De Gids. Jaargang 76
(1912)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 377]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verdediging van Nederlandsch-Indië.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ter zee met succes verdedigd worden. Dit geldt niet voor ieder eilandenrijk, niet bijv. voor Engeland, dat, als in hoofdzaak tot één groot eiland met een ruime bevolking beperkt, ook zeer goed te land is te verdedigen, en het geldt ook niet voor het dicht bevolkte Java op zichzelf beschouwd. Maar voor geheel Nederlandsch-Indië is het vooropgestelde een onbetwistbare waarheid en wel in dien zin, dat van een verdediging met goed gevolg te land van al onze eilanden nooit sprake zal kunnen zijn, al ware het, dat de bevolking van ieder eiland afzonderlijk toenam in eene verhouding als die van Java. Wel zouden dan alle groote eilanden ieder op zich zelf ook te land met succes verdedigd kunnen worden, maar met de kleinere zou dat zonder vloot in geen geval gaan; een vijandelijke vloot van eenige kracht zou alsdan de meeste van deze, zelfs zonder steun van een landingsleger, kunnen vermeesteren; de Italiaansche vloot heeft dit nog onlangs in de Aegeïsche Zee bewezen. Dat onze zoo schaarsch bevolkte groote eilanden - dus Java uitgezonderd - nog in afzienbaren tijd niet met goed gevolg te land alleen verdedigd kunnen worden, behoeft voorwaar geen betoog, waarbij nog dient opgemerkt, dat verscheping van troepen, van het oogenblik af, waarop onze vloot voor de vijandelijke scheepsmacht als quantité négligeable is te beschouwen, niet meer mogelijk is. Aangezien het nu onze onafwijsbare plicht is, zorg te dragen dat niet het geringste deel van ons Aziatisch bezit verloren gaat, omdat in het verlies van een niet al te onbeduidend eiland de kiem schuilt voor het verlies van alles, wijl een machtig veroveraar dat eiland als basis voor verdere aanvallen kan gebruiken, is het noodig, dat wij ter zee zoo sterk mogelijk zijn, immers omdat, als boven bewezen, Nederlandsch-Indië in zijn geheel alleen ter zee met goed gevolg verdedigd kan worden. Zoolang wij in den Archipel een goed samengestelde en voldoend sterke vloot bezitten, kan een vijand aan een landing niet denken. Een landing is een zeer gevaarlijke onderneming zoolang de tegenpartij nog maritieme krachten van beteekenis heeft, vooral indien zij beproefd wordt tot eene blijvende verovering door legertroepen, het geval, waarin zij voor het behoud van ons gebied in de eerste plaats | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevaarlijk is te achten. Eene landingsvloot is namelijk zeer kwetsbaar; zij bestaat uit vele weerlooze transportschepen, die onder dekking van oorlogsschepen, welke dus zeer gebonden zijn, het landingspunt moeten bereiken, aldaar geruimen tijd tot ontscheping van troepen en voorraden van groote verscheidenheid moeten vertoeven en dan nog de reis terug hebben te maken, steeds onder voortdurend gevaar, en dit alles dikwijls in verschillende reprises; hierbij wel te bedenken, dat het verongelukken van een troepenschip een groot verlies van menschenlevens met zich sleept. Vooral de snelle torpedobooten zijn voor een landingsvloot uiterst gevaarlijke vijanden, en deze behoeft dus een sterk escorte van oorlogsschepen indien de verdediger ter zee nog krachtig is en ruim van torpedovaartuigen is voorzien. Zoolang de zeeoorlog niet grondig in het voordeel van den aanvaller beslist is, kan en zal een landing niet door hem worden ondernomen, al ware het slechts omdat de zeeoorlogskans nog in zijn nadeel kan verkeeren, waardoor het landingskorps, geïsoleerd, in het grootste gevaar komt. De Engelsche Admiraliteit heeft zich nog niet lang geleden beslist verklaard tegen het ter sprake gekomen denkbeeld om in geval van oorlog met Duitschland een Engelsch leger van 150,000 man naar Frankrijk over te brengen; dat zou niet kunnen, betoogde zij, zelfs niet over het slechts 45 kilometer wijde Nauw van Calais onder bescherming van de geheele gezamenlijke vloten van Engeland en Frankrijk, zoolang de Duitsche haar volle gevechtskracht nog bezit. De eerste gevolgtrekking uit dit betoog is dat een eilandenrijk met voldoend sterke maritieme middelen van een verdediging te land kan afzien. Niets voordeeliger voor een land dan de strijd om het behoud van zijn gebied buiten dat gebied te voeren, dat wil voor een eilandenrijk zeggen ter zee. Engeland begrijpt dit goed. Hoe ook vooral militairistische verlangens uitzien naar invoering van meer of min zwaren dienstplicht om ook voor den landoorlog krachtig te worden, het nuchtere Engelsche volk laat zich nog niet van de wijs brengen, hoewel de tijd kan aanbreken, dat het boven de sterkte van zijne voor koloniale doeleinden bestemde veldtroepen nog gaarne een leger zou willen bezitten tot ondersteuning van een bondgenoot op het vasteland van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Europa. Engeland wenscht het Moederland dus vooralsnog uitsluitend ter zee te verdedigen, hoeveel te meer kan Nederlandsch-Indië daaraan hechten, dat geen geld heeft om aan zin tot weelde toe te geven en dat, als niet gelegen, gelijk Engeland, in de nabijheid van zoowel ter zee als te land zeer krachtige continentale mogendheden, in een veel gunstiger positie verkeert, nog daargelaten dat, zooals boven reeds is opgemerkt, Engeland wèl, Nederl.-Indië om zijn grooten eilandenschat niet in zijn geheel te land kan worden verdedigd. Ook Japan is een volkomen eilandenrijk, doch dit onderhoudt zijn groot landleger niet speciaal om zich te verdedigen maar voor geheel andere doeleinden zooals reeds gebleken is. Zal nu Nederlandsch-Indië van de verdediging te land kunnen afzienGa naar voetnoot1), dan moet het in het bezit komen van een stelsel van maritieme middelen - ook van luchtvaartmateriëel - zóó krachtig, dat het onbevreesd een veroveraar kan te gemoet gaan, het zekerste middel tevens om niet te worden aangevallen, zooals afdoende blijkt uit de omstandigheid dat, hoe bezwangerd de Europeesche atmosfeer ook is, hoe gestadig de donderwolken elkander boven Europa afwisselen, de uitbarsting toch steeds uitblijft. Hoe sterker die maritieme middelen zijn, des te veiliger is ons Aziatisch bezit. Al wat daarvoor aan fondsen beschikbaar is en komt moet voor de uitbreiding van die middelen worden aangewend totdat het voor ons noodige maximum van veiligheid bereikt is. Een verdediging te land alleen kan alzoo voor het behoud van geheel Indië nooit tot iets goeds leiden, maar een verdediging te land èn ter zee is een nog veel dwazer denkbeeld. Hoewel ook dit laatste reeds hierboven is bewezen, zal het toch, om het goed ingang te doen vinden, nog eens op eenigszins andere wijze worden aangetoond. Zooals wij boven zagen, zou een verdediging te land èn ter zee uit twee gansch gescheiden seriën van handelingen bestaan. Eerst moet de zeeoorlog geheel beslist, dus ten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
einde zijn, alvorens de landoorlog kan aanvangen; wat voor de inrichting van eene verdediging te land wordt uitgegeven, is voor die ter zee niet aan te wenden en de kosten van een leger, dat veel meer personeel eischt dan eene vloot met gelijk vermogen, gevoegd bij die voor den landoorlog zelf, zijn verre van gering, zooals vooral duidelijk wordt bij de overweging tot welke krachtsinspanning een machtig tegenstander tegenwoordig in staat is (Engeland in Zuid-Afrika, alwaar het Britsche leger eene sterkte van 400.000 man heeft bereikt, en Japan in den oorlog met Rusland). Eene verdediging ter zee èn te land komt voor een Staat met beperkte middelen in geld, de fundamenteele kracht van den oorlog, of in personeel neêr op eene verdediging twee malen achtereen, op zich zelf reeds een dwaas begrip, ieder maal met ± halve kracht, d.w.z. permanent met ± halve kracht. Kiezen wij een voorbeeld: een machtige zeemogendheid onderneemt de verovering van Nederlandsch-Indië; haar vloot en leger, daarvoor bestemd, vertegenwoordigen te zamen eene waarde van twee milliard guldens; Nederlandsch-Indië heeft voor zijn verdediging beschikbaar gehad één milliard guldens. Hoe zou na onze nederlaag geoordeeld worden over een beleid, waarbij de helft van dit millaird voor de verdediging te land, de wederhelft voor de verdediging ter zee ware aangewend inplaats van alles voor de laatstbedoelde alléén, waardoor onze maritieme kracht ongeveer gelijk aan die van den tegenstander en onze overwinning, omdat wij den strijd ‘at home’ voeren, vrij zeker zou zijn geweest? En toch, hoe onlogisch ook in beginsel, de Staatscommissie zal, als moetende uitgaan van den tegenwoordigen onvoldoenden toestand onzer financiën, waardoor zij in ieder geval een minderwaardig verdedigingsstelsel moet aanhangen, niet anders dan tot splitsing van de voor de verdediging beschikbare fondsen durven komenGa naar voetnoot1), namelijk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het eene deel voor het inrichten van de verdediging te land, het andere voor het inrichten van de verdediging ter zee, omdat, zou zij het volle bedrag dier fondsen willen doen bestemmen voor maritieme middelen, die ook dan nog - onze tegenwoordige geringe geldmiddelen in aanmerking genomen - zeer ten achter zouden staan bij de vloot, welke eene groote zeemogendheid voor de verovering van Ned.-Indië beschikbaar kan stellen, zij zich, niet ten onrechte, aan de vraag zou zien blootgesteld of zij alles op die ééne kaart, haar krachteloos marinestelsel, wil zetten. Alleen hij, die met vasten wil aanstuurt op een vloot, waarmede Ned-Indië met alle hoop op succes verdedigd kan worden, heeft het recht om eene verdediging te land te versmaden, ten einde ter zee zoo sterk mogelijk te zijn.
En nu de vraag, welke maritieme middelen Nederlandsch-Indië bezitten moet om tegen verovering gevrijwaard te zijn en hoe bij den aanmaak of de aanschaffing daarvan te werk moet worden gegaan. Deze vraag leidt tot de volgende overwegingen. Het is voor ons een groot voordeel dat wij onze strijdkrachten nimmer zullen aanwenden voor den aanvallenden oorlog, noch zelfstandig, noch in bondgenootschap met andere Staten. Nederland behoort m.i., zoolang eenigszins mogelijk, neutraal te blijven, maar daarvoor is kracht, helaas vooralsnog ook in militair opzicht, een eerste vereischte. Wij voeren dus, des noodig, alleen den verdedigenden krijg met toepassing van een krachtig offensief, het eenige wat in volle zee mogelijk is. Onze vloot voert dus den krijg thuis op geheel bekend terrein, in de nabijheid van onze oorlogshavens en hulpbronnen, niet gehinderd door vele vaartuigen met reservevoorraden, enz., in uitstekende communicatie met onze kusten (draadlooze telegraphie), gesteund door kustgeschut, passieve maritieme middelen (verspermijnen) en vooral een op ruime schaal ingerichte, zoowel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verkennende als medestrijdende aviatiek. Al deze voordeelen mist de vijandelijke vloot, die zich ver van hare basis moet verwijderen (de meest nabijzijnde vloot, welke voor een aanval op een ter zee krachtig verdedigd Ned.-Indië zou kunnen worden aangewezen, is wegens de noodzakelijkheid om op de vaart daarheen economisch te stoomen, bovendien met het oog op de vele haar vergezellende niet-combattante vaartuigen, niet minder dan 12 stoomdagen van de Javazee verwijderd) en die in ons voor haar onherbergzaam gebied niets, met het oog ook op het haar altijd dreigend gevaar van door ons te worden aangevallen, zelfs geen rustpunt vindt alvorens zij heeft overwonnen. Ziedaar de beste argumenten voor eene zeer krachtige verdediging ter zee van Nederlandsch-Indië, eene uitnemende verzekeringspremie voor de voortdurende veiligheid van ons gebied, want het is wel boven allen twijfel verheven, dat een vijand onder omstandigheden, als hooger geschetst, het niet licht zal wagen, daarop een aanval te doen; de les, door de Russische vloot bij Tsoesjima ontvangen, zal niet zoo spoedig vergeten zijn. Oorspronkelijk had ik - tot hier gekomen - het plan, een uitstapje naar het terrein van de internationale politiek te maken, om de kansen na te gaan, welke op een aanval tegen ons gebied in Azië bestaan, doch bij nadere overweging zag ik in, dat ik volstaan kon met het algemeene resultaat daarvan, dat, zooals reeds boven is medegedeeld, de zich het dichtst bij Indië bevindende groote oorlogsvloot ± 12 stoomdagen van daar verwijderd is. Ik voeg hieraan toe, dat geen mogendheid hare gansche scheepsmacht op verovering van Nederlandsch-Indië kan uitzenden, d.w.z. het Moederland geheel onbeschermd kan achterlaten. Zoo zien wij in den tegenwoordigen tijd, dat zelfs Engeland het voor zijne veiligheid ‘at home’ noodig heeft, aan het bevriende Frankrijk de bescherming van zijne (Engeland's) belangen in de Middellandsche Zee over te dragen. De voor de hand liggende gevolgtrekking is dat wij niet behoeven te streven naar het bezit van eene scheepsmacht, welke in alle opzichten met die der grootste zeemogendheden kan wedijveren, waarbij ik ook nog mag wijzen op de beperking, die de bovengenoemde groote voordeelen van onzen strijd thuis toelaten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De maritieme verdedigingsmiddelen in Indië moeten alle zijn van de hoogste klasse: pantserschepen (superdreadnoughts van 26000 ton en meer), pantserkruisers, torpedobooten, torpedobootjagers, torpedokruisers, onderzeebooten. Het aantal torpedobooten c.a. moet naar verhouding zeer groot zijn, want zij vooral zullen in onze verdediging een gewichtige rol hebben te vervullen. Een vijandelijke vloot toch kan door den grooten afstand, dien zij, om Ned.-Indië te bereiken, moet afleggen, daar niet komen zonder een nasleepGa naar voetnoot1) van niet-combattante vaartuigen voor voorraden, herstellingen, enz. alsmede, terstond of later, tot het overbrengen van een groot landingsleger en al wat daarbij behoort; de actie van een groot aantal ‘up to date’ torpedobooten, dus ook met snelheden van 30 en meer mijlen, tegen dien nasleep in den rug van de eigenlijke vijandelijke oorlogsvloot, tegelijk met een aanval van onze slagschepen c.s. op deze zelve, is voor den vijand geducht te vreezen; zij zou zelfs beslissend kunnen zijn voor het geheele verloop van den strijd en wij komen tot de conclusie, dat een aanval over grooten afstand tegen onze bezittingen zoo goed als niet uitvoerbaar is indien wij een overmacht van torpedobooten als onderdeel van een krachtige vloot bezitten. Er zijn voorstanders van een uitsluitende torpedovloot, ingeval wij ons namelijk niet het bezit van een slagvloot, die kans op succes belooft, zouden kunnen veroorloven; zij gronden zich op het vermogen van de torpedo, die reeds is aan te wenden op afstanden van 4000 M., volgens sommigen in het buitenland van 6000 M. (den normalen afstand, waarop de artilleriestrijd op zee wordt ingezet), ja, naar beweerd wordt, zelfs tot 9000 M., natuurlijk met geringe trefzekerheid; werd echter aan hun verlangen voldaan, dan zou ons torpedo-materiëel, om vertrouwen te verdienen, toch zóó uitgebreid moeten zijn, dat het om | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verschillende redenen niet zou zijn te onderhouden. Overigens wijs ik erop, dat de actie van torpedo-materiëel belangrijk gemakkelijker en een goede uitslag daarvan veel meer verzekerd is, wanneer de vijandelijke vloot tegelijk wordt aangevallen door krachtige artillerieschepen. Verspermijnen, bewaakt door forten, voor de afsluiting van vaarwaters, havens, en wellicht zeeboezems, niet van waarde voor ons verdedigingsstelsel maar die door den vijand zouden kunnen worden aangewend, zijn reeds hooger genoemd, evenals een' goede draadlooze telegraphie voor den inlichtingsdienst en een uitnemend luchtvaartwezen zoowel voor zeeverkenning als voor den werkdadigen strijd. Wat dit laatste betreft zij het volgende opgemerkt. Ons land moet vóóraan staan bij het streven naar verkleining van de oorlogskans in 't algemeen, maar zoolang dat te vergeefs blijft, behoort onze Regeering zich te verzetten tegen elke beperking van strijdmiddelen, zich bijv. niet te laten binden door een overeenkomst, waarbij het werpen met bommen uit luchtvaartuigen verboden is; eene natie namelijk, welke alleen verdedigend optreedt, zooals in Neêrland's bedoeling moet liggen, heeft bij een onbeperkt gebruik van strijdmiddelen veel voor, vooral op een aanvaller, die over zee en van verre moet komen. Een vijand, die zich niet wil of durft blootstellen aan strijdmiddelen, welke hij over zee niet of niet in voldoende hoeveelheid kan medevoeren, blijve weg; des te beter, ook in humanitair opzicht. Verder heeft Indië ten minste één oorlogshaven noodig, die in krachtigen staat van tegenweer is. Soerabaja is daarvoor de aangewezen plaats; het zal voorzien moeten worden van alle inrichtingen van oorlog, bijv. voor het dokken van de grootste schepen, het vervaardigen van verschillend oorlogstuig, enz. Het zal het hoofdsteunpunt moeten worden van onze verdediging, beschermd door forten met het zwaarste kustgeschut, reeds tegen eene nadering van de vaarwaters tusschen Java en Madoera, welke zoodanig verbreed en uitgediept moeten worden dat zij voortdurend voor onze grootste schepen bruikbaar zijn. Een zeestrijd met alle middelen door ons gevoerd in de nabijheid van Soerabaja, zal door den vijand niet gemakkelijk te winnen zijn. Dat Soerabaja ongeveer in het midden van de geographische | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lengte van Ned.-Indië ligt, is een groot voordeel voor onze verdediging, maar wederkeerig is de verdediging van Soerabaja hoogst nuttig in zoover deze plaats in het meest welvarende gedeelte van Java, dus van geheel Indië, is gelegen en daardoor ook onze voornaamste koloniale handelsplaats is. Bovendien bestemd om al onze oorlogsinrichtingen op te nemen en krachtig versterkt alsook ongenaakbaar van de zeezijde voor een vijand, kan het slechts betreurd worden dat Soerabaja niet de regeeringszetel is. Is het voor een land, hetwelk tot de vruchtbaarste der wereld behoort, in zijnen bodem groote rijkdommen bevat en een bevolking telt van meer dan 40 millioen zielen, die dus tot groote welvaart kan en ook moet geraken, te veel gevergd dat het eene Marine bezit, waardoor de succesvolle verdediging, of beter nog, de eerbiediging ervan ten allen tijde verzekerd is? Op de welvaart komt het alleen aan en deze zal tot eene ongekende hoogte aangroeien, in de eerste plaats bij het bezit van een uitgebreid net van communicatie-wegen zoowel binnenslands (spoorwegen) als met het buitenland (stoomvaartlijnen). In die richting, in 't algemeen in de richting der economische ontwikkeling van ons Aziatisch gebied, zal het Regeeringsbeleid zich snel hebben te bewegen. Gelukkig zijn wij sinds eenigen tijd op den goeden weg en is dit wel ter dege reeds voelbaar. Kapitaal is ook in Nederland voor communicatie-verruiming en voor de ontginning van den rijken grond zeker in overvloed te verkrijgen. Toen ten vorigen jare door Batavia voor eene leening zeven ton werd gevraagd, steeg het aanbod tot bijna 100 maal dit bedrag. Het dunkt mij buiten allen twijfel, dat een spoorweg over de geheele lengte van Sumatra, tot den aanleg waarvan reeds besloten is, met de noodige zijlijnen naar de kust, den bloei van dit eiland buitengewoon zal bevorderen. Dat er overal voor de ontginning van het land en tot de voorbereiding daartoe arbeiders in overvloed te verkrijgen of van elders aan te voeren zijn, is bij de tegenwoordige nog geringe volkswelvaart in Indië zeker te verwachten. De conclusie uit dit alles, dat de eindcijfers der Indische begrooting over een kwart eeuw niet veel minder dan een milliard guldens zullen aanwijzen, acht ik volstrekt niet gewaagd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar thans is het kapitaal, noodig om Indië zoo spoedig mogelijk in het bezit te stellen van al de verdedigingsmiddelen, welke in dit opstel gevraagd worden, nog niet aan te wijzen. Die middelen moeten geleidelijk, zoo snel de geldmiddelen toelaten, d.w.z. met toepassing van een verstandige financiëele politiek, aanwezig komen en de bouw, aanmaak of aanschaffing met oordeel plaats hebben, bijv. aan te vangen met het minder kostbare, al dadelijk nuttige torpedo-materiëel (zie blz. 383), het vliegwezen, dat veel tijd tot proefneming en opleiding vordert, en de verbetering van de vaarwaters naar Soerabaja. Zóó gesteld, kan tegen de hier voor de verdediging van Ned.-Indië aangegeven eischen, hoe zwaar ook, geen bezwaar bestaan; wat daarin alleen niet als een onveranderlijk gegeven kan worden aangeduid is de tijd, noodig voor de voltooiing van het geheele stelsel, aangenomen dat van een afgewerkt program op dit gebied al ooit sprake kan zijn. Men lette maar op de voortdurende uitbreiding van de vloten elders. Eenige tientallen van jaren zullen voor de afwerking van hetgeen hier wordt gevraagd (trouwens ook in technisch opzicht) zeker noodig zijn, zoo vast als voor het op het boven aangeduide peil komen van de Indische inkomsten. Zoodra dat peil der inkomsten bereikt zal zijn, kan Ned.-Indië reeds een vloot bezitten en verder onderhouden, waarin een tiental superdreadnoughts en een honderdtal torpedobooten van de grootste soorten voorkomen en kunnen de overige maritieme en verdere middelen in verhouding daarmede zijn. Máár... (vraagt de lezer zich wellicht af) zal Nederland nog 20 à 25 jaar rustigen tijd hebben om Indië van een afdoend defensiestelsel te voorzien? Mijn antwoord luidt: het is mogelijk dat de Balkan-oorlog in zijne gevolgen ook voor ons land nadeelig is, doch dit is zeker in hoogstens twee jaren beslist en in dien korten tijd kunnen op geen wijze maatregelen genomen worden, die ons voor alle gevaren kunnen behoeden. Behoort die oorlog ook in zijne gevolgen evenwel tot het verleden zonder dat ons land daarvan nadeel heeft ondervonden, dan is het vrij zeker dat wij voor langen tijd veilig zijn tegen elk gevaar van Europeeschen oorsprong en dat wij voorshands alleen op onze hoede behoeven te zijn voor China en Japan, welke staten zeker niet binnen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20 jaren gereed zijn voor een veroveringstocht naar Ned.-Indië, wat Japan betreft, ontlast als het daarvoor ook moet zijn van zijne drukke bemoeiingen, ongetwijfeld nog van langen duur, op het vasteland van Azië.
Het vraagstuk der bemanning van een groote vloot acht ik niet zoo moeilijk op te lossen als veelal wordt aangenomen. Naar het mij voorkomt moet het personeel der vloot overwegend Inlandsch zijn, niet uit gebrek aan beter, maar voor een groot deel wel degelijk bij voorkeur. Het oordeel bij de Marine over Inlandsche schepelingen is thans over 't algemeen niet gunstig; toch zijn er officieren die anders denken; en velen met ondervinding op dit gebied stemmen wel toe, dat de Inlandsche bij de Europeesche schepelingen ten achter staan, maar zij schrijven dit toe aan het feit dat zich slechts minderwaardige Inlanders voor dienstneming bij de Marine aanmelden. Als eilandenrijk heeft Ned.-Indië echter eene bevolking, die zich voor een groot deel bezighoudt met de zeevaart en wel in haar primitieven vorm, zoo geschikt om krachtige ondernemende zeevaarders te kweeken. Er valt niet aan te twijfelen, dat onder die kustbevolking op verschillende eilanden vele mannen worden aangetroffen, die voor de meeste diensten van ondergeschikt personeel op onze vaartuigen van oorlog uitnemend geschikt kunnen worden; als men zich maar niet door zuinigheid laat bedriegen en deze Inlandsche lieden niet al bij voorbaat als minderwaardig brandmerkt en als zoodanig behandelt en betaalt. Onder die voorwaarden geloof ik, dat met zorg gekozen inboorlingen, vrijwillig op langen termijn in dienst getreden, in het tropische klimaat veel beter zullen voldoen dan kort geoefende Nederlandsche zeemiliciens, die voor een' eenigszins uitgebreide vloot in Ned.-Indië toch niet in voldoenden getale beschikbaar zullen zijn. Men zie niet voorbij, dat de inboorlingen van onzen Archipel over 't algemeen intelligente lieden zijn. Wordt de oplossing van dit Indische wervingsvraagstuk toevertrouwd aan een speciale commissie, die zich in nauwe verbinding stelt met het Inlandsch gezag en samengesteld is uit een zeeofficier, een officier van gezondheid der Marine en als tijdelijk lid een bestuursambtenaar afzonderlijk voor ieder gewest van actie, dan zullen m.i. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de beste resultaten verwacht mogen wordenGa naar voetnoot1). Van heden af zoo spoedig mogelijk moet eene inrichting in het leven worden geroepen voor de opleiding van de aangeworven inboorlingen, vooral ook in artilleristisch opzicht, waardoor dan al dadelijk eene pépinière ontstaat voor de bemanning der vloot. Indië staat sedert kort in het teeken der ontwikkeling, ook in technischen zin, van den Inlander. Dat wij op dit gebied merkwaardige dingen zullen beleven, dat er, indien de zaak goed en met energie wordt aangepakt, over niet al te langen tijd vele Inlanders zullen zijn, die de techniek in verschillende richtingen met vrucht beoefend hebben en ook op oorlogsschepen diensten kunnen verrichten, waarvoor men nu nog alleen Europeesch personeel geschikt acht, dat waarborgen ons de arbeids-intelligentie der Inlandsche bevolking en de drang naar ontwikkeling, die men tegenwoordig daarin waarneemt. Maar dit neemt niet weg, dat het vrijwillig Europeesch personeel op de vloot toch zoo talrijk mogelijk moet zijn. Bij het bouwen van de schepen moet daarop gerekend worden. Aan het logies der Europeanen aan boord moet met het oog op het tropisch klimaat bijzondere zorg worden besteed; hunne bezoldiging en pensioensvooruitzichten moeten uitnemend zijn en hunne kwartieren aan wal in de bergstreken van Java en wel in de voornaamste plaatsen daarvan worden opgericht; daarbij moet de getalsterkte zoodanig zijn, dat ieder zich minstens één vierde van den verblijftijd in Indië aan wal kan bevinden en - althans de in Europa geborene - één derde van zijn diensttijd in zijn geboorteland kan vertoeven, waartoe tot beperking van de uitgaven zooveel mogelijk gebruik is te maken van ruiling met het personeel van de Zeemacht in Nederland.
En nu de oude strijdvraag, of de Indische Marine al dan niet zelfstandig moet zijn. Wij behooren deze vraag zeer onpartijdig te overwegen. Na er nog op gewezen te hebben dat bij den bouw van de oorlogsvaartuigen ook rekening moet worden gehouden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met het tropische klimaat in zooverre de bergruimte der munitiën betreft, spreek ik als mijne vaste overtuiging uit dat Ned.-Indië, althans wat het materieel betreft, een zelfstandige Marine moet bezitten. Het eerste argument daarvoor ligt opgesloten in het boven geschrevene aangaande de inrichting van de woon- en bergruimten der schepen. Het tweede is nog aanmerkelijk klemmender: de omstandigheid dat de bemanning voor een groot deel uit Ned.-Indische inboorlingen moet worden samengesteld. Verder valt nog het volgende te overwegen: De Indische vloot, in den uitgebreiden vorm, waarin zij, zooal niet terstond, dan toch in een niet te verre toekomst zal bestaan, kan niet afhankelijk zijn van het veraf gelegen Moederland. Indië behoeft zelf alle inrichtingen, welke voor de instandhouding van de vloot noodzakelijk zijn. Die in Nederland te willen plaatsen voor schepen der grootste klasse, welke alleen in Indië moeten dienst doen - want wat zou men aan zulke schepen hebben in Nederland, waar zij niet eens behoorlijk ontvangen kunnen worden, - zou een dwaasheid zijn. De methode, welke het Moederland heeft te volgen om een aanslag op zijne zelfstandigheid te verijdelen, wijkt zeer af van die, welke bij eene poging tot vermeerdering van onze Aziatische bezittingen dient toegepast. In Europa zal onze vloot steeds slechts eene ondergeschikte rol hebben te vervullen; wij kunnen tegenwoordig daar geen scheepsmacht bezitten, die in open zee eenige kans op succes heeft. Op het water zal onze verdediging aldaar geheel lijdelijk, met klein marine-materieel en ook met behulp van kustgeschut en afsluitingen moeten worden gevoerd. Maritieme steun door het Moederland aan Ned.-Indië of omgekeerd te verleenen, heeft dus geen zin, nog daargelaten dat het groote Indische vlootmaterieel in het Moederland geen toegang en ook geen werk - onze internationaal-politieke positie en vooral geographische ligging en begrenzing in Europa in aanmerking genomenGa naar voetnoot1) - vindt. Het is verder | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeilijk denkbaar, dat een oorlog, waarin wij betrokken worden, niet tegelijk het Moederland en de Koloniën zoude gelden, zoodat de bij de tegenwoordige krachtige vloten aller groote mogendheden vergeleken zwakke maritieme middelen, welke het Moederland aan Ned.-Indië of omgekeerd slechts voor een deel daarvan zou kunnen toezenden, niet veel kans zouden hebben ongerept hunne bestemming te bereiken. Trouwens, om aan het Moederland steun te kunnen verleenen, is het niet noodig dat Indië een niet-zelfstandige vloot bezit; ook de Britsche koloniën zullen zoo noodig haar eigen vloot naar het Moederland zenden en ook omgekeerd. Het maritiem fusiestelsel is mij steeds toegeschenen een niet door het landsbelang ingegeven hinken op twee gedachten te zijn, een stelsel van stelselloosheid, dat aan een degelijke ontwikkeling van onze verdediging ter zee, zoowel van het Moederland als van Indië, heeft in den weg gestaan, waardoor het scheen alsof wij niet wisten wat ginds en hier eigenlijk noodig was, een onpractisch ‘et pour comble’ duur stelsel. Mocht door sommigen gevraagd worden, waarom geen enkele andere mogendheid in haar koloniën een zelfstandige Marine bezit, dan moet het antwoord zijn, dat ook geen enkele andere mogendheid bij een zóó klein en daardoor militair-zwak Moederland zulk een uitgestrekt koloniaal bezit heeft. Een krachtige zeemogendheid heeft in hare koloniën geen zelfstandige Marine noodig; haar sterke vloot in het Moederland is een voldoende bescherming tegen aanvallen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met maritieme middelen voor de veraf gelegen overzeesche bezittingen. Maar voor een klein land als het onze met een verwijderd groot koloniaal rijk is dat geheel tegenovergesteld; het moet de verdedigingsmiddelen daarvoor ook voortdurend daar bezitten; het zou die daar in tijden van oorlog, ja reeds bij dreigend gevaar, uit het Moederland trouwens niet of moeilijk meer kunnen krijgen, vooral omdat ons land daarvoor te ongunstig gelegen is (voor het geval het gevaar in Europa schuilt) of te ver van onze Aziatische bezittingen is verwijderd (indien het daar in de nabijheid dreigt). Het logische gevolg van de stelling, dat Ned.-Indië een eigen Marine moet hebben, is dat het die geheel uit eigen middelen behoort te bekostigen zooals ook het leger en de verdere Gouvernements-instellingen. Het Moederland zal dan ook het eigen vlootmateriëel geleidelijk, naar mate de Indische Marine aangroeit, uit Indië kunnen terugnemen.
Een krachtig, volkomen homogeen vlootstelsel, dat voor onbeperkte uitbreiding vatbaar is naar mate de omstandigheden dwingen en onze geldmiddelen toelaten, waarborgt aan ons land groote voordeelen, bijv: het verhoogt in sterke mate ons aanzien in de geheele wereld, brengt ons - Grooter Nederland met ± 50 millioen zielen - van quantité négligeable over in de rij der eerste Staten; het zal ons in sympathie doen winnen bij al die mogendheden, welke in onze zwakte voor zich geen voordeel zien, waarbij niet te vergeten dat Ned.-Indië een zeer waardevol bezit is, en ook wel te overwegen, dat de zwakte van sommige landen, zooals vooral tegenwoordig in Europa blijkt, aan de groote mogendheden vele zorgen baart; het zal kracht geven aan onzen buitenlandschen handel en een aanleiding zijn tot uitbreiding daarvan, dien tevens tot bescherming strekken en ons behoeden voor gevaren die uit aanrakingen met machtige staten geboren kunnen worden (vestiging van hunne onderdanen in ons gebied - Engeland en de Boeren-republieken!); het zal veiligheid geven voor de groote particuliere belangen, die met de stijging van de begrootingstotalen toenemen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of liever die stijging veroorzaken; immers met de welvaart neemt de behoefte aan veiligheid evenredig toe; onze positie in het binnenland (tegenover de Indische onderdanen) zal er krachtiger door worden en, last not least - om dit te herhalen - het verzekert ons een schier volkomen rustig voortbestaan althans in Ned.-Indië, dan wel verhoogt de kans tot bijna volle zekerheid, dat wij een aanval op ons Indische rijk met goed gevolg zullen afslaan, welke vijand dien ook zou durven ondernemen; het is deze overweging welke mij ertoe leidt, eenige beschouwingen te wijden aan de zeekrijgskunde, waarbij ik ten deele zal uitgaan van hetgeen in dat opzicht in de Memorie van Antwoord aangaande het bekende 7600 tons-pantserschip voorkomt: De gedachtengang, welke bij het opmaken van die Memorie tot richtsnoer heeft gediend, moet in het kort zijn geweest: ‘Waar zeewater in Ned.-Indië is, kunnen schepen zijn, en waar schepen kunnen zijn, kan gestreden worden of neutraliteit zijn te handhaven en moeten dus schuilplaatsen en steunpunten (basissen) voorkomen en deze voor een vijand ongenaakbaar worden gemaakt’. Wij lezen toch op bladz. 2 dier Memorie: ‘Een strijd in zulk een uitgestrekt gebied’ (‘ter grootte van ¾ van Europa’) ‘laat zich niet vergelijken met een strijd in de onmiddellijke nabijheid van versterkte havens, en de eischen, die aan de voor ons doel meest geschikte typen van oorlogsschepen moeten worden gesteld, mogen dan ook in geenen deele ondergeschikt worden gemaakt aan den wensch om dien vaartuigen gelegenheid te geven enkele, in een bepaald deel van dit zeer uitgestrekte gebied gelegen, schuilplaatsen binnen te loopend.’ Op blz. 3: ‘...... het zou zelfs voor de financiëel krachtigste zeemogendheid der wereld moeilijk zijn, in een zoo uitgestrekt gebied als onzen Oost-Indischen Archipel overalGa naar voetnoot1) versterkte basissen te maken, waar het aanvullen van den kolenvoorraad zou kunnen geschiedend.’ Op blz. 4: ‘...... waar van te voren niet bekend kan zijn waar dit terrein’ (tot het inrichten van eene ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sterkte basis) ‘zal zijn gelegen en waarop door een torpedovloot geen invloed kan worden uitgeoefend, zouden die versterkte basissen overal in den ArchipelGa naar voetnoot1) moeten worden opgericht, wat, zooals hiervoren reeds werd opgemerkt, eene financiëele onmogelijkheid is.’ Op blz. 35: ‘Bovendien is de werkingssfeer der artillerieschepen veel grooter dan die der torpedovaartuigen, waardoor juist de torpedovloot veel meer versterkte basissen dan de artillerievloot zal noodig hebben, hetgeen te meer opvalt als men, een oog op de kaart slaande, zijne gedachten laat gaan over de groote uitgestrektheid onzer Oost-Indische bezittingen.’ Op blz. 40: ‘Die basis’ (voor onderzeebooten) ‘kan zijn een station aan wal, en - om thans meer speciaal het oog te slaan op het gebruik dat van onderzeebooten zoude kunnen gemaakt worden in onze Oost-Indische bezittingen - dan zoude de archipel als het ware overdekt moeten worden met dergelijke stations.’Ga naar voetnoot1) Op blz. 42: ‘Waar het voor die jagers’ (torpedojagers, niet aan artillerieschepen toegevoegd) ‘eene levensquaestie is, dat zij overal in den ArchipelGa naar voetnoot1) op basissen moeten kunnen rekenen......’ Is dit nu krijgskunde?!Ga naar voetnoot2) Ongegronde vrees voor neutraliteitsschending (zie hierachter) is de wortel dier tot in het ongerijmde in de bovenbedoelde Memorie van Antwoord voortgezette schuil- en steunpuntentheorie, die, los van elke overweging van politieken en strategischen aard, ontloken is in een beschamend gevoel van zwakte. De steller der Memorie was zich volkomen bewust van de groote macht, welke eene krachtige vijandelijke vloot - krachtig, omdat zij de groote onderneming eener verovering van Ned.-Indië | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moet voorbereiden - bezitten zal over de minderwaardige maritieme middelen aan onze zijde, al zoude daaronder ook een ‘7600 tons’ pantserschip en meer van dien aard zijn. Die vijandelijke vloot zal volkomen vrij zijn in al haar doen en laten; in haar geheel bijeen of gesplitst zal zij onze schepen zonder het minste gevaar kunnen opzoeken waar zij zich bevinden (de Memorie-schrijver voelde dat: ‘waar zeewater in Ned.-Indië is kunnen schepen zijn’ enz.), hen vernietigen of vervolgen, neen, dit laatste niet; onze Nederlandsche Zeemacht, die tegenover heel de wereld een schoon verleden heeft in eere te houden, zal zich bewust zijn, onder het geestesoog van een de Ruyter, Tromp, Reinier Claeszen, van Speyk en van zooveel andere onzer vereerde zeehelden te strijden. Wel kan onze Marine onder die omstandigheden niet opgewekt ten strijde trekken, doch zij zal toch haar heiligen plicht doen, onder gaan, wat onvermijdelijk is, met een minderwaardig materieel. - Bezitten wij daarentegen ook zelf een' krachtige vloot, dan is uit den aard der zaak ook de leiding van den oorlog in onze handen. Het voordeel, dat wij strijden ‘at home’ is dan van onschatbare waarde; geen vijand zal zich mogen veroorloven af te wijken van den weg, die regelrecht voert naar de plaats waar onze vloot zich bevindt, natuurlijk bij de krachtig versterkte oorlogshaven Soerabaja. Schreef ik boven, dat de Britsche vloot uit de verte een bedreiging zou zijn voor iedere mogendheid, die de veraf gelegen koloniën van Engeland zou durven aantasten, een gelijke bedreiging zou onze krachtige vloot bij Soerabaja zijn voor elken vijand, die zich in ons gebied met iets anders zou willen bezighouden dan met den aanval rechtstreeks tegen haar en dat het voor hem - van verre gekomen - daarbij zal spannen, dat hij zich zal hebben te haasten, staat ons duidelijk voor oogen, als wij denken aan de bezwaren zijner brandstofvoorziening, die hem in ons gebied onmogelijk moet zijn gemaakt. Dat deze tactiek van afwachten voor onze vloot de eenig mogelijke zou zijn, is met het vorenstaande niet betoogd. Zou een vijandelijke vloot bijv. al dadelijk van een landingskorps vergezeld gaan, waardoor ons torpedomaterieel prachtige kansen krijgt, of zou zij in ons gebied eene zeeengte moeten passeeren, dat slechts met één of enkele schepen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de breedte gelijktijdig kan plaats hebben, zoodat zij aan de buitenzijde dier engte door onze geheele vloot in slaglinie ontvangen zou kunnen worden, bijv. aan de kleine Soenda-eilanden (zie hieronder), dan zou een tegemoetgaan van den vijand, doch niet buiten onze zeeën, aanbeveling kunnen verdienen,Ga naar voetnoot1) Maar van een schuil- en steunpunten-tactiek, als in de meergenoemde Memorie van Antwoord is aangenomen, zal - dit voelt wel iedereen - toch in geen geval sprake kunnen zijn. Voor een vijandelijke vloot, die uit het Westen opdaagt, waarop al zeer weinig kans bestaat, behooren de toegangen tot de Emmahaven (Padang), Tjilatjap en Sabang en zoo mogelijkGa naar voetnoot2) door het water tusschen Sumatra en Malakka (misschien in den Riouw-Archipel) en door Straat Soenda versperd te zijn (mijn-versperringen, bewaakt door forten of forten alleen). Alsdan zal zulk eene vloot haar weg moeten vinden door de vaarwaters tusschen de kleine Soenda-eilanden, dus Oostelijk van Soerabaja. Een vijandelijke vloot, die Ned.-Indië uit het Noorden nadert, is van zelf aangewezen op een aanval in de richting van Soerabaja. Zij zal zich niet naar Batavia kunnen wenden zonder blootgesteld te zijn aan bedreiging in rug of flank door onze bij Soerabaja gestationneerde maritieme en aeronautische strijdkrachten. Als onder fascinatie wordt zij door onze maritieme krachten bij Soerabaja aangetrokken. Al zou de daaropvolgende zeestrijd als verloren voor ons moeten worden beschouwd, de vijandelijke vloot zou toch zoodanig gehavend zijn, dat zij een gemakkelijke prooi werd voor het ons nog resteerend deel van een uitgebreid torpedomaterieel. Zoo zou de strijd overeenkomst kunnen krijgen met een gevecht tusschen honden, waarbij niet twee maar slechts één staart overblijft, een restant torpedomaterieel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan onze zijde. In elk geval zou dit materieel - zich keerende tegen de kolenschepen des vijands - de bewegings-mogelijkheid van diens overgebleven nog bruikbare slagschepen zoo niet geheel opheffen dan toch zeer verminderen kunnen, in 't algemeen den vijand beletten, den strijd tegen de oorlogshaven Soerabaja verder te voeren of tot een landing over te gaan, en eens te meer blijkt hoe nuttig een naar verhouding zeer sterk torpedomaterieel voor de Indische vloot zal zijn. Wij mogen genoeg vertrouwen in de Nederlandsche jongelingschap stellen om aan te nemen dat zij zich aangetrokken zal gevoelen door de officierscarrière bij eene Marine, krachtig als die waardoor Nederland roemrijk en groot is geworden. Onder gunstige voorwaarden, als op bladz. 389 aangegeven, zal daar ook weinig bezwaar tegen bestaan.
Op bladz. 2 van de voren aangeduide Memorie van Antwoord leest men: ‘staan wij in zulk een strijd’ (tot verovering van onze bezittingen) ‘alleen,Ga naar voetnoot1) dan weten wij van te voren dat die strijd, indien de aanrander van onze bezittingen eene groote zeemogendheid is, van den aanvang af hopeloos zal zijn, als de geheele strijdmacht van de tegenpartij tegen ons kan worden aangewende.’ - Is dit het woord van een verantwoordelijk Minister van een door de natuur zoo rijk gezegend land als Grooter Nederland met 50 millioen zielen, een land, waarin alle volkeren der aarde gestadig kransen komen neêrleggen op de graven zijner zeehelden - een land, nog altijd bekend door zijne goede zeelieden? Volkomen in overeenstemming met de vorenstaande aan- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haling uit de Memorie lezen wij verder op blz. 2: ‘Wenschen wij in een oorlog tusschen twee mogendheden onzijdig te blijven, dan moeten wij in de allereerste plaats zorgen dat onze neutraliteit niet kan worden geschonden...’ Op bladz. 12: ‘Bij het vaststellen van het materieel waaruit het Nederlandsch eskaker zal bestaan, zal dus vooralsnog vooropgesteld moeten worden dat de hoofdtaak der vlootGa naar voetnoot1) zal moeten zijn’ (bedoeld werd in Ned. Indië) ‘ernstige moeilijkheden te voorkomen door zooveel mogelijk overal waar onze neutraliteit is geschonden of dreigt te worden geschonden, daartegen zoo krachtig mogelijk op te tredend.’ Op bladz. 19 eene ongeveer gelijkluidende verklaring. Op bladz. 20: ‘Hoe grooter het aantal zware kanonnen is dat wij in actie kunnen brengen, des te grooter wordt natuurlijk ook de kracht waarmede wij bij eene handeling strijdig met onze neutraliteit daartegen zullen kunnen optreden....’ Op bladz. 40: ‘Waar optreden onzer maritieme strijdmiddelen ter handhaving der onzijdigheid overalGa naar voetnoot1) in ons uitgestrekt eilandenrijk noodig kan zijn....’ enz. op nog vele plaatsen in de Memorie: neutraliteitsbewaring ‘und kein Ende’, het doel, volgens de Memorie, waarvoor de Indische Marine bestaat. Welk een uiterst zwak standpunt! Handhaving van de onzijdigheid, het allerminste wat ons in tijden van gevaar te beurt kan vallen; het ergste is - in Azië - eene poging tot vermeestering van onze Koloniën; de maatregelen, die wij daartegen nemen, sluiten in zich al wat noodig is om ons voor elk ander gevaar van vijandelijke zijde te behoeden. - En ware het nu nog dat er eenige kans van beteekenis op schending van onze neutraliteit in Ned. Indië bestond, maar dit is allerminst het geval. In de eerste plaats wijs ik op het zeer dwaze geloof (hier te lande en in Indië tijdens den Russisch-Japanschen oorlog geheerscht hebbende) dat de Japansche vloot wel eens den vijand tot in onze Indische wateren had kunnen tegemoet gaan, d.w.z. de groote voordeelen had kunnen willen prijs- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 399]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geven, die aan een strijd ‘at home’ verbonden zijn. - Door welke Mogendheden nu zou in of in de nabijheid van Ned. Indië strijd kunnen worden gevoerd, waarbij wij niet zelf betrokken zouden zijn? Alleen door Engeland, de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, Japan en China met nog een groot vraagteeken hierbij. Andere strijdvoerende partijen zijn in de wateren van Ned. Indië - namelijk indien ons land zelf geen partij is - niet denkbaar, bijv. geen andere Europeesche Mogendheden eenerzijds en Engeland anderzijds; een strijd ter zee tusschen Engeland en een anderen Eur. Staat om het bezit van de Britsch-Aziatische bezittingen zou geheel in Europa beslist moeten worden, zoodat onze neutraliteit in Ned. Indië daarbij niet in het gedrang zou kunnen komen of - meer bepaald gedacht - schending van die neutraliteit door de winnende partij ons niet in een oorlog zou kunnen wikkelen met de verliezende partij (Engeland in dat geval), omdat deze partij reeds in Europa geheel overwonnen zou zijn geworden. En nu wat aangaat de vier genoemde Mogendheden: een strijd tusschen China en Japan wordt ver van ons af gevoerd; tusschen een dier landen en Engeland, namelijk in de buurt van Ned. Indië, d.w.z. om het bezit van de Britsch-Aziatische bezittingen, is niet denkbaar zoolang Engeland ter zee krachtig blijft en anders, dus wanneer Engeland ter zee onschadelijk is gemaakt, kan schending van onze onzijdigheid door de andere, de winnende, partij ons weder niet in een oorlog wikkelen. Een strijd van Duitschland met China of Japan - nadat het eerstgenoemde Rijk de Engelsche en Fransche vloten zou hebben ten onder gebracht - om het bezit van de Britsch-Aziatische bezittingen; wie is er die deze consequentie aandurft of eigenlijk al de aangeduide en ook nog deze?: de Vereenigde Staten van Noord-Amerika tegen Engeland om het bezit van diezelfde bezittingen of van de Philippijnen, een even ondenkbaar geval. Ten slotte een strijd om het bezit van de laatstgenoemde eilandengroep tusschen China of Japan en de Ver. Staten van Noord-Amerika, die echter buiten ons gebied zou worden gevoerd, wellicht beslist zou moeten worden in de wateren van een dier drie Rijken zelf. De lezer kan nu zelf geheel beoordeelen, hoe gering in elk geval de kans is - al het bovengeschrevene in acht | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 400]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genomen - op schending van de neutraliteit onzer zoo gunstig gelegen Aziatische bezittingen. Ook schending van neutraliteit, niet het gevolg van strijd die in ons gebied wordt gevoerd, is moeilijk denkbaar. Men zou kunnen meenen: het inrichten van een hulpbasis voor een groote mogendheid, in oorlog bijv. met Japan, ter plaatse waar onze strijdkrachten te land niet hinderlijk kunnen optreden, waarvoor dan Makassar in het Zuidwesten van Celebes de aangewezen plaats is. De groote afstand waarop de hulpbasis van het tooneel van den strijd verwijderd zou zijn, zou echter een overwegend bezwaar wezen. Daarbij niet te vergeten, dat Engeland, Frankrijk en de Ver. Staten van N.-Amerika zelf koloniën in de nabijheid bezitten, en dus alleen Duitschland of Rusland, al of niet met bondgenooten, zich aan zulk eene neutraliteitsschending zou kunnen schuldig maken. Hetzij zoo iets denkbaar is of niet, een krachtige vloot aan onze zijde zal daartegen een afdoende bescherming zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Ga ik alzoo uit van de veronderstelling, dat de Staatscommissie voor de defensie van Ned.-Indië dit gebied ook te land wenscht verdedigd te zien, dat is: nadat onze weerstand ter zee gebroken is, dan ligt het op mijn weg - alhoewel ik van meening blijf, dat al wat voor ons weervermogen kan worden besteed, aan de verdediging ter zee moet worden dienstbaar gemaakt, mits hierdoor een voldoend betrouwbaar stelsel ontsta - ook eenige bladzijden aan ons weervermogen te land te wijden. En ik zou hiertoe nog niet zijn overgegaan, ware het niet dat er kenteekenen zijn, die het vermoeden wettigen, dat dit weervermogen hoofdzakelijk gezocht zal worden in een Inlandsch militiestelsel, op Europeesche wijze georganiseerd, waarmede echter m.i., zoover wij zien kunnen, geen bevredigende resultaten bereikt kunnen worden. In de Indische Gids van Juni 1909, Maart en Juli 1910 en Februari 1911 schreef ik een viertal artikelen, waarin werd betoogd, dat de Javaan niet in een geregeld leger, op Europeesche leest geschoeid, bruikbaar is. Hij is er niet op zijne plaats en hij gevoelt er zich niet op zijne plaats. Men heeft alles beproefd om daar verandering in te brengen (óók aanhoudende ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
menging met Europeanen), waartoe gedurende de laatste 40 jaren van voortdurenden, dikwijls harden strijd, dien het leger heeft doorgemaakt, ruimschoots gelegenheid was, niets heeft geholpen, zooals het best wordt bewezen door de Regeeringsverklaring in de Memorie van Toelichting op de Indische Begrooting van 1912, Onderafdeeling 180, waarin de inlandsche militairen onomwonden als minderwaardig worden aangemerkt. De Javaansche militair komt voort uit de onderste lagen der bevolking; hij is de richting naar de kazerne, waarbinnen hij van al zijne zeden en gewoonten moet afstand doen, eerst uitgegaan toen hij geen anderen uitweg meer zag. Der Javanen afkeer van den militairen dienst is, zooals de bekende Regent van Demak mij zonder omwegen schreef, dan ook hartgrondig. In het leger zelf is hij de paria, hetgeen hem in alles wordt duidelijk gemaakt, hoofdzakelijk in de minachting die hij van alle zijden, en wel voornamelijk van zijne AmboineescheGa naar voetnoot1) standgenooten ondervindt, welke in vele opzichten boven hem bevoorrecht zijn, waardoor deze, maar vooral omdat men hunne goede eigenschappen tot het uiterste heeft weten te prikkelen, het beste element in het leger vormen. De Javaansche militair is over 't algemeen dan ook onverschillig en van weinig goeden wil; hij stoort er zich niet aan, hoe zijne chefs en zijne Europeesche en Amboineesche gelijken over hem en over zijne daden te velde denken. Is dit te verwonderen, het vorenstaande in aanmerking genomen? Hem, uit hetgeen oppervlakkig wordt waargenomen, te beoordeelen als laf, ongeschikt voor het militaire beroep, zou echter onbillijk zijn. Er zijn enkele, voornamelijk Indo-Europeesche officieren geweest, die zijne taal machtig waren, hem begrepen en dus goed met hem wisten om te gaan, welke hem zeer hebben geprezen, ook als krijgsman, en zijne indeeling bij het korps marechaussee is tot eene opbaring geworden. Wel heeft hij daarbij niet zooveel élan getoond, zeker niet zoo aan den weg getimmerd als de Amboinees (dat echter grootendeels aan zijn van aanstellerij afkeerig flegma en aan het omgekeerde in den Amboinees moet worden toegeschreven), maar hij bleek wel degelijk een goed | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veldsoldaat te kunnen zijn, namelijk in eene gevechtsmethode, waarvoor zijne eigenschappen van physiek en karakter zich uitstekend leenen. Vele Javaansche militairen hebben bij dat korps de medaille ‘voor moed en trouw’ en zelfs het voor hen eigenlijk niet bestemde ridderkruis der Militaire Willemsorde verdiend. Trouwens de Javaan is in Indië onze gevaarlijkste vijand geweest (Java-oorlog), de Atjeher alleen uitgezonderdGa naar voetnoot1). Diep doordrongen van het besef dat in het leger het slechtste gehalte van Javanen voorkomt en dat de Europeesche organisatie voor de inboorlingen ondeugdelijk is, heb ik reeds in 1901 voorgesteld om ook Inlandsche jongelieden van voornamen stand in het Indische officierskorps toe te laten, omdat ik daarin het middel zag om den afkeer te overwinnen, dien de legerdienst den gewonen fatsoenlijken Javaan inboezemt, en in 1902 en nog herhaaldelijk later beval ik aan om alle inboorlingen, een klein gedeelte uitgezonderd, af te zonderen uit de Europeesche organisatie van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het leger en in te deelen in korpsen, overeenkomende met dat der marechaussees. Aan het eerste voorstel werd gevolg gegeven, maar niet op onbekrompen wijze; er zijn thans nog niet meer dan 5 Inlandsche officieren, van zelf ook omdat deze ingrijpende maatregel maar niet zoo dadelijk in de daarvoor niet voorbereide Inlandsche maatschappij kon zijn ingeweven. Maar het tweede voorstel heeft blijkbaar geen genade kunnen vinden; men is daar dwars tegen ingegaan. En toch, de wenschelijkheid der uitvoering van dit tweede voorstel is voelbaar als een muur waartegen men met vliegtuigsnelheid aanstormt, veel voelbaarder dan het wenschelijke der uitvoering van het eerste voorstel. De maatregel waarmede tegen het tweede voorstel is ingegaan, is de vermenging, tot in de compagnie doorgevoerd, van de Inlanders met de Europeanen en de Amboineezen c.s., een kapitale fout, die misschien niet zal worden opgemerkt, zoolang Nederlandsch-Indië bewaard blijft voor een' aanranding te land van buiten, omdat de lijdzame en vooral onverschillige Javaan niet obstineert, maar welke fout zich zal wreken, wanneer het leger zich met een buitenlandschen vijand te meten krijgt. Door dien maatregel heeft tevens de instelling der Inlandsche officieren haar voornaamste reden van bestaan (de mogelijkheid om een beter gehalte van Javanen naar het leger te trekken) verloren. Geen fatsoenlijke Javaan namelijk zal zich vrijwillig het lot opleggen om zóó innig verbonden te dienen met Europeanen, ruw en zelfgenoegzaam bij hem, den zachtgeaarde, vergeleken, en met hooghartige, zich ver boven niet-Christen-Inlanders verheven wanende, hem minachtende en dan ook door hem zeer gehate Amboineezen. Die vermenging is voor den Mahomedaanschen Javaan te beschouwen als eene straf; zij zal op hem een moreelen druk leggen en is dus een onwijsgeerige, in de hoogste mate onpaedagogische maatregel, die tot niets goeds kan leiden, integendeel voor alle betrokkenen en dus eventueel voor eene oorlogvoering noodlottig moet worden. Zelfs de Indo-Europeanen, ofschoon behoorende tot de dapperste elementen in het leger, dienen door hun natuurlijken, van moederszijde geërfden schroom over 't algemeen zeer ongaarne als commandant over Europeesche soldaten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gemengde compagnie, als gevormd uit vele elementen die in alle opzichten uiteenloopen (door aard, physiek, taal, godsdienst, neigingen en bovenal eigenschappen) is bovendien een onmogelijk naar behooren aan te voeren eenheid, of, beter gezegd, verscheidenheid, zooals ik bij ondervinding weet. In de meeste gevallen zullen de sympathiën van den commandant eener gemengde compagnie in een' bepaalde richting gaan, afhankelijk ook van zijn aard, physiek, taalkennis, neigingen of eigenschappen. De een zal zich meer op zijne plaats gevoelen aan het hoofd van Europeanen, de andere van Amboineezen, een derde van Inlanders; de andere elementen in de compagnie zullen daarvan in alles, in zorg, opleiding, behandeling, enz., nadeel ondervinden. Zal zulk een commandant met zijne compagnie kunnen bereiken, waartoe een homogeen samenstel onder een met zorg gekozen chef, die dat geheel kan kennen en begrijpen, in staat is?
De Javaan is klein van gestalte, tenger, lenig, sterk, volhardend, vlug, goed klimmer, ruiter en zwemmer, sober, vindt overal voedsel, bereidt dit gemakkelijk en snel, voert het voor verscheidene dagen zonder moeite mede, is gewend aan het afmattende, voor den vreemdeling zoo verraderlijke tropische klimaat en volkomen thuis in zijne moeilijke bergen boschterreinen, waarover-en-door hij zich zonder gedruisch gemakkelijk en snel beweegt, terreinen die voor een buitenlandschen vijand, strijdende onder centrale leiding in geregelde orde, waarvan samenhang, het vormen van een' machtige resultante van ontelbare krachten tot bereiking van één vooropgesteld hoofddoel de hoogste eisch is, zoo niet totaal onbruikbaar, dan toch hoogst gevaarlijk zijn; de Javaan stelt list tegenover den vijand ver boven den openlijken aanval; hij eigent zich weinig voor een optreden in geregelde orde op Europeesche wijze. Hij is dus in al die opzichten zoo geheel anders dan de plompe, weinig beweeglijke Noordelijke Europeaan, die uitblinkt in den openlijken plaatselijken strijd. Europeaan en Javaan behooren in het leger dus niet bijeen; beider eigenschappen dooden elkander; die van den Javaan verstikken in de Europeesche organisatie en de Europeaan zal verliezen van hetgeen hij aan koelbloedigheid in den moorddadigen strijd tusschen geregelde legers meer zal be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zitten dan de voor hevige indrukken zoo vatbare Inlander, die mij voor den tegenwoordig zoo langdurigen aanval onder hevig infanterie- en artillerievuur minder geschikt voorkomt. De bovengeschetste eigenschappen van den inboorling in het algemeen doen hem bij uitstek geschikt zijn voor den guerillakrijg in de moeilijke, van wegen zoo schaarsch voorziene terreinen onzer Indische eilanden. Die geschiktheid is hem als aangeboren (Atjeher, marechaussee) en alsof hij dat voelt, schijnt hij - de onverschillige Javaansche fuselier - een geheel ander mensch te worden zoodra hij in het korps marechaussee, dat den strijd als guerilla voert, overgaat, een bruikbaar krijger, die mede zijn aandeel heeft in den roem, door dat korps in de laatste zestien jaren in Atjeh en Djambi, op Borneo, Celebes, Timor en Flores behaald.Ga naar voetnoot1) De guerilla is voor het land en het volk van Indië de ware oorlogsvorm; van daar dat onze Indische oorlogen, wanneer wij met een hardnekkigen vijand te doen hebben, van zoo langen duur zijn. Indien dit reeds aan ons ten deel valt, hoeveel te meer dan aan den van verre gekomen vreemdeling, die het hoofd moet bieden aan een reeds in tijd van vrede opgerichte, goed georganiseerde, uitnemend bewapende en geoefende en onder militaire leiding en contrôle gestelde groote guerilla-macht. De guerilla in een daarvoor geschikt land is een krachtige verdedigingsvorm. Het schoonste voorbeeld daarvan geeft de strijd in 1744 en '45 in Bohemen. Wij lezen daarover in de tactiek van Hoogeboom en Pop: ‘Toen - in het bloeitijdperk van den kleinen oorlog - Frederik de Groote’ (een der grootste veldheeren uit de wereldgeschiedenis, aan het hoofd van schier het beste leger dat ooit in het veld was) ‘in 1744 zich meester had gemaakt van Praag, stonden in Bohemen 80.000 Pruisen tegenover slechts 20.000 Keizerlijken, zoodat de Oostenrijksche bevelhebber, Graaf Bathyani, besloot, elke beslissende ontmoeting te ontwijken en door het voeren van den kleinen oorlog op groote schaal aan 's Konings zegetocht paal en perk te stellen. Overal trok hij den vijand met kleine, stoutmoedig | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
optredende afdeelingen te gemoet en overviel zelfs op het oogenblik van de inneming van Praag, een der groote Pruisische bivaks met 250 huzaren. Bij het verder voortdringen omzwermden de met 10.000 huzaren versterkte Keizerlijken hunnen vijand van alle zijden. Alle bruggen vond de Koning op zijnen marsch vernield, alle overgangsmiddelen weggevoerd. De verkennende afdeelingen der Pruisen stieten overal, waar zij zich vertoonden, op overmacht en tastten hulpeloos in den blinde tot het ontdekken van de Oostenrijksche hoofdmacht, zonder één enkel bericht van belang te kunnen verzenden. Toen Frederik tot Budweis was voortgerukt, werden al zijne verbindingen met Praag verbroken, zijne transporten vernield en zijne koeriers opgelicht of afgesneden, zoodat de Koning in eene tijdruimte van vier weken geen enkel bericht uit Berlijn ontving en feitelijk uit armoede genoodzaakt was den terugtocht te ondernemen. In stede van zich toen tevreden te stellen met de behaalde uitkomsten, verdubbelden de Keizerlijken hunne werkzaamheid, snelden hem vooruit, vernielden nogmaals grondig alle inmiddels herstelde overgangsmiddelen, lichtten herhaaldelijk transporten op, maakten zich meester van nagenoeg den geheelen belegeringstrein, beletten den tijdigen afmarsch van de in Budweis en Praag achtergebleven afdeelingen, kortom teisterden den grooten Vorst op alle mogelijke wijzen en ontlokten hem zelfs de uitdrukking: “Diese charmanten Kanaillen haben solch eine Amitié für mich, dass sie mich nicht verlassen wollen”. Zooveel is zeker, dat Frederik op die wijze gedwongen werd de grootste offensieve onderneming, die hij ooit beproefde, op te geven en, zonder één slag verloren te hebben, geheel Bohemen te ontruimen. De diepe indruk, welke de mislukking van deze operatie op hem maakte, deed hem voor altijd van zulk een strategisch offensief afzien. Niet ten onrechte zegt Frederik de Groote dan ook in een zijner nagelaten werken (Eléments de castramétrie et de tactique): “In de jaren '44 en '45 hebben wij meermalen escorten van 10.000 man moeten bezigen tot dekking van fourageurs”. Wanneer wij overwegen, dat Bathyani een voor den grooten oorlog in de Europeesche organisatie gevormd veld- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overste was, die - manmoedig opofferend de beginselen, waarin hij was opgeleid - zijne evenzeer voor dien oorlog gevormde troepen, oorspronkelijk 20, daarna 30 duizend flinke ondernemende mannen, welke hij echter voor den geregelden strijd met een vier- later nog bijna driemaal zoo sterken Europeesch georganiseerden vijand niet talrijk genoeg achtte, in kleine guerillabenden oploste en daarmede glansrijk overwon, dan kunnen wij geen vertrouwen stellen in Indische militaire schrijvers, die halsstarrig blijven aanbevelen, een op Java gelanden dus sterken buitenlandschen vijand te bestrijden met ons klein, grootendeels uit door de Regeering d.w.z. door het legerbestuur zelf als slecht erkende elementen bestaand, op Westersche leest geschoeid Indisch leger. Telkens verandert de getalsterkte, die naar hunne meening voldoende is te achten en wel afhankelijk van hunne vindingrijkheid in het aanwijzen van middelen om het leger uit te breiden. In de jongste Juli-afleveringGa naar voetnoot1) van het ‘Indisch Militair Tijdschrift’ werd eene getalsterkte van 42.000 man voldoende geacht, maar op welke wijze die bereikt zou moeten worden wist ditmaal de schrijver niet aan te geven. Hij ging uit van de onderstelling, dat een eventueele vijand niet meer dan drie divisiën, totaal 42.000 man, in eens op Java zou kunnen doen landen en dat deze macht door een Indisch leger van gelijke sterkte verslagen zou kunnen worden alvorens een tweede vijandelijk échelon van 42.000 man op Java geland zou kunnen zijn, enz., enz. Er werd daarbij niet opgemerkt, dat onze strijdkrachten, in totaal 42.000 man, bij dat telkens verslaan (?) van den vijand aldoor zwakker zouden worden en deze tegenover nieuwe 42.000 strijders ten slotte dus geen enkel' (maar hier vervallen we in een' ongerijmdheid) Indisch soldaat meer zou vinden. De schrijver heeft er ook niet aan gedacht dat een vijand zeer goed zal kunnen zorgen, dat zijne achtereenvolgende échelons slechts enkele dagen na elkander op Java aankomen. Hij kan daartoe gebruik maken van een hulpbasis in Indië (Makassar op Celebes is daarvoor zeer geschikt) waar hij te voren alles | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verzamelt, wat hij voor een aanslag op Java wil doen aanwenden. Daartegen kan geen bezwaar bestaan: vooropgesteld is, dat wij geen maritieme middelen van beteekenis bezitten; is dit anders, dan zijn de achtereenvolgende vijandelijke landingen, door den schrijver bedoeld, evenmin mogelijk als de inrichting van een vijandelijke hulpbasis in ons gebied is. Op de manier van roerdompen zijn de bedoelde schrijvers blind voor het gevaar, blind voor de groote krachtsontwikkeling in den oorlog, die de groote staten tegenwoordig aan den dag leggen: Japan en ook Rusland in den oorlog van 1904/'05 (de inspanning die Rusland zich getroostte om zijn zeer aanzienlijk leger door Siberië naar Mandchoerije te vervoeren is ontzagwekkend), Engeland in Zuid-Afrika, waar het Britsche leger tot 400 duizend man werd opgevoerd en dan nog te herinneren aan een onlangs uitgebracht rapport van den Noord-Amerikaanschen Minister van Oorlog, waarin er op gewezen werd dat Japan in 30 dagen 200 duizend man op de Amerikaansche kust van den stillen Oceaan zou kunnen brengen. Ook in ons land gedurende den tachtigjarigen oorlog, in Spanje tijdens den inval van Napoleon's leger, in den Duitschen bevrijdingskrijg van 1813, in Zuid-Afrika door de Boeren tegen de Engelschen, in Atjeh tegen en als contra-guerilla door ons gevoerd, heeft de guerilla (of kleine oorlog) haar groote beteekenis ten volle bewezen. De Duitsche bevrijdingskrijg van 1813 heeft daarvan vele treffende voorbeelden opgeleverd, waarvan enkele hieronder vermeld zijn: Het guerillakorps onder Thielmann, 2000 ruiters met 2 stukken geschut, maakte in ééne week in enkele ondernemingen tegen een veel sterkeren vijand niet minder dan 1 generaal, 40 officieren en 5000 man gevangen en vermeesterde ± 100 wagens met voorraden. Op 22 September 1813 leed maarschalk Lefèbvre met 4800 man cavallerie en 400 man infanterie een geduchte nederlaag in een gevecht met de partijgangers Thielmann, Platow en Mensdorff, waarbij hij 52 officieren, 1369 manschappen en 662 paarden verloor en waarna hij over een afstand van 46 kilometer tot achter de Saale vervolgd werd. Het guerillakorps onder ritmeester Von Colomb maakte | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verscheidene honderden gevangenen en vermeesterde vele honderden paarden en talrijke voertuigen, eenmaal zelfs 24 stukken geschut en 48 munitie- en andere wagens. Enkele andere gevallen zijn: In den veldtocht van 1806/'07 bevrijdde de Pruisische luitenant Von Hellwig met slechts 55 huzaren 6000 Pruisische gevangenen, die onder een bedekkingskorps van 240 man marcheerden; de Pruisen hadden daarbij 1 gesneuvelde en 3 licht verwonde huzaren, de Franschen verloren 20, volgens andere berichten 50 dooden en hadden vele gewonden; 1 officier en 15 manschappen, allen gewond, werden gevangen gemaakt. In 1842 werd een Engelsch leger op den terugtocht van Kabul in den Khyberpas door Afghaansche guerilla vernietigd. Over den strijd der Boeren in 1899 enz. valt over het geheel niet te roemen. De eerste periode, waarin door hen volgens de beginselen der groote oorlogvoering, doch slecht toegepast, werd opgetreden, heeft zich gekenmerkt door groot gebrek aan activiteit, die den slechten afloop daarvan tot gevolg had. Met den val van Bloemfontein en Pretoria begon eerst recht de (tweede) periode der guerilla, welke uitnemend gevoerd werd; maar toen waren de Boeren veel te gering in aantal, 20 tot 30 maal zwakker dan de Engelschen, en werden zij bovendien door tuchteloosheid en verraad in eigen boezem (national scouts) zwaar geteisterd. Toch zijn het niet de Boeren maar de Engelschen geweest, die den vrede gezocht hebben. Veilig kan worden aangenomen, dat aan hun krachtige guerilla de Boeren thans hun gunstige politieke verhouding tot Engeland en den opbloei hunner nationaliteit te danken hebben. Ook de guerilla der Atjehers heeft de deugdelijkheid dier vechtmethode bewezen. Hoewel de gevechten doorgaans in ons voordeel eindigden, waardoor het veroverde gebied aanvankelijk steeds grooter werd, konden onze troepen zich niet handhaven. Wij werden genoodzaakt ons terug te trekken en hadden na ± 25 jaren tobbens niet meer dan een zoo goed als geheel ontvolkt lapje grond van enkele uren gaans in omvang bezet. Vervolgens pasten wij een uitnemende contra-guerilla toe, maar, hoe energiek nu reeds ± 16 jaren gevoerd, zij is er nog niet in geslaagd, de zooveel minder beduidende Atjehsche guerilla te onderdrukken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog enkele uitingen van bevoegde beoordeelaars mogen de waarde der guerilla in het licht stellen: De Duitsche Generaal-majoor v. Eltorff, sprekende over den Fransch-Duitschen oorlog van '70/'71, zegt in 1898: ‘.....So giebt das sicher einen Begriff’ (namelijk de last, welke de ‘slecht gevoerde’Ga naar voetnoot1) Fransche guerilla aan het Duitsche leger veroorzaakte) ‘welch gefährliche Waffe der kleine Krieg in der Hand eines Gegners werden kann, der sich ihrer geschickt zu bedienen weiss. Aber es kommt hinzu, dass alle äusseren Verhältnisse heute und in Zukunft für den kleinen Krieg noch ungleich günstiger liegen als ehedem.’ Georg Cardinal van Widdern zegt (verkort): Kleine guerillabenden zijn beter dan groote, omdat zij veel beweeglijker zijn; de nacht is voor de beweging van groote benden weinig geschikt; samenstelling uit verschillende wapens is voor de beweeglijkheid, het voornaamste element van guerillatroepen, zeer schadelijk. Guerillabenden zijn in staat om 20 tot 30 maal, ja nog sterker geregelde leger-afdeelingen ‘en échec’ te houden (te binden). Een leger in 's vijands land weet zoo weinig waar en hoe sterk de zich zoo gemakkelijk verplaatsende guerillabenden zijn; het overschat gewoonlijk hare sterkte en is er bang voor, omdat zij zoo stoutmoedig optreden, wijl zij zoo goed heen kunnen komen; de guerillakrijg is een zeer opwekkende krijg: de overste v.d. Marwitz heeft met slechts 300 ruiters wonderen verricht; deze werden door den vijand op duizenden geschat; de commandant zelf zorgde voor de verspreiding van dit valsch gerucht en trad daarbij zeer stoutmoedig op. Balck roemt in zijn werk zeer het optreden van Christiaan de Wet in den Zuid-Afrikaanschen oorlog. Hij schrijft nog: ‘Unter dem Begriff des kleinen Krieges fassen wir die selbständigen Unternehmungen kleinerer Truppenkörper zusammen, welche unabhängig neben den grossen Operationen hergehen oder diese beim Mangel formierter Streitkräfte ersetzen,...’ ‘beim Mangel formierter Streitkräfte’, zooals op Java. En verder: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Im offenen Felde der Europäern unterlegen, kommen im kleinen Kriege die guten Eigenschaften der von ihrer Jugend auf zum Jäger und Krieger erzogenen Naturvölker zur Geltung: Bewegligkeit, überraschende Verwegenheit, taüschende List und kaltblütige Verschlagenheit geben diesen Kriegern eine Überlegenheit, welche niemals die Friedensschulung dem Soldaten zu verleihen vermag’, eigenschappen, die ook de Indische inboorlingen bezitten, al zijn zij niet voor jager of krijger opgeleid. In geen der gevallen, waarin de guerilla door de bevolking werd gevoerd, was zij reeds in vredestijd voorbereid. Altijd ontstond zij gedurende den oorlog, somtijds om een mislukte verdediging, volgens de beginselen van den grooten oorlog (den veldslagenoorlog) gevoerd, te vervangen (Boerenstrijd); van een behoorlijke organisatie dus geen sprake, de bewapening slecht en veelsoortig, de menschen ongeoefend en ongedisciplineerd, dus geheel overgelaten aan hunne aandoeningen, waaronder de natuurlijke zucht tot zelfbehoud de eerste plaats inneemt, het aantal der deelnemers in verhouding tot dat der Europeesch georganiseerde, bewapende en geoefende vijanden steeds gering. Op zulk eene guerilla, nadat een onmachtig, op Europeesche leest geschoeid leger als ons Indische, dat na een geringe uitbreiding in dit jaar weinig meer dan 10 duizend strijders op Java in het veld kan brengen, verslagen is, mogen wij het niet laten aankomen. Is een verdediging te land niet te ontgaan, omdat geen marinestelsel is ingevoerd, dat in zichzelf krachtig genoeg mag worden geacht om Ned.-Indië voor een aanval te behoeden dan wel eene poging tot verovering daarvan af te slaan, dus eene vijandelijke landing te voorkomen, dan is de eenig rationeele weg voor ons de volgende. Alle of althans de groote meerderheid der inboorlingen uit het leger af te zonderen en in korpsen te vereenigen en te bewapenen als het tegenwoordige marechausseekorps met de brigade van 20 karabijnen als gevechtseenheid, de beste organisatie voor het voeren van eene guerilla, vormende eene krijgsmacht van hoogstens 8000 man onder den naam van Karabiniers of Lichte Infanterie. Deze macht is dan een uitmuntende kern (ook tot oefening en voor het kweeken | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van goede aanvoerders, officieren zoowel als onderofficieren) voor een op te richten Javaansch volksleger, in dezelfde organisatie en met gelijke bewapening als die lichte Infanterie, van 100 duizend vrijwilligers (een klein getal voor een bevolking van ruim 30 millioen zielen) met tienjarige verbintenis (jaarlijks ruim 10 duizend aan te werven, ingesloten de vervanging van het verloop), uit te breiden indien de omstandigheden daartoe aanleiding gevenGa naar voetnoot1). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alleen Java kan voor eene verdediging te land in aanmerking komen; deze ook voor andere eilanden van N.-I. in te richten zou vooralsnog alleen krachts- en dus geldverspilling zijn. De oefening van het volksleger (voor het voeren van de guerilla) is hoogst eenvoudig; zij bepaalt zich tot de kennis van de inrichting en het in goeden staat houden van de karabijn en het juistheidsschieten, waarin groote vaardigheid moet worden verkregen; een blank wapen is voor guerilla te voet verkeerd (zooals de Boeren in Zuid-Afrika terecht begrepen hebben); zoo'n wapen zou de guerillabende maar tot het voor haar gevaarlijke handgemeen verleiden; afzonderlijke bewegingsoefeningen zijn voor guerillabenden van 20 man overbodig; gedurende de schietoefeningen is daarvoor gelegenheid genoeg; het gebruik van een pionierswerktuig is voor een Javaan zeer gemakkelijk; de manier om bruggen, spoorwegen, telegraaflijnen enz. te vernielen en te herstellen moet aan de aanvoerders bekend zijn; daarvoor en voor het verkrijgen van andere kennis zooals der krijgsgebruiken, voor de aanvoerders noodig, moet een opleidingsschool in het leger bestaan. De periode van den oorlog, aan een landing voorafgaande, voor Nederlandsch-Indië zeker van langen duur, is goed voor voorbereiding en verdere oefening te benutten. Aldus behoeven de volkslegermannen niet reeds in tijd van vrede onder de wapenen te komen; één uur 's weeks oefening gedurende het goede seizoen, in de nabijheid hunner dessa's, in het schieten, ook nog om inrichting en onderhoud van de karabijn te leeren, is, totdat aan de voorgeschreven eischen voldaan is, voldoende; hierbij in aanmerking te nemen dat de eigenlijke schietoefening, per man afzonderlijk, maar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeer kort duurt. Alleen zou het volkslegerdeel uit de streek, waarin het leger oorlogsmanoeuvres houdt, dat is eenmaal per jaar, voor één week kunnen worden opgeroepen om daaraan deel te nemen in samenwerking met de ‘Lichte Infanterie’; elk groot volkslegerdeel zou zoodoende eene goede beurt krijgen voor het leeren van de oorlogspractijk. De wapens met toebehooren en de munitie worden in vredestijd in magazijnen bewaard, zooveel mogelijk in de nabijheid der woonplaatsen van hen, voor wie zij bestemd zijn; voor de oefeningen alleen worden enkele tijdelijk uitgereikt. Een zoodanige in tijd van vrede ingestelde guerillamacht, overeenkomende met de ongeregelde troepen in andere legers (kozakken), goed georganiseerd, bewapend en aangevoerd, alles onder leiding en toezicht van het legerbestuur (bijv. van een generaal met staf), dat in tijd van oorlog ook de algemeene bestemming aangeeft, kan een geduchte macht zijn, hoog verheven boven elk ander legerstelsel, waarvan de Indische inboorlingen het hoofdbestanddeel zouden vormen. Het is verwonderlijk dat dit in de toonaangevende kringen van het leger niet wordt ingezien, of eigenlijk niet verwonderlijk, star eenzijdig als de algemeene ontwikkelingsrichting in het leger is, waardoor een militairisme wordt aangekweekt, dat - op staffe van overbodigheid - geen anderen vorm als geschikt voor den oorlog kan erkennen dan dien van het geregelde leger en waarbij aldus het doel van den oorlog bij de middelen om dat te bereiken achterstaat. Het is de roem van het guerillastelsel dat het een uitsluitende verdedigingsvorm is, waarmede een land, dat op zijn vredelievendheid boogt, getuigenis aflegt van zijn oprechtheid te dien aanzien. Zooals ik boven opmerkte, bestaat in het leger groote neiging om tot versterking daarvan tegen van Buiten dreigend gevaar een Javaansch militiestelsel met Europeesche organisatie in te voeren, dus met korten oefeningsdienst en langen verloftijd. Uit de Memorie van Toelichting op de Indische Begrooting voor 1912, Onderafdeeling 180, vernamen wij echter, dat de compagnieën der veldinfanterie voortaan uit Europeanen, Amboineezen en Inlanders zullen bestaan tot verbetering van het gehalte der minder gevechtswaardige | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
elementen en wel zoo dat de verhouding tusschen de meer en de minder gevechtswaardige elementen over het geheele leger geen wijziging van beteekenis zal kunnen ondergaan en ongeveer als 1:1 zal moeten blijven, waarna wordt vermeld dat die compagnieën 64 Europeanen, 33 Amboineezen, totaal 97, en 94 Inlanders zullen tellen en de non-combattanten, waar mogelijk, Inlanders zullen zijn. En aangezien de groote meerderheid der Inlanders uit Javanen bestaat, zijn alzoo de Javanen officieel (dit beteekent nog al iets) als minder gevechtswaardige elementen erkend. Overweegt men nu dat de tegenwoordige Javaansche soldaat minstens zes jaren verbonden is en in het leger als machtspreuk geldt, dat de Inlander eerst na dien tijd als soldaat eenige waarde heeft, en verder, dat het Javaansche militieleger - natuurlijk zeer talrijk, wil het in de oogen van de voorstanders van zulk een leger tegen een buitenlandschen vijand, bijv. een Japanschen, opgewassen zijn - geen elementen kan bevatten (althans niet noemenswaardigGa naar voetnoot1) - men denke aan de bovengenoemde geëischte verhouding van 1:1) waardoor, namelijk weder in de oogen van die voorstanders, zijn Gefechtsunfähigkeit kan worden verminderd, dan..... ja dan wordt men angstig als men denkt aan den veldslag, die tusschen dat militieleger (zeker met minder dan zesjarigen oefeningsdienst, anders veel te duur) en de buitenlandsche krijgsmacht gevoerd kan worden. Ik zal nu niet vervallen in eene herhaling van de verdere nadeelen, aan zulk een militiestelsel verbonden, maar volsta met een verwijzing naar mijne artikelen in de Indische Gids | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Maart 1910 blz. 307/'09, Juli 1910 blz. 924 en Februari 1911 blz. 194. Tot slot nog eene ruwe berekening van de kosten, in tijd van vrede aan het door mij voorgestelde volksleger van 100 duizend man verbonden:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bedragen zijn over 't algemeen ruim berekend, zoodat vermoedelijk uit de totaalsom de bouw en het onderhoud van de wapen- en munitie-magazijnen en het onderhoud van de wapens bekostigd kunnen worden, in aanmerking genomen dat de bouw van de magazijnen eene uitgave voor eens vordert. Een bedrag van 14 ton 's jaars of in maximum na tien jaren van twee millioen (indien het bovenbedoelde bedrag aan salarissen, pl.m. f 650.000 voor het tiende jaar vol wordt medegerekend) beteekent weinig in eene begrooting van uitgaven, die de kosten van een verdedigingsstelsel kan dragen, waartoe eene Marine behoort, als in het eerste gedeelte van dit geschrift voorgesteld. Ik merk dit hier op, omdat het boven beschreven zeer goedkoope en toch krachtige guerillastelsel voor Java al vrij spoedig voldoende veiligheid zal geven gedurende de periode, waarin de Marine nog niet zoo ver gereed is, dat op haar alleen kan worden vertrouwd. Daarom kan het wellicht aanbevelenswaardig zijn om zoo spoedig mogelijk tot de oprichting van zulk een guerillastelsel over te gaan, óók in geval eene Marine wordt opgericht als bovenbedoeld. Dat een Javaansch militieleger van 100 duizend man in de Europeesche organisatie (onafwijsbaar met zeer langen eerste-oefentijd) oneindig meer vraagt dan 14 ton of 2 millioen 's jaars, de eerste aanschaffing van benoodigdheden ingesloten, zal den lezer overweldigend duidelijk worden, wanneer hij de cijfers in de tegenwoordige Indische oorlogsbegrooting ziet.
F.C. Hering, Oud-Luit-Kol. O.-I.L. |
|