De Gids. Jaargang 77
(1913)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
Buitenlandsch overzicht.Balkan. - De val van Briand. - Griekenland en Italië.
| |
[pagina 166]
| |
is hun lang niet onverschillig hoe zij het krijgen. Door hun goede zwaard? dan hebben zij er niemand voor te bedanken, en blijven alle aanspraken, die zij bij de verdeeling van het door Turkije af te staan gebied tegenover Grieken en Serviërs zouden willen doen gelden, overeind. Wordt Adrianopel daarentegen als een geschenk uit de handen der mogendheden aanvaard, dan lijdt de positie van Bulgarije op de Balkan gevoelige moreele schade, en dan zullen de mogendheden dien staat te verstaan geven, dat hij zich op andere punten te matigen heeft. Het mag bij dezen stand van zaken bevreemding wekken, dat Bulgarije niet door een stormloop op de benarde veste zich het onmiddellijk bezit daarvan tracht te verzekerenGa naar voetnoot1). Wij zijn echter omtrent de militaire mogelijkheden en onmogelijkheden voor Adrianopel (en elders) zoo bijzonder slecht ingelicht, dat het niet wel doenlijk is er een oordeel over te hebben of een stormloop voldoende kans van welslagen biedt. Het is allervreemdst zoo weinig als Europa omtrent de militaire leiding van dezen oorlog verneemt. Die tusschen Rusland en Japan, aan het andere einde der wereld gevoerd, was veel beter te volgen. De berichten van Bulgaarsche zijde zijn doorgaans de meest tendentieuze en onbetrouwbare gebleken van alle. Het is een wonder zoo goed men er in dat hoofdkwartier in slaagt, onpartijdige berichtgevers op een afstand te houden. En dit moet eene Europeesche pers zich laten welgevallen, die ons gewend heeft aan de voorstelling, dat zij alles weet en alles kan. Is het een gevolg van Europa's onbekendheid met de Bulgaarsche taal, misschien meer nog met het Bulgaarsche volkskarakter? Het behoort zeker niet tot die welke zich gemakkelijk voor den vreemdeling openen. Het blijkt vol contrasten te zijn en groote dofheid (of ten minste onbewegelijkheid) te vertoonen naast groot élan. Waarom zijn de Bulgaren, die aanvankelijk geen verlies van menschenlevens schenen te tellen, zóó, het wil soms schijnen, overdreven zuinig geworden op hun levend materiaal? Noodzaak of berekening, en zoo dit laatste, dan welke? Taal en houding van hun diplomatie zijn steeds zoo onverzoenlijk mogelijk gebleven, maar het gedrag te velde heeft daar in het tweede | |
[pagina 167]
| |
tijdperk van den oorlog weinig aan beantwoord. Reserveert men zijn kracht voor de afrekening met Grieken en Serviërs, met de Roemenen wellicht, die men geen van drieën vertrouwt? Men heeft de hoop op Saloniki en Monastir niet opgegeven, en met het denkbeeld van den afstand van Silistria is men in geenen deele verzoend. Het geval is eigenlijk dit: de volledige bevrediging der na de eerste groote overwinningen gevormde wenschen blijft Bulgarije ontzegd, terwijl Griekenland die zeer dicht zal naderen, en in mindere mate ook Servië. De droom der Bulgaren is wel degelijk geweest, naar Konstantinopel te gaan, en dit punt te bereiken blijft nu de heimelijke begeerte voor de toekomst. Het is te veel gebleken voor de kracht die Bulgarije op het oogenblik kan ontwikkelen. Zal Konstantinopel ooit de hoofdstad kunnen zijn van één enkelen der Balkanstaten? Zoo ja, dan kan, wat de nabijheid betreft, alleen Bulgarije in aanmerking komen; - maar het is dunkt mij te betwijfelen of de wereld het ooit zal beleven. Konstantinopel reikt naar Azië, en op den Aziatischen oever vatten de Bulgaren wel nooit vasten voet; eerder nog de Grieken, die een zoo wijd verspreid bevolkingselement uitmaken langs alle oevers der Aegeïsche zee, de Dardanellen en den Bosporus inbegrepen. Konstantinopel ware de mogelijke hoofdstad van een Grieksch rijk, indien naast de Grieken nog Barbaren stonden, die men zich denken kon in de positie van onderworpen volken. Maar even zeker als het met de Turken als heerschende natie op den Balkan is gedaan, even zeker is het dat nimmer de Grieken ten eigen profijte alleen de Turksche erfenis zullen kunnen aanvaarden. Benoorden Thessalië bevolken zij wel steden, havens en kuststrooken, maar niet de compacte massa's continent, door rassen bewoond die hun zelfregeering niet op de Turken veroverd hebben om die aan de Grieken verloren te laten gaan. Het feit alleen van de aanwezigheid en aardrijkskundige plaatsing der onafhankelijke Bulgaarsche natie verhindert voor altijd de verwezenlijking van het droombeeld van een nieuw Byzantium, dat zijn gezag zou kunnen opleggen zoover eenmaal dat van het oude gereikt heeft. Konstantinopel kan ook in de toekomst middelpunt zijn, maar nimmer van één homogeen rijk. Het is - misschien - de toekomstige | |
[pagina 168]
| |
hoofdstad eener Balkan-confederatie. Maar éér het zoover komt, moet er nog veel gebeuren èn met de Turken èn met Europa. De Turken zijn nog niet uit Konstantinopel weg, en nog veel minder van den anderen oever verdreven, - en de macht of machtencombinatie die eenmaal op Konstantiopel de hand zal leggen, zal moeten zijn voorbereid op een gesprek met Europa dat een hoogst bedenkelijken keer kan nemen, en niet onmogelijk met de wapenen zou moeten worden vervolgd. Tot het voeren en beëindigen van dat gesprek zijn de Balkanstaten thans in de verte niet in staat; zij weten het zeer wel. Wat zij nu te doen hebben, is bezit te nemen van de groote winst die zij reeds hebben behaald; de geslagen wonden te heelen; te bewijzen dat de nieuwe orde, die staat aan te breken, voordeelen voor Europa heeft boven de oude. Die taak is voor de eerste dertig, veertig jaren vermoedelijk meer dan genoeg. De afstand, door Turkije, van al het land bewesten de lijn Midia-Enos is nog slechts eene kwestie van tijd. De mogendheden zullen het dan tusschen Bulgarije, Griekenland, Servië, Albanië en Montenegro te verdeelen hebben, en tevens de voorwaarden hebben uit te vinden waarop Bulgarije en Roemenië zich verzoenen kunnen. Een reusachtige taak! en men moet erkennen, dat het Europeesch concert, dat in Balkankwesties nu juist gaan reputatie heeft waarop het prat mag gaan, zich tot dusver van den ernst dier taak diep doordrongen toont. De betrekkelijke eendracht die Europa in deze aangelegenheid heeft weten te bewaren is een der meest bemoedigende ondervindingen van den jongsten tijd. Met name dat Engeland en Duitschland zich zoo goed bij elkander houden is verblijdend, en zoo lang zij het eens zijn oefenen zij op de anderen een (in dit geval) allerheilzaamsten druk, Duitschland op Oostenrijk en Engeland, hetzij direct, hetzij via Frankrijk, op Rusland. De jongste, drieste poging van koning Nikita om die eendracht te verstoren en door feitelijkheden een toestand in het leven te roepen waarbij het Oostenrijk en Rusland onmogelijk zou worden dezelfde lijn te blijven trekken, mag reeds als mislukt worden aangemerkt. Op den grondslag van toewijzing van Dzjakowa aan Servië, van Skoetari aan Albanië (ook dan, wanneer Skoetari vóór den vrede mocht capituleeren), | |
[pagina 169]
| |
schijnt het vast accoord tusschen Rusland en Oostenrijk eindelijk te zijn getroffen. Nu Dzjanina onherroepelijk aan Griekenland komt, zal althans de noordelijke vesting voor Albanië behouden blijven, waardoor voor Oostenrijk de mogelijkheid ontstaat op andere punten aan Rusland toe te geven. De belangen van den zwaksten van Rusland's cliënten (Montenegro) worden daarbij aan die van den sterkeren (Servië) opgeofferd. Arm Montenegro, dat den oorlog begonnen is, naar verhouding de meeste dooden betreurt, en bijna niets van den buit zal mogen meedragen! Voor de zaak van den groot-Servischen staat dien de wereld nog wel eenmaal zien zal (want men is lang niet aan het eind der staatkundige rijpwording van dit merkwaardige en toekomstrijke volk), is het geen nadeel misschien dat de machtsverhouding tusschen Servië en Montenegro nog zooveel ongelijker zal worden dan zij het te voren reeds was. De kristallisatiekern zal bepaaldelijk het nieuwe koninkrijk Servië worden. Of het in de toekomst tot de Adriatische Zee zal reiken waarvan men het thans nog afsluit, zal afhangen van de mate van levensvatbaarheid die de jongste schepping der mogendheden, de staat Albanië, zal vertoonen. De toekomst zal nog vrijwel alles omtrent dien staat moeten leeren; wat men er nu over hoort is uitsluitend van de zijde die òf bij zijn succes, òf bij zijn mislukking onmiddellijk belang heeft. Zonder strubbelingen met de buren zal hij zeker niet kunnen bestaan; de omstandigheid dat hoe men de grenzen ook bepaalt, altijd een groot aantal Albaneezen er buiten, een aantal Grieken en Slaven er binnen zullen vallen, doet daar maar al te zeer voor vreezen. Om tot Bulgarije terug te keeren; - men is er in het onaangenaam gevoel, grooter offers te hebben gebracht dan Griekenland en Servië, en er naar verhouding niet zooveel winst voor te koopen. Dat is een gevaarlijk gevoel, en koning Ferdinand zal nieuwen lof verdienen, als het hem gelukt zijn volk te blijven beheerschen ook als het door den boozen hartstocht van den nijd bezeten is. Het zou een droevig schouwspel zijn, en doodelijk voor de positie der Balkanvolken in Europa, als op de namelooze ellende van dezen met wreede verbittering gevoerden rassenoorlog de verschrikkingen van een broederkrijg stonden te volgen. | |
[pagina 170]
| |
Poincaré's verheffing is niet alleen de dood geweest van het Groote Ministerie, maar is nu ook gewroken op dat van den manager der presidentsverkiezing, Briand. De wraak van Clemenceau; - maar zit er ook niet meer in? Eenige onrust misschien, veroorzaakt door het nationalistisch drijven, dat in de laatste maanden in Frankrijk over de hand toenam, en dat de regeering niet onwelkom scheen te zijn, althans niet krachtig door haar werd teruggewezen? Het is niet onmogelijk, dunkt mij, dat een deel der Senaatsmeerderheid (de herinnering aan de vroegere nationalistische crisis is bij die oudere heeren nog zeer levendig) zich mede door zulk een gevoel van onrust heeft laten leiden. Men wantrouwt de R.P., omdat zij door de vijanden der Republiek eenstemmig wordt voorgestaan. Van zelfbewuste kracht getuigt dat wantrouwen niet. De Evenredige heeft ook overtuigde voorstanders van onverdacht republikeinsche gezindheid, maar het is kenmerkend voor de stemming van het oogenblik, dat zij de republikeinen in de Kamer niet tot een krachtige manifestatie tegen het Senaatsvotum hebben kunnen bewegen. In 's Hemels naam, schijnt men te vinden, thans dan nog maar niet; de Evenredige moet tot gunstiger gelegenheid worden uitgesteld. Briand is mooi gevallen; een val die hem nog een toekomst belooft. Want het is niet aan te nemen dat de sterke beweging voor de R.P. onder de republikeinen reeds zou hebben uitgewerkt. Maar - de personen mogen in het hedendaagsche Frankrijk elkander onophoudelijk verdringen, de zaken gaan er, juist daardoor, uiterst langzaam. Denk eens aan de geschiedenis der inkomstenbelasting! Er zullen vermoedelijk nog heel wat ministeries vallen, eer de R.P. in het Fransche staatsblad staat. Poincaré werd de man geacht, die haar daar brengen zou; maar uit het Elysée kan hij dat niet meer doen, dan - misschien - langs eindeloos lange omwegen. De doorsnee-politieke republikein is een vrij argwanend, vrij bekrompen individu; ook een jouisseur die bang is de voordeelen van het deel hebben aan de meerderheid te verliezen. Hij zou eigenlijk liever een Pams aan het hoofd | |
[pagina 171]
| |
hebben gezien; - in ieder geval, vlak na de verkiezing van een president die niet de meerderheid had behaald in het republikeinsche vóór-Congres, wil hij niet, met hulp van rechterzijde en socialisten, tot een hervorming medewerken waartegen een zoo groot gedeelte der eigen partij zich met hand en tand verzet. Het ontbreekt niet aan republikeinen van een anderen stempel, de verkiezing van Poincaré heeft het bewezen, maar vooralsnog hebben zij in den Senaat de macht niet, en zelfs lang niet onbetwist in de Kamer. Er zal veel staatsmanschap, vooral niet minder moreel gezag noodig zijn om die grijze of grijswordende heeren, die de Republiek als hun eigendom beschouwen, te depossedeeren. Vooralsnog wordt de poging niet gewaagd. Hebben ook openlijke of heimelijke tegenstanders van den driejarigen diensttijd aan de omverwerping van Briand medegedaan? Zij heeten in den radicalen vleugel der republikeinsche meerderheid vrij talrijk te zijn. Bereikt hebben zij dan niet veel, want Etienne heeft zijn portefeuille behouden, en ook overigens is het nieuwe Kabinet uit besliste voorstanders van den driejarigen diensttijd samengesteld. Handhaaft Duitschland zijn plannen, dan is de totstandkoming van het als tegenzet bedoelde wetsontwerp in Frankrijk wel een zekerheid. Dit is echter onmiskenbaar dat èn in Duitschland èn in Frankrijk er meer zelfbezinning wordt geoefend dan een paar weken geleden, toen alles hitserij en fanfare was. De voornemens tot legeruitbreiding zijn natuurlijk niet opgegeven, maar er is wat meer kans dat die uitbreiding in Duitschland binnen de grenzen der redelijkheid zal blijven, en vooral dat zij niet onder het aanheffen van anti-Fransche leuzen zal worden doorgedreven; - welk een en ander niet zonder invloed blijven kan op de wijze waarop zij door Frankrijk zal worden beantwoord. De Kölnische, toen zij zich tot een uiting van woeste ‘Franzosenfresserei’ verleiden liet, is door het lijfblad van den Kanselier buitengemeen streng berispt. De Duitsche kapitaalbezitters zullen hun ⅔ percent offeren omdat zij meenen dat het moet, maar zij zullen het waarachtig niet doen in een uitdagende, studentikoze stemming van nationalistischen bluf. Hoe meer krantengeschetter, hoe duurder het hun te staan komt; - in de bewustheid daarvan matigen zij den toon der door hen | |
[pagina 172]
| |
beheerschte pers. Daarnaast is er wel een speciale kanonnenen pantserplatenpers die voor niets staat, maar die is genoeg bekend, en haar eentonige vermaningen worden door alle verstandigen gehouden voor wat zij zijn: words of course.
De moordenaar van den koning van Griekenland is Goddank gebleken geen Bulgaarsch komitadji te zijn; - dat zou er nog maar aan hebben ontbroken! Heeft koning George een wisselende fortuin gekend, zijn dood heeft althans plaats gehad op een oogenblik dat er niets aan zijn populariteit ontbrak. En de Diadochos die zooeven Dzjanina had ingenomen, beklimt zonder vrees een troon dien men hem nog weinige jaren geleden onwaardig scheen te keuren. Constantijn I zal regeeren over een land dat meer importantie heeft dan het halfwassen Helleensche koninkrijk van vroeger: meer gebied, meer inwoners, meer geld; - ook meer vijanden. Naarmate Griekenland zich uitzet, zal het Italië in de oogen gaan steken, dat ongaarne in het oostelijke Middellandsche Zee-bekken een nieuwe mogendheid van eenig belang verrijzen ziet, die, in verbond met Frankrijk b.v., een gewichtige factor kan worden in den voor Italië moeilijken en na de vestiging in Tripoli dubbel belangrijken strijd om het maritiem evenwicht. Meer en meer teekenen zich de gewichtige gevolgen af die de Balkangebeurtenissen krijgen gaan voor haast iedere mogendheid van Europa. Oostenrijk krijgt meer druk op de flank, Italië ook. De zekerheid hiervan doet hen reeds thans hun onderlinge verschillen terzijde stellen; zij houden zich in deze gansche crisis merkwaardig eng bijeen. Het Drievoudig Verbond krijgt nieuwe motieven om een verbond te blijven; - ook, om zich in staat te houden tot maritieme actie in de Middellandsche Zee. De beheersching der Adria door Oostenrijk-Italië is voortaan alleen nog mogelijk tot den prijs eener zware maritieme uitrusting. Voor hoe lang nog? in het eind zal noodzakelijk een Balkanverbond ook voor vredestijd zich vormen, en als het aangesterkt is gaat het zijn woord medespreken, zoo zeker als tweemaal twee vier. Ook in andere opzichten dan dat van het Adria-vraagstuk zal de wordende Balkan-confederatie een zeer gewichtige | |
[pagina 173]
| |
factor gaan vormen in de Europeesche staatkunde. Wegens den belangenstrijd met Oostenrijk die aan die confederatie in de wieg wordt medegegeven, is zij voorbeschikt om nader betrekkingen te onderhouden met de Entente dan met het Verbond. Dit vooruitzicht werkt er reeds nu toe mede dat Duitschland zijn legeruitbreiding geen oogenblik langer uit wil stellen. Oostenrijk zal de Zuidoostelijke grens sterker dan te voren moeten dekken, en daartoe zich aan de tegen Rusland gerichte zijde eenigermate moeten ontblooten, en Duitschland moet op zijn Oostgrens dit verschil compenseeren. Het kan daartoe niet volstaan met troepen van de Westgrens naar het Oosten te verplaatsen, want tegenover Frankrijk meent het geen man minder te mogen stellen dan het te voren deed; - eerder was het reeds na de jongste Fransche kaderwet (van 1912) overtuigd de dekking tegen Frankrijk te moeten verzwaren. De Balkanoorlog heeft blijkbaar doen besluiten aan de uitbreiding grooter omvang te geven dan aanvankelijk in de bedoeling lag. C. |
|