en ‘Doemenis’, en ‘Bij de Heilige Maagd.’ - Jammer, of eigenlijk ook niet jammer, dat de heer de Bom niet den (het woord is van hem) ‘bevrozen minnaar’ Adolf in zijn eer, of in zijn oneer, herstellen kon; Adolf, dien Conscience, van de tweede editie af, zedigheidshalve, tot ‘broederlijken vriend’ van de ‘eeuwig met haar valk koutende’ Machteld promoveerde; of degradeerde, al naar ge 't nemen wilt. - En de Guldene-Sporen-slag is uniek: waar de Franschen sneven telkens als een Vlaamsche held ‘het puntje van zijnen neus vertoont’.
Toch zou u, zoo ge het niet kennen mocht, dit proza, litterair gesproken, nog meevallen. Het heeft waarlijk wel een breeden verhaalgang, het is oprecht en, in de natuurschilderingen bijv., niet zonder fijnheid.
Zoowel in den catalogus als in De Bock's boekje vind ik een facsimile van het handschrift der eerste bladzijde van ‘De Leeuw van Vlaanderen’. Die aanhef is heusch van een ‘artistieke’ schriftuur, al is de eerste volzin niet geheel zuiver van visie:
‘De roode morgenzon blonk twijfelachtig in het oosteu, en was nog met een kleed van nachtwolken omgeven, terwijl haer zevenkleurig beeld zich glinsterend in elken dauwdruppel herhaelde; de blaeuwe dampen der aerde hingen als een onvatbaer weefsel aen de toppen der boomen, en de kelken der ontwelkende bloemen openden zich met liefde, om den jongste strael van het daglicht te ontvangen. De nachtegael had zijne zoete liederen reeds meermalen gedurende de schemering herhaeld, maer nu verdoofde het verwarde geschater van mindere zangers zijne verleidende toonen.’
Wat nu de tweede uitgave aangaat: een catalogus lijkt een vervelend ding, maar déze catalogus deed hem, die ter tentoonstelling kwam, gemakkelijk het belangrijkste vinden, en onthouden; zij doet nog, wie er nìet geweest is, de tentoonstelling in den geest bezoeken. Het is een boekje, waaruit iets te leeren valt!
Wat een reeksen van uitgaven heeft bijna elk van Conscience's werken beleefd, en wat een reeksen van vertalingen, in nagenoeg alle Europeesche talen (44 Duitsche