zou zijn! Omstreeks nieuwjaar 1844, door zijne archief-onderzoekingen daartoe gedreven, vertrekt hij voor eenige weken naar Brussel. Hij schrijft er Bake over zijne historische plannen, het eerste epistel der bekende ‘Briefwisseling’; hij ontvangt er (bij een brief dien zij hem opzendt) Julie's eerste kattebelletje! Er is maar de bovenste helft van over. Op 't eerste halve-zijdje staat, in Luiksch dialect: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op het tweede zijdje is het een rijmpje geworden:
Men hoort den lossen Belgischen toon, de joviale ietwat grove grappen, die Van den Brink des te meer moeten hebben bekoord, waar ze van het zachte, veelal zwijgzame meisje kwamen, dat men zal leeren kennen. Het klinkt ook goedig, als een opmontering van den al iets ouderen meneer, die àltijd maar studeerde, - wat meer is dan een Luiksch meisje begrijpen kan. Na zijn terugkomst, terwijl hun a.s. vertrek al aangekondigd was, breekt er een goede, vroolijke tijd aan op No. 12 van de Place de Marché, een tijd die beslissend zou worden voor Van den Brinks leven. We hooren van avondjes op zijn kamer, waarbij er gezwartepiet wordt en in elkaars kaart gekeken en braaf gelachen. En zeg eens, of het niet gevaarlijk was, voor een zoo ontvlambaar hart als dat van Van den Brink, dit zachte, zedige zusje zoo vlak bij zich te hebben, haar spottende oogen opeens te zien opkijken; en of het niet des te gevaarlijker was, juist omdat het donkere kopje blozend en boos | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich terugtrok, zoodra een complimentje maar even te ver ging. Maar boos blijven, dat doen de meisjes niet in 't plaisante Walenland; en als zij dan weer zijn goede hart zag, in den aandrang waarmee hij haar, omdat ze zoo hoestte, achtervolgde met zijn Pâte Regnault, maakte ze het maar weer goed en stak dit Waalsche versje in zijn ‘botteresse’ - na het Brusselsche had hij zoo menigmaal om een herhaling gevraagd, en eindelijk had zij er hem een beloofd:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men hoort Van den Brink al ‘Some frik!’ roepen, waar hij, van zijn couranten-lezen in 't café thuiskomend, het rijmpje vindt, en lacht, en lácht, - en dan opeens niet meer lacht, zich betrappende op de verzuchting: was 't haar maar èrnst, dat ‘je serai toujours votre bien-aimée’...; ernst? en Truitje dan?... Hij kon dit lieve meisje, dat zoo argeloos haar kinderlijke vreugd hem toonde, niet bannen uit zijn gedachten. En zij, weinig vermoedend wat er in hem omging, niet op het denkbeeld komend zelfs, dat het dezen geleerden meneer ernst kòn zijn met een meisje uit een winkel, zij genoot van de pret en hield zich overigens op een afstand. Dan voelde zij misschien ook wel weer moederlijk over hem; wat kon hij er uitzien in zijn verwaarloosde kleeren, onsmakelijk bijna door het snuiven dat hij deed! En wat kon hij onbehoorlijk lang in zijn bed liggen 's morgens; men wist nooit wanneer zijn kamer te doen. Wacht, zei ze, en krabbelde een rijmpje, speculeerend op zijn zwakheid...: met een lekkere ‘dorei’Ga naar voetnoot1) krijg ik er hem wel uit! gauw vier regeltjes: ‘Monsieur Machhuisen van den Brinck, Sowderman (s'endormant): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wèl had zij een fijne intuïtie, de kleine Julie! en, vreemd, hoewel zij zoo duidelijk zag hoe hij was, hun hartelijke commensaal, oud al bij háár vergeleken, te dik, te weinig matig, protestant bovendien, hetgeen bij een vroom-katholieke Luiksche elke gedachte aan een duurzame betrekking moest uitsluiten, - toch, al meende zij dus in 't geheel niet om hem te geven, zij wist het soms zelve niet wat in haar bewoog... Welk een stroom van leven kon er van hem uitgaan; met welk een eerbied, hoe smeekend bijna kon hij haar aanzien; en dan, in een gullen lach, opeens zoo sterk en overmoedig! De carnaval kwam in het Luiksche land. Men was door 't dolle heen. Troepen maskers bestormden den winkel. En Van den Brink stapte door Luik in een witten burnous, een tulband om de slapen en verbeeldde, met enkele anderen - Bussemaker? Louis Simon? - de bedoeïnen van Abd-el-Kader. Een van Julie's vriendinnen, Octavie Noël, uit de ‘Cloche d'Or’, was als waarzegster verkleed en lei hun beiden de kaart. - Wat zij wel mag hebben voorspeld? Zeker is, dat Van den Brink Julie een ‘lien d'amitié’, een armband, vereerde; en wat dagen later - het vertrek naar Bonn was al aanstaande - is zij op een ochtend bij hem gekomen met een zelfgewerkte beurs, oranjekleurig, van gouddraad doorstikt, en dit versje was er bij:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Was 't niet een aardig, een lief, en, een ontroerend versje, om de spijt die er onder stak, een kleine, echte spijt, die bijna een - onbewuste - bekentenis was? En toen hij 't gelezen had, dat roze velletje, toen heeft zij hem zelve, hoogblozend, haar wang toegestoken: bedank me nu maar 'ns, voor één keer!
Het klinkt op 't eerste gezicht een beetje mal, als hij, in dien joyeuzen tijd, tien dagen later aan Bake schrijft:Ga naar voetnoot1)
‘Reeds lang had ik uw aangenaam schrijven wenschen te beantwoorden; maar mijne jaarlijksche vijandin, de koorts, heeft mij drie weken met herhaald bezoek geplaagd. In de tegenwoordige omstandigheden was zij mij dubbeld onwelkom, omdat ik mijne vroegere vroolijkheid niet had, om haar tegen te stellen. Afmatting en neerslagtigheid, die hoofd en hand verlamde, was in haar gevolg. Gedurende mijne ongesteldheid had ik weinig, dat mij troosten of afleiden kon. Mijn oude litteratuur bleef bij de vorige schraalheid.... En terwijl de Luiksche carnaval voorbij mijne ramen gierde, heb ik voor het eerst van mijn leven de Bacchae van Euripides gelezen....’
Het klinkt mal, hypocriet als ge wilt; zij 't dan best | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mogelijk dat hij bij al die pret wel een kou'tje zal hebben gepakt; maar lees nu ook nog dézen passus:
‘En zal ik nog eene reden melden, die mij huiverig maakte tot schrijven, eene reden, die ik voor u niet verzwijgen mag, maar ook alleen aan u kan mededeelen. Van het billet van prof. Geel was ik een weinig geschrikt. Ik heb de innigste overtuiging van zijn welmeenendheid, en zoo mogelijk is het bewustzijn bij mij nog levendiger wat ik verdiend heb; maar ik moest alle gevoel hebben uitgeschud, ik moest niet in de stemming verkeeren, die mij op het oogenblik beheerscht, zoo het mij niet zeer deed, die welmeenendheid en mijne schuld zoo klaar en juist uitgedrukt te lezen, als in dat schrijven het geval was.’
De stemming, die hem op dit oogenblik beheerschte... de stemming, die hem op véle oogenblikken beheerscht zal hebben. Want uiterlijk was er vroolijkheid, ja, maar innerlijk moeten de afmatting en de neerslachtigheid zijn toegenomen, naar mate die vroolijkheid dieper zijn hart begon te raken en daar wonden sloeg van oude schaamte en bloedendnieuwe pijn. Hij had Julie hoe langer hoe beter leeren kennen. Zij hadden ook ernstige gesprekken gehad, en met een grooten, innigen drang had zij hem gesproken over haar geloof. Hij zag het zoo zeker, hoe weinig behaagzucht er in dit engelzachte wezen was; hoe, mocht er al wat onschuldige koketterie en aangeborene, maar zoo heerlijk-naïeve, vrouwelijke lokking in hun bien-aimé-comedietje schuilen, - dit alleen was omdat zij in hem, den grapjes makenden meneer, hoogstens een haar-graag-mogen-zien, maar zeker niets blijvends vermoedde. Hij zag hoezeer, onder haar gekscheeren op Waalschen trant, ingetogenheid haar aard was en de zoetste vroomheid brandde. En waren haar zuivere voorhoofd, haar beschroomde oogen, haar even gebogen hals niet de volmaakte uitdrukking van haar kalme, pure, aandachtige ziel? De roekelooze loshoofd in hem en de rustelooze zoeker, zij stonden stil bij het simpele wonder van deze blozende, droomende bloem; zij vonden rust in het zachte ideaal van dit eenvoudige, diep-vrome wezen, Julie. Het is toen op een avond geweest, dat hij, Luik doordwalend, voorbij de Carmelieten-kerk kwam: zou zij er zijn? Hij ging binnen en, geknield aan haar bidstoel, daar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontwaarde hij haar, en in vervoering bezag hij, een langen tijd, haar kleine biddende gestalte. Van dat oogenblik wist hij, dat er iets in hem was opengebroken, als hij nimmer gekend had of meer verwacht in zijn leven. Hij wist dat hij Julie liefhad met een eerbiedige bewogenheid, een smachtende verteedering, die aan een religieuze vereering grensde, dat hij liefhad met een hartstocht dan welken hij er geen grooter bestaanbaar achtte, en dat deze hartstocht was rein. Dit was dan de verwonderlijke.... en de ellendige waarheid. Zoo bewust, zoo volkomen ontrouw, was hij, in zijn vroegere losse leven, zijn Alkmaarsche zielsvriendin nimmer geweest. En meende hij zich al een oogenblik schuldiger dan ooit te voren, een oogenblik later deed de heilige zuiverheid zijner nieuwe liefde hem gevoelen, dat hij nimmer zoozeer ònschuldig geweest was. Hij begreep 't nu zoo klaar, dat hij Truitje nooit waarlijk had bemind, dat zijne verbindtenis met haar eene noodlottige vergissing was geweest. Wat moest hij beginnen? Een engagement verbreken ging in die dagen niet zoo licht en zeker kon het niet uitgaan van den man, zonder ten zeerste smadelijk te zijn voor het meisje en weinig eervol voor hem, die zijn woord schond. En was het niet dubbel pijnlijk tegenover haar, die hij zóó hoog schatte, die nog pas geleden met een zoo schoone zelfverloochening had getoond wat die liefde voor háár beteekende, en dat zij er zich aan hechtte met heel den edelen hartstocht van haar vrouwelijken geest? Hoe zou hij haar ooit kunnen zeggen...? En trouwens, waartoe zou het dienen? Want mocht al dit nieuwe zoete wonder in hem zijn ontwaakt, - wat had hij te hopen van het kind, dat met haar lieve onschuld het in hem gewekt had? Was hij wel ìets méér voor haar dan een goed vriend? En zou hij ooit meer worden? Dat zij van een ander hield had hij nooit gemerkt, ofschoon hij wel wist van jonge Luikers, die haar met een verliefd oog aankeken. Maar al had zij niemand anders lief, was dat een reden hem lief te krijgen? Heel zeker had zij tot dusver nooit dan goedig met minnarij geschertst. Zelfs zijn armband, die toch slechts vriendschap beduidde, zij droeg hem niet. Of wìlde zij hem niet dragen? Want ging zij al iets innigers in zich bemer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken, zou zij het niet met alle kracht in zich onderdrukken, en onderdrukken moèten? Zij wist immers, dat hij protestant was? Zou hij open met haar spreken? Hij durfde niet. Elke poging van woorden of daden, die even over de schreef ging, had zij met beslistheid afgestooten. Misschien later, als langzamerhand... want hij nam zich voor, terug te komen, telken keere als hij maar even kans zag. Hij zou haar schrijven, schrijvende hunne vriendschappelijke verhouding doen voortduren, ontwikkelen als 't kon... Hij lachte triestig over zichzelf. Was hij dit, de oude ‘Bakkes’, die als een jongen dweepte? Was hij dit, in wie deze aanbiddelijke liefde had kunnen geboren worden? Was hij dit, die zoo diep ongelukkig was als hij nooit was geweest, en, ging hij te gronde aan de onverbiddelijke kwellingen die wel weer opstaan zouden in later dagen, te gronde zou gaan met een wroeging, die tot nog toe vreemd was gebleven aan zijn overmoed? Waarlijk, in de uren, dat hij alleen was, dat hij dacht aan zijn duistere toekomst, ver van zijn vaderland, dat hij dacht aan de toekomst van Truitje, die ééns toch de waarheid zou moeten ervaren, - wanneer hij dan schreef naar het trouwe Leiden, aan zijnen vaderlijken vriend, voor wien hij dat alles niet anders dan verborgen houden kon, geen wonder dat hij sprak van een afmatting en neerslachtigheid, die zijn hoofd verlamde, en dat de mallende Carnavalspret, al wàs 't zelfs met Julie, hem bijna tegenstond. En onderwijl liepen de Luiksche dagen in hun gewoonlijke opgewektheid ten einde. Tot een beslissend onderhoud kwam het niet, liet Julie het niet komen. Uit die dagen bezitten wij een document, precieus en geheimvol als het juweelen koffertje uit het sprookje, waarvan de gouden sleutel werd vermist. Zoo bedoelde het althands te zijn voor Julie, het rijkversierde Latijnsche gedicht, in antwoord op haar gouddoorstikte beurs en begeleidend rijmpje, - gedicht, waarvan een eerste krabbel in een (zelfgeschreven?) carnavalscourant had gestaan, en dat hij, kort voor zijn vertrek, evenals het hare op een roze velletje, met zijn fijn gespitste veder voor haar uitschreef. Hoeveel onbeleden ontroering sloot hij weg in de kunstige, ja hier en daar gekunstelde en spitsvondige, ciseleering dezer Latijnsche disticha: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ad Juliam.
Mene tui rogitas capient oblivia quando?
Quaeve tuum Lethe, Julia, nomen aget?
Nec tantum rogitas, addis sed carmina voto,
Addis dona tua dulcia facta manu.
Carmina non Grajae dictata Italaeve Camoenae
Qualia at Eburo rusticus ore crepat.
Surgere et illa queunt numeris si lenia cedant
Et tenui resonent demodulata voce.
Nervius hoc quondam miles quum proelia adiret
Hostem terrifico perstrepuit sonitu.
At victor dulci properavit cedere flammae
Ad gremium et dominae vertere Marte lyram.
Hac placuit Musa Reginae fallere amores
Flevit et ostensi gaudia lusa tori.
Gratior a longo versus qui ducitur aevo
Et regina bene et dulce canebat eques.
Neutrius at cantus mellitior assonat auri
Quam quo te memorem dixeris esse mei.
Hippomenem fugiens a tergo saeva Atalante
Ut sistat cursus, aurea mala jacit.
Quidquid nempe manus dulcis tetigere puellae
Raptat amans avide, vulnera quamvis alat.
Aurea namque puella auro est pretiosior omni.
Aurea sunt quotquot munera carpet amor.
Parce igitur digitis auro intertexere fibras.
Queis semel adrideas aurea cuncta facis.
Non tantum capient pretii, quae retia nectis,
Quanti est, quod dominae sint labor illa meae.
Nec mihi tam carus, Batavis qui fulgere jussit
Heros Auriacus signa colore suo
Nec regum gazas oro, nec Hermus arena
Impleat ut semper marsupium nitida.
Unus perpetuo superet mihi si modo nummus
Aureus, isque tui, Julia, me moneat.
Aut extremus ubi excedens me linquet inanem,
Sic tamen emerito munere dives ero.
Non animo cedet pulcrae donantis imago
Nec quali dederit fusa rubore genas.
Julia namque suis miserum me cepit ocellis
Meque semel captus solvere posse nego.
Leodii IX Kal. Mart. MDCCCXLIV.
R.C. Bakhuizen van den Brink. (Arabs tuus).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hetgeen men ongeveer aldus zou kunnen vertalen:
aan julia.Ga naar voetnoot1)
Vraagt gij mij dan wanneer de vergetelheid-uwer bevangt mij
Of welke Lethe ééns, Julia, meevoert uw naam?
En niet vraagt ge alleen, doch zangen voegt ge uw wensch toe
En lieve gaven daarbij, door uwe handen gemaakt.
Zangen noch door de Grieksche, noch door Rome's Muze gefluisterd,
Maar als welke de Luiker boer er stoot uit den mond.
Zij ook kunnen zich heffe' op de maat, wen zacht zij deinen
En met een heldere stem opklinken zangerig-schoon.
Toen ééns de Nervische krijgsman zijn veldslagen aanging
Kreesch hij den vijand doof met zijn schrikbarend gebrul.
Maar d'overwinnaar week haastig der zoete vlamme
En aan der liefste schoot ruilde voor Mars hij de lier.
't Geviel der KoninginGa naar voetnoot2), met deez' Muze de liefde te paaien
En zij beweende hartstochtlijk 's beds bedrogene vreugd.
Gevalliger is ons het vers, dat door verre eeuw ons gebracht wordt,
En, zong de Koningin schoon, zacht ook de krijger zong.Ga naar voetnoot3)
Maar geen van beider zang zoeter mij klinkt in de ooren
Dan in welken Gij zeidet mijner indachtig te zijn.
D' woeste Atalante, in de vlucht, goudene appelen wierp
(om nog te stuiten zijn vaart!) Hippomenés voor den voet.
Immers wat aanraken mogen de handen van 't lieve meisje
Gretig grijpt het de minnaar, 'schoon hij zijn wonden voedt.
Want een gouden meisje kostbaarder is dan àl goud.
Goudene zijn de gaven welke de liefde plukt.
Wil daarom niet met uw ving'ren draden van goud meer doorweven.
Wàt gij eenmaal aanlacht, gouden maakt gij het àl.
Nooit zal bevatten zóó groot een waarde de beurs die gij vlecht,
Als die dat zij 't werk is van mijn lieveling.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Noch is de Auriacische heldGa naar voetnoot1) mij zoo lief, die beval dat de vaandels
Zouden den Bataven fonkelen van zijn kleur.
Noch der koningen schatten vraag ik, noch dat de HermusGa naar voetnoot2)
Steeds met blinkend zand vullen zal mijne beurs,
Zoo slechts over mij blijft, voor immermeer één muntstuk,
Gouden, en mij dat, Julia uwer herinnert.
Of waar het laatste, m'ontvallend, mij ledig zal laten
Zoo zal ik rijk toch zijn uw welgebruikte gaav':
Niet zal wijke uit mijn ziel het beeld der schoone geefster
Noch met welk een blos zij hare wangen mij bood.
Ach want Julia nam met haar oogjes mij arme gevangen
En ééns gevange', ik erken 't, 'k kan mij niet losmaken meer.
Luik, 9 Maart, 1844.
R.C.B. v.d. Br. (Uw Arabier).
Zoo weefde hij door de figuren eener koel-vernuftige Latijnsche poëzie de gouden draden zijner liefde: ‘Laat Eugène dat maar eens voor je vertalen’, heeft hij gezegd. Of zij 't haar broeder gevraagd heeft? En of de priester erin heeft toegestemd? En op een morgen in 't midden van Maart, terwijl het juist druk was in den winkel en men niet dan vluchtig afscheid kon nemen, verlieten le Gros en le Grand No. 12 van de Place du Marché. De gouden ster, toen zij omkeken, was het laatste dat zij nog zagen, onrustig flikkerend in den kouden wind. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk II.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sommes tombés dans l'espèce la plus vile, celle des Allemands. Ensuite ... mais à quoi bon spécifier les arguments pour une réponse négative? Toutes mes raisons se résument dans une seule. Les chambres, dans lesquelles nous demeurons, n'ont point de petite trappe dans le plancher et moi...je n'ai plus de fille ainée. C'est un égoisme impardonnable, que celui de commencer par moi-même. Avant tout, il aurait fallu vour faire mille excuses, de ce qu'après vous avoir si longtemps fatiguée de mes assiduités, j'ose encore vous importuner par ma correspondence. Mais vous écrire est pour moi une nécessité morale. La petite Mignon, installée depuis quelques jours dans son cadre me fixe d'un oeil languissant et semble me demander de nouvelles de sa soeurGa naar voetnoot1). Plus mélancolique que jamais elle appuye sa tête sur son coude droit, et sa morne attitude ne correspond que trop bien à mes propres impressions. Elle a raison, la pauvre enfant, de regretter sa brillante Italie, mais pour le coeur, l'Italie est partout où l'âme s'épanche aux élans de tendresse, aux rêveries poétiques de bonheur. Pour moi l'Italie était à Liège; un jour même il m'a paru que l'Italie pourrait être à BoncellesGa naar voetnoot2) et que ... je n'achèverai pas la phrase. La méchante Titine m'assommerait encore une fois d'un sermon, comme elle m'en a tenu un la veille de notre départ. Je reviens à Mignon; autour d'elle se trouvent groupés tous mes souvenirs, pour mieux dire, toutes les reliques des endroits sacrés que je viens de quitter. La même écharpe, que le Bédouin d'Abdel Kadér (de funeste mémoire) vous a enlevée, le dimanche du carnaval, lui sert de draperie. Au-dessous d'elle, comme attributs d'une chevalerie qui vaut bien celle de Don Quichotte, sont pendus les gants brodés Simon, qui doivent soutenir la renommée de votre magasin et de la belle bonnetière dans les parties les plus éloignées de l'Europe. Devant ses pieds, sur une petite table, vous pourriez remarquer la botteresse, bien contente d'avoir échappé à son étroite prison.... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vous me direz sot, vous me direz fat, vous froncerez même autant que vous voudrez, je ne puis regarder tout cet appareil, sans que malgré moi l'exclamation m'échappe: ‘Oei! oei! oei! Mam'sell' Julie!’ Ces objets là sont mes saints, mes dieux, mes Pénates! Que vos religieux sentiments ne s'en alarment pas! devant ces objets-là je lis mes heures chaque matin. Et mes heures sont ces quatre précieux billets, qui ne quittent jamais la place distinguée que je leur ai assignée d'abord. Si ce culte est un peu idolâtre, il n'en est pas moins profitable à mes bonnes dispositions dans la journée. Une fois cet exercice accompli, vous restez présente à mes pensées. A chaque instant, je pourrais avec une conscience entièrement nette, répondre affirmativement à la demande, que m'adressait votre dernier billet: Sa m'fret plaisir di veye
qi di lon, kom di pret
vo pinseré todi à Julie vose feye.Ga naar voetnoot1)
En effet, malgré toute l'antipathie, que je ressens contre les Allemands, je dois avouer, que mes journées sont plus occupées ici, qu'elles ne pouvaient l'être à Liège. Pour mes études spécialement il y a ici bien plus à voir, à apprendre, à fouiller. Mais toute l'assiduité, que je mets à mon travail n'empêche pas mes pensées de se transporter presque périodiquement à l'Etoile d'or, Place du Marché No. 12. Ainsi en me réveillant de bon matin, je regarde à l'horloge pour savoir si le bateau à vapeur pour Maestricht n'est par encore parti et si c'est encore temps d'accompagner mes filles à leur promenade du Quai de la Batte. A dix heures précises mon grand, qui comme à l'ordinaire s'amuse à se pâmer, à bâiller, à siffler et à lire, se met à me gronder de plus belle: C'est parce que j'interromps son ennuyeux silence par cette interpellation: ‘AsteurGa naar voetnoot2), je désire que ma fille aînée mange une tartine pour ne pas avoir mal à la tête, le soir.’ - A une heure nous nous soumettons bien à contre-coeur aux exigeances de ce pays. On y est assez | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
barbare - pardon, j'allais dire patriarcal - pour dîner de si bon matin. Toujours il y a pour moi une consolation bien douce dans l'idée, que cela me rapproche encore de vos habitudes et nous vidons nos verres à votre santé, comme si vous étiez à table avec nous. Enfin, car c'est impossible de présiser tous les instants, que les souvenirs de Liège m'absorbent, jamais le soir je ne m'endors sans que j'entende une voix aérienne murmurer dans mes rêves: Il y aurait de l'ingratitude à ne pas trouver dans cette abondance de souvenirs une espèce de compensation pour la solitude, à laquelle je suis condamné désormais. J'ajouterai même que le hasard prend un plaisir capricieux à augmenter pour moi les points de rappel. C'est ainsi, que l'hôtel où nous descendions à Bonn était encore une fois sur la Place du Marché, même il osait s'appeler l'Etoile d'or. Le premier garçon était l'original parfait de ce petit valet de boutique, qui ne connaît d'autres devoirs que celui de dévider votre laine. Mais tous ces rapports là font encore ressortir plus vivement la grande distance qu'il y a des souvenirs à l'actualité: ils me font gourmander plus impatiemment les jours qui s'écoulent trop lentement avant d'amener dans leur série cette belle veillée de Ste Julie,Ga naar voetnoot2) ils me font invoquer plus ardemment la réalisation de cette promesse, qui a mis si longtemps ma patience à l'épreuve, la promesse que j'aurai de vos vers à Bonn. De ces vers les derniers sont datés du 17 Février: et quand même, dont Dieu me préserve, j'aurais le malheur de n'être plus comme alors ‘voze binamé grô,’ quand même la sainteté d'une parole donnéeGa naar voetnoot3) ne pèserait plus sur vous, ma chère fille aînée, ce serait par patriotisme que vous devriez favorablement accueillir mes voeux. Il y va de la gloire de votre beau patois, que nous deux soutenons seuls dans ce pays de Moffrique. Les badauds, qui nous entourent, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
s'étonnent de nous entendre parler un dialecte, auquel eux ne comprennent mot. Mais notre patois à nous est un patois bien impur: en ne rencontrant pas d'abord les mots, qu'il nous faut, nous en fabriquons par analogie. Dans notre argot vous auriez peine à reconnaître cette belle langue, que vous saviez manier et nuancer si harmonieusement dans vos poésies. Au secours donc, ma fille aînée: envoyez- moi vos couplets, si vous ne voulez pas, que nous perdions entièrement les bonnes traditions de ‘vosse baie veye de Litje’. Et puis, il y a mille petites choses, que je m'intéresse à savoir. Par exemple: Si vous ne toussez plus et si vous avez fait une rupture irréparable avec le traitement homoeopathique de Mr. Malaise? - Si Mlle Titine est toujours méchante et rieuse, car dans ce cas-là, comme son confesseur va se retirer, je serais obligé de lui envoyer un bon petit sermon de morale en trois points? - Si votre boutique continue toujours à attirer autant de pratiques, comme à mon mortel ennui, il en venait vous distraire le jour même de mon départ? Du reste à Bonn la civilisation n'est pas encore avancée au point, qu'on y porte des bas. Une bonneterie, comme celle de la Boule d'orGa naar voetnoot1), serait ici une nouveauté remarquable. - Je ne suis pas encore au bout de mes questions. Je dois encore savoir, si le mécanicien est toujours exact à faire sa dévotion aux Carmes? Si sa présence ne vous empêche pas de vous souvenir de moi dans vos prières? - Si vous avez été assez bonne pour vouloir porter le jour de Pâques ce lien d'amitié, qui n'était qu'un symbole bien faible de mes sentimens. Quant à moi, nous avons assisté ce jour-là à la grande messe dans la magnifique cathédrale de Cologne, et au milieu de tout ce luxe sacré et éblouissant, qui nous entourait, j'ai souhaité souvent, que vous eussiez pu jouir d'un spectacle bien au-dessus de tout ce que vous trouviez beau à Liège, le Jeudi saint. Encore une fois, ma fille aînée, souvenez vous un peu du pèlerin, et avec cette bonté, qui est votre titre le plus sublime, pensez que son exil sera moins dur, si bientôt il a de vos nouvelles. Mignon veut absolument savoir si | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sa soeur a le bonheur d'attirer de temps en temps ces charmans regards qui faisaient tourner la tête à tous les Bédouins d'Abdel-Kader et forçaient les rédacteurs du nouveau journal: le clairon progressiste,Ga naar voetnoot1) à s'écrier: Julia, prima suis miserum me cepit ocellis!
Mr. Eugène n'a-t-il jusqu'ici traduit que ce vers-là? Enfin, ma chère fille aînée, une autre fois et peut-être encore le 22 Mai, je vous raconterai beaucoup de la ville de Bonn, de ses environs, de ses châteaux et des légendes qui s'y rattachent. Maintenant je suis trop pressé pour vous dire où vos vers doivent me trouver. C'est: près de Bonn, Chaussée de Coblence no. 21. Pensez un peu à moi et, de grâce, ne montrez pas ma lettre à cette moqueuse Titine En pensant à vous, j'embrasserais ce billet avant de le fermer, si le même voeu, prononcé trop hardiment, n'avait jeté une ombre de repentir sur mon dernier jour de naissance. Mr. Bussemaker me charge de vous dire bien des choses aimables de sa part; cependant je ne saurais faire cela avec autant d'ardeur que j'aime à me déclarer toujours
Votre dévoué bédouin R.C. Bakhuizen van den Brink. Bonn, le (?) 9 Avril 44.
Prachtige optimist, en bekwame vogelaar! Zelfs op zijn jaardag, 28 Februari, had zij hem één enkelen kus geweigerd, maar hij is verre van ontmoedigd. Alle deuntjes haalt hij uit, om haar te treffen of te roeren, te boeien, te betooveren. Het verteederende der herinneringen beproeft hij om beurten met het vleiende der attentie's; nù roept hij 't Waalsch te hulp, dàn een mooi verhaaltje van plechtig kerktafereel, en eindelijk de perspectief van verleidelijke beloften: van Bonn zal hij vertellen, van de omstreken - hij kende zoo haar liefde voor 't vrije buiten! - van de kasteelen, van de legenden.... Op één zijner kleefstokjes kwam 't vogeltje af: het Luiksch! Enkele weken later ontving hij (flauw is het roode poststempel 10 Mei 1844 te lezen) een grooten brief in haar naïeve dialect-rijmen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Allerliefst was het versje zeer zeker, met z'n naïeve koddigheid, z'n frisschen eenvoud, en z'n hang naar 't buitenleven. Het was misschien éven koket, dat versje, waar zij zich van den domme houdt: Que voulez vous dire avec les Boncelles? (dat Van den Brink's ‘Italie’ mocht zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geweest) - indien het daar juist niet héél naief was! Het was goedhartig in de voortzetting hunner bien-aimé-grapjes; maar het was ook ernstig: il faut garder son bon sens
pour les serieux moments
et nous ne faisons que rire!
Dan, niettemin, is zij nieuwsgierig, en misschien wel iets meer dan dat, of hij nog op haar naamdag overkomt. - ‘Houdt zij dan tóch een klein beetje van me?’ moet Van den Brink zich hebben afgevraagd.... Maar het bezoek van 22 Mei, hoe vol liefs ook, bracht de verhouding niet verder. Integendeel. Julie was meer nog dan vroeger teruggetrokken. Zou Van den Brinks wat opdringerige hofmakerij, die intusschen tot geenerlei openlijke verklaring scheen te willen komen, haar hebben tegengestaan? Hééft misschien niet Van den Brink een zoodanige verklaring en een bepaalde trouwbelofte nog pogen te ontwijken, zoolang hij aan Truitje verbonden was? Of maakte enkel Julie's réserve hem huiverig voor een vraag, die alles voorgoed bederven kon? Ontmoedigd komt hij in Bonn terug. En in zijn eerstvolgenden brief, - hij kán niet langer den luchtigen toon van tot dusver aanslaan, hij moet uitspreken wat altijd half onder scherts verborgen was gebleven. Hij durft of wil nog niet van huwlijk of beloften reppen; maar van zijn hopelooze liefde is zijn brief het roerend getuigenis. En niet langer heet het ‘M'binamaye grand' feye’, maar innig en ernstig:
Ma chère Mademoiselle!
Plus de quinze jours se sont écoulés depuis mon départ de Liège et dans ce temps-là j'ai demandé en vain aux inspirations de la belle nature qui m'environne, en vain à des études sérieuses et approfondies, une consolation pour des souvenirs, qui tout en m'étant chers et sacrés, n'en sont pas moins mêlés de quelque amertume. Pendant les quelques jours que je passais dernièrement à Liège, je me trouvais replacé dans ce petit Paradis que ma fantaisie aimait à se créer autrefois. Encore une fois j'étais là, vous suivant des regards, épiant vos souhaits, vous fatiguant peut-être de mes petits soins, sympathisant aux émotions de peine ou de contentement que vos traits ne trahissent que trop rarement, lisant un | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
peu les arrêts de ma conscience à moi dans vos sourires ou vos froncemens, respirant enfin et savourant cette douce sérénité, que votre âme si pure, si pieuse répand sur vos actions et votre maintien. Tout cela n'avait point changé. Encore une fois je vous rends grâces de ce rêve de bonheur, encore une fois, de votre accueil bienveillant et aimable. Encore une fois je voudrais pouvoir vous remercier de la perspective, que vous ne m'oublierez pas entièrement. Hélas! pourquoi le dissimuler à moi-même? Plus que jamais vous paraissiez reculer devant mon admiration vive et sincère, mais toujours respectueuse et timide. Plus que jamais votre sévérité récelait le dégoût, que vous inspiraient mes assiduités. Autrefois en vous quittant j'avais la consolation, que vous voudriez bien ranimer par votre correspondance ces impressions empreintes à jamais dans mon âme. Aujourd'hui vous avez refusé de m'en faire la promesse. Autrefois en vous quittant, je me berçais de l'espoir, que dans vos rêveries, dans vos prières peut-être, vous penseriez un peu au pauvre pèlerin, qui ne cesse de penser à vous. Aujourd'hui j'ai la certitude, que le souvenir de moi s'effacera, comme se seront fanées ces fleurs, dont je m'empressais de décorer votre fête. Voilà, ma chère Mademoiselle, ce qui offusque la mémoire des beaux jours passés, ce qui transforme mes souvenirs en regrets. Je manquerais à la franchise, que je désire mettre dans tout ce que je vous dis ou écris, si j'avais l'air de ne rien deviner aux motifs de cette réserve. Si j'avais pu m'y tromper, l'entretien que j'avais avec notre bonne Titine, aurait dû m'en instruire. D'abord, après cet entretien, j'étais désolé que mon départ si rapide m'enlevât toute occasion d'échanger avec vous un petit mot d'amitié, un mot plus tendre encore, un mot qui durant une longue séparation rallierait nos pensées. Réflexion faite, j'avais tort de m'en plaindre. Mon aveu n'aurait amené qu'une explication pénible. Votre réponse n'aurait éclairci qu'une écrasante vérité. Pardon, mille fois pardon de ce sombre langage, qui n'entre ni dans mon caractère, ni dans mes habitudes. En vous écrivant je voudrais pouvoir égayer vos traits unis et calmes par un sourire de contentement et de joie. J'aimerais mieux rire comme auparavant, et déguiser à moitié ce que | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mes sentimens ont de sérieux sous le masque de la gaîté. Mais dans la conviction intime, que ma tristesse ne pourra troubler un seul instant votre tranquillité, j'écris ce que j'éprouve, comme je l'éprouve. Comment voulez vous que mes émotions soient moins douloureuses en pensant que c'est probablement la dernière lettre qu'il me sera accordé de vous envoyer, la dernière, puisqu'elle n'obtiendra pas même le froid honneur d'une réponse. Mais dans cette conviction même, je dois autant à mon caractère qu'à vous l'explication de ma conduite passée. Combien je souhaiterais que cette explication ne fût point nécessaire! combien je souhaiterais ne pas avoir à avouer des torts, que je ne connais pas moi-même, mais qui doivent exister, puisqu'ils vous ont remplie de méfiance pour la sincérité de mon dévouement! Combien je souhaiterais, que toutes mes actions durant les six mois de mon séjour à Liège eussent pu faire deviner mes pensées intimes! Oui, cet empressement, avec lequel je m'attachais à vos pas, cette inquiétude qui me ballottait durant votre indisposition, cette ardeur à inventer ce qui pouvait m'attirer de vous un regard de bienveillance, ce départ définitif prorogé de délai en délai et à la fin plutôt forcé par les circonstances, qu'arreté par ma volonté, tout cela naissait d'un sentiment bien plus tendre, bien plus impérieux, que l'amitié. Je me prosterne devant cette sainte modestie, qui ignore la première l'influence qu'elle exerce; je m'en veux à moi-même, si quelque chose dans ma conduite a pu vous raffermir dans ces doutes sinistres; mais je m'en rapporte à vos sentimens mêmes, aussi purs qu'élevés, pour qu'ils vous soient les garants de ma candeur. C'est à la vanité, à la légèreté que s'adressent les galanteries frivoles; ce n'est pas à la vertu simple et religieuse, qui se réfugie devant les hommages qu'on lui rend, et qui tout en inspirant une affection profonde et inaltérable impose silence à ses élans. Oui, ma chère Julie, si le mot d'amour n'a jamais été prononcé par moi, il n'en a été pas moins de cent fois sur mes lèvres. Ce qui me retenait c'était le respect, que la sainte tranquillité, qui comme votre ange gardien planait sur vous, imposait à mon ardeur. Ensuite, à quoi bon le dissimuler? - c'était une lâcheté de ma part. En révélant ma pensée, j'étais sûr de risquer ces plaisanteries amoureuses, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
que Titine trouvait si enfants et si bêtes, mais qui avaient pour moi les charmes de la poésie: j'étais sûr, que vous reculeriez devant des obstacles, qu'une passion plus forte que je ne mérite d'inspirer peut seule surmonter; j'étais sûr que votre bonté de coeur serait embarrassée par la fatalité de faire un malheureux; j'étais sûr, qu'en provoquant votre décision, je briserais moi-même impitoyablement toutes les illusions qui m'enchaînaient auprès de vous, et qui constituaient une partie essentielle de mes pensées, de mes voeux, de ma vie. Je n'en avais pas le courage. Pour le moment je suis content d'avoir soulagé mon coeur du secret, qui me pèse. Vous jugerez par mon aveu même si la lettre, que je viens de vous écrire, ne m'est pas dictée par une nécessité morale, et à cause de cette nécessité vous me pardonnerez, si malgré vous je vous ai dérangée par ces lignes. Vous ferez plus: vous jugerez de l'anxiété avec laquelle mes prévisions suivront la destinée de ce billet. Avec plus d'inquiétude que l'autre jour je guetterai le facteur s'il ne m'apporte aucune petite réponse, chaque jour de retard sera pour moi un jour de désappointement: chaque jour de retard me confirmera l'arrêt désespérant, que vous avez consenti à m'oublier entièrement et que pas un seul petit mot m'apportera la consolation équivoque, que cette lettreci ait trouvé auprès de vous son pardon et même un peu de pitié. Car pourquoi le désavouer? Il est impossible de rompre définitivement avec toute espérance. Toujours j'attends un peu, que vous ne laisserez pas cette lettre sans toute réponse. Dans l'entretien que nous avions, votre soeur désapprouvait notre correspondance; elle m'exposait loyalement ses raisons et je lui en sais gré. Moi je ne suis pas de son avis. Si je jugeais comme elle la chose inconvenable, ce serait anéantir mes plus sublimes rêves. Ce que vous avez fait jusqu'ici me prouve que ce n'est pas moi, qui se trompe sur ce point. Je pourrais donc vous dire: ne consultez en ceci que vos sentimens toujours si purs, que votre conscience si délicate, qui prendrait l'alarme rien qu'à l'ombre d'une inconvenance; agissez comme vous avez agi jusqu'ici. Répondez. Eh bien, dans sa rigueur même votre soeur admettait une | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
exception. C'est à cette exception, que de ma part j'ai satisfait en vous confiant mes aveux. Ce sont ces aveux mêmes qui doivent ôter tout ce qu'il y aurait d'inconvenable dans l'importunité de mes instances. Si vous jugez comme elle, vous n'opposerez pas un silence dédaigneux à mes épanchemens. Mais avant tout je me rapporte à cette bonté de coeur, qui vous distingue. Bientôt un intervalle encore plus grand nous séparera. La nature m'offrira de nouvelles scènes, la science de nouvelles matières à mes études. Mon voyage se prolongera d'une année et davantage. Mais toujours mes pensées se reporteront à cette première station, que j'ai faite à Liège, station que je ne ferai que regretter, où je promets de revenir même avant de rentrer dans ma chère Hollande. Dans ce temps-là tout sera peut-être changé, excepté mes souvenirs et mes regrets. Si dans ce temps-là nous nous serions devenus entièrement etrangers, dites, dites, je vous en prie, s'il n'avait pas valu mieux ne vous avoir jamais rencontrée, que d'éprouver en vous revoyant le désappointement poignant, que vous ne vous intéressez plus à ce qu'ait fait, à ce que soit devenu ‘vos' binamé grô’ d'autrefois? Lors de mes derniers adieux Titine me demanda avec son espièglerie habituelle ‘Vous reverra t-on?’ J'ai répondu affirmativement. J'aurais dû consulter vos volontés. Avant d'aller plus loin en Allemagne, mes recherches me rappelleront encore une fois à Bruxelles. Je passerai près de Liège, je ne m'y arrêterai pas. Un regard de languissante mélancolie se reportera sur les chers lieux de votre demeure. Mais j'aime mieux souffrir tacitement que de lire ma condamnation dans le sévère accueil que peut-être vous me feriez. Cette lettre dictée par mon coeur ne s'adresse qu'au vôtre. J'ai choisi le calme de la matinée pour l'écrire, sans faire la communication de ce que j'écrivais à mon compagnon de voyage. C'est pour cela que je ne saurais même vous faire ses complimens. Que les aveux que je vous ai faits soient déposés dans le sanctuaire de votre discrétion! Ils ne s'adressent qu'à vous la première, qu'à vous seule. Néanmoins dites a Titine, que je lui suis sérieusement reconnaissant de la preuve de confiance, qu'elle m'a donnée la veille de mon départ. Adieu, ma chère Mademoiselle, le jour qui s'avance m'appelle | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
à d'autres travaux. Hélas! après vous avoir écrit cette lettre, les idées que je viens de remuer dans ma tête, dans mon âme, m'empêcheront de suffire à mon travail. Ce sera encore pour moi un jour de torture, quand je penserai à votre inébranlable sévérité. Mais cette torture-là je la supporterai. Je ne voudrais pas même en être quitte, si en même temps je devais perdre le souvenir de ce que j'ai été autrefois, de ce que je voudrais être à jamais Votre bien-aimé gros, R.C. Bakhuizen van den Brink. Bonn, 9 Juin 1844.
Wel bewijst het de onschuldigheid der vroegere grapjes, dat Julie door dezen brief geheel verbijsterd wordt. Zij weet niet wat te moeten gelooven, wat te antwoorden. En eindelijk, na bijna een maand, komt, niet van haar, dit lang uitgestelde briefje, dat, ook ná geschreven te zijn, nog weer vier dagen liggen bleef. Het spreekt alleen voor de goedwilligheid van moeder Simon.
Liège le 3 Juillet 1844 (postmerk Liège 7 Juil.)
Monsieur.
votre lettre à julie m'a été Communiquée par elle; connoissant sa timidité, souvent blamable c'est vrai, vous comprendrez facilement son silence; en bonne mère je dois repondre pour elle en vous fesant observer toutefois, que ma fille L'ignore; les sentiments que vous manifestez dans votre lettre, s'ils sont vrais, ne seront pas Contredis par moi, mais le tems seul pourra les faire partager par julie; d'ailleurs, quoique rigoureusement arrivée à L'âge de se marier, ma fille est encore loin d'avoir L'habitude du monde dont elle ne connoit pas mêmes les écueils. Tout ce que je puis, c'est de vous assurer de notre part un accueil amical chaque fois que vous voudrez bien nous faire visite. en attendant votre retour, agréez Monsieur L'assurance de ma parfaite considération. L'épouse Simon. ps. Toute ma famille se porte bien.
Het was zeker, van deze eenvoudige vrouw, een zeer waardig briefje, ernstig en waakzaam, maar tegelijk goedhartig en welwillend. Men voelt, hoe zij-voor-zich Van den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brink gaarne mocht; maar overigens wist zij hem niet heel veel hoop te geven. Alleen de tijd kon zijne gevoelens door Julie doen deelen. Alleen de tijd ook zou de echtheid zijner gevoelens bewijzen kunnen. En Van den Brink aanvaardt den tijd. Hij kende nog niet het moderne ongeduur, dat niet de liefde meer vroom kan verbeiden, náár de liefde getrouwelijk streven, vóór de liefde zielshonger lijden. Even sterk was zijn liefde als nederig, even heilig als groot. Zij was te groot en te sterk om niet geduldig te zijn. Hij zou Julie niet opgeven, al wist hij, dat vooreerst niet dan een vriendelijke bejegening zijn pijnlijk deel zou wezen. Als hij enkele weken later, alvorens verder Duitschland in te trekken, nogmaals een bezoek brengt aan Luik, vindt hij er niet anders dan hij verwacht had. Toch, zij stond hem - uit meêlij? uit onzekerheid van zichzelve? - deez' ééne wensch toe: dat hij om de andere maand haar schrijven mocht. 2 Sept. 1844 zendt hij haar den volgenden brief uit Wolfenbüttel:
Ma chère Mademoiselle!
Bien souvent ma plume s'est laissée aller à dessiner votre nom chéri; ce qui l'a retenue jusqu'ici de vous écrire c'est ma ferme résolution de sacrifier entièrement mes désirs à votre volonté. Par condescendance pour la douleur, que votre franchise devait me causer, vous m'avez permis de vous écrire: de ma part ce serait mal reconnaître cette bonté, si je n'observais pas exactement les conditions, que vous avez mises à votre permission. Aujourd'hui je me sens heureux que le temps écoulé depuis notre dernière entrevue me mette à l'abri de toute accusation d'importunité. Si cependant vous aviez pu croire que le même espace, rempli comme il fut pour moi de changements et de nouveautés, pût étouffer le sentiment qui anime mon existence, vous vous seriez trompée. Dans ce changement continuel plus que jamais le coeur a besoin d'une impression stable, d'une idée fixe à laquelle tout se rapporte, ce qu'on pense, ce qu'on éprouve, ce qu'on espère. Ce changement, auquel le voyageur se soumet volontairement, ne le garantit pas de ces vicissitudes fatales qui détruisent même les jouissances ephémères, qu'il rencontre | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dans son pèlerinage. - En passant par Brunsvic je m'empressais de faire la connaissance d'un savantGa naar voetnoot1), que je ne connaissais que par ses écrits et par les éloges qu'on m'avait faits de lui en Allemagne. Je le trouvais comme je me l'étais représenté. Jeune encore, mon aîné de quelques années, adonné aux mêmes études que moi, mais dans ces études bien supérieur à moi, ami de celui de mes Précepteurs que j'aime le plus et qui m'aime en retourGa naar voetnoot2), notre amitié fut bientôt faite. D'une telle conversation je m'étais promis les récréations les plus délicieuses pendant mon séjour à Wolfenbuttel. Par le chemin de fer Brunsvic n'en est éloigné que d'un quart d'heure: nous étions convenus de nous visiter souvent, et fidèle à sa promesse il était déjà venu deux fois consoler mon isolement. Je lui avais rendu sa visite, et quand la dernière fois il me quittait, nous avions arrêté le plan d'une petite excursion à Dresde pour ce mois même. Hélas! il n'y a que trois jours j'ai reçu la nouvelle de sa mort. Le lendemain il s'était couché pour ne plus se relever. Une maladie rapide avait bouleversé les belles perspectives que je m'étais formées de cette liaison, et ce qui est plus, mis fin à une vie utile pour la science, et consacrée à tout ce qui était bon et louable. Sous l'impression d'un si triste événement, que puis-je faire que d'alimenter autant que possible les souvenirs agréables, que mon voyage m'a fournis? De tous ces souvenirs, le souvenir de vous occupe le premier rang. Dans ce moment j'apprécie davantage votre bonté en me permettant de vous communiquer mes sentimens, en me promettant d'avoir peutêtre de vos nouvelles en retour. Ne reculez pas, je vous en prie, devant cette promesse. Réfléchissez combien, avec l'affection que je vous porte, il me serait dur, de vivre éloigné de vous dans l'incertitude non seulement à l'égard de vos | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dispositions, mais encore de votre destinée, de votre santé, de votre vie. Ne craignez pas que dans cette correspondance je redouble d'instances sur l'objet de mes voeux. Quand vous m'avez laissé entrevoir la perspective d'un changement qui pourrait s'opérer dans vos idées, je vous ai promis de ne plus insister. Je resterai fidèle à cette promesse. En vous demandant votre amour, je vous l'ai demandé, comme je vous l'offrais, entièrement et librement. Je ne désire pas qu'une décision vous soit ni extorquée par l'importunité de mes prières, ni même influencée pas les avis bienveillants de gens, qui s'intéressent le plus à votre bonheur. Mais permettez que d'autant plus je tienne à cette correspondance, comme l'unique moyen pour vous témoigner combien mes pensées retournent et retourneront toujours vers vous, comme le seul lien, qui puisse nous rapprocher, si un jour vos sentimens pouvaient répondre à mes voeux. Le jour même que j'ai écrit à votre MamanGa naar voetnoot1), j'ai quitté Bonn sans aucun regret. Aprés avoir revu Liège et votre famille, Bonn et ma vieille sorcière de propriétaire me paraissaient doublement détestables. La beauté des environs, la belle vue dont je jouissais de ma chambre, rien n'avait pu combler le vide que me laissait votre absence. Mon antipathie peut-être exagérée contre les Allemands n'avait pas ralenti à cause du bon accueil que j'avais trouvé dans quelques familles. J'étais content de partir et d'aller plus loin. Le ciel même semblait favoriser mon départ. La journée dans laquelle je remontais le Rhin était belle. Alors rien de plus sublime que les bords de cette rivière où les rochers les plus fantastiques se varient avec des côteaux riants, tout couverts de ces vignes qui font la richesse du pays. Avant le soir j'étais à Mayence, ville respectable et antique, qui comme chef-lieu d'un Evêché a quelque rapport avec votre Liège. Mais je dois à Mayence la justice, que ses restes du moyen-âge sont | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mieux conservés et plus frais: l'industrie n'a pas, comme chez vous, démoli, profané ou noirci ses monuments. Le soir j'étais à Francfort où j'ai passé presque deux jours à m'ennuyer. Les petites tribulations de la vie humaine ne m'avaient pas quitté avec M. Bussemaker.Ga naar voetnoot1) A Bonn le départ du bâteau avait été si précipité, qu'une de mes malles était restée à terre: malgré la promesse, qu'on m'avait donnée de la faire suivre immédiatement, je suis resté à Francfort pour l'attendre, mais en vain; je ne l'ai retrouvée qu'à Wolfenbuttel. Francfort du reste, avec sa Bourse, ses commerçants, ses juifs, aurait pu me rappeler ma ville natale, mais malheureusement le jour que j'y étais, était un jour de dimanche. Par un puritanisme ridicule toutes les boutiques étaient fermées, tous les amusements publics étaient défendus afin - que le peuple pût se griser en petit comité. Rien ne me restait que de flâner dans les églises, dont l'une est assez remarquable pour son antiquité et ses souvenirs historiques: c'était là où les Rois des Romains furent couronnés. Cependant à l'éxception de la magnifique cathédrale de Cologne, je n'ai vu en Allemagne aucune église qui vaille les édifices du pays Flamand. Aussi en quittant Francfort la splendeur du culte catholique cesse: nous entrons dans des pays Protestants, où, comme Mlle Titine dit très charitablement; ‘il n'y a pas de religion.’ Quant à moi, ce qui me contrariait davantage, c'est que depuis Francfort la pluie n'a pas cessé: pas un jour qui soit resté clair jusqu'au soir. Je m'étais fourré tout seul dans la chaise de poste: j'avais compté y passer la nuit, favorisé par un beau clair de lune tout en pensant et en rêvant à vous. De ceci je me suis exactement acquitté, mais le clair de lune m'a fait défaut. La pluie tombait à verse, quand j'arrivais le lendemain à Marbourg. Je voulais y visiter un Professeur de l'Université dont j'admire beaucoup les écrits, et son accueil amical était une petite compensation pour le désappointement que le temps me causait. Marbourg est une ville toute champêtre et toute romanesque: on dirait une guirlande de chaumières rustiques autour d'une belle et haute montagne de verdure. A partir d'ici les beautés de la nature augmentent toujours. De Marbourg à Goettingue vous ne faites que monter par des campagnes couvertes de riches | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moissons et bordées par des montagnes ombragées par d'énormes forêts de sapins. A Goettingue - mais je vous ennuye par tous ces détails de mon voyage. Pardonnez le ravissement que me cause encore le souvenir de ces scènes de la nature, dont je n'avais pas même conçu l'idée en quittant mon pays. Aussi, plus mon âme était inondée de ces impressions, plus vous étiez présente à mon imagination: il me semblait voir tous ces magnifiques spectacles pour vous et avec vous. Souvent, comme si vous étiez auprès de moi, l'exclamation me montait aux lèvres: ‘Louki donc Mam'zell Julie, comm' c'est bai cial.’ Hélas ma voix n'aurait pas trouvé d'écho. Cependant je vous dois encore le récit d'une petite tournée que j'ai faite de Wolfenbuttel. D'ici on découvre une châine de hautes montagnes qu'on appelle les Harz, et de ces montagnes la plus haute est le Brocken. Elle est élevée de 3654 pieds au-dessus de la mer. D'ordinaire l'oeil n'en peut distinguer le sommet, parce qu' elle rassemble autour de soi tous les nuages et s'en enveloppe comme d'un manteau. Le côté du Nord reste durant toute l'année couvert de neige. Le lieu est célèbre dans la poésie du moyen-âge, et dans la poésie Allemande en général. C'était là où les sorcières se donnaient rendez-vous. On croyait que la nuit de Ste Walpurge elles accouraient de toutes les parties du monde, montées sur des manches de balai pour célébrer leurs fêtes. En bien, Dimanche passé j'ai monté cette montagne non pas sur une manche de balai, mais presque toujours à pied, ou dans les sentiers les plus difficiles sur un âne. Vous vous seriez bien moquée de moi, quand vous auriez vu combien je ressemblais alors à ce Sanche Panse que vous gardez(?)Ga naar voetnoot1) dans votre bazar. Quatre heures à peu près j'ai été occupé pour arriver à la cime. Dans les régions inférieures la vue sur les vallons entrecoupés par les rivières qui prennent leurs sources au Brocken même, était admirable. Mais en entrant dans les nuages, j'avais raison de me plaindre de la peine que je m'étais donnée. Je n'y distinguais plus rien et j'arrivais en haut tout trempé de la petite pluie, qui ne cessait de tomber, et transi de froid: puisque dans quelques endroits dejà il gelait. Tout au sommet de la montagne est | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
une excellente auberge, mais quand vous y arrivez essouffléeGa naar voetnoot1), affamée, à demi-morte de soif, on vous refuse tout ce que vous commandez. Malgré vous, vous êtes condamnée à reprendre haleine, à vous réchauffer lentement. Rien qu'au bout d'une demi-heure on vous accorde quelques restaurations. Puis on vous mène voir - ce qu'il y a à voir. Quant à moi, le brouillard ne me permettait pas de distinguer la moindre chose. Seulement je remarquais de tems en tems une clarté blanchâtre dans le lointain et on me disait que c'était un orage qui se déchargeait et que nous avions la foudre sous nos pieds. C'est très poétique mais tres peu confortable. Aussi j'ai rapporté du Brocken, ce que les voyageurs en rapportent ordinairement, une petite fièvre, qui s'est terminée maintenant en un rhume terrible. Depuis quatre semaines je suis à Wolfenbuttel et si quelque lieu pouvait me plaire hors Liège, où vous êtes, Wolfenbuttel me plairait assez. Hors un théâtre, où la troupe de Brunsvic vient jouer chaque semaine, il n'y a pas d'amusement. Même les environs ne peuvent aucunement supporter la comparaison soit avec Liège soit avec Bonn. Mais la bibliothèque, que j'y ai trouvée, comble tous mes désirs. Dans une belle rotonde où plus de 500.000 livres des plus rares et des plus précieux sont rangés, je passe six heures chaque jour. Rien ne m'y interrompt si ce n'est la visite des voyageurs, qui viennent tous payer leur hommage à la plus célèbre bibliothèque de l'Allemagne. Mêmes les dames allemandes s'y rendent en foule, et quand je les vois entrer, la plume me tombe des mains. Ce n'est pas l'effet qu'elles-mêmes me font: c'est parce que plus elles sont belles, plus elles me font penser à vous et je me laisse entraîner par mes rêves, si quelque hasard ne pouvait pas vous transporter tout d'un coup auprès de moi. Chez moi, - j'ai loué deux grandes chambres passablement meublées - je continue mon travail et ainsi je passe dix à douze heures le jour entre les vieux livres et la vieille histoire. Enfoncé comme cela dans mes études, je ne demande qu'une seule récréation, c'est d'avoir de vos nouvelles, ou peut-être un petit billet de vous-même. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Je resterai à Wolfenbuttel jusqu'à ce que j'aie fini un travail que j'avais déjà commencé a Liège,Ga naar voetnoot1) que je n'y ai pu finir, parce que - vos beaux yeux y mettaient un obstacle insurmontable. Et maintenant encore si je cesse de travailler, c'est parce que la pensée de vous vient souvent s'emparer de mon âme. Alors je quitte ma chambre, je fais le tour des remparts de la ville et dans cette promenade solitaire je me demande mille petits détails sur vous, et je retourne chez moi plus triste encore, parce que je ne sais pas deviner ce qui se passe dans votre coeur. Voilà ma vie, supportable, il est vrai, parce qu'elle est occupée; mais comme dans ce triste été les campagnes me semblent à toute force réclamer du ciel un rayon de soleil, aussi ma vie pour être heureuse, ne demande qu'un petit rayon de votre bienveillance. Aurai-je cette fois de vous une réponse? voilà la question qui, une fois ma lettre partie, m'agitera du matin jusqu'au soir et me poursuivra la nuit. Non! je ne dois pas insister, je ne dois pas vous tourmenter et c'est avec une parfaite résignation, quoique avec une vive inquiétude, que je remets la solution de cette question entre vos mains. En vous quittant vous m'avez promis de penser à moi avec amitié et bienveillance. Gardez cette promesse. C'est la moindre chose que vous pourrez faire, mais le bonheur de vivre dans vos souvenirs est toujours d'un prix inestimable pour Votre dévoué Van den Brink.
P.S. Je vous demande pardon de vous avoir écrit une si longue lettre. Mais dans un immense intervalle de temps j'avais tant à vous dire et il y a encore bien des choses, que | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
je n'écris pas. Mignon, qui a repris sa place au-dessus de mon bureau, est infiniment curieuse. Si je vous ai dérobé quelques précieux moments en vous invitant à lire mon griffonnage, pensez que vous n'êtes plus tourmentée par un locataire malheureusement amoureux, qui inventait des occasions pour sortir, rien que pour avoir le plaisir de vous voir et de causer quelques instants avec vous. Suis-je déjà remplacé par un autre locataire qui a soin de vous apporter souvent des bouquets? Moi je ne puis voir des fleurs sans me plaindre que je n'aie plus l'occasion de vous en faire l'hommage. Encore une fois, ma bien-aimée fille aînée, portez vous bien, c'est à dire surtout ne toussez pas, et pensez beaucoup à votre bien-aimé (?) gros.
Wolfenbuttel 2 Septembre 44.
Het vriendelijk, maar nog zeer weigerend antwoord is verloren gegaan. Hoe dankbaar Van den Brink voor dat weinige was, voor het bloote feit van haar antwoorden, toont de hier volgende, even diep gevoelde als bekorende brief.
Ma toute chère Mademoiselle!
Je ne sais si vous vous souvenez encore d'un certain gros, qui a passé quelques mois dans votre maison et qui vous ennuyait bien, mais ce que je sais, c'est que ce gros maigrit peu à peu rien qu'à l'idée d'être oublié de vous. La pensée que graduellement il va perdre la place que vous aviez bien voulu lui accorder dans votre souvenir, le rend rêveur le jour et lui cause des insomnies la nuit. Il maudirait presque son projet de voyage, qui ne l'éloignera que davantage de vous. Au milieu de ses études, ses auteurs chéris lui tombent des mains et au lieu de les ramasser, il aimerait mieux reprendre à côté de vous les cartes de manière que vous pussiez y regarder à la dérobée, et il voudrait perdre tous ses centimes afin de vous entendre dire bien des fois: ‘Payez, Monsieur!’ En effet, ma chère Julie, si en vous écrivant avant le terme que vous m'avez fixé, ma désobéissance mérite quelque reproche, je m'en rapporte à la bonté de votre coeur pour que cette reproche soit si douce que possible par pitié pour | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ma position. Certes! faire des recherches sur des lieux, peu exploités par mes compatriotes, y vivre isolé au milieu de l'affluence d'une bibliothèque inépuisable, m'y livrer aux études du matin jusqu'au soir, et, comme la science ne connaît pas de limites, poursuivre sans cesse un but, qui plus qu'on avance, plus semble reculer devant vous, voilà une perspective, qui me charmait autrefois, et qui même aujourd'hui n'a pas perdu pour moi tous ses attraits. Peu en rapport que pourrait paraître avec ma nature tant soit peu remuante un travail si tranquille et si uniforme, ce travail est pourtant animé par une passion assez forte: l'ambition. Cette ambition a beau se déguiser sous le nom d'amour de la science, dans cet amour-là le coeur n'entre pour rien. En m'interrogeant moi-même, si le vide que j'éprouve pourrait être comblé par la satisfaction la plus complète des voeux de mon ambition, la réponse doit être négative. Les suffrages de tous les savants du monde en faveur du résultat de mes études, je les donnerais bien volontiers pour un autre aveu, qui touche le coeur de plus près, un aveu, qui ne dépend que de vous, mais que je n'ose presque plus espérer de vous. Vous ne pouvez vous figurer, ma chère Mademoiselle, avec quel élan de joie votre lettre du 25 du mois passé a été accueillie.Ga naar voetnoot1) D'abord je l'ai embrassée, puis lue, puis encore une fois embrassée, puis relue, enfin je l'ai déposée à l'endroit où j'avais l'habitude de conserver les vers patois, que vous m'avez envoyés. Depuis que je savais, que vous ne les aviez pas écrits, ils avaient perdu pour moi beaucoup de leur prestige.Ga naar voetnoot2) J'étais aise de pouvoir les remplacer par une lettre de vous, qui sortait entièrement de vos mains. J'en voulais même un peu à ces vers, parce qu'ils avaient contribué à entretenir en moi une illusion d'autant plus fatale, que je ne me sens pas le courage de la déraciner. J'avais tort: j'aurais dû en vouloir à moi-même, qui me laissais entraîner par une douce erreur plutôt que de vouloir comprendre ce qu'il y avait de vrai dans l'accueil réservé | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
que vous faisiez à mes hommages et à mes protestations. Mais hélas, quand une fois le coeur est possédé par l'amour, la tête raisonne bien mal. Titine aurait eu ‘une furieuse envie de me battre’ si elle avait vu comment j'ai sauté dans ma chambre, votre lettre à la main ou serrée contre mon coeur. Il y avait quelque chose de superstitieux dans ces transports. C'était comme si je voulais par là forcer la lettre à me répondre des mots plus tendres, qu'elle ne contenait ou du moins à supprimer ce qu'il y avait pour moi de décourageant dans la phrase; ‘le moment n'est pas encore venu, ou ne doit point arriver’. Encore une fois, ma chère Mademoiselle, votre lettre m'était un vrai bienfait. Mais il serait en contradiction avec les sentimens que je vous voue, si je vous cachais ce qui m'a inquiété. En m'écrivant, que toute modestie mise de côté vous ne pouviez vous expliquer mon attachement, vous avez exprimé ma pensée mieux que je ne pourrais le faire. Il me serait facile de renforcer par des flatteries détaillées le sens du vers latin, que je vous ai si souvent chanté: Julia prima suis miserum me cepit ocellis,
il me serait facile de faire l'éloge de votre beauté, de vos charmantes qualités, je ne veux pas le faire. Vous me rendrez la justice, que j'ai toujours préféré vous prouver mon affection par un dévouement illimité que par de pompeuses paroles. En remuant en moi-même tout ce qui me charme en vous, je ne me satisferais pas. Autant est vrai que l'amour, quoiqu'il s'y attache, quoiqu'il s'en alimente, n'est pas le produit des qualités personnelles. S'il en était autrement, je desespérerais à jamais de pouvoir vous plaire. Persuadé comme je suis, que ce qui fait naître le véritable amour, est au-dessus de tout raisonnementGa naar voetnoot1), je comprends tout ce qu'il y a de vrai dans votre parole: ‘le moment n'est pas encore arrivé.’ Pénétré de cette persuasion, quand je vous ai fait l'aveu de mes sentimens, je ne vous ai point parlé de tout ce qui peut justifier l'amour quand il existe, mais qui n'en peut jamais être le fondement; je n'ai parlé qu'à vous seule, et à votre réponse que je pouvais vous | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
parler devant votre Maman, j'ai mieux aimé m'adresser à vous, parce que dans ce cas je ne reconnaissais aucune volonté souveraine, excepté la vôtre. Votre Maman paraissait favorable à mes voeux, j'ai décliné son intervention; Titine avait peutêtre sans le vouloir fait mûrir ma résoluton: à Titine je n'ai demandé autre chose que de me procurer un entretien avec vous. Vous paraissiez approuver cette manière d'agir et j'étais heureux de votre approbation. Encore une fois, ma chère Julie (permettez de vous appeler du nom que je vous donne dans mes rêveries) je vous remercie de votre bonne lettre. Du plus profond de votre coeur vous me souhaitez beaucoup de bonheur. Hélas, sans vous il n'existera pas de bonheur pour moi. Mon bonheur n'est pas dans l'absence de toute passion: si vous êtes heureuse par ce calme de votre âme, qui vous donne je ne sais quoi de céleste, je me résigne à sacrifier mon bonheur à votre repos. Mais ce sacrifice me coûte bien cher, et avant de le faire, j'ai bien un peu le droit d'avoir recours à votre générosité. Quand je vous disais que vous aviez changé à mon égard, j'expliquais mal ma pensée, j'avais tort et je vous en demande pardon. Dans les circonstances, comme elles étaient au commencement, mon assiduité auprés de vous pouvait paraître une plaisanterie ou pour mieux dire un hommage passager, que chacun devait à vos belles qualités. Votre modestie ne croyait pas encore à la sincérité de mon attachement. Il vous paraissait que nous ne faisions que rire. Une fois que vous avez compris combien mon affection fut sérieuse, vous avez reculé devant ses conséquences: vous vous êtes retranchée derrière une froideur, qui tout en renversant mes espérances, faisait honneur à la candeur de votre âme. Quand je vous faisais l'aveu de tout ce que j'éprouvais pour vous, vous avez dit que vous ne pouviez partager mes sentimens; mais que le temps pourrait vous faire changer d'opinion. Croyez moi, ma chère Julie, aux termes ou nous sommes le temps ne changera rien. Dans ce temps-là vous pourrez réprimer à votre aise chaque émotion, qui pourrait m'être favorable, par des considérations de modestie. Dans l'éloignement où nous sommes l'un de l'autre vous nourrirez des soupçons sur la sincérité de mes déclarations, que je ne | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pourrai nullement dissiper. Je ne puis plus vous entourer de ces petits soins, dont je vous fatiguais peut-être autrefois: je ne puis plus prouver journellement que ma première pensée est à vous, et que vous êtes comme le centre de tous mes mouvements. Dans l'éloignement ou nous sommes vous pourrez réfléchir aux obstacles, qui pourraient s'opposer à notre union. Je ne me dissimule pas ces obstacles: mais un amour aussi fervent que le mien peut les surmonter. J'étais franc et sincère quand le matin même de mon départ je vous priais de me dire ce que je pourrais faire pour amener dans vos dispositions ce changement duquel dépend tout mon bonheur. En vous faisant cette question, j'étais résolu de vous sacrifier toutes mes habitudes, tous mes penchans, tout enfin ce que je pouvais vous sacrifier en bonne conscience. Vous paraissiez hésiter à me répondre: enfin vous ne me disiez que ces mots: ‘Je vous écrirai cela.’ Ma chère Julie, j'aurais été au comble de bonheur si votre lettre m'avait posé une condition quelconque au lieu de ces mots décourageans: ‘le moment que je partagerai vos sentiments ne doit peut-être arriver jamais.’ Ce que vous n'avez pas fait dans cette lettre, faites-le encore: je vous en supplie comme à genoux. Vous m'avez écrit que les sentimens, que je vous montrais, vous flattaient, que vous approuviez même leur stabilité. Voilà ce qui me donne le courage de vous écrire tout ce qui se remue au fond de mon âme. Mais en réfléchissant que cet épanchement pourrait offenser votre modestie et être même la cause que vous ne me récririez plus, je coupe court à toutes mes protestations et je change de thème. Je suis toujours à Wolfenbuttel et j'y serais content, heureux même, si l'inquiétude que j'éprouve, à l'égard de vos dispositions ne me préoccupait pas. Depuis que je vous ai écrit je n'ai plus fait d'excursions: j'ai travaillé du matin au soir avec ce résultat, que le travail que j'avais entrepris à Liège est maintenant terminé.Ga naar voetnoot1) Je suis occupé à le reviser. Cette révision faite, il sera publié en Hollande. Vous ne perdez rien à ne pouvoir le lire: il n'y a pas un mot sur vous dans tout le volume, quoiqu'en le composant vous | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ayez été bien souvent présente à mon imagination. Du reste je vis ici en vrai ermite. Les Brunsviciens me plaisent peu, et les environs de Wolfenbuttel, une fois qu'on les a parcourus, n'invitent pas à une seconde excursion. Monsieur Bussemaker est venu durant quinze jours charmer ma solitude par sa présence. Berlin l'a rendu encore plus taciturne qu'il ne l'était. Demain je compte lui rendre sa visite. Je passerai une semaine à Berlin pour retourner ensuite ici à mes études. Jusqu'à la fin de Novembre je resterai à Wolfenbuttel et de là je partirai pour Breslau et Vienne, mais avant mon départ je vous écrirai encore un petit mot. De la poésie il y a peu dans ma vie actuelle. Quand j'ai la tête bien fatiguée je m'adosse dans mon fauteuil pour me représenter ce que vous faites à l'heure qu'il est. Comme ces rêveries m'arrivent d'ordinaire le soir je vous vois dans mon imagination, mangeant à longues dents les ‘crompirs’Ga naar voetnoot1) de Liège et puis jouant aux cartes, en y trichant un tout petit peu. Le réveil de ce beau rêve est un peu triste, parce que je ne suis pas au sein de votre estimée famille et auprès de vous, parce que je ne suis pas même sûr, comment je serais accueilli par vous, si je m'y présentais. Mais ma binamaye grand' feye! Vous ne savez donc quoi m'écrire qui m'intéresse? D'abord tout ce qui a rapport à vous, m'intéresse. Vous avez été à la campagne et vous ne m'en dites rien. Puis les journaux allemands m'apprennent chaque jour des nouvelles de Verviers et vous ne m'en racontez pas un mot. Vous savez combien j'aime ces petites émeutes populaires et j'aurais même été assez malin pour applaudir à cette démonstration, si je n'avais pas été persuadé que ce brouille-ménage était peu à votre goût, et peut-être même désagréable à votre frère Eugène. Seulement pourvu que mes vers Latins ne se perdent pas dans cette petite révolution. Je vous ai probablement ennuyée de la longue litanie, par laquelle je commençais ma lettre. Mais en vous écrivant, je me suis proposé de vous faire part des plus intimes sensations de mon coeur. Pour obtenir mon pardon je pourrais, s'il le | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fallait, consentir à ce que vous ne m'y répondiez pas catégoriquement. Mais ne pas recevoir un petit mot de vous serait une peine par trop cruelle. Jusqu'au ler Décembre mon adresse sera à Wolfenbuttel. - Puis vous voudriez bien vous charger d'une petite commission qu'il vous sera facile d'exécuter. Comme d'habitude, vous verrez de temps en temps votre cousin M. Schoonbrood. Alors demandez lui le titre et le numéro sous lesquels est classifié aux Archives le livre en folio dont j'ai fait des extraits étant à Liège. Il m'importe à mon travail. Si du reste vous soupçonnez que ce n'est qu'une petite ruse pour attraper de vous quelques lignes, je n'y puis rien. Vous y trouverez en même temps la preuve que je suis toujours ce que j'étais en vous quittant, Votre bien amoureux R.C. Bakhuizen van den Brink. Wolfenbuttel 26 Octobre 1844.
Haar antwoord is het ‘billet bleu’, dat gij goed onthouden moet, waarde lezer, - want het is waard bewonderd te worden, in 't bizonder om de eerste alinea:
Monsieur.
Je ne saurais vous cacher que j'ai éprouvé quelque plaisir en recevant votre letter du 26 8bre. Je regrette de vous avoir causé du chagrin en vous disant dans ma dernière, ces mots que vous me répétez: le moment n'est pas encore venu ou ne doit point arriver. Je l'avais cru. Mais votre constance me touche, je serais ingrate si je ne vous laissais au moins un peu d'espoir; vous avez de trop nobles sentiments, j'espère, pour vouloir abuser de ma sensibilité; vous me connaissez mieux que je ne vous connais, Monsieur, et vous ne profiterez pas de votre avantage sans doute?
Hier gaat de zuiverste meisjesziel open op het zien van de smart, verwonderd tòch iets anders nog dan meêlij in zich te ontdekken. Dan, met een lichten huiver en een bijna smeekenden glimlach, wijkt zij schuchter en vragend terug... Geen ontroerender versregel dan dit laatste zinnetje: ‘vous me connaissez mieux que je ne vous connais, Monsieur, et vous ne profiterez pas de votre avantage sans doute?’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is als een vogeltje dat verstrikt raakt en het nog nauwelijks weet. En nu, liefjes, vertelt ze haar kleine wederwaardigheden.
Il ne se passe rien de nouveau ici. Si ce n'est la foire qui est assez animée par le nombre de ses barraques et de ses boutiques aux pains d'épice, aux gauffres et aux pommes de terre frites. Nous possédons un beau cirque et deux théatres de la passion fort bien représentée. Vous connaissez un peu votre successeur au quartier, d'après votre maniere de voir, vous l'aimerez peut-être, car il contribue a vous faire regretter. C'est un tapageur, un turbulent de premier ordre, nous ne pourrons le souffrir longtemps ici. Au second nous avons un homme charmant, un médecin du 3me Regt. des chasseurs a pied; c'est un tournaisien fort bien élevé, nous en sommes très satisfaits. Comme vous me demandez des nouvelles, j'épuiserais mon répertoire en vous disant que j'ai encore eu de forts accès de toux que les poudres du docteur Malaise ont dissipées en dépit de votre opinion sur l'homiopathie. Nous avons été mon frère Louis et moi à la fête au boncelles. Nous avons même été au bal, mais vu ma toux que j'avais alors je n'ai pu danser, ce que je n'aurais pas fait sans cette cause, parce qu'il y avait trop de monde Le lendemain il y avait foire au bétail. c'était fort monotone; aussi malgré le bal qui devait avoir lieu le soir chez Melle Willem (que vous connaissez je crois) nous sommes revenus a Liège passablement satisfaits de notre excursion. Le carnaval approche mais il y a toute apparence qu'il se passera sans bedouins car on se bat dans leur pays. C'est dommage, c'était de bons enfants malgré leur air farouche; seulement ils étaient un peu sales et avant toute chose j'aime la propreté simple. Pour satisfaire à votre désir, j'ai demandé à mon cousin Schoombroodt les renseignements ci-inclus. Adieu Monsieur portez vous bien. Toute la famille me charge de vous faire bien des compliments. Je vous salue bien amicalement Julie. Liège le 17/9bre 1844. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Welk een indruk het billet op Van den Brink maakte, moog' blijken uit den brief dien hij onmiddellijk naar Berlijn, aan Bussemaker schreefGa naar voetnoot1).
Amicissime!
Gij hebt het aan de lieve Julie te danken dat gij heden een brief ontvangt. Van morgen ontving ik een van haar en hoe gunstig de stof ook ware toch is het weder te koud, dan dat ik als een jong kalf door de velden zou dartelen, en de Brunswijkers hebben heden (Zaturdagavond) geene komedie. Er schiet dus niets over om mijn boezem te luchten, dan te schrijven en inderdaad heb ik veel mede te deelen. Buitendien wenschte ik van u per omgaande of ten minste zoo ras mogelijk antwoord. Verliefde oogen lezen slecht en verliefde hersenen redeneren nog slordiger. Ik verlang daarom op het eerste punt uwen commentaar en wil u zelfs niet praejudiceren door mijne opvatting. Hier hebt gij letterlijk den aanvang van Julies brief (die in een wit couvert op blaauw papier geschreven is). Eene noodige illucidatie is nog, dat mijn vorige aan haar verliefd en eenigzins wanhoopig was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Monsieur. Je ne saurais vous cacher que j'ai éprouvé quelque plaisir en recevant votre lettre du 26 8bre. Je regrette de vous avoir causé du chagrin en vous disant dans ma dèrnière, ces mots que vous me répétez: le moment n'est pas encore venu ou ne doit point arriver. Je l'avais cru. Mais votre constance me touche: je serais ingrate, si je ne vous laissais au moins un peu d'espoir: Vous avez de trop nobles sentiments, j'espère, pour vouloir abuser de ma sensibilité; vous me connaissez mieux, que je ne vous connais,Ga naar voetnoot1) et vous ne profiterez pas de votre avantage sans doute?’ Zend mij s.v.p. zoo ras mogelijk uwen commentaar op deze woorden en wat volgens uwe meening het natuurlijke antwoord of gedrag is, dat op deze rescriptie moet volgen. Zoo fijn en zoo gezond verstandig de liefste in deze affaire du coeur handelt, zoo is toch Julie-Julie. Onder de nieuwtjes uit Luik behoort dat het er kermis is en dat er op die kermis zijn deux théatres de la passion fort bien représentée. De jonge heer die ons op onze kamers is opgevolgd (heette hij niet Folville?) roert het zoo dat zij hem niet langer zullen kunnen houden. Julie is te Boncelles op een bal geweest, maar omdat ze weer hoestte, heeft zij niet mee kunnen dansen: ce que je n'aurais pas fait sans cette cause, parce qu'il y avait trop de monde. Mijn Gretchen! Nog wat nieuws. [Zie ‘Briefwisseling’, Nalezing blz. 347]. ------------- Schrijf mij nu zoo spoedig, - gij hebt toch den tijd - uw advies in de zaak van Bakkes contra Julie; 2e welke de boeken zijn die gij ontvangen hebt en die mij interesseeren. Ik wenschte dat ik geld had om al ware het slechts één dag in Luik te zijn; ik geloof dat dit zou zijn hetgeen gij medici geïndiceerd noemt. Vale et me cogita T.T. Van den Brink.
Zaturdagavond 23 Nov. '44. P.S. Schrijf mij nu zoo spoedig mogelijk terug. De brief aan Julie wacht er na, want ik wil uwe koelere opvatting | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der enigmatische woorden gaarne kennen. Zoo zij dezelfde is als de mijne, zult gij toestemmen, dat een spoedig schrijven aan haar hoogelijk vereischt is.
Wat de vriend geantwoord heeft, het is niet bekend. In elk geval vermeerderde Van den Brinks moed zoodanig, dat hij...een velletje postpapier kocht met een fijn blauw-en-goud randje en binnen die meisjes-teêre omheining van trouw en vreugd, als opschrift schrijven dorst ‘Mon adorable Julie!’ - Hij voelde zich niettemin nog onzeker, en de angst weer alles te bederven door eene te stoutmoedige opvatting van haar lief maar nog koel billet, maakte hem aanvankelijk onhandig, al te grappig, al te zeer klagend over een ongesteldheid, zonder dat hij zoo gauw den juisten toon weet te vinden ten antwoord aan haar zachte, eerste overgave, die haar zeker menig uur van twijfel en strijd had gekost. Zoo vlekkeloos-zuiver en verwonderlijk fijn háár stem klonk, zoo zoekend klinkt in den aanhef, en ook weer op het laatst van den brief, de zijne.
Mon adorable Julie!
J'étais malade et au lit, quand on m'a apporté votre lettre. J'avais fait une petite excursion à Goettingue et pendant ce voyage je m'étais muni bien peu contre les rigueurs de la saison. Cette imprudence m'a coûté cher. Le lendemain de mon retour je fus assailli d'une fièvre catarrhale, comme je ne me souviens pas d'en avoir eu pendant plusieurs années. Mon indisposition, mon isolement à l'étranger, enfin votre silence aussi, tout me rendait si mélancolique, que je croyais mourir. Je fis appeler un médecin: malgré ses soins, la fièvre ne m'a pas quitté pendant plus de vingtquatre heures. Enfin elle s'est ralentie, mais j'ai végété encore bien des jours dans la triste attente d'un nouvel accès. La rechute n'est pas venue: bien mieux que cela, durant cet intervalle votre chère lettre est arrivée. Je suis sûr, qu'elle a contribué plus à ma guérison que toutes les drogues de mon docteur ou plutôt Professeur Wolfenbuttelien. Je ne saurais vous dire, si cette cure ait été homoeopathique ou allopathique. Vous vous en informerez, si vous voulez, auprès du docteur Malaise. Pour moi, je crois que | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
l'homoeapathie n'y a pas fait grand' chose. J'ai abusé de la permission, que vous m'aviez donnée de reprendre un peu d'espoir. J'en ai avalé une dose bien grande, et cette intempérance m'a fait du bien. Vous ne serez par assez cruelle, je l'espère, pour retarder ma convalescence, en réduisant mes belles espérances à des proportions plus minimes en conformité avec les préceptes de l'homoeopathie. Pardonnez, ma chère Julie - après ce que vous venez de m'écrire j'ose vous appeler de ce nom avec plus de confiance - Pardonnez! A votre billet si plein de bonté et de candeur il aurait fallu peut-être une réponse dictée par des sentimens plus graves et par une reconnaissance plus recueillie. Mais réfléchissez que depuis quinze jours je n'ai pas quitté ma chambre. Tous les soirs malgré ma convalescence, j'ai souffert d'une toux opiniâtre qui me causait des maux de tête affreux. Mais j'en voudrais souffrir toute ma vie si je pouvais vous garantir d'un nouvel accès. Aujourd'hui je me trouve mieux; c'est déjà dix heures du soir et je suis encore levé. Demain je compte reprendre mon travail et en vous écrivant je sors pour la première fois de ce désoeuvrement, auquel mon indisposition m'avait condamné. Le sentiment de me porter mieux me rend gai; quand je relis pour la centième fois, je crois, votre aimable lettre, je deviens fou de joie et je bondirais bien volontiers autour de ma chambre. Plus que jamais je sens que mon bonheur, que ma vie ne dépend que de vous. Aussi cette vie, qui se ranime avec plus de force dans moi, ne sera désormais consacrée qu'au constant désir de vous plaire et de consolider ainsi l'espoir que vous m'avez donné, d'obtenir un jour votre entier amour. Ange du ciel! Dans l'appel que vous faites à mes sentimens, il n'y a pas, je l'espère, un reste de doute et de méfiance. Je n'aurais jamais pu mériter votre amour, si vous m'aviez seulement paru belle: mais votre beauté était ennoblie par les qualités les plus précieuses. C'étaient surtout votre modestie, votre candeur, votre bonté, votre piété, qui m'enchaînaient. Elles purifiaient mes voeux, elles m'animaient à travailler avec plus de zèle, elles me faisaient aspirer, si c'était possible, à un degré de vertu, digne de votre approbation. Absent de vous, les souvenirs que | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
j'emportais de vous et de vos charmes, n'ont rien perdu ni de leur fraîcheur, ni de leur énergie. Toujours vous avez été présente à mon imagination, comme une apparition d'en haut. Quand j'étais auprès de vous, je ne me suis point caché: l'hypocrisie n'entre pas dans mon caractère. Du reste il appartient à d'autres de me juger et non pas à moi-même. Quelques études louables, un peu d'avenir, un peu de fortune,Ga naar voetnoot1) un peu de talent peut-être, si ce sont là des avantages, ils ne méritent pas d'être mis dans la balance avec le sublime bonheur que me fait espérer votre gratitude. Vous avez dit le mot, chère Julie. De grâce, si le moment en est venu, remplacez ce mot par une expression plus tendre.
Ge herinnert u, wat Julie over den a.s. Carnaval en de Bedoeïenen schreef? ‘C'était de bons enfants malgré leur air farouche. Seulement ils étaient un peu sales et avant toute chose j'aime la propreté simple.’ Die wenk kwam aan, als geen bevel had kunnen treffen: Votre carnaval se passera sans Bédouins. Ce sont eux, qui seront le plus à plaindre, même quand ils verront peut être le célèbre carnaval de Venise. Par mon intimité avec Abdel-Kader je pourrais cependant vous donner de leurs nouvelles. Si Abdel-Kader n'avait pas été trop barbare, déjà l'année passée il aurait dû deviner votre réflexion si juste. Il aurait dû vous envoyer un ambassadeur mieux accoutré, et son pauvre médecin, victime alors de votre disgrâce, n'aurait pas eu la tête coupée. Je puis vous assurer, que depuis que vous les avez vus, les Bédouins se sont beaucoup corrigés sous ce rapport. Vous dites bien qu'on se bat dans leur pays; comme ils font la guerre aux Français et que le tabac est du monopole de la couronne de France, ils ont même désisté entièrement de la sale habitude de priser. Encore pour se distinguer de leurs adversaires, ils se sont fait raser la barbe et les moustaches. En général, ma chère Julie, les jours qui arrivent sont pour moi remplis de souvenirs. Je le dois à votre bonté, que ses souvenirs ne soient accablants, comme je le craignais, mais charmants et doux. Je n'avais pas oublié, que le 25 Novembre, il y a un an, vous et votre famille dansaient | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
au-dessus de nos têtes et que mon ami et moi nous nous perdions la tête à deviner la cause de tout cet appareil, que nous voyions. Je ne désavoue pas, qu'alors déjà une sensation plus vive que la curiosité me faisait souhaiter de pouvoir partager votre fête de famille. Cette année, si vers ce jour-là j'avais été en état d'écrire,Ga naar voetnoot1) je n'aurais pas manqué d'adresser mes voeux à votre Maman et à Titine, quoiqu'elle m'ait offert encore une fois la guerre. Mais hélas, ce jourlà je ne me suis pas même découché, et si encore j'avais été en état de leur envoyer, comme j'en avais l'intention, quelque curiosité de Brunsvic, on est tant embarrassé pour le transport par les règlements de la douane, et les déclarations à faire, que je n'aurais peut-être pas pu exécuter ma volonté. - Après la fête de votre Maman et de votre soeur vient la St. Nicolas. Ma bottresse est toujours sur ma commode, et en honneur de vous elle portera ce jour-là, dans sa botte, le peu de fleurs, que la saison nous laisse. - Puis vient l'écriteau à notre quartier, mon anxiété, que je dusse décamper et ma joie quand les visiteurs ne se présentaient plus. - Puis vient le jour de l'an et la robe gris de perle, que vous portiez. Peut-être vous l'avez encore, peut-être est-elle remplacée par une autre plus belle, quoique à mes yeux aucune ne vous allât mieux. J'ai une grâce à vous demander. Quand un jour de fête vous mettez vos belles choses, n'oubliez pas de passer autour de votre main le bracelet, que vous m'avez promis de mettre un jour. - Puis viennent le ‘petit valet d'botik’, et ma bouderie, et les soirées dans notre chambre et vos moustaches de charbon. - Puis vient le temps, que je ne pouvais plus dissimuler la passion, qui me dévorait. Toujours j'avais été enchanté de votre piété: j'accusais les rigueurs de la saison, que vous braviez pour satisfaire aux besoins de votre âme si religieuse. Inquiet et rêvant à vous je me promenais dans les rues de Liège. Je passais devant l'église des Carmes: je supposais que vous étiez là, j'y entrais. Jamais je n'oublierai mes émotions quand je vous y ai vue agenouillée sur votre chaise et en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
prière. Combien j'aurais souhaité que mon nom pût se mêler à vos prières. Si jusque-là vous m'aviez paru gracieuse, aimable, belle, depuis lors je vous ai vénerée comme une sainte, comme - je l'ai dit déjà - une apparition d'en haut. Le ciel a été pour vous plus ingrat. De ce temps datait votre indispositon: et j'ai souffert - je puis le dire en conscience - avec vous et pour vous. Ce n'était pas de la galanterie, c'était de l'intérêt le plus sérieux lorsque je vous poursuivais avec ma pâte Regnault. A cette même indisposition je suis redevable de mes plus chers souvenirs. Alors de temps en temps je me persuadais, que vous deviniez mes pensées, que vous croyiez même à mon affection. J'y suis redevable de quelques instants passés avec vous seule, dans lesquels mon coeur me suggérait mille choses que je tremblais de vous dire, et dont je remettais chaque fois l'aveu au lendemain. Enfin, j'y suis redevable de cette bourse, que je garde comme la plus précieuse relique et que les brigands de l'Italie ne réussiront jamais à m'arracher. Lorsque la première fois les masques avec leur folle gaîté faisaient leur irruption dans votre intérieur si tranquille, je craignais qu'ils ne vous causassent un nouvel accès de toux par leurs efforts pour vous faire rire. De toutes leurs farces rien n'est gravé plus profondément dans ma mémoire que les belles choses, que Mlle Octavie m'a dites ce soir-la. Si vous ne vous en souvenez plus, demandez-lui de vous répéter sa prophétie d'alors. J'espère qu'elle aura été bonne diseuse d'avontures. Quand je me laisse aller à ces souvenirs, mes pensées ne savent s'arrêter: ma plume ne sait où mettre le point. Hélas, la fatalité m'a séparé de vous pour quelque temps: mais je ne puis souffrir l'idée de cette séparation. Votre bonté a fait tout maintenant pour m'en consoler: mais je n'en éprouve que davantage le besoin de vous revoir avant d'aller bien loin. Comment y parvenir? Avant la nouvelle année je dois me rendre à Breslau, même s'il se pouvait à Vienne, où d'après quelques ouvertures qui m'ont été faites par notre envoyé à Berlin, mon voyage prendra peut-être un caractère plus officiel. Maintenant mon indisposition a mis un retard à mon départ de Wolfenbuttel. Je tracasse mon médecin, pour qu'il me donne la permission de sortir: car voilà trois semaines à peu près que je n'ai revu ma chère bibliothèque. Il a l'adresse de se | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
prévaloir de la gelée et du froid, pour me forcer à faire encore le malade. Je n'ose lui confesser que mon coeur est sain et que mon corps le sera bientôt après l'arrivée du billet bleu, que, il y a huit jours, il s'étonnait de remarquer auprès de mon chevet. Faut-il lui dire, que je dois partir incessamment pour Liège, afin d'y acheter des gants d'hiver, qu'on ne vend nulle part ni si bons, ni si bon marché? Depuis ma dernière lettre, j'ai passé une quinzaine de jours 'à Berlin. Mais dans ce moment, tous mes souvenirs s'effacent devant ceux de Liège, quoique Berlin soit la capitale la plus magnifique que j'aie visitée jusqu'ici. Elle est bien plus grande que Bruxelles et même qu'Amsterdam. Les édifices sont éblouissants de luxe: on n'y rencontre que palais et temples en architecture grecque. Mais ce qu'on n'y rencontre pas, et ce qui me captive le plus, c'est une bourgeoisie active, commerçante, fière de ses droits, libre enfin, comme elle est chez vous et dans ma bonne ville natale. Au contraire, sur tout ce qu'on y voit, il y a l'empreinte du despotisme. Même, les honneurs que la nation rend à ses grands hommes trépassés, les statues qu'elle leur érige (et de ces statues il y a foule) sont scellées par le bon vouloir du souverain. Aussi la splendeur de Berlin n'a pas le prestige de l'antiquité: tout y est récent et compte à peine un siècle. C'était la volonté, ou plutôt c'étaient les caprices d'un monarque, qui ont improvisé au milieu d'un désert stérile cette métropole magnifique. Mais j'aimerais beaucoup vous raconter tout cela de vive voix, bien qu'il se pût qu'alors j'oublierais tous ces souvenirs intéressants pour ne vous parler que de mon amour. La chose meilleure que j'ai trouvée à Berlin, c'était M. Bussemaker. D'abord il est mon ami: puis je pouvais récapituler avec lui toutes mes réminiscences de chez vous. Comme sa patience est à toute épreuve, il ne se fâchait pas des longueurs, avec lesquelles j'appuyais sur les moindres détails. Bien des fois quand nous étions ensemble le soir, j'ai détourné la conversation, et au lieu de lui permettre de me causer de Berlin (ville qu'il aime beaucoup) je l'ai forcé à prêter l'oreille à tous mes épanchements sur ma chère fille aînée. Comme il a été le seul confident de mes émotions, je ne pourrai me refuser le plaisir de lui écrire combien votre | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dernière lettre m'a été favorable. Ma sensibilité ne réussit pas toujours à percer sa peau tant soit peu endurcie; mais il ne refusera pas quelque sympathie à mon bonheur, même quand par caractère il ne partagera pas mon extase. Je vous avais promis, - si promesse se peut appeler ce que je vous avais dit dans l'incertitude, si mes lettres vous étaient agréables, - de vous écrire encore avant la fin du mois. Ma maladie a mis en retard ma bonne volonté. Bien malgré moi c'est aujourd'hui le premier Décembre. Pendant tout ce temps, votre idée n'a pas été un seul instant absente de moi. Dès que j'ai la fièvre, cela me fait délirer d'ordinaire un peu. Dans l'accès que j'ai eu, mon pauvre cerveau s'est beaucoup occupé de vous. Dans mes fantaisies j'ai revu ma patrie, j'ai revu Liège, je vous ai revue. Mais en conversant avec vous, je m'exprime toujours en Français, ou en mon mauvais patois Wallon. Les barbares Allemands n'y comprennent mot. Je vous remercie infiniment de tous les détails que contenait votre précieux billet, et qui me replacent pour ainsi dire au sein de votre estimable famille. Bien loin d'aimer votre locataire turbulent, je lui en veux pour son ingratitude envers ses propriétaires, si bons, si indulgents, si devoués. J'ai même savouré l'éloge que vous me faites de votre médecin tournaisien, sans éprouver trop de jalousie. C'est là l'heureuse influence qu'avait sur moi le commencement de votre lettre. Mais si l'on n'est pas un peu jaloux, on n'aime pas et je me souviens que j'ai porté bien envie à ce gros petit Charles de votre voisin, quand je vous voyais le caresser. Quand donc danserai je avec vous à une fête champêtre dans votre belle patrie! Je vous remercie mille fois de votre hardiesse à solliciter de M. Schoonbroodt les renseignements qui m'étaient nécessaires. Aussi, ma chère Julie, quand vous me donnez un peu d'espoir, vous devez inclure dans cette faveur, la promesse de vous intéresser un petit peu à ma carrière scientifique. Moi je le fais à tout, ce qui vous tient à coeur. Adieu, chère Julie! Je ne puis fermer ma lettre, sans l'avoir embrassée bien des fois, dans l'idée, que ce seront vos jolies mains, qui la décachèteront les premières. Surtout ayez | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
soin de votre inappréciable santé et ne vous exposez pas trop au froid dans la boutique. Pensez beaucoup à moi quand vous en aurez le loisir, et aimez un peu
Votre bien amoureux et bien fidèle
Wolfenbuttel 1 Décembre '44. René.
Er zijn uit die dagen ook briefjes aan zijn moeder bewaard; het zijn briefjes over het weer, over zijn gezondheid, over zijn reisplannen; het zijn briefjes....in den stijl van Mama, ietwat stijf, liefdoend in den conventioneelen trant, zijn eigen wijsgeerige vroomheid omzettend in voor háár geldige orthodoxe munt. Kortom, zooals hij zich tegenover Julie weet te bewegen in háár sfeer, - tegenover Bake geheel philoloog wordt, zóó gansch philoloog, dat hij zich over zijne historische studiën min of meer verontschuldigt, - tegenover zijn vriend Van Hees zich den artiest betoont, die hij was, den scherpen opmerker van landen en volkenGa naar voetnoot1), - zoo (want als alle levens-kunstenaars, romanciers, acteurs en advocaten, en van alle drie had hij iets in zich, kon hij zich verplaatsen in vele karakters) zóó is hij tegenover de moeder: de zoon. Maar de geestelijk van zijn moeder vervreemde zoon, die geen belangstelling verwacht dan voor zijn gezondheid, zijn kamers, zijn verplaatsingen, zijn nu ‘goed oppassen’, en voor wat er over was van hunne betrekking tusschen moeder en kind. Dat hij moeite deed om dit overschot zoo groot mogelijk te doen schijnen aan de bijna blinde vrouw, die hij, ondanks hunne verwijdering, van harte bleef liefhebben; dat hij, ter vergoeding voor de haar berokkende smart en zorgen, die liefde en teederheid wel wat opschroefde, zoodat de toon soms eenigszins onecht en zelfs schijnheilig klinkt, wie zal 't hem euvel duiden? - En misschien ook wel hoort men hier nog iets van dien ‘slependen preektoon’ des gewezen theoloogs, die Fruin en zijn vrienden als jonge studenten vermaakte bij gelegenheid van zijn openbare les over philosophie in de Leidsche aula. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doch indien men aldus hun aard heeft doorgrond, dan blijft er, voor zoover ze niet een nieuw licht op sommige feiten werpen, weinig belangrijks aan die briefjes over. Zij toonen weinig méér van den man dan het ondervlak van het beeld, waarop het wel stáát, maar dat overigens niet uitgebeiteld is noch bezienswaard. In een briefje van 5 Dec. '44 gewaagt hij van zijn ‘koortsje’, dat zich - hij kon zoo van harte onsmakelijk zijn! - ‘in niezen en zweeten heeft opgelost’, en van een gouden muntje, dat hij voor den Wolfenbutteler bibliothecaris ‘uit het penningkistje van Papa’ wil laten lichten. In een briefje van 16 Dec. maakt hij een praatje over den ‘allertreurigsten toestand der Silezische wevers’, waaromtrent de Hollandsche couranten haar wel zullen hebben ingelicht; nieuws heeft hij ‘letterlijk niets te schrijven’. Doch in zijn oudejaars-brief van 26 Dec. 1844, uit Dresden, komt een zin voor, die meer inhoudt dan hij zegt. Vervalt Van den Brink in zijn slotphrase weer in den gedachtengang der moeder, waar hij verklaart: ‘in mijne omstandigheden is het te moeilijker (een felicitatiebrief te schrijven) omdat ik vreugde moet wenschen, terwijl mijn hart over eigen leed en eigen schuld treurt’ (zoo hoorde de oude dame haar berouwvollen Rein graag!), - een alinea te voren vernemen wij een ànderen toon! ‘Zeker is, dat het afgeloopen jaar, welke wolken ook over mijn lot gezweefd hebben, rijken stof van dank aan de Voorzienigheid voor mij heeft opgeleverd’, - al wordt dan in de volgende volzinnen, van die ‘rijke stof’ alleen de ‘moederlijke tederheid’ en derzelver ‘opbeuring’ en ‘troost’ gespecificeerd! Welke meer in 't bizonder de rijke dankensstof was, dat weten wij thànds. Toèn kon hij 't, verbonden nog aan Truitje, aan niemand meedeelen. Maar welke wolken er, nauwlijks een week te voren nog, gezweefd hadden over zijn lot, dat weet ook gij, lezer, niet. Gij herinnert u het niet geheel bevredigende van zijn laatsten brief aan Julie. Was het wonder, dat zij, in wie nog maar pas het geloof ging groeien, dat al het ‘lachen’ van dat voorjaar waarachtige liefde verborg, in dien brief, zooveel minder hecht en klaar dan de vorigen, geen steun vond op een oogenblik, dat haar nog aarzelende gevoelens een zwaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegentij te verduren kregen? Vanuit Holland waren er geruchten te Luik doorgedrongen omtrent Van den Brinks verleden; en dientengevolge begonnen te sterker weer te spreken, door haar biechtvader aangewakkerd, de oude bezwaren omtrent hun godsdienstverschil. Het is Julie te bang geworden; en omstreeks half December heeft zij de weinige hoop, die zij nauw een maand te voren gemeend had hem te mogen geven, verbroken: er moest een eind komen aan hunne betrekking; zijn brieven zouden voortaan onbeantwoord blijven. Of Van den Brink werkelijk, alvorens zijn Europeesche reis te ondernemen, tot een laatste afscheid juist naar Luik vertrokken was, vóór haar noodlottig schrijven hem bereiken kon - zooals hij later wel wat àl te uitdrukkelijk nog weer vermeldt - of dat hij haar brief ontvangen heeft en, om zijn geluk te redden, zonder verwijl is Luikwaarts gespoord, - vast staat, dat hij tusschen 16 en 26 December de Etoile d'or heeft weergezien. Wij kunnen niet anders dan de scène van dit weerzien gissen en den bangen vreugde-schrik van het meisje, dat op haar, gewis niet zonder pijn geschreven afscheidsbrief, dit antwoord kreeg. In deze dagen hebben zij toen eene verklaring gehad. Wel schijnt Julie, beschroomd als zij was, over de booze geruchten niet te hebben durven reppen; maar hare religieuze gewetensvragen heeft zij hem geopenbaard. Uit latere brieven kunnen wij ons denken, op hoe warmen toon en hoe meesleepend hij over eene vroomheid gesproken heeft, die hij hooger dan alles in haar vereerde en liefhad. Zij heeft het gevoeld, hoezeer de belofte echt was, dat hij haren godsdienst altijd eerbiedigen zou; en hij heeft er haar toe gebracht te bekennen, dat zij hem wel heel graag lijden mocht.... Het klad van den ongeluksbrief verbrandde hij in hare tegenwoordigheid, en zoo is dan toch nog op het laatst van het jaar 1844 een soort geheime verloving tot stand gekomen. En zeker zal het geweest zijn met een vrijwat opgelucht hart, dat Bakhuizen van den Brink zijn groote studiereis, over Sileziën, Polen en Bohemen, naar Weenen en zoo mogelijk naar Italië, aanvaardde.
(Wordt voortgezet.) |
|