De Gids. Jaargang 77
(1913)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 160]
| |
Dramatisch overzicht.Stadsschouwburg. Théâtre de l' OEuvre: L'annonce faite à Marie, mystère en quatre actes de Paul Claudel.Aan een deel van het Amsterdamsche schouwburgpubliek heeft Lugné Poë in den loop der jaren veel ongemeen genot verschaft. Hij was het die, welhaast twintig jaar geleden, met Ibsen's Baumeister Solness, met L'intruse van Maeterlinck, met La Gardienne van Henri de Régnier het eerst de tooneelonderneming, die hij met zelfbewusten trots L'OEuvre gedoopt had, in ons land bracht; die later telkens met nieuwe Fransche tooneelwerken tot ons kwam, en ons de tooneelspeelkunst van eene Bady en eene Suzanne Desprès leerde kennen. Er is een tijd geweest, waarin men vreezen moest dat het met L'OEuvre ten einde liep. Wel kwam Lugné nog met ongemeene stukken als Brocéliande van Jean Lorrain, L'errante van Pierre Quillard, Raphaël van Romain Coolus, maar de troep die hem vergezelde was zóó middelmatig, de stukken waren zóó slecht bestudeerd, dat zijn reputatie in ons land er een gevoeligen knak door kreeg en men hem enkel nog dank kon weten, wanneer hij Marie Kalff in de gelegenheid stelde, haar landgenooten van haar zeggenskunst te doen genieten, of wanneer hij, zooals in Januari 1906, Duse tot ons bracht als Rebecca West in Rosmersholm, een creatie waarvan de diepe indruk sedert nog niet is uitgewischt.
Thans, na zooveel jaren, mochten wij Lugné Poë terugzien met een der merkwaardigste stukken van den allerlaatsten | |
[pagina 161]
| |
tijd - L'annonce faite à Marie werd het eerst den 21en December 1912 te Parijs gespeeld met dezelfde bezetting -, en het was weer de kunstenaar van 1894, dien wij mochten bewonderen in zijn eigen creatie, in zijn tooneelschikking en in het voortreffelijk samenspel van deze buitengewone voorstelling. Paul Claudel werd in 1894 door Byvanck tot de ‘Onbekenden’ gerekend en zoo in twee belangrijke opstellen aan de lezers van De Gids voorgesteldGa naar voetnoot1). ‘Onbekend’ is de dichter van de drama's in gecadanseerd proza, Tête d'or en La Ville, sedert vrijwel gebleven en voor velen zal hij het blijven, ook na de vertooning van L'annonce faite à Marie. Want deze fervente katholiek, deze overtuigde mysticus behoort tot degenen die inspanning vorderen van wie hem benaderen wil, en de fraaiigheden, welke men, in woord en geschrift, te hooren en te lezen heeft gekregen na de uitvoering van 27 Februari, toonden ten overvloede, hoe weinigen zich die inspanning konden of wilden getroosten.Ga naar voetnoot2) Maar wie de inspanning niet geschuwd hadden, hoe rijk werden zij beloond! Van het oogenblik dat, in den proloog, Violaine, bij het krieken van den dag, samenkomt met den melaatschen kerkenbouwer Pierre de Craon, die haar, de zachte, door zijn ruwen hartstocht beleedigd heeft, en zij, bij het afscheid, hem, als teeken van vergeving, een kus geeft, zooals zij later verklaart: ‘parcequ'il était si triste et moi si heureuse’, - van dat oogenblik tot aan haar dood, door de lage daad van hare jaloersche zuster Mara, is het rampzalige leven van de ‘douce Violaine’ één opoffering. Zoo, wanneer zij, zelve melaatsch geworden, aan haren verloofde, Jacques Hury, haar groot geheim ontdekt en zich | |
[pagina 162]
| |
terstond door hem verstooten ziet, omdat hij niet in haar weet te gelooven, enkel ziende wat voor oogen is: de zieke plek van het lichaam, en niet, door het omhulsel heen, de gezonde ziel van haar die hem lief heeft. Zoo verder, wanneer zij zich in de wildernis terugtrekt, levend van de korsten hard brood die men haar, de verworpene, toegooit; wanneer zij, die nooit huwelijksgeluk gekend heeft, het doode kindje van hem, met wien zij eens verloofd was en die nu de man is van haar zuster Mara, onder haar mantel koestert en door die daad van geloof en liefde, in den Kerstnacht, de kleine Aubaine weer tot het leven wekt. Zoo eindelijk, wanneer zij, stervende, in het huis, dat zij melaatsch ontvluchtte, terugkeert enkel met woorden van vergeving en vertroosting op de lippen, als had men haar, de arme, geen onrecht gedaan. Wie Claudel's werk las en het daarna ziet opvoeren, vergeet niet, dat, al worden Charles VII, Reims, Jeanne d'Arc er slechts een enkele maal in genoemd, daar op den achtergrond zich de groote gebeurtenissen van 1429, eveneens zoo vol mystiek, afspelen. Hij herinnert zich dat Paul Claudel van de Lotharingsche grens afkomstig is. En slaat hij dan de studie van Byvanck op, dan treft hem deze karakteristiek van het menschenslag daar in het Oosten van Frankrijk: ‘Het is alsof de menschen daar, moreel, op de grenzen van tweeërlei territoir wonen. Twee stroomingen komen er samen en vloeien niet ineen: een zelfbewust verstand en een zwellen van het hart tot de hoogten der verrukking bij de aanschouwing van ongekende dingen. Het geeft hun een zelfgevoel, egoïst, flink, afgemeten en tegelijk een verbeelding die alles doordringen en scheppen wil.... In Jeanne d'Arc vertoont zich het karakter naïef en rijp: een mengeling van kordaatheid en mystisch enthousiasme, van ernst en verstand, en kinderlijke, fantasievolle vreugde aan ridderlijk vertoon. Daar is ook stugheid in haar, van de goede soort. Want zoo kan men de eigenschappen van die streek wel noemen: een fantasievolle stugheid.’ Die eigenschappen vindt men, voor een groot deel, ook in de personen van Claudel's mystère. Wel het volledigst in Violaine's vader, Anne Vercors, die, ongevoelig voor de | |
[pagina 163]
| |
smeekbeden van zijn vrouw, zijn woning verlaat om naar Jeruzalem te trekken, omdat, zegt hij, ‘nous sommes trop heureux et les autres pas assez.’ Maar ook in Violaine en in Pierre de Craon vinden wij het mystisch enthousiasme en de kordaatheid, het zelfgevoel en de verbeelding, waarvan Byvanck spreekt. Zoo treedt dit ongewone gebeuren nader tot ons, en behoeven wij niet te behooren tot degenen voor wie wat hier gesproken wordt is als een vreemde taal, een marionettenspel, naar de beteekenis waarvan zij slechts kunnen gissen. Maar niet alleen een ongemeen spel is het wat wij hier te zien krijgen, hier is ook een nieuw geluid, een nieuwe woordmuziek, en vooral een zeer belangrijke nieuwe prosodie, welke Paul Claudel gebruikt en die dan ook een nieuwe zeggens-stijl vordert. Men kan zich daarvan bij benadering rekenschap geven, wanneer men L'annonce faite à Marie hardop leest. Dan treft niet enkel het heldere, welluidende, lenige van de taal, maar vooral ook het geheel eigene rythmus van de phrase, die zich niet door een redekunstige en grammaticale interpunctie gebonden acht, maar waarin dat, wat men den gevoels-zin, le sens émotif, genoemd heeft, het afkappen van het vers regelt. Alleen artisten van groote intelligentie, van fijn rythmisch en muzikaal gevoel zullen zich in deze subtiele, vaak als gesyncopeerde phraseering terecht kunnen vinden; maar gelukt hun dit, dan is het effect verrassend. De superieure dictie van de artisten, welke Lugné om zich geschaard had en onder wie, naast hem, Mlle Lara als Violaine en Magnat als Pierre de Craon uitmuntten, heeft in den regel de moeielijkheden van Claudel's prosodie weten te overwinnen, en hen behoed voor een eentonige melopee, waarin middelmatige tooneelspelers hun heil plegen te zoeken. Het zangerige werd niet zingerig en de verschillende gevoelsschakeeringen kwamen alle tot hun recht.
Een uitzonderings-voorstelling was hetgeen Lugné Poë ons bood, en de werken van het ‘théâtre idéaliste’, waartoe dat van Paul Claudel behoort, zullen nog wel niet zoo spoedig gemeengoed worden van de Fransche schouwburgen, niet zoo spoedig doordringen tot het publiek dat daar nu, | |
[pagina 164]
| |
naast de classieken, de stukken van het moderne repertoire, van Hervieu, Lavedan, Bataille, Bernstein, pleegt te genieten. Het was dan ook een waagstuk van den directeur van L'OEuvre om met L'annonce faite à Marie naar Holland te komen. Dat hij het onderstaan heeft, strekt hem tot eer. Onze warme erkentelijkheid, zij het ook die van een klein publiek, is het eenige wat wij in ruil kunnen geven voor de opofferingen welke hij zich getroostte.
J.N. van Hall. |
|