De Gids. Jaargang 76
(1912)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 526]
| |||||||||
De haven van Curaçao en het Panama-Kanaal.Er is in de laatste jaren onmiskenbaar een vermeerderde belangstelling waar te nemen voor Curaçao, het voornaamste eiland der Nederlandsche Antillen. De grootere aandacht, welke door het Nederlandsche publiek aan deze kolonie wordt geschonken, is voor een belangrijk deel op rekening te stellen van de aanstaande opening van het Panama-kanaal en houdt verband met de vraag of Curaçao een aandeel zal kunnen krijgen in het meerdere scheepvaartverkeer, dat na die gebeurtenis in de Caraïbische zee te verwachten is. Wil men zich over deze vraag eenigermate een oordeel kunnen vormen, dan moet worden nagegaan:
Wij willen deze drie punten in het kort hier bespreken. Ad 1. De haven van Curaçao ligt buiten de route van schepen welke van Noord- en Midden-Europa naar het Panama-kanaal bestemd zijn. De omweg welke deze schepen evenwel te maken zullen hebben om Curaçao aan te doen, is niet groot. Hij bedraagt bij een vaartsnelheid van 12 mijl | |||||||||
[pagina 527]
| |||||||||
slechts 10 uur, op een totaal van 15,4 etmaal varen. Schepen welke zich van de Noord- en Oostkust van Amerika naar het Panama-kanaal begeven laten evenzeer Curaçao links liggen, doch ook voor deze is de eventueel te maken omweg niet groot. Ten slotte zullen de scheepvaartlijnen uit de Middellandsche Zee, Zuid-Afrika en Zuid-Amerika op hun weg naar het Panamakanaal, hunne route langs Curaçao nemen. De twee eerstgenoemde categorieën, n.l. die uit Europa en Noord-Amerika, zullen zeker in den beginne de belangrijkste zijn, en Curaçao verkeert dus in dat opzicht in een minder gunstige positie Ad. 2. Willen scheepvaartlijnen er toe overgaan om, niettegenstaande het maken van een omweg, Curaçao in hun vaarplan op te nemen, dan moet hun dat voordeel, althans zeker geen nadeel kunnen opleveren. Maar om Curaçao terwille te zijn, zullen vermoedelijk zelfs de Nederlandsche lijnen er niet over denken om dat eiland aan te loopen. Die voordeelen zullen bestaan, indien in Curaçao kolen en water vlugger en goedkooper geleverd kunnen worden dan in plaatsen, welke meer op hun weg gelegen zijn; en indien Curaçao een handelscentrum wordt, waarvandaan goederen naar andere eilanden der Antillen of naar de Noordkust van Zuid-Amerika kunnen worden overgescheept. Kolen zijn nu in goede kwaliteit ten allen tijde en tegen billijken prijs te Curaçao te krijgen, en de snelheid waarmee kolen worden geladen overtreft die der overige kolenstations in West-Indië. Het record werd in het begin van dat jaar behaald door H.M.'s pantserdekschip Zeeland. In 5 uur tijds laadde dat schip 785 ton kolen, zoodat een gemiddelde snelheid van 157 ton per uur werd bereikt. Op geen enkel kolenstation in West-Indië wordt zoo vlug kolen geladen, de andere garandeeren op zijn hoogst 100 ton per uur. Met het water is het minder gunstig gesteld. Het is wel van algemeene bekendheid dat Curaçao buitengewoon waterarm is. Rivieren of beken zijn er niet, de enkele zoetwaterbronnen die op het eiland te vinden zijn, liggen op grooten afstand van de haven, zoodat het hooge kosten mee zou brengen, om dat water daarheen te leiden. Er zijn wel is waar groote reservoirs voor het verzamelen van regenwater, maar daarop valt niet altijd te rekenen, omdat | |||||||||
[pagina 528]
| |||||||||
lange perioden van droogte volstrekt geen zeldzaamheid zijn. Er bestaat een distilleer-inrichting die door een waterleiding de inwoners van Curaçao van water voorziet, indien de regenbakken leeg zijn. Bestaat er in de stad geen behoefte aan gedistilleerd water, dan kan aan de scheepvaart water geleverd worden. Zooals de toestand dus op het oogenblik is, kan de scheepvaart niet ten allen tijde op verkrijgen van goed drink- en voedingwater (d.w.z. water voor de stoomketels der schepen) rekenen. Uitbreiding van de distilleer-inrichting kan evenwel gemakkelijk geschieden en zal ook wel gebeuren, als de behoefte daaraan zich doet gevoelen. Dit water is evenwel niet goedkoop. Curaçao is op het oogenblik nog geen centrum van overscheephandel. Of het dat in de toekomst zal kunnen worden kan natuurlijk niet met zekerheid gezegd worden. De ligging daarvoor is bij uitstek gunstig. Het is toch natuurlijk, dat stoomvaartlijnen niet gaarne veel plaatsen aandoen en wanneer nu een geschikt punt hun gelegenheid geeft de lading te distribueeren over de overige Antillen en de Noordkust van Zuid-Amerika en eveneens lading van die streken in te nemen, dan zal daarin zeker een belangrijke reden gevonden kunnen worden om Curaçao aan te doen. Daarvoor is dan noodig, dat van uit Curaçao verschillende verbindingen bestaan met de Antillen en dat die verbindingen regelmatig bediend worden. Eenige van zulke lijnen bestaan reeds. Met Haïti, Porto Rico, St. Thomas, Trinidad, Venezuela, Columbia en Panama is Curaçao door vaste lijnen verbonden, met de overige voornaamste eilanden zouden nieuwe verbindingen geschapen moeten worden. Hier treedt natuurlijk particulier initiatief op den voorgrond, maar daarbij moet niet over het hoofd gezien worden, dat ook de Staat het zijne er toe moet bijdragen om dat initiatief te steunen. Van groot belang zal daarbij zijn, indien zoo spoedig mogelijk de betrekkingen van ons land tot Venezuela worden hersteld. Overscheping naar Venezuela is op het oogenblik door hooge additioneele rechten nagenoeg onmogelijk. Wel worden ook nu reeds vele goederen uit Venezuela en wel voornamelijk uit Maracaïbo en La Vela de Coro met de bekende sierlijke schoeners van de Caraïbische Zee naar Curaçao gebracht, om van daar naar alle windstreken | |||||||||
[pagina 529]
| |||||||||
te worden overgevoerd. En dit zal wel zoo kunnen blijven omdat niet te voorzien is, dat genoemde havenplaatsen voorloopig voor de groote scheepvaart geschikt gemaakt kunnen en zullen worden. Ad. 3. Op deze vraag is het antwoord zeer gemakkelijk te geven. Curaçao is op dit oogenblik in het geheel niet gereed om een grooter scheepvaartverkeer in alle opzichten zooals het behoort te kunnen ontvangen. Wat meer zegt, het eiland moet reeds nu vele voordeelen derven, door het veronachtzamen van de eischen, die door het grooter worden der schepen aan een moderne haven worden gesteld. Hoe is toch de tegenwoordige toestand? De haven van Curaçao wordt gevormd door de Annabaai, een door de natuur gevormd kanaal, dat de hoofdplaats Willemstad in twee deelen verdeelt en de Caraïbische zee verbindt met het grillig gevormde Schottegat, een groote diepe kom die ligplaats aan een groot aantal schepen kan geven. De toegang uit zee naar de Annabaai wordt geflankeerd door het oude Waterfort en Riffort en heeft een breedte van ongeveer 100 M. De bevaarbare geul in den ingang is evenwel slechts 55 M. breed. Het binnenloopen van de Annabaai vereischt zeer goede plaatselijke bekendheid of loodsmanshulp, daar gewoonlijk een stroom ongeveer loodrecht op de havens voorbij den ingang trekt. De geringe breedte van de vaargeul maakt evenwel, dat voor lange schepen het binnenloopen altijd eenig gevaar oplevert, zoodat de tegenwoordige groote schepen om die reden Curaçao moeten mijden. De Annabaai loopt met een flauwe bocht door de stad en heeft een lengte van ± 1500 M. De breedte is groot genoeg en men heeft er nagenoeg altijd rustig water, wat wel blijkt uit het feit, dat een gewone pontonbrug, die zeer dicht bij de uitmonding in zee de beide stadsgedeelten verbindt nagenoeg nooit voor golfslag behoeft weggenomen te worden. Aan de kade is de diepte voor een groot gedeelte zoodanig, dat ook groote schepen daar zonder eenig bezwaar kunnen vastmaken om te laden en te lossen. In het Schottegat zijn eenige ondiepten, die het vrije verkeer van schepen eenigszins belemmeren, vooral als hun aantal groot zou zijn. | |||||||||
[pagina 530]
| |||||||||
Des avonds is het nagenoeg onmogelijk om van uit zee de Annabaai binnen te komen, omdat de daarvoor noodige verlichting geheel en al ontbreekt, en het spreekt van zelf dat aan een moderne haven de eisch gesteld moet kunnen worden dat deze nacht en dag te bereiken zij. Uit hetgeen hier gezegd is, valt reeds gemakkelijk op te maken in welke richting naar verbetering gestreefd moet worden en men zou denken, dat reeds lang de hand aan den ploeg was geslagen om die hoognoodige verbetering te verkrijgen. Want men wete wel: hetgeen hier gezegd is, is niets nieuws, de toestand is altijd zoo geweest en het vooruitzicht dat het Panama-Kanaal geopend zal worden dateert ook niet van vandaag of gisteren. Maar niettegenstaande men nu weet, dat vermoedelijk het Panama-Kanaal in September 1913 geopend zal worden, is er nog nagenoeg niets gedaan, om den toestand te verbeteren, men maakt plannen en komt niet veel verder. Wel zijn er reeds bij de begrooting voor Curaçao voor de dienstjaren 1911 en 1912 gelden toegestaan om de vaargeul in den havenmond te verbreeden, maar aan die verbreeding is men nog niet begonnen. En in de memorie van toelichting van het Wetsontwerp tot definitieve vaststelling van de Koloniale huishoudelijke begrooting van Curaçao voor het dienstjaar 1913 schrijft de Minister: ‘Bij de beoordeeling van de geraamde uitkomsten voor 1913 zal er verder nog rekening mede zijn te houden, dat de raming der uitgaven eene verhooging zal moeten ondergaan met de kosten, verbonden aan de verdere verbetering van de haven, waaromtrent laatstelijk mededeelingen zijn gedaan bij de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag betreffende het wetsvoorstel tot verhooging van de Curaçaosche begrooting voor 1910 (Gedrukte stukken 1911-1912, 204 No. 7). De ondergeteekende heeft daarbij te kennen gegeven, dat hij den Gouverneur heeft uitgenoodigd om spoedig een afgerond voorstel in te dienen nopens hetgeen met betrekking tot de haven van Curaçao nog behoort te worden gedaan. Dat voorstel is nog niet ontvangen,Ga naar voetnoot1) zoodat bij de raming van het betrokken artikel de uitgaven, die in verband daarmede nog te doen zullen zijn, buiten | |||||||||
[pagina 531]
| |||||||||
beschouwing zijn gelaten. Mocht het voorstel den ondergeteekende nog tijdig genoeg bereiken om bij de behandeling van het onderwerpelijk wetsontwerp daarmede rekening te kunnen houden, dan ligt het in zijn bedoeling de noodige verhooging van den betrokken post bij Nota van Wijziging op de begrooting te brengen. In het andere geval zullen de gelden bij suppletoire begrooting worden aangevraagd.’ Er bestaat dus wel de wil om verbeteringen aan te brengen, maar het gaat alles te langzaam. Intusschen meenen wij dat het door den minister gevraagde voorstel Zijne Excellentie nu wel bereikt zal hebben, althans einde October werd door den Gouverneur van Curaçao een missive gezonden aan den Kolonialen Raad, houdende mededeeling, dat ter verbetering van de haven en in het belang van de scheepvaart de volgende werken zullen worden uitgevoerd: ‘De havenmond zal worden verbreed tot op 80 Meter en uitgediept tot op 10.80 Meter beneden Curaçaosch peil; het rif in het Schottegat tegenover de uitmonding van de Annabaai zal worden opgeruimd.Ga naar voetnoot1) Ter verbetering van de havenverlichting zal:
De lichten sub c en d hebben bij helder weer een optische draagkracht van 8 à 10 zeemijlen. Er zullen worden aangebracht een nieuw licht op Klein Curaçao en een licht op de Noord-Westpunt van Curaçao.’ Een voorstel is er dus en wij kunnen ons met het daarin aangegevene volkomen vereenigen, mits deze plannen met den grootst mogelijken spoed worden uitgevoerd en de voorgestelde lichten van de nieuwste soort zijn, want er is | |||||||||
[pagina 532]
| |||||||||
anders groot gevaar dat wij te laat komen. Men moet toch niet over het hoofd zien, dat stoomvaartlijnen hunne vaarplannen lang van te voren opmaken en dat men daarin geen havens zal opnemen, waarvan men niet de zekerheid heeft dat ze volkomen voldoen aan de eischen welke daaraan tegenwoordig worden gesteld; zeker dus geen havens waarin men niet ten allen tijde en zelfs nooit met groote schepen kan binnenvallen. Het is dus bepaald noodzakelijk dat die werken in den kortst mogelijken tijd geschieden en dat er een termijn door de Regeering gegarandeerd wordt, waarop die werken gereed zullen zijn. Aan deze garantie moet, eveneens zoo spoedig mogelijk, de meest uitgebreide publiciteit gegeven worden, opdat de stoomvaartlijnen daarmede in tijds rekening kunnen houden. Wij hebben hierboven gezegd, dat wij ons met de voorstellen geheel konden vereenigen, voldaan zijn wij echter nog niet. En de aanvulling die wij vragen is voorloopig niet zoo bijzonder groot. Het zou ons namelijk wenschelijk voorkomen om op verschillende plaatsen in de Annabaai langs de kaden te baggeren, zoodat overal groote schepen gemakkelijk kunnen aanleggen, en vervolgens, dat een rotsgedeelte bij den overgang van de Annabaai naar het Schottegat wordt verwijderd, om voor schepen die in het Schottegat komen, of het Schottegat verlaten, het manoeuvreeren gemakkelijker te maken. Is dit alles geschied, dan zal werkelijk Curaçao klaar zijn om althans aanvankelijk het scheepvaartverkeer in haar prachtige haven te zien toenemen. Want het particulier initiatief staat ook niet stil. De firma Maduro en Zonen heeft in het Schottegat reeds concessie gevraagd en gekregen om een steiger aan te leggen, en ongetwijfeld zal binnen niet te langen tijd met den bouw daarvan begonnen worden. De Curaçaosche Handelsmaatschappij is eveneens aan het werk en maakt plannen voor het uitbreiden harer kaden en werkplaatsen. Maar al zijn de bovengenoemde plannen uitgevoerd, dan nog mag niet stilgezeten worden. Reeds dadelijk moeten plannen worden gemaakt en liefst tot in details uitgewerkt, om tot uitbreiding der werken over te gaan. Wij hebben nu reeds gezien, hoe lange tijd er verloopt tusschen het maken van plannen en het uitvoeren daarvan, zoodat niet te vroeg | |||||||||
[pagina 533]
| |||||||||
met het ontwerpen van uitbreidingsprojecten kan worden aangevangen. Als zoodanig zouden wij willen noemen:
Wat het eerste punt aangaat, zij opgemerkt dat dit natuurlijk regeeringszaak is. Indien eenmaal baggermateriaal in Curaçao aanwezig zal zijn, dan zal die verbreeding gemakkelijk en zonder zeer hooge kosten uit te voeren zijn. Wanneer werkelijk de scheepvaart aanmerkelijk toeneemt, dan zal spoedig het verlangen naar goede dokgelegenheid blijken te bestaan. Daarvoor zou dan vermoedelijk het particuliere initiatief bevorderd moeten worden, door het geven van een subsidie, bijvoorbeeld in den vorm van een rentegarantie. Het derde punt hebben wij nog nergens aangewend gezien en toch is het van buitengewoon groot belang, indien inderdaad Curaçao een overscheephaven van beteekenis wordt. Curaçao zelf heeft het voordeel een zeer gezond eiland te zijn, op de overige eilanden der Antillen komen somtijds epidemische ziekten voor, die quarantaine-maatregelen noodzakelijk maken. De haven bezit nu geen quarantaine-stations. Wel is er een, dat zeer goed is ingericht in de Caracasbaai, gelegen ongeveer een half uur stoomens van de Annabaai. Dit station voldoet op het oogenblik in de behoefte, doch indien Curaçao overscheephaven wordt, dan is een quarantaine-station in de onmiddellijke nabijheid natuurlijk een bepaalde noodzakelijkheid. Het zal zeer weinig moeite kosten, daarvoor een geschikte plaats in het Schottegat te vinden. De inrichting daarvan zal evenwel hooge kosten medebrengen, doch deze zullen ongetwijfeld rentegevend zijn, indien daardoor de overscheping van passagiers en goederen ook van besmette plaatsen geen belemmering meer ondervindt. Met een enkele korte opmerking willen wij deze beschouwingen besluiten. Door sommigen wordt ernstig betwijfeld, dat de opening van het Panamakanaal van eenigen invloed zal zijn op de toeneming van het scheepvaartverkeer in de kolonie Curaçao. | |||||||||
[pagina 534]
| |||||||||
De Nieuwe Rotterdamsche Courant sprak in dit verband zelfs van ‘een sprookje dat ontmoedigt’. Het is moeilijk met eenige zekerheid te zeggen, wie in deze gelijk heeft, de optimisten die in de toekomst Curaçao wereldhaven zien, of de zwartgalligen, die meenen dat van een belangrijke uitbreiding van het verkeer aldaar geen sprake zal zijn. Maar hoe men hier ook over moge denken, het lijdt geen twijfel of de voorgestelde verbeteringen zijn, ook afgezien van elken invloed van het Panama-kanaal, urgent en dienen met de meest mogelijke voortvarendheid te worden uitgevoerd. Want nu reeds kan met besliste zekerheid gezegd worden, dat in Curaçao schade geleden wordt door den onvoldoenden toestand van de haven. Het is toch, om een voorbeeld te noemen, bekend, dat verscheidene van de vele groote toeristenschepen welke de Antillen ieder jaar bezoeken Curaçao niet aandoen, enkel en alleen, omdat de kapiteins het niet verantwoord achten met hunne lange schepen door de nauwe vaargeul naar binnen te gaan. Zij varen met hunne schepen zeer dicht langs het eiland om den toeristen althans een enkelen blik te geven op het eigenaardige stadje dat in uiterlijk en karakter zoo hemelsbreed verschilt van alle plaatsen, die men in West-Indië vindt. Zoo weet men nu reeds op Curaçao, dat in het voorjaar van 1913 acht van deze toeristenschepen het eiland op bovengeschetste wijze zullen voorbijstevenen en het verlies dat Curaçao daardoor lijdt, is op zich zelf reeds belangrijk. Van welke zijde men de zaak dus ook beschouwt, het blijft noodzakelijk om vlug tot de uitvoering der plannen over te gaan en het is te hopen dat Regeering en Kamer overtuigd mogen worden, dat dralen hier gelijk staat met achteruitgang. De beste wijze, waarop deze noodlijdende kolonie geholpen kan worden, is, zonder verwijl de haventoestanden te verbeteren.
C. Aronstein. |
|