| |
| |
| |
Voorwaarts.
Indien niet alle teekenen bedriegen, zullen de vrijzinnigen tegen de rechtsche coalitie une belle attaque rijden. Wat niet insluit dat zij binnen het kasteel behoeven te komen, waar zij, naar ik vrees, zich nog niet veel langer zouden kunnen handhaven dan na 1905.
Een vrijzinnig concentratiebewind mag eerst met reden worden verwacht, wanneer de driebond over meer dan vijftig zetels beschikt. Ik ga van de onderstelling uit, dat hij die niet innemen zal; - dat, indien het gelukt de coalitie in de minderheid te brengen, òf de sociaal-democraten alleen, òf de sociaal-democraten en eenige protestantsche dissidenten, de schaal zullen kunnen doen overslaan.
In 1905 was de situatie evenzoo, maar heeft men zich er niet aan gestoord; met het bekende, voor de vrijzinnigheid beschamende gevolg.
Ik voor mij geloof niet aan de mogelijkheid eener regeerkrachtige linkerzijde, die niet eerst weer de arbeidersklasse in hare gelederen ziet. De arbeidersklasse denkt nog niet aan dienstneming onder een vrijzinnig concentratie-vaandel; zij zal er vermoedelijk in ettelijke jaren nog niet aan denken. Het worde wel verstaan dat ik hier onder arbeidersklasse versta het in de S.D.A.P. politiek georganiseerde industrieele proletariaat. Het is in Nederland nog vrij jong, staat maatschappelijk en dus ook staatkundig nog maar aan het begin eener evolutie, die in sommige andere landen reeds vrij wat verder gevorderd is, en die het de oogen openen zal voor het feit, dat politiek loon, uit de handen van een geheel verwacht, slechts verworven wordt voor politieke diensten, aan dat geheel bewezen.
| |
| |
De sociaal-democraten zijn ten onzent nog zulke beminnelijke kinderen, dat de meesten van hen ons aanstonds toe zullen snauwen: ‘wij wat van u verwachten?’ Wel, borsten, van wie verwacht gij het dan?
Van Marx' tuimelval der topzware kapitalistische maatschappij? Va-t-en voir s'ils viennent, Jean.
Van eigen revolutionnaire actie? Mr. Troelstra heeft te Utrecht een antwoord gegeven dat klassiek verdient te blijven: ‘dan dringt de bajonet in ons lijf’.
Van de ‘democratische’ elementen ter rechterzijde, door Mr. Troelstra nog niet lang geleden zoo sterk aangehaald? Welk uitzicht hebben de ‘voorstellen tot Grondwetsherziening, door de Regeering in den loop dezer legislatieve periode in te dienen,’ waarnaar hij zich bij het politiek debat van najaar 1911 zoo benieuwd veinsde, voor hem (en ons) opgeleverd? ‘Ik voor mij’, zeide toen nog de heer Troelstra, ‘zie voor de zaak van het algemeen kiesrecht meer in een samenwerking na 1913 tusschen de democratische groepen van rechts en de democratische groepen van links, dan in eene vrijzinnige concentratie’.
Nu 1913 er is, drinken en klinken de ‘democratische’ groepen van rechts onder Dr. Kuyper's meiboom, en moet Mr. Troelstra verklaren, dat hij, tegen de coalitie, ‘zonder eenige aarzeling aan de zijde der concentratie’ staat.
De do ut des-praktijk, aldus voor de herstemmingen in uitzicht gesteld, heeft voor Mr. Troelstra ten doel de rechterzijde zoodanig te verzwakken, dat hij zelf ‘op de wip’ kan komen. Waarvan hij te beschuldigen zij, zeker niet van gemis aan oprechtheid. Hij wil (het zijn zijn woorden) ‘de leiding’.
De vraag is nu, of hij krijgen kan wat hij wenscht; of hij er den goeden weg toe inslaat. Ik geloof het nimmer. ‘Op de wip zitten’ en ‘leiden’ zijn begrippen die elkander uitsluiten. ‘Leiden’ wil zeggen: ‘vooraan staan’. Vooraan tegen een ander. Wil Mr. Troelstra daar komen? Dan zal te praten zijn over de voorwaarden die hij zal moeten vervullen eer hij het zoover brengen zal. Maar ‘op de wip’ gezeten, ‘leidt’ hij nimmer. Wat zal hij in die zoo begeerde positie kunnen verrichten? Het eerste het beste concentratie-ministerie doen kelderen zoodra hij
| |
| |
het verkiest. Wij passen daarvoor; de concentratie heeft het zelf in de hand, hem die kans niet te geven, door geen kabinet te vormen, als zij zelf niet boven de vijftig komt. Maar stel eens dat die fout nogmaals begaan wordt, en Mr. Troelstra de bijl doet nedervallen; - wien brengt hij daarmede aan het bewind? De democratische groepen van rechts, waarover hij zoo dierbaar spreken kan? Het mocht wat; en hij meent dit ook zelf niet. Heemskerk en Kolkman redivivos, dat is te zeggen, een bewind dat het verzoeningsmom weet om te hangen zoolang het nog niet over de numerieke meerderheid beschikt, om het af te werpen zoodra het die mocht bereikt zien; een bewind dat geen kracht van weerstand vindt tegen de determineerende invloeden ter rechterzijde, en dat zijn Kuyper en Rome.
Mr. Troelstra weet dit zeer goed, maar het verschrikt hem niet. Hij is op particuliere winst uit, en weet dat een reactionnair bewind de sociaaldemocratie sneller dan een liberaal doet toenemen. Wij moeten deze tactiek aan hem overlaten; hij moet weten waar het koren groeit voor zijn molen. Hij make bande à part zooveel en zoo lang hij wil; alleen hij zegge dan niet: ‘wij nemen de leiding en zeggen tot de vrijzinnigen: wilt ge mee, maakt dan wat voort.’ Die heldentaal voegt geen vrijbuiter, en wij nemen ze van zóó een niet aan. Wij nemen ze alleen aan van een aanvoerder die plichten op zich neemt tegenover het geheel. Zóóver is onze sociaal-democratie nog niet, en daarom verwacht ik niets van of voor een linksch partij-ministerie. Wilde dat kunnen leven, het zou het ministerie van den vierbond moeten kunnen zijn.
Is het zoo ijdel, voor een verdere toekomst te verwachten wat 1913 ons nog niet te zien zal geven: eene linkerzijde waarin de arbeidersklasse de trekkracht zijn zal? De trekkracht, dat wil dus zeggen eene kracht die een gareel draagt, want zonder dat trekt zij niets van de plaats.
De verwachting is gansch niet ijdel; zij is op onwederlegbare feiten gegrond. De linkerzijde heeft in den jongsten tijd reuzenschreden naar die toekomst gedaan. Reeds thans kan zij op het punt van kiesrecht, tarief, ouderdomszorg, belastingwetgeving door de arbeidersklasse worden vertrouwd,
| |
| |
en eerlang zal zij worden vertrouwd, immers de ervaring zal steeds meer leeren dat voor geen van die zaken de arbeidersklasse bij rechts aan het goede kantoor is; dat hare desiderata alleen te verkrijgen zijn in samenwerking met de linkerzijde. Wij zien er onze arbeidersklasse niet op aan, dat zij op den duur voor deze ervaring blind zou blijven.
De tijd gaat komen, eerder dan men denkt wellicht, dat zij van phrasen genoeg krijgt; dat zij resultaten wil zien. Een bewind der rechterzijde zal haar die niet bezorgen. Wel numerieken aanwas voor de S.D.A.P., maar beteekent die aanwas dat de gewenschte resultaten naderbij komen? In geenen deele. De S.D.A.P. zal dien aanwas koopen voor een groote innerlijke malaise. Wat zullen, in den aanvang, de phrasen klinken! Met de reeds zoo lang beproefde middelen zal de partij op nieuwe veroveringen uitgaan, en die ongetwijfeld ook nog maken, b.v. in de industrieele districten over den Moerdijk. Nieuwe duizendtallen zullen de evangeliewoorden inslurpen, om op hunne beurt te worden ontgoocheld. Immers, de sociaal-democratie predikt wel de revolutie, maar volbrengt ze niet. Het pakkende slot wordt steeds verschoven, steeds verschoven, - en onderwijl wordt niets wezenlijks bereikt. Waar is de daadwerkelijke politieke invloed der arbeidersklasse grooter gebleken: in Engeland waar zij politieke verantwoordelijkheid mede aanvaardt, of in Duitschland waar zij volhardt in isolement?
Het is duidelijk dat wanneer de coalitie zegeviert, zij geen uitweg zal weten dan in de thans zoo kunstig op den achtergrond gehouden tariefsherziening. Een ander middel ter vervulling harer sociale beloften heeft zij nimmer kunnen aanwijzen. Wij zullen dan, in wat zwakker graad, de gevolgen der bescherming zooals zij in Duitschland kennelijk zijn, voor lief hebben te nemen. Rijzing van loonen zonder eenige verruiming der koopkracht. Verscherping van klassestrijd en klasse-egoïsme. Een numeriek sterke, politiek volstrekt onvruchtbare S.D.A.P., onmachtig de reactie tegen te houden, omdat zij in haar intransigentie alleen blijft staan tegen allen.
Hoe anders kan de ontwikkeling zijn, wanneer ons volk de kracht vindt, zich aan de noodlottige zuiging van het Duitsche voorbeeld te onttrekken; wanneer het zich de bestaansvoorwaarden der Nederlandsche volkswelvaart en de
| |
| |
structuur der Nederlandsche maatschappij tijdig te binnen brengt.
Wij in Nederland kennen die tot de tanden tegen elkander gewapende klassen en bedrijven nog niet, maar wij zullen ze krijgen indien wij niet oppassen.
Wij behoorden eerder naar het voorbeeld van Engeland te zien, dat aan de beweging tot tariefsherziening weerstand heeft weten te bieden en thans tegelijk de kleinere inkomsten ontlast, den ouderdom pensioneert en schuld delgt; waar ook gewichtige belangengeschillen tusschen werkgever en werknemer konden worden uitgevochten zonder sabotage van de eene en geweerschoten van de andere zijde; zonder blijvende verbittering na te laten of de volkseenheid met scheuring te bedreigen. Waar men niet weet van andere dan een staatkundige ‘antithese’ op politiek terrein. Waar een John Burns minister worden kon zonder in verdenking te komen ‘de volkszaak’ te hebben verraden.
Voor de belangen die ons als vrijzinnigen dierbaar zijn, kunnen wij de kracht der arbeiders niet missen. Omgekeerd kunnen de arbeiders de vrijzinnige gedachte niet missen. Blijven zij haar schuwen en verwerpen, dan zal hunne partij de versteening niet ontgaan. Hunne jonge kracht heeft een hooger roeping dan voor de particuliere belangen eener klasse te zorgen. Zij heeft eene roeping tegenover het geheel der nationale belangen. De rechten verkrijgende, heeft het proletariaat ook de volle verplichtingen te aanvaarden van het Nederlandsche staatsburgerschap. Aan de S.D.A.P. zich af te vragen, of zij die uitoefenen kan in een vereenzaming, die uitlevering der staatkundige macht in Nederland aan Kuyper en Rome tot onmiddellijk gevolg heeft. Ik ben op de einduitkomst niet ongerust; de nuchtere zin van ons Nederlandsche volk zal ook onder hen zijne rechten eenmaal hernemen.
Beteekent dit alles, dat de vrijzinnigheid voorshands geen anderen plicht heeft, dan achter den heer Troelstra aan te loopen, in afwachting dat het dien pacha believe, haar den neusdoek toe te werpen?
Het concentratie-manifest geeft het antwoord, en dat dit antwoord ernstig gemeend was, zal uit onthouding van
| |
| |
kabinetsvorming, wanneer zij het niet tot een eigen meerderheid brengt, moeten blijken.
Of een liberale mijnheer A. of B. minister wordt, is een nietig belang; een groot daarentegen, dat het liberale programma de zuivere uitdrukking zij van liberale gedachten, en dat deze gedachten zich weten te verjongen naar de omstandigheden verjongd zijn waarop zij zullen moeten worden toegepast.
Wij zijn niet de partij van absolute waarheden; wij laten die over aan hen die meenen of voorgeven ze te bezitten. Onze eerzucht reikt niet hooger, dan de partij te zijn die opkomt voor de thans en in Nederland mogelijke hervormingen. Wie die bevorderen wil zonder een particulieren secte- of kaste-maatstaf aan te leggen, is onze man, en zal ook wel weer zoover komen dat hij inziet zonder onze medewerking niets te kunnen bereiken.
Wij nemen dus vierkant partij tegen ieder die de staatsmacht misbruiken wil voor particuliere doeleinden, of hij zich politiek Christen noemt of sociaal-democraat. Wij wenschen, natuurlijk, van den stembusstrijd gebruik te maken tot verdediging, tot versterking als het kan, van onze parlementaire machtspositie, omdat wij het voor het heil van de Nederlandsche samenleving als noodzakelijk beschouwen dat wij er eene zullen blijven innemen. Maar wij stellen ons tegen het regeeringskasteel volstrekt niet op als een conquistadorenbende, die geen ander doel zou hebben dan daar onmiddellijk de eigen vlag te planten.
Als de uitkomst der verkiezingen mocht aanwijzen dat de meerderheid in Nederland niet behoort aan hen die onze economische welvaart zouden durven belagen door Kolkman's tarief, de vrije speling onzer volkskracht belemmeren door Talma's dwangbuis, de kiesrechtregeling bederven door Heemskerk's grondwetsherziening, dan zal het zittende ministerie zich hebben te verwijderen, en een ministerie moeten optreden dat, hoe het ook zij samengesteld, niet aan den drieledigen plicht ontkomt van 1o. ons vrijhandelsstelsel in wezen te laten, 2o. de kosten van het ouderdomspensioen (en niet voor de loonarbeiders alleen) te vinden uit andere bron dan tariefsherziening, en 3o. eene grondwetsherziening tot stand te brengen die het algemeen mannenkiesrecht invoert, terwijl zij het vrouwenkiesrecht en de evenredige ver- | |
| |
tegenwoordiging mogelijk maakt, en tevens toekomstige grondwetswijziging vergemakkelijkt.
Indien ook het onderwijsartikel in de aanstaande herziening wordt betrokken, geeft men aanleiding tot nieuw antithese-misbaar. De groote moeilijkheid is dat de practijk sedert de schoolwet-Mackay aan den geest van het bestaande grondwetsartikel volstrekt niet meer beantwoordt, terwijl 1o. eenvoudige terugkeer tot de practijk van vóór 1889 geheel ondoenlijk is, doch 2o. vastlegging der tegenwoordig bestaande practijk in de grondwet (gelijk door de liberale leden der jongste commissie beproefd) door niemand van de tegenpartij als een bevrediging wordt aanvaard. Het eenig mogelijke lijkt dus, zich de practijk te laten ontwikkelen tot een modus vivendi inderdaad bereikt is. Indien dan ondertusschen het procédé van grondwetswijziging vereenvoudigd is, zal het dan mogelijk zijn aan dien modus vivendi een grondwettelijken ‘ondergrond’ te geven, als men dan tenminste aan zoo iets nog hecht. De verdere ontwikkeling van den schoolstrijd zal best aan de Kamer, uit evenredige vertegenwoordiging geboren, worden overgelaten; hem bij de hier als aanstaande beschouwde beperkte grondwetsherziening te willen uitvechten, zal het geheele werk in gevaar stellen en den vrede toch niet brengen.
Wij verwachten in geenen deele, dat de rechterzijde van haar art. 192 zooveel genoegen zou beleven als zij het zich blijkbaar voorstelt, en bij de christelijk-historische fractie gaan de oogen voor deze waarheid open. Haar hulp (als zij geen zelfmoord verkiest te plegen) is eerlang te wachten voor elke poging om het volksonderwijs tegen het gevaar van eenzijdige overheersching door Kuyper en Rome te beveiligen, hetzij die poging geschiedt door het instandhouden van vrije scholen die niet onder gereformeerden of katholieken invloed staan, hetzij nog eerder door medewerking aan den opbouw eener wezenlijk nationale openbare school, die in Nederland natuurlijk nimmer in waarheid nationaal zal mogen heeten, wanneer de gemoedelijk geloovige er zich in eenig opzicht vreemd zou moeten gevoelen. Dr. Kuyper ziet die ontwikkeling komen en schuwt ze als de pest. Er zijn weinig dingen zoo leerzaam geweest in de jongste rechtsche politieke litteratuur, als de strijd naar aanleiding van het
| |
| |
bekende Rotterdamsche kweekschoolbesluit. Ligt hier voor ons niet een vingerwijzing?
Er is nog een gewichtige reden waarom wij den val van het tegenwoordig bewind wenschen, ook al achten wij de vooruitzichten van een vrijzinnig partijbewind op het oogenblik nog gering.
Het beleid van den tegenwoordigen minister van Koloniën vervult met zorg. Kan men het eigenlijk een beleid noemen? Het is zeker niet het boos opzet van den heer de Waal Malefijt dat wij vreezen; wel de invloeden waartegen hij zich blijkbaar niet verzetten kan.
Het oogenblik wordt voor Indië in de eerstvolgende jaren zóó critiek, dat wij het koloniaal beleid in handen van een zelfstandig staatsman moeten verlangen van hooge deskundigheid, een man die een scherp omlijnd doel ziet en daarop af durft gaan. Het is geen tijd voor verzuim.
Aan de toekomst van Indië, ook van Nederland's connectie met Indië, behoeft niet te worden gewanhoopt, wanneer wij ons in de eerstkomende jaren maar opgewassen toonen voor onzen plicht; wanneer wij, bij zoo snel verloopend getij, maar met snelheid de bakens blijven verzetten. Wij willen dien weg wel uit, maar doen het te langzaam. Wij hebben niet den indruk dat de zittende minister altijd weet waarom het gaat; dat hij eenig oog heeft voor het relatief belang der duizenderlei aan zijn toezicht onderworpen zaken; dat hij perspectief ziet in zijn koloniale staatkunde. En onderwijl laat hij toe dat door het drijven van zeloten, wien het niet om het staatkundig belang van Nederland en Indië, maar om zieltjesgewin voor de eigen secte te doen is, de toekomst van Nederland's betrekking tot een islamietische bevolking wordt bedreigd.
Alles is nog in zijn begin, maar wat door den minister, zonder protest der rechterzijde, bij het jongste debat in de Eerste Kamer over Indische onderwijspolitiek is verkondigd, lijkt ons zóó onverstandig, en in de toekomstige ontwikkeling zóó vol gevaar, dat wij het een ware verlichting zullen achten indien ons koloniaal beleid aan deze handen wordt ontnomen. Waar zijn de dagen gebleven, dat de heer de
| |
| |
Waal Malefijt zich tegen Dr. Kuyper's geestdrijverij nog met waardigheid te verdedigen wist?
Door dit ministerie ten val te brengen bewijzen wij, wil het mij voorkomen, aan de toekomst van Indië een zeer wezenlijken dienst, en voor het effect eener stembusuitspraak op de koloniale staatkunde van morgen is het zeker gewenscht, dat dit gewichtig punt door liberale sprekers in de laatste dagen vooral niet vergeten worde.
Wij willen optrekken niet voor eigen gewin, maar voor belangen die de hulp en zorg van vrijzinnig gestemde Nederlanders geen oogenblik ontberen kunnen. Daartoe voorwaarts!
H.T. Colenbrander. |
|