De Gids. Jaargang 77
(1913)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 485]
| |
Op den bloemendag van het Joodsch Nationaal Fonds.O, nadert weer de Dag, dat de zomerzon op zijn hoogst
Zijn hemelwegen wendt,
En schat van bloemen, vracht van oogst,
Lachend naar ons zendt?
Waar draagt één veld zijn dracht, zóó zwaar als het minste onzer landen
Eenmaal zijn zegen droeg,
Voor wild geweld stad en veld brandde
En ons volk verjoeg
Uit eigen stad en staat, eens heerschend, nu dienend zijn mindren,
Met hoon en haat geloond
Beroofd van huis en have en kindren
Voor geen schimp verschoond?
Waar was één volk zoo rijk, waar is één volk zoo deerlijk dervend,
Dat elk volk haat en slaat,
Hier dom geduld, daar zwoegend zwervend
Zonder stad en staat?
| |
[pagina 486]
| |
Hoe kunnen wij dan nog hoop en heugnis van feesten houden,
Bedreigd met breuk en brand?
Omdat wij steeds op keer vertrouwden
Naar ons eigen land.
Hoe kunnen wij gesmaad, gesmaldeeld, en beroofd verdreven
Nog houden tucht en trots?
Omdat hopen ons is gebleven
Op een keer des Lots.
Tusschen vreemden elk jaar bij 't zalig naken van den zomer
Als vrucht zich zoetend zet,
Vieren wij 't einde van den Omer
En het Feest der Wet.
Dan zwelt de zoele lucht en rijpen rijk der vruchten vrachten
Tot oogst in gouw en gaard,
De Dagen heerschen en de nachten
Zijn als dag verklaard.
O, Zomer van het Jaar: welk Jaar brengt voor mijn volk weer Zomer,
En vrucht van 't eigen veld
Van rogge en haver rijken Omer
Tarwe, garst en spelt?Ga naar voetnoot1)
Zomer luwt door de lucht, Zomer komt door ons hart gevaren,
Breekt nu de barre ban
Dat een volk na twee duizend jaren
Huiswaarts keeren kan?
| |
[pagina 487]
| |
O, Zomer van dit jaar, breng Zomer voor mijn Volk, breng Zomer
Voor 't Lied, mijns harten baat,
Een Dichter was ik en een Droomer,
Maar mijn droom wordt Daad.
Mijn Droom? Ons volk vertrouwd en veilig voor verraadlijk zwerven
In eigen stad en veld.
Hun Daad? Zij koopen stad en erven
Voor ons eerlijk geld.
Een gouden munt? Een Maat wordt ruimer weer ons erf gemeten,
Vaster wordt onze macht.
Die machtloos twintig eeuwen sleten
Winnen wil en kracht.
Die leeg vluchtend hun land verlieten en het duldend dierven,
Willen het dulden niet.
Zij willen, die machteloos zwierven,
Macht in 't oud gebied.
En heden, bloemen zendt men u van heilig wit en blauwGa naar voetnoot1)
Geef dan gul van uw geld,
Wij koopen weer der oudren gouw,
Herbouwen ons veld.
O, blijde bloemendag, bloemen van wit en blauw gebonden
Met band van wit en blauw,
Na twintig eeuwen wordt gevonden
't Volk zijn Land nog trouw.
| |
[pagina 488]
| |
Mijn blijde bloemendag, die vreugd brengt in mijn droeve woning
En maakt tot Daad mijn Droom:
Ons Land wacht ons vol melk en honing
Tusschen strand en Stroom.Ga naar voetnoot1)
Wij breken onze ban: na twintig eeuw nog twintig jaren
Dan waait wit en lichtblauw
De vlag der vrijgezworven scharen,
Over de eigen gouw.
Wij breken onze ban: wij hebben reeds de ban verbroken,
Wij willen naar ons Land.
Een Volk van stad en staat verstoken
Herstelt weer zijn stand.
Jacob Israël de Haan. |
|