verwachtingen van Europa vèr en vèr hebben overtroffen.
Wij plachten ons die volken voor te stellen als Robbeknol het den Spaanschen Brabander doet:
Hij wil zijn graviteyt met groote woorden houwen
En hij het niet een scherf om...........................
Insolvabele pochhanzen, dit meenden wij, ‘cossu's’, dat die natiën waren. Nog pas geleden kwam de best befaamde van hen, Tsaar Ferdinand, te vergeefs om een leening.... Heeft Europa zich niet honderd keer vermaakt om den ‘koning’ van Montenegro; leek niet de konak van Belgrado ons een soort ‘mauvais lieu’ en tegelijk een moordhol; oord van wulpschheid en van wreedheid? En wat was, in de internationale zakenwereld, de reputatie van ‘een Griek’? Welke herinneringen liet de Turksch-Grieksche oorlog van 1897 achter?
Doch hielden wij Europeeërs de Turken staande, omdat wij hèn zooveel hooger achtten? Zeker, de Turken, erfgenamen eener oude grootheid, waren meer ‘heeren’; maar met dat al vertegenwoordigden zij in Europa een verleden en de anderen een toekomst. In waarheid hield Europa het met de Turken, omdat het ondervond dat er aan hen te verdienen viel, en de Christelijke Balkanstaten zijn bij de grooten niet het minst hierom impopulair, omdat zij mede hunne vijf, zes pruimpjes willen komen plukken. De grooten hielden den boom liefst voor zich alleen....
Dat hij nog niet geheel werd leeggeschud, was omdat niemand een ander de beste takken gunde. Rusland te Konstantinopel gevestigd, is even onduldbaar voor Engeland en Duitschland als een van deze beiden er voor Rusland zou zijn, en men zou Oostenrijk even ongaarne zich zien vastzetten te Saloniki als Italië in Albanië. Ligt hierin niet eene vingerwijzing voor de oplossing der Balkankwestie, wanneer eens mag blijken dat de Turken zich niet langer in Europa kunnen handhaven? Geen groote mogendheid mag aan den Bosporus gebieden; welnu, dan moet een verbond van kleinen het doen.
Het ongeluk van Turkije is, dat het deze noodzaak niet op het juiste oogenblik ingezien heeft; dat het niet, toen het nog tijd