handeling van uit het organisch geheel van het kunstwerk. Hierin wordt voorzien door een kenbaar maken van buiten uit, door het verspreiden van zoogenaamde tekstboekjes en door het algemeen bekend zijn van wat zal gaan gebeuren. Dit zijn echter surrogaten, waarmede de voortreffelijke, die vóór alles zuiverheid zoekt, geen genoegen kan nemen. In het eerste geval wordt vertoond wat men leest, in het tweede wordt vertoond wat men weet. Maar lezen (of weten) + zien is optellen, en een tooneelwerk is niet hooren + zien, maar hoorende zien. Een dergelijke vertooning is dus geen zuiver gestelde theaterkunst: Schoonheid, mystisch ontbloeyende aan de onaantastbare Rust van een Handeling, kenbaar gemaakt door de beteekenis van het gesproken woord.
Met het gezongen woord is, nòch was het dus mogelijk een tooneelwerk met muziek te concipieeren als een voor altijd staand kunstwerk: weidsche en diepe Rust van een organische eenheid, omdat die rust bij een tooneelwerk in de handeling wordt geconstrueerd, en die handeling niet vanuit die organische eenheid kenbaar gemaakt kan worden. In de beide gevallen blijft het bij brokken schoonheid. Bouw wordt in een zoodanig werk gemist, omdat de bouw schuilt in de handeling.
In het theater is een steeds grootere neiging naar begeleidende muziek. Reinhardt, Royaards, en als ik mij niet vergis, Antoine streven er naar. Door de opera kent men de praal der muziek, en wil die overbrengen naar het tooneel. Het is een bedenkelijke neiging. In de eerste plaats is alle ‘begeleiden’ in strijd met de Rust der organische eenheid, die in het kunstwerk behoort te zijn. In de tweede plaats kan een letterkundig kunstwerk, dat op letterkundige wijze geheel tot een organische eenheid is gebracht, slechts verliezen met een dergelijk aanhangsel van buiten af. Het zij herhaald: de goede kunstenaar stelt zich steeds zuiver. (Het is: de onfeilbaarheid van den grooten kunstenaar.) In de derde plaats wordt in dit geval de muziek verhinderd zich uit eigen wezen op te bouwen, wordt hier belemmerd gelijk in de opera het woord als bouwstof wordt belemmerd.
In de concertzaal gaat met deze neiging evenwijdig het zoogenaamde declamatorium, waar op afschuwelijke wijze