| |
| |
| |
De pestbestrijding in Nederlandsch-Indië.
In het begin van 1911 werd in Nederlandsch Oost-Indië de burgerlijke geneeskundige dienst ingesteld, die tot taak had den gezondheidstoestand van de geheele bevolking (dat is dus vooral van den inlander) te verbeteren. Vroeger was deze taak aan den militairen geneeskundigen dienst opgedragen, wien natuurlijk in de eerste plaats de genezing van militairen ter harte ging, waardoor onvoldoende gelegenheid bestond de volkshygiëne in studie te nemen.
De jonge dienst werd al dadelijk voor een uiterst moeilijke taak geplaatst, nml. de bestrijding van de pest, die in November 1910 in de afdeeling Malang haar eerste slachtoffers eischte en door het bacteriologisch onderzoek van Dr. de Haan als zoodanig herkend werd. Men kan de moeilijkheden door het uitbreken dezer ziekte ontstaan nauwelijks overschatten. De pest was vroeger nooit in Ned.-Indië geconstateerd, afgezien van enkele gevallen die echter tot geen epidemie aanleiding gegeven hadden. Men kende haar slechts uit de beschrijving in boeken en tijdschriften en het was a priori niet te zeggen, of de pest zich op Java zou gedragen zooals dat elders (bijv. in Britsch-Indië) het geval was, dan wel of er factoren waren, die aan het verloop en de uitbreiding dezer ziekte op Java een geheel andere richting zouden geven.
De wijze waarop de pest wordt ingevoerd, zich verspreidt en in hevigheid toe- of afneemt, verder de factoren die op dit alles invloed uitoefenen (de zgn. epidemiologie van de
| |
| |
pest) was van alle tropische landen het nauwkeurigst in Engelsch-Indië bestudeerd. De verslagen der ‘Indian Plague-Commission’ waren dan ook, vooral in den aanvang, de basis waarop het geheele systeem der pestbestrijding in Oost-Java werd gevestigd. Het was nog wel niet bewezen dat alle in die verslagen opgestelde gevolgtrekkingen ook voor Java als juist golden, maar men moest handelen, tijd voor rustige studie was er niet.
De conclusies waren de volgende:
Pest is een ziekte der ratten, die van rat op mensch kan overgebracht worden door de ratvloo, die ook den mensch steekt. Besmetting direct van mensch op mensch heeft alleen plaats bij longpest; bij de andere vormen dezer ziekte is de lijder voor zijn omgeving niet gevaarlijk. Nieuwe gevallen ontstaan slechts door den steek van een vloo, die bij ratten bloed zoog dat pestbacillen bevatte (een zgn. infectieuse vloo). De verspreiding der pest geschiedt door middel van het menschelijk verkeer, dwz. door het medevoeren van infectieuse vlooien in de kleederen en bagage der reizigers of door het transport van pestratten of infectieuse vlooien bij het goederenvervoer.
Dit zijn, in groote trekken geschetst, de gegevens waarover men beschikte bij het begin der pest-epidemie in Oost-Java.
De ratpest was de oorzaak van alle ellende, de ratten moest men dus verdelgen, wilde men de ziekte uitroeien; zoo begon de bekende rattenjacht, die tot in het midden van 1911 werd voortgezet.
Daar deze jacht op vele plaatsen te gelijk werd gehouden, was een nauwkeurige contrôle onmogelijk en het is begrijpelijk, dat de bevolking, om de premie op zoo gemakkelijke wijze als mogelijk was te verdienen, die ratten ving welke haar het eerst voor de hand kwamen, n.l. de ratten op het veld. Men kon in de sawah's zonder veel moeite een groot aantal ratten vangen, terwijl dit in de huizen veel moeilijker, ja zelfs soms geheel onmogelijk was. Tegen deze wijze van handelen was, volgens de kennis van de ratten-bevolking die men toen bezat, weinig in te brengen; de ratten werden wel op het veld gevangen, maar ze kwamen ook wel in de huizen voor en zouden dus wel een belangrijke rol spelen
| |
| |
bij de epidemiologie der pest, door het overbrengen van de ratziekte van dessa naar dessa, of door het veroorzaken van menschenpest. De rattenjacht was dus alleszins gewettigd en men zou zich aan grove nalatigheid hebben schuldig gemaakt, wanneer men dit middel ter bestrijding van de pest niet te baat had genomen.
In het gunstigste geval kon de rattenjacht eerst na maanden resultaat opleveren, tot zoolang bleef de pest in de afdeeling Malang en daarmede het gevaar dat deze ziekte naar andere deelen van Java getransporteerd werd. Wat moest men doen om dit gevaar te voorkomen? Ook hier gaven de Britsch-Indische resultaten weer den weg aan: voor het transport van pest is het menschelijk verkeer van de grootste beteekenis, door het medevoeren van infectieuse ratvlooien in kleederen en bagage. Niemand mocht dus de afdeeling Malang verlaten, alvorens het door voldoende quarantaine-observatie gebleken was, dat men gezond was en men zijn kleederen en bagage, in de daartoe aan de grens-stations Lawang en Pogodjih door Dr. de Vogel ingerichte desinfectie-wagens, had laten bevrijden van ongedierte.
Binnen het besmette gebied wendde men alle pogingen aan, om nauwkeurige gegevens te verkrijgen over de uitbreiding der pest en om zooveel mogelijk menschenlevens te redden. Verscheidene artsen, onder welke vooral de HH. Deutman en Johan naam maakten, namen ieder een der besmette districten der afdeeling Malang voor hun rekening en werden door den uitgebreiden inlichtingsdienst, door Dr. de Vogel in samenwerking met het binnenlandsch en inlandsch bestuur georganiseerd, in staat gesteld alle pestpatiënten te bezoeken.
De kans om door pest besmet te worden is het grootst in huizen waar een pestgeval voorkomt; het is niet de pestzieke mensch zelf die gevaar oplevert, maar het zijn wel de vele doode pestratten die in zulk een huis meestal gevonden worden, wier vlooien, nadat ze hun dooden gastheer verlieten, een anderen zoeken en, dien niet vindende, er toe komen den mensch aan te vallen. Het was dus voor de artsen die de zieken bezochten zaak, de bewoners der pesthuizen zoo spoedig mogelijk uit hun gevaarlijke omgeving
| |
| |
te verwijderen en ze, na ze van kleederen te hebben doen verwisselen, in een veilig verblijf (Pondok) over te brengen. Slechts wanneer men met longpest te doen had, werden de patiënten streng geïsoleerd; in andere gevallen gebeurde dit niet. Het pesthuis zelf werd van het dak ontdaan om de zonnestralen in het binnenste toe te laten; hierdoor en door behandeling met petroleum-residu hoopte men de infectieuse vlooien die nog in het huis mochten zijn, te dooden. Behalve deze isolatie van de bewoners van het pesthuis, evacueerde men nog de omliggende huizen, dwz. deze huizen werden voor eenigen tijd door de bewoners verlaten, die zoolang in de pondok gehuisvest werden. De evacuatie werd verricht omdat was aangetoond, dat de ratpest de menschenpest altijd vooraf gaat en een huis waar de laatste werd aangetroffen, veelal omringd is door woningen waar nog maar alleen de eerste heerscht. In dessa's waar de pest hevig woedde kon de epidemie door een uitgebreide evacuatie soms tot staan gebracht worden.
Tot de verbranding der huizen ging men alleen dan over, wanneer de woning het desinfecteeren niet waard was en het vuur geen gevaar voor de omgeving opleverde. Eenmaal slechts heeft men een geheele dessa (Banjak) verbrand en er een nieuwe voor in de plaats gebouwd, maar de pest dreigde dan ook alle bewoners van dit dorp te zullen dooden.
Eindelijk trachtte men de bewoners der meest bedreigde punten door vaccinatie (inspuiting van gedoode pestbacillen) tegen besmetting onvatbaar te maken. Zooals uit Dr. de Raadt's statistiek blijkt, heeft deze vaccinatie geen merkbaar resultaat opgeleverd.
Rattenjacht en contrôle van het verkeer, evacuatie en isolatie, desinfectie of verbranding der pesthuizen en vaccinatie, waren dus de maatregelen, die onder leiding van Dr. de Vogel in den eersten tijd der pestbestrijding genomen werden.
Hoewel reeds in het begin van het onderzoek op verschillende door pest aangetaste plaatsen pestratten gevonden werden, zocht men toch zoo dikwijls te vergeefs naar deze dieren, dat er onderzoekers waren die ernstig betwijfelden of ratpest en menschenpest wel zoo geregeld samengaan als dat in Britsch-Indië werd aangetoond. Men begon zich af te vragen
| |
| |
of andere wijzen van verspreiding der pestkiemen (z.a. door bevuilde kleederen, door besmette vloeren der huizen enz.) op Java niet van meer beteekenis waren. Deze meening werd nog versterkt door het feit, dat men in de huizen in het algemeen weinig ratten vond en dat onder de ratten, die op de sawah's gevangen werden, nooit pestratten voorkwamen. Het scheen dus wel, alsof de Britsch-Indische theorieën hier niet van toepassing waren en men van nieuws aan moest beginnen.
Door Dr. van Loghem werd ernstig aangedrongen op een nauwkeuriger onderzoek, daar hij meende dat het niet vinden van pestratten eerder moest worden toegeschreven aan slecht zoeken, dan aan het niet bestaan dezer zieke dieren. In de dessa Karangtengah werd dit raadsel door het onderzoek van de heeren de Vogel en van Loghem opgelost:
Er komen wel degelijk ratten in de huizen voor, maar die nestelen zoo, dat men ze niet ziet, nml.: in de horizontale bamboes, die het geraamte der inlandsche woningen vormen, tusschen de dubbele wanden van bamboe-vlechtwerk, op de plafonds van bamboe-vlechtwerk, die ter hoogte van het dak zijn aangebracht, in de nok van het dak, in de bamboes der baleh-baleh's (slaapplaatsen) en eindelijk in holen onder den grond.
In al die schuilplaatsen werden niet alleen de ratnesten, maar ook de lang gezochte pestratten gevonden. Hierbij deed zich echter nog een moeilijkheid voor: de Britsch-Indische commissie berekende, dat tusschen den dood van een pestrat en dien van den mensch welke door die rat geïnfecteerd werd, gemiddeld tien en een halve dag verloopt. Nu vond men in de pesthuizen dikwijls niets dan geheel verdroogde rattenlijken, die naar allen schijn reeds vele weken vóór het uitbreken van menschen-pest in dat huis gestorven waren. Men kon dus moeilijk aannemen, dat de pest onder de bewoners door de pest onder de aldaar dood gevonden ratten veroorzaakt was en men bevond zich weer in dezelfde moeilijkheid als vóór Dr. de Vogel's en Dr. van Loghem's vondsten. Deze moeilijkheid werd door Dr. de Raadt uit den weg geruimd. Hij toonde aan dat een rat reeds binnen tien dagen na haar dood geheel stijf en uitgedroogd (gemummificeerd) is, zoodat deze toe- | |
| |
stand volstrekt niet bewijst, dat ze langer dan tien dagen geleden gestorven is.
Vondsten als die van Karangtengah werden weldra overal gedaan, waardoor het samengaan van rat- en menschenpest nu verder zonder moeite kon aangetoond worden, wanneer men tenminste de huizen maar afbrak. Op gemakkelijk toegankelijke plaatsen werden de pestratten betrekkelijk zelden gevonden, wat gedeeltelijk daaraan was toe te schrijven dat de bevolking, weldra op de omineuse beteekenis der doode ratten opmerkzaam gemaakt, deze zoo spoedig mogelijk deed verdwijnen uit vrees voor overlast van de zijde der pestbestrijding.
Het was duidelijk, dat de vlooien van een rat die in de bamboe van een baleh-baleh stierf, gemakkelijk op den mensch konden overgaan. Niet zoo duidelijk was dit bij de andere hier boven genoemde nestelplaatsen. Zijn die allen uit een epidemiologisch oogpunt even gevaarlijk, of is er, bijvoorbeeld, minder kans dat de infectie van een pestrat, die in de nok van het dak sterft (dus op vrij grooten afstand van den mensch) op den mensch overgaat? In het kort kwam dit neer op de vraag: wat doet de vloo die een doode rat verlaat en welken afstand kan ze afleggen? Het bleek mij nu, dat de ratvloo op Java een vrij lui dier is, voor wie een afstand van vijf meter al bijna te veel is. Komt ze van een rat die in de nok van het dak of in een bamboe gestorven is dan springt ze, door in de bamboe steeds aanwezige openingen, op den grond en is dan het gevaarlijkste, omdat ze reeds na één dag hongerens den mensch aanvalt, wanneer die zich slechts dichter in haar nabijheid bevindt dan haar natuurlijke gastheer de rat. Dat vooral een inlander met zijn onbedekte beenen in zoo'n geval groot gevaar loopt, is duidelijk. Het bleek mij verder, dat ratten die in holen onder den grond stierven, veel minder gevaarlijk zijn, daar het maar weinigen vlooien gelukt die holen te verlaten; gedeeltelijk is dit toe te schrijven aan de aanvallen van mieren waaraan ze in zulke holen meer dan elders bloot staan.
Door deze reeks waarnemingen werd het verband tusschen ratpest en menschenpest zoo duidelijk gemaakt als zonder directe experimenten, die uit den aard der zaak niet te nemen waren, te verwachten was, vooral ook toen het mij
| |
| |
bleek, dat de ratvloo ook in Oost-Java volkomen in staat is de pest van dier op dier over te brengen en te Malang, zelfs nog achtentwintig dagen nadat ze bloed zoog dat pestbacillen bevatte, infectieus bleek te zijn (te Soerabaja was deze uiterste termijn negentien dagen).
Deze vondsten deden een maatregel ter bestrijding der pest aan de hand, die tot nu toe nog als de belangrijkste te beschouwen is, nml. de woningverbetering, waarbij men door het dichten van alle openingen in de bamboes, door het verwijderen van doode ruimten in de nok van het dak en door het beweeglijk maken van alle wandbekleedingen, den ratten de gelegenheid tot nestelen in de huizen trachtte te benemen. Over de resultaten van deze woningverbetering valt nog weinig te zeggen, vooral niet te Kediri en elders, waar men kleinere openingen in de bamboes liet bestaan, meenende dat de huisrat hierdoor niet zou kunnen binnenkomen. Ongelukkig bleek het mij echter, dat deze kleine openingen toch nog groot genoeg waren om een klein soort van huisrat (de zgn. Mus concolor) door te laten, die ik dan ook overal in de overigens zoo goed verbeterde huizen te Kediri vond. De slechte resultaten der woningverbetering aldaar bewijzen dus niets tegen de deugdelijkheid van dit systeem: waar het volgens alle regelen der kunst is uitgevoerd, zooals in de afdeeling Malang onder leiding van Dr. de Raadt, daar schijnen de resultaten gunstiger te zijn.
Hoe ging het ondertusschen met de rattenverdelging? Ook hier had het onderzoek van Dr. van Loghem nieuw licht gebracht. Het was dezen onderzoeker gebleken dat de rat die in de sawah's leeft (de veldrat) in bouw verschilt van de rat die in de huizen gevangen wordt (de huisrat), zoodat beiden gemakkelijk van elkaar te onderscheiden zijn. Het bleek mij later, dat de veldrat de huizen wel algemeen bezoekt, vooral tegen het einde van het jaar, wanneer het voedsel op het veld schaarsch wordt, maar dat men op 100 huisratten toch hoogstens 16 veldratten in huis vangt. Het was dus duidelijk, dat de veldrat voor het doen ontstaan van menschenpest direct van weinig beteekenis was en dat uit dit oogpunt de verdelgingsoorlog tegen deze dieren gevoerd van weinig nut te achten was. Van nog minder beteekenis scheen de veldrat te zijn voor de epidemiologie der pest,
| |
| |
toen het bleek dat deze rat veel minder vlooien draagt dan de huisrat. Het bleef echter mogelijk dat een veldrat, na eenmaal bij een bezoek aan de huizen pest opgedaan te hebben, de infectie onder haar soortgenooten zou verspreiden en zoo tot het transport van pest van dessa naar dessa zou kunnen bijdragen. Een onderzoek naar het voorkomen van andere microscopische bloedparasieten bij ratten (Trypanosomen), die eveneens van rat op rat door vlooien overgebracht worden en zoo denzelfden weg gaan als de bacillen bij een eventueele pestinfectie, leerde mij, dat die parasieten bij de huisrat algemeen, bij de veldrat zeldzaam te vinden zijn, waaruit volgt dat ook voor de pestbacil de kans om onder de huisratten verspreid te worden wel groot is, maar dat de kans voor verspreiding gering is waar het de veldratten betreft. Men moet dus wel aannemen dat de veldrat, noch bij het ontstaan van menschenpest, noch bij de verspreiding der ratpest, eenige rol van beteekenis speelt en de verdelging dezer dieren als geheel nutteloos te beschouwen is. Deze wijze van pestbestrijding is dan ook sedert lang opgegeven; ik wensch er echter den nadruk op te leggen, dat dit in het begin niet te voorzien was en men er dus den burgerlijken geneeskundigen dienst geen verwijt van kan maken, de verdelging der veldratten in toepassing te hebben gebracht.
Is nu door deze mislukking elke poging om de pest te bestrijden door middel van rattenverdelging te verwerpen? Velen meenden, dat dit inderdaad het geval was en als reden voor deze opvatting werd opgegeven, dat de vruchtbaarheid der ratten zoo groot is dat van verdelging geen sprake kan zijn. Dit geldt zonder twijfel voor de veldrat, wier vruchtbaarheid mij inderdaad enorm bleek te zijn (in sommige tijden van het jaar, waren 95% der volwassen wijfjes zwanger), de vruchtbaarheid der huisrat is echter veel geringer en dat is juist de rat die men moet verdelgen. Een poging daartoe schijnt a priori niet zoo vruchteloos te zijn, waar het aan Dr. de Raadt en mij bleek dat de huisrat in sommige dessa's zoo goed als geheel door de pest werd uitgeroeid. Deze bestrijdingswijze werd dan ook door Dr. de Vogel nog niet los gelaten, daar hij duidelijk inzag dat de woningverbetering, hoeveel men er ook van mocht verwachten, slechts een
| |
| |
palliatief was, dat de wortel van het kwaad onaangetast liet. Een uiting dezer opvatting was de bestrijding der pest zooals die te Kediri uitgevoerd werd, waar men, door omtuining der stadswijken die door menschenpest waren aangetast (door middel van zinken afsluitingen, een halven meter in den grond gegraven), de uitbreiding der ratpest trachtte tegen te gaan, daarbij uitgaande van de vooronderstelling dat het gebied der menschenpest met dat der ratpest samenvalt. Door bijzondere omstandigheden mislukte ook deze poging, en zoo kwam het, dat de rattenverdelging als middel ter bestrijding der pest in diskrediet geraakte en men al zijn krachten wijdde aan de woningverbetering die weldra, toen ook de vaccinatie in den steek liet, het palladium der pestbestrijding werd en nog is.
Bij het einde van het tweede tijdperk der pestepidemie (Juli-October 1911), toen deze haar minimum bereikte, was de oorspronkelijke bestrijdingsmethode in dien zin gewijzigd, dat de vaccinatie en rattenjacht afgeschaft waren en de woningverbetering was ingevoerd.
De tijd was nu aangebroken om verschillende vragen, die gedurende den loop van het onderzoek gesteld waren, te beantwoorden.
Van het allergrootste belang moest het geacht worden, meer zekerheid te verkrijgen over de wijze van verspreiding der pest, speciaal met het oog op de rol die het menschelijk verkeer daarbij speelt. Men herinnert zich, dat de afdeeling Malang nog steeds afgesloten was en inlandsche reizigers zich bij het verlaten daarvan aan desinfectie-maatregelen te onderwerpen hadden (de quarantaine was afgeschaft). Deze overlast werd weldra algemeen bekend, zoodat de administrateurs der koffie-ondernemingen in het Zuider-gebergte vreesden tegen den aanstaanden koffie-pluk geen werkvolk te zullen krijgen. Toch durfde men de afsluiting niet op te heffen, daar de Britsch-Indische commissie zich zeer positief uitliet over de beteekenis van het menschelijk verkeer als middel ter verspreiding der pest en men geen gegevens bezat, die er op wezen dat dit in Java anders zou zijn. De mensch kan slechts dán in een tot nu toe onbesmet gebied een pestepidemie doen ontstaan, wanneer hij infectieuse ratvlooien
| |
| |
meevoert, want die zijn noodig voor het ontstaan der ratpest welke laatste alleen den bodem kan vormen waarop de menschenpest tieren kan. Op grond van deze overweging heb ik getracht nader tot de oplossing der quaestie te geraken door de parasieten, die gevonden werden bij de desinfectie der kleederen en bagage der reizigers die de afdeeling Malang verlieten, te determineeren. Daarbij bleek het mij dat op 56790 menschen drie ratvlooien voorkwamen. Waar de kans op het medevoeren van ratvlooien bij het menschelijk verkeer zoo gering bleek te zijn, kon de kans op transport van pest bij dit verkeer niet anders dan onbeteekenend genoemd worden. Het bleek ook dat luizen (kleeder- en hoofdluizen), afkomstig van bewoners van pesthuizen, soms infectieus waren. Hierdoor wordt de mogelijkheid geopend, dat een persoon door het medevoeren van zulke luizen in een tot nu toe onbesmet gebied menschenpest zou doen ontstaan, echter geen ratpest (daar de menschenluis de rat niet aanvalt). Daar men een epidemie van menschenpest, die niet berust op ratpest, door voldoende isolatie gemakkelijk kan uitdooven, kon de mogelijkheid van deze wijze van verspreiding de handhaving van de afsluiting der afdeeling Malang niet wettigen, die dan ook in Mei 1912 werd opgeheven. Men heeft er zijn verwondering over uitgesproken, dat deze opheffing juist plaats vond, toen de pest in het Malangsche weer aan het toenemen was. Ze geschiedde echter naar aanleiding van dit onderzoek, dat geheel onafhankelijk was van de intensiteit der epidemie; of die al dan niet toenam, de conclusies bleven dezelfde.
Wanneer de pest niet door het menschelijk verkeer verspreid wordt, hoe gebeurt dit dan wel? Dit was een uiterst belangrijke vraag, die men moest oplossen, alvorens in staat te zijn door rationeele maatregelen de uitbreiding der pest op Java tegen te gaan. Het bleek dat in alle openbare middelen van vervoer (zeeschepen, prauwen, goederenwagens, ossenwagens) de huisrat voorkomt en dat die rat bovendien in staat is van eene dessa naar een andere te loopen, wanneer de afstand tusschen beide niet te groot is. Aangezien de meeste pest onder de huisrat voorkomt, is het duidelijk, dat pestratten of haar vlooien alle kans hebben door bovengenoemde transportmiddelen van de eene plaats naar de andere
| |
| |
vervoerd te worden. Sterft de pestrat tijdens het transport, dan is daardoor de kans op verspreiding der pestkiemen nog niet verdwenen: de vlooien van zulk een rat afkomstig zijn infectieus; ze kunnen dit lang blijven (19-28 dagen), en zelfs wanneer geen voedsel te krijgen is, kunnen ze nog lang (tot 16 of 21 dagen, naar gelang van de vochtigheid) blijven leven.
Bij deze wijze van transport der pest is alleen de huisrat van belang: van de veldrat werd reeds aangetoond dat ze voor de epidemiologie der pest van geen beteekenis is; dit is ook het geval met de groote riool- of waterrat die te Soerabaia, Kediri en enkele andere plaatsen in het pestgebied voorkomt. Deze rat komt niet in de genoemde vervoermiddelen voor en reist dus veel minder dan de huisrat, bovendien leeft ze in holen onder den grond en heeft ze veel minder van pest te lijden dan haar kleinere geslachtsgenoot. Men komt dus tot de conclusie dat de eenige rat, waarmede men bij de pestbestrijding op Java rekening heeft te houden, de huisrat is.
Uit de resultaten van dit onderzoek, dat in den loop van 1912 door Dr. de Raadt, Dr. Pijl en mij verricht werd, kan nu ook afgeleid worden wat men moet doen om de verdere uitbreiding der pest op Java tegen te gaan: de ladingen rijst, mais of Siam-visch die per spoor of ossenwagen vervoerd worden, moeten van infectieuze vlooien of van pestratten gezuiverd worden. Om dit doel te bereiken moet men alle ladingen die ratten aanlokken en die pestbesmette streken verlaten, door zwaveling van haar ratten- en vlooienbevolking zuiveren. Dit klinkt uiterst eenvoudig, maar is inderdaad zeer moeilijk uitvoerbaar, daar men zoo geheele goederentreinen zou moeten zwavelen. Dit kan alleen geschieden in daartoe bestemde loodsen waar verscheidene wagens tegelijk behandeld kunnen worden. Te Kediri heeft Dr. Ter Burch een loods geplaatst waar alle koopwaren waarin ratten medegevoerd zouden kunnen worden, gezwaveld worden voor ze per trein of ossenwagen de hoofdstad verlaten. Het gevaar van het groote verkeer als transportmiddel van besmettelijk materiaal wordt algemeen ingezien en men haast zich een regeling te treffen die dit gevaar kan afwenden, zonder daarbij het verkeer meer te bemoeilijken dan strikt noodzakelijk is. Deze maatregelen kunnen natuurlijk niet ver- | |
| |
hinderen, dat pest-besmette ratten van een dessa naar een naburige dessa gaan en zoo de pest verspreiden, daar zulke ratten lang (tot 21 dagen) kunnen blijven leven zonder hun kracht te verliezen, verder (zooals ik reeds opmerkte) de huisrat uitgebreide excursies kan ondernemen en eindelijk de dessa's in Oost-Java zeer dicht bijeen gelegen zijn. Echter bedenke men, dat de verspreiding der pest langs dezen weg uiterst langzaam gaat en men door de contrôle van het groote verkeer toch vele kansen, zij het dan ook niet alle, voor de verspreiding der pest uitsluit.
Deze nieuwere onderzoekingen hebben ons een duidelijk beeld gegeven van de wijze waarop de pest zich verspreiden kan en de hoop is zeker niet ijdel, dat de daarop gebaseerde maatregelen tot een beperking van het geïnfecteerde gebied zullen leiden.
Minder hoopvol is men gestemd bij de beschouwing van den gang der pestepidemie binnen het besmette gebied. 't Is waar, tot nu toe is de epidemie in het Malangsche minder hevig dan in 1911, maar te Kediri en te Madioen is het juist andersom en dat wel, wat Kediri betreft, ondanks de uitgebreide woningverbetering, die echter, ik wees er reeds op, bij nauwkeurig onderzoek nog onvoldoende bleek te zijn. We mogen dus nog op de woningverbetering, mits feilloos uitgevoerd, blijven vertrouwen, maar het is droevig werk wanneer die het eenige wapen is in onze handen. De woningverbetering is immers slechts een palliatief; de ratpest roeit men er niet mee uit en daarmede blijft de kans op menschenpest bestaan.
Ratpest is alleen te bestrijden door rattenverdelging en de pogingen hiertoe leden zoo volmaakt schipbreuk, dat het niemand verwonderen kan dat men huiverig is voor dergelijke nutteloos gebleken maatregelen nieuwe kosten te maken.
Vóór men een poging opgeeft, doet men wel na te gaan of de mislukking te wijten is aan fouten van het principe dat aan die pogingen ten grondslag ligt, dan wel aan bijkomstige omstandigheden. Het fiasco der veldrat-verdelging in 1911 berustte op drie dingen: 1) de veldrat speelt geen rol in de epidemiologie der pest, 2) de veldrat is zeer vruchtbaar, 3) men trachtte de veldrat over de geheele afdeeling
| |
| |
Malang uit te roeien, wat te veel hooi op de vork genomen was. De mislukking der rattenverdelging te Kediri waar men wel de juiste ratsoort aangreep en in een beperkt gebied werkte, moet behalve aan een toevalligen samenloop van ongunstige omstandigheden (waaronder vooral gebrek aan personeel), toegeschreven worden aan het feit dat men het gebied van actie niet juist wist te omlijnen. Men wilde de rattenverdelging alleen dáár toepassen, waar menschenpest voorkwam, in de vooronderstelling dat het gebied der ratpest even groot is als dat der menschenpest (een vooronderstelling die alweer door de Britsch-Indische onderzoekingen ondersteund werd), terwijl het later bleek dat het eerste veel uitgebreider is dan het tweede. Hoe groot dit gebied dan wel is, wist men niet; we zagen reeds hoe moeilijk het vinden van pestratten soms kan zijn, zelfs in besmette dessa's, hoeveel te meer dan in onbesmette dessa's der omgeving, waar men toch moeilijk de huizen kan gaan afbreken om te zien of er soms pestratten in voorkomen. Zoolang er geen betrouwbare indicator voor ratpest is, zoolang zal geen rationeele rattenverdelging uitvoerbaar zijn.
De onderzoekingen in 1912 verricht geven ons hoop, dat het mogelijk zal zijn aan te geven, wáár in een bepaald gebied ratpest voorkomt, ook al worden geen pestzieke menschen of ratten gevonden. Op de details dezer methoden in te gaan ligt buiten het bestek van dit opstel, ik wil echter trachten in weinige woorden het principe ervan duidelijk te maken.
Voor elk district der afdeeling Malang werd bepaald hoeveel vlooien er gemiddeld op een rat gevangen werden. Voor de pestvrije districten (Ngantang en Pakis) was dit gemiddeld aantal om en nabij 1, in de vochtige periode van het jaar was het doorgaans wat grooter dan in den drogen tijd. In de pestdistricten was dit aantal grooter (2, 3 of 4) en stoorde het zich niet meer aan vocht of droogte, het steeg en daalde met de stijging en daling van het aantal pestgevallen: waar veel pest is sterven veel ratten, haar vlooien moeten zich tevreden stellen met een kleiner aantal gastheeren en daardoor komen er meer vlooien op een rat voor. Het bleek mij meermalen, dat in dessa's waar veel vlooien per rat gevonden werden doch geen menschenpest
| |
| |
voorkwam, toch wel ratpest bleek te bestaan. De opmerkzaamheid zou echter niet op zulk een dorp gevallen zijn, wanneer men niet door de hooge vlooiencijfers gewaarschuwd was.
Nog een andere indicator is er:
Bij ratten komen bloedparasieten voor (Trypanosomen), die, evenals de pestbacil, door vlooien van den eenen gastheer naar den anderen overgebracht worden (ik had reeds gelegenheid hierop te wijzen). In pestvrije districten stijgt en daalt het percentage der ratten dat trypanosomen in het bloed vertoont (zgn. Trypanosomendraagsters) met het gemiddeld aantal vlooien per rat. Dit is duidelijk: hoe meer vlooien er zijn, des te meer kans is er dat de bloedparasieten overgebracht worden. Deze overeenstemming drukt men uit door een breuk, waarvan de teller het percentage trypanosomendraagsters is (T) en de noemer het percentage der ratten dat vlooien draagt (V). In het pestvrije district Ngantang heeft T/V een waarde van om en nabij 1. In de pestdistricten is deze waarde veel lager (0:2-0:4); dit komt omdat daar het aantal vlooien per rat en het aantal vlooiendraagsters wel grooter wordt (zoodat men a priori zou verwachten dat T zou stijgen), maar de vlooien die de trypanosomen op andere ratten moeten overbrengen, de gestoken rat tegelijk met pest infecteeren, waardoor dit dier meestal sterft (in 4-5 dagen), voordat de trypanosomen-infectie manifest wordt (dit duurt 7-14 dagen), zoodat ten slotte de T toch niet stijgt.
Het gemiddeld aantal vlooien per rat en de waarde van T/V schijnen dus als indicatoren van ratpest te gebruiken te zijn. Het materiaal is nog te klein om met vol vertrouwen in de practijk gebruikt te kunnen worden, maar een uitgebreid werkplan is opgesteld om hun juistheid te toetsen. Mocht het blijken, dat ze ons niet in den steek laten, dan zou daarmede een hulpmiddel van groote waarde voor het vroegtijdig herkennen van ratpest verkregen zijn. De zoo verkregen aanwijzingen zou men zich dan ten nutte moeten maken, door in de bedreigde dessa's woningverbetering in combinatie met een intensieve rattenjacht uit te voeren. Zoo zou men vele menschenlevens kunnen redden en tevens de ratpest kunnen beperken, op den duur misschien zelfs kunnen uitroeien.
| |
| |
Men ziet het, de taak der pestbestrijding is moeilijk maar niet hopeloos, men is nog niet ‘au bout de son latin’. De onvoldoende resultaten in de eerste phasen der pestbestrijding verkregen en de verergering der pest op het einde van 1912 zijn treurige verschijnselen, die echter niet mogen ontmoedigen. Het was niet te verwachten dat men reeds dadelijk, zonder voldoende kennis omtrent de epidemiologie der pest op Java, bij de bestrijding succes zou hebben; fouten moeten onvermijdelijk gemaakt worden en wanneer men de geschiedenis der pestbestrijding in andere plaatsen nagaat, kan men met waardeering erkennen dat de actie op Java in deze een gunstig figuur maakt en dat de beginselen, zooals men die bij den aanvang opstelde, nog heden van kracht zijn. Wat wonder is het, dat men nog in het onzekere is over de beste wijze om die beginselen in toepassing te brengen bij een ziekte die nog niemand met succes heeft bestreden?
Weltevreden,
December 1912.
N.H. Swellengrebel. |
|