De Gids. Jaargang 76
(1912)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Menschen-plankton.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haald. Dat zij er voor betaald hebben, wordt vergeten er bij te zeggen. Doch in alle geval: het geld is weggerold, maar de kaalheid gebleven. Nu groeien slechts mos, heidekruid en blauwbes in de tallooze spleten en kommen van berghelling en kruin, met tot ondergrond een dikke moerassige veenlaag, welke den wandelaar bij 't beklimmen menige onaangename verrassing bereidt. Eerst in den lateren tijd heeft men de noodzakelijkheid der herbossching ingezien, en zoo kruipen van lieverlede berk en den weer de hellingen op, terwijl de bergmoerassen drooggelegd worden tot verderen aanplant. Zóó ijverig is men in de weer, dat zelfs de schooljeugd aan de herbeplanting deelneemt. De Noorsche schoolwet vergunt daartoe eene vacantie van twee dagen in 't jaar. Als een fluweelen kleed breidt zich, in allerlei lichtschakeering, over de golvende dalvlakte uit het grasveld. Steeds frisch groen, dank zij vele verborgen bronnen; en zuinig - met kleine zeis of sikkel - afgeschoren als in een Engelsch park. Geen wonder dat Bergen eigenlijk Björgvin heet: heuvelweide! Telkens onderbreken plukjes boomen de vlakte, 't Zijn berken, elzen en esschen. Doch vooral de esch trekt de aandacht door zijn sierlijken bouw en teergroenen bladerenrijkdom. Waarom toch is die vroolijkste en elegantste aller boomen, eertijds - getuige oude schilderijen - ten onzent zoo geliefd, thans in triestig Holland verdrongen door den somberen iep, die het zwartig loof als moedeloos laat hangen? Vroolijk als die dal-natuur, is ook de inwoner van Bergen; een sterke tegenstelling vormend met de overige Noren, die als 't ware uit de zwijgende, steile rotsgevaarten zijn gehouwen, welke de fjorden omringen. En niet bij toeval zag dan ook te Bergen het levenslicht de Molière van het noorden: Holberg, indertijd ook in ons land hoog geacht, doch nu alleen ten onzent nog levend in den hoofdpersoon-titularis van een zijner blijspelen: de politieke tinnegieter. Wil men den Bergenaar inderdaad leeren kennen, dan is over de kaden en de vischmarkt te gaan. Dáár is de bevolking in haar eigenlijk element! Te Bergen is nog niet - gelijk in de meeste havensteden - de dokdrukte ver weg geschoven van de woonstad; de scheepsbeweging maakt er nog deel uit van het straatleven. Evenals te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam, vóór men op 't onzalig denkbeeld kwam het Damrak met Beurzen dicht te plempen, grenst hier de groote markt aan de haven. En ter weerszijden van die haven wordt de markt door breede houten kaden voortgezet, waaraan de talrijke stoombooten en zeilvaartuigen zijn gemeerd, welke Bergen hare welvaart brengen. Nog even als ten tijde van de Hanze, staan langs die kaden geschaard de houten, bontgeschilderde, met roode pannen gedekte pakhuizen; huis aan huis zich diep landwaarts aaneenrijgend, en de reeksen van elkander slechts gescheiden door duistere sloppen, nauwelijks breed genoeg voor het rollen en sleepen der vaten en kisten tot onder de ver overstekende hijschbalken. Eigenlijk is er slechts één koopwaar: visch, visch en nogmaals visch! Visch van allerlei grootte, vorm en kleur. Sneeuwwit, pikzwart, vuurrood, of zooals de makreel: als 't ware van gevernist blik, met strepen van hard-groene verf. Voor den Hollander, voor wien bot, tong en schelvisch, schelvisch, tong en bot de geheele zeebevolking uitmaken, is het slenteren over de Bergensche vischmarkt steeds een bron van nieuwe kennis. En toch: het toeval van de dagelijksche vischvangst openbaart slechts ten deele den verbazenden vormenrijkdom van de waterwereld: die wereld zooveel grooter dan de vastelandswereld en daarenboven zooveel minder onder den invloed van den mensch. Beter dan de markt geeft dan ook het Bergensche dierkundige museum een inzicht in het leven onder de oppervlakte van het vochtige element. Begrijpelijkerwijze is in dat museum de visschenverzameling hoofdzaak. De leekenaandacht wordt natuurlijk 't meest getrokken door de tentoongestelde zeemonsters, de keizers en koningen van den Oceaan: de walvisschen en haaien. Zij zijn er in zeldzame volledigheid aanwezig; niet enkel als geraamten, maar ook - om het zoo uit te drukken - in levenden lijve. Eerst in volle wapenrusting, met hunne aanvals- en voortbewegingswerktuigen uitgerust, doen die leviatans vreezen en beven! Het is alsof de oerwereld zich voor ons opent in al hare kracht en ruwe grootschheid. En meteen krijgen al onze zoo moeitevol verworven aestetische begrippen den bons! Want de natuur kan niet onschoon zijn, en dus blijkt onze maatstaf niet te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deugen. Doch welk een schijnbare grilligheid, welk eene dronkemansfantasie! Hier buikvinnen als de pooten van een zeehond; dáár, als de vleugels van een zeemeeuw. Staartvinnen elegant en kort, aan het eind van een reusachtigen, lompen visch, en daarbij in den vorm en met de kleuren van een vlindervleugel. Maar ook staartvinnen scherp en gekromd als een slagzwaard, langer dan het geheele dierenlichaam, vele meters lang. En welk een verschil in gelaatsuitdrukking, vooral door den neusvorm! Platte neuzen, spitse neuzen, haakneuzen, neuzen, - heele dieren zelfs, - als op een draaibank afgedraaid - zooals bijv. de grootste aller haaien: de brugde, die tot dertig meter lang kan worden. Of heelemaal geen neus, zooals de maanvisch met zijn pruimenmondje: een meer dan menschengroote zwarte pannekoek, waarin als door een geblinddoekte speelschgewijze twee vinnen zijn gestoken; zóó onbeholpen, dat men zich verwonderd afvraagt: wat kan het beest daarmede doen? Bij hoevele dier monsters staat men trouwens als voor een raadsel. Een commissie van scheepsbouwkundigen zoude zeker aan de meesten het certificaat van zeewaardigheid weigeren. Zeer onvoldoende schijnen ook dikwijls de middelen tot voortbeweging. Zoo bijv. bij den narwal, een vleeschkolos met zeer korte staartvinnen, aan wien daarenboven de lange, schuin naar beneden gerichte neuspriem duchtig in den weg moet zitten. En toch, welk een ontzettende kracht zulke dieren kunnen ontwikkelen, bewijst het stuk scheepsromp, dat in het museum is tentoongesteld. Nog zit het bij den kop afgebroken wapen van den zwaardvisch in het hout. Met één priemstoot heeft het beest doorboord: de houten buitenhuid van het schip, het spant èn de binnenhuid, te zamen meer dan een voet dik; en de vaart van het monster werd eerst gestuit toen de spits een halven voet binnenscheeps was gedrongen! Maar alleen leeken, en vooral schooljongens, kijken naar zulke dingen. (Ter eere van de Bergsche schooljeugd worde verklaard dat dit museum, evenals de andere, druk op de uren van kostelooze openstelling wordt bezocht, zoowel Zondags als in de week.) De zoöloog ziet daarentegen die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeekoningen even onverschillig aan als de socioloog de koningen der aarde. Beide soorten geleerden hebben nog slechts oog voor het kleine, het onaanzienlijke, waaruit de maatschappij is opgebouwd. Dáár worden de ware ‘Stützen der Gesellschaft’ gevonden! En de zoölogische studenten, die zomers uit alle landen naar Bergen stroomen om in het laboratorium van het museum practisch te werken, slaan dan ook geen acht op de daar uitgestalde zeemonsters, doch wroeten begeerig in het onooglijk gewriemel dat eenmaal 's weeks te hunnen behoeve met het plankton-net uit de honderden meters diepe fjorden wordt opgehaald, of wel gaan zelf uit ter vangst in het zeewier, dat op en nabij den waterspiegel tegen de steile rotsen groeit en ontelbare koloniën kleine wezentjes tot schuilplaats en woning strekt.
De naam plankton - in zoölogische kringen ‘a household word’, daarbuiten weinig gehoord - is van jonge dagteekening. Eerst een kwart eeuw geleden voerde de Kieler physioloog V. Hansen deze benaming in de wetenschap in. Een Grieksch woord, dat ‘zwervend’ beteekent, is er de stamvader van. Met ‘plankton’ worden aangeduid die milliarden en milliarden, eigenlijk ontelbare, zeer kleine, dikwijls zelfs enkel met het mikroskoop te onderscheiden wezentjes, welke in het zeewater leven, en òf geen bewegingsorganen bezitten, òf althans met zóó weinig krachtige middelen tot verplaatsing zijn uitgerust, dat zij geheel afhankelijk zijn van stroom en wind. Deze bepalen hunnen levensweg; de eigen wil en keuze van het dier zijn als uitgeschakeld. Met dat al zijn de planktonten van zéér groote beteekenis, niet enkel voor de waterwereld, maar zelfs voor de menschen-maatschappij. Want zonder kleine visschen geen groote visschen. En de kleine visschen, die door de groote worden opgegeten, voeden zich op hunne beurt met dat plankton: een steeds gedekte, drijvende tafel. En in de diepte der wateren, in de ijzige zeewoestenijen, waar zon noch maan doordringen, geen plaat leven kan en alle dierlijk voedsel ontbreekt, zoude de diepzee-fauna jammerlijk omkomen van honger, indien niet als een gestadige manna-regen, het doode plankton neer-drupte uit de hoogere waterschichten. Zoo is het raadsel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het diepzee-leven door de ontdekking van het plankton opgelost. De Bergenaars zelf bekommeren zich natuurlijk om dat plankton al heel weinig. Het is hun voldoende te weten, dat dáár in hun museum, op hunne kosten de wetenschap gediend wordt. Op hunne kosten: want in Noorwegen is de subsidie-bacil nog weinig krachtig werkzaam; slechts in zeer geringe mate draagt de Staat bij tot den zoölogischen cursus. De ingezetenen van Bergen hebben trouwens wel wat anders te doen dan zich - behalve geldelijk - met de wetenschap te bemoeien. Zij zijn handelsmannen op en top, met uitgestrekte betrekkingen in alle deelen der wereld, dank zij hunne overal noodige koopwaar en de ligging aan den grooten oceaan. 't Is duidelijk aan en in de stad te bespeuren. Wegenaanleg, stadsuitbreiding, bibliotheekwezen, scholenbouw en zooveel meer geven blijk van een levenskracht en ondernemingsgeest, welke men op zóó hoogen breedtegraad geenszins zou verwachten. Vooral de scholen trekken het oog. En nu ten onzent opnieuw de aandacht is gevestigd op de beteekenis der slöjd, dank zij het door den onvermoeiden arbeid van den schoolopziener Gunning tot stand gebrachte Congres van den Handenarbeid (in September jl. te Amsterdam gehouden), meen ik den Gidslezer geen ondienst te doen door hem uitte noodigen met mij een Bergsche volksschool te bezichtigen. Immers, gelijk hij door dat Congres weet, behoort Noorwegen tot de landen waar de slöjd een verplicht onderdeel is van het onderwijsprogram. Dàt worde het ook ten spoedigste op onze eigen lagere school! Wèlbeschouwd toch zijn jongens en meisjes, die de wereld ingaan zonder te hebben geleerd hunne lichaamsdeelen te gebruiken, slechts menschen-plankton. Straks, in de meedoogenlooze maatschappij, dienen zij evenals het plankton, enkel tot voedsel van de krachtiger toegerusten. Weerloos drijven zij rond in de menschenmassa; vergrooten al te licht het toch al te groote aantal ongeschoolde arbeidskrachten, en vormen het leger der werkeloozen straks, het leger der ontevredenen steeds... Doch het is thans geen tijd voor beschouwingen. Haasten wij ons de Bergsche school binnen te gaan. Gij zult het wel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet euvel duiden, zoo - al is het slöjd-onderwijs ons eigenlijk doel - tevens rondgekeken wordt in de andere school- lokalen... en óók naar de schoolorganisatie gevraagd wordt. Immers het is wel eens goed kennis te nemen van het geen men in een kleineren staat doet voor het lager onderwijs. Want Noorwegen is - hoe groot ook in oppervlakte - uit een finantieel oogpunt en ook wat de bevolking betreft, véél kleiner dan Nederland. En al is Bergen de tweede stad van het koninkrijk, zij telt maar tachtig duizend zielen, en zéér weinige der inwoners zijn rijk te noemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.Wie per boot Bergen nadert, ziet sinds een paar jaren, ter linker, boven Sandviken - het van lieverlede met de oude stad samengegroeide pakhuisdorp, - oprijzen op de punt van een ver vooruitstekende rots, en zoo den geheelen omtrek overheerschend, een langgestrekt wit gebouw, twee verdiepingen hoog, met zware bergsteenen onderverdieping en met geknikt, kleurig rood pannen dak. De architectuur, hoogst sober, trekt aan door goede, rustige verdeeling. Bij den eersten aanblik denkt men: een of ander geneeskundig gesticht, welks inwonenden veel zon en lucht behoeven. Het is echter slechts een volksschool, de Rothaugsche; wel een der nieuwste van Bergen, doch ook de andere scholen der stad zijn, hoewel niet zóó mooi gelegen, toch alle aan groote, vroolijke pleinen geplaatst, zoodat het zonlicht ruimschoots toegang heeft, en luchtverversching inderdaad versche lucht toevoert. Evenals de andere, is ook de Rothaugsche school in -vorm gebouwd. Haar langste gevel is naar het Westen gekeerd (56 meter lang). In deze, en in den genoegzaam even langen, zuidelijken gevel zijn de eigenlijke schoollokalen gelegen. In den noordelijken gevel, welke een tiental meter korter is, liggen de twee gymnastiekzalen (één voor jongens, één voor meisjes) en eenige groote voordrachtzalen (voor zang, natuurkunde enz.). In wat men de kelderverdieping zoude kunnen noemen, doch in werkelijkheid geen kelderverdieping is, omdat het gebouw vrij op de rots staat, liggen de slöjd-lokalen en het stortbad. In de dakruimte - men denke daarbij echter niet aan onze zolders - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn eveneens eenige lokalen: teekenzaal, schoolkeuken, enz. ondergebracht. De speelplaats, aan drie zijden door het gebouw voor wind beschut, ligt aan de oostzijde open. In ons land zoude dit minder geraden zijn, doch te Bergen rijst aan die zijde, honderden meters hoog, de beschermende Blaamanden steil naar boven. Die speelplaats is ongeveer 46 × 35 M. groot. Alle vertrekken liggen aan de buitenzijde. Langs den binnenkant van het gebouw loopt de gang, twee en een halven meter breed, met steen bevloerd, en hel verlicht door vele groote ramen. De schoollokalen zelf zien door hunne breede lichtopeningen uit op de ruime baai, met hare drukke scheepvaartbeweging. Scholieren en meesters kunnen vrijelijk genieten van die drukte en van het kleurenspel op water en berglandschap, want evenmin als men in Noorwegen de paarden met oogkleppen blindt, belemmert men den kinderen het uitzicht. Zelfs zijn in de andere scholen de eertijds matglazen benedenruiten weer door gewone vervangen. Dat een zoo groot gebouw vele kinderen herbergt, spreekt vanzelf. De Noorsche schoolwet van 1908 laat slechts 35 kinderen per klasse toe (alleen in bijzondere gevallen mag het aantal tot 40 stijgen). Te Bergen heeft men echter ter bepaling van de noodige schoolruimte een gemiddelde van slechts 33,7 per klasse aangenomen en elk kind een minimum ruimte van 5 kubiek meter toebedeeld. De Rothaugschool is berekend voor 944 kinderen. Er waren dus 28 klasselokalen te bouwen. Aangezien elk dezer 9 meter lang, 6.5 M. breed, en 3.7 M. hoog is, kan ieder die zijn vermenigvuldigingstafel niet vergeten is, gemakkelijk narekenen dat met die 28 kamers het ontzaglijke gebouw nog geenszins gevuld is - zelfs al houdt men groote oppervlakten beschikbaar voor de gangen en... voor de waterclosetten. (Alleen voor de kinderen zijn er 24, even goed voorzien als in de beste hotels!) Doch die overblijvende ruimte is broodnoodig. Want naar Bergsche begrippen volstaat men niet met enkel klasselokalen aaneen te rijgen. Niet minder dan 18 andere lokalen zijn daarenboven noodig voor den schooldienst - gemiddeld derhalve op iedere drie klasselokalen twee! Zoo vindt men er een zitkamer voor de klasse-onderwijzers, en een voor de klasse-onderwijzeressen. Beide zijn van een kleine | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bibliotheek voorzien (o.a. met een Conversationslexicon). Een groote zaal dient voor het houden van natuurkundige voordrachten. Daarnaast ligt de instrumentenkamer. Verder zijn nog aanwezig een teekenzaal voor het teekenen naar voorwerpen; een zangkamer met piano; een naaikamer, waar de oudere meisjes onderricht ontvangen in het maken van lijf- en huishoudgoed, en dus ook een vijftal naaimachines ter beschikking staan; een keuken voor de kooklessen, met vier fornuizen: voor gas en steenkool en voor gemengd gebruik, zoodat de meisjes met beide soort brandstof leeren omgaan.Ga naar voetnoot1) Dan nog een badinrichting met een dertigtal (afgeschoten) stortbaden. (Ongeveer de helft der leerlingen maakt hiervan 's winters om de veertien dagen gebruik.Ga naar voetnoot2) En ook ontbreekt niet een groote eetzaal, waar in de koude maanden behoeftige kinderen een warm middagmaal kunnen nuttigen. (Ongeveer 6.7 % der schoolbevolking wordt gespijzigd, doch het percentage is zeer afwisselend, stijgt en valt met de mindere of meerdere welvaart. Thans is, over geheel Bergen genomen, het aantal tot 5 % gedaald, na zelfs tot 9 % te zijn geklommen.) Alle vertrekken zijn natuurlijk centraal verwarmd en electrisch verlicht. De verlichting geschiedt met lampen, welke enkel naar het plafond uitstralen. Evenals op onze scholen, heeft men in elk lokaal ventilatiekokers, doch evenals in onze scholen, geschiedt ook dáár de ventilatie in werkelijkheid uitsluitend met behulp der vensteropeningen. De slöjd eischt vier lokalen: twee leskamers, een kamer tot het tijdelijk opbergen van het vervaardigde, en een kamer voor den houtvoorraad. In elke leskamer staan achttien flinke schaafbanken, en aan den wand hangen evenveel (open) kastjes; elk - gelijk ook de banken - met een nummer voorzien, en in rekken bevattende beitels, hamers, schaven, schroevendraaiers en zagen. Onder elke bank is de bergplaats voor een groote zaag. Heusche werktuigen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geen kinderspeelgoed; en hooren en zien vergaan dan ook als aan elke bank een jongen met dat echte gereedschap echte voorwerpen maakt. Zóó zeer zelfs, dat als aan 't einde van het uur de meester ('t is een gewone klasse-onderwijzer) het werk wil doen ophouden, hij een bootsmansfluitje laat weerklinken. Wat gaat zoo'n uur gauw om! Zelfs voor wie enkel toekijkt, en - op een stoel gezeten - zijn blik doet gaan van den eenen naar den anderen jongen, die allen, zonder ophouden, met alle inspanning van hoofd en spieren, hun taak verrichten. Maar het is dan ook een pleizierige taak: er komt wat tastbaars.... en wat bruikbaars tot stand! Wanneer gij twee getallen met elkander hebt vermenigvuldigd, al staan er nog zoovele cijfers voor en achter het decimaalteeken, en daarna het met zooveel moeite verworven product gedeeld hebt door een getal van vier of vijf cijfers, ja, dan hebt gij veel werk verricht, maar enkel als tastbaar resultaat verkregen... een blad verknoeid papier. En hoogst waarschijnlijk zal u de verkregen vaardigheid later nooit te pas komen, tenzij gij natuurkundige of ingenieur wordt. Ook dán vermoedelijk niet - want in dat geval gebruikt gij liever rekentafel, rekenschuif en rekenmachine, of hoe de hulpmiddelen heeten, welke tegenwoordig het vuile breinwerk doen. - Maar met slöjd is het anders! Onder uwe handen ziet gij de ruwe plank worden tot een doos, welke uwe zuster heerlijk als naaikistje te pas komt, of tot een eierenrek, waarin moeder haar brozen schat zal bewaren... ten uwen profijte; of tot een kleerenrek voor vader's Zondagsche jas; of tot griffeldoozen, touwwinders, ja wat niet al, wat Noorsche niet minder dan Hollandsche en alle andere jongens broodnoodig hebben tot eigen gebruik. Heerlijke bezigheid, die wie het aanziet weer jong maakt; en wie jong is krachtig maakt en handig! En van menschen-plankton vervormt tot een arbeider in den dop! Slechts in de hoogste drie klassen wordt in Noorwegen slöjdles gegeven. Zij is ietwat anders ingericht dan de Zweedsche slöjd; er zijn minder paedagogische werkstukken onder, minder knutselwerk, het is meer ‘echt’. Het Noorsche karakter eischt zulks; alleen zoodoende kan de belangstelling gaande blijven. Daarbij is wel in het oog te houden dat de jongens ook ouder zijn dan ten onzent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zij zijn 12, 13 en 14 oud. De eerstgenoemden ontvangen wekelijks drie uur slöjdles; in de hoogste klasse wordt slechts twee uren gearbeid. De lessen worden gegeven door gewone klasse-onderwijzers; wel is een bepaald technicus aangewezen om geregeld eenige malen in de week, na afloop der lessen, de werktuigen na te zien en zoo noodig te slijpen. Alles wordt den jongens kosteloos verstrekt, gelijk trouwens het geheele onderwijs op de volksschool kosteloos is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Volksschool! Dat woord klinkt den Nederlander vreemd in de ooren. Geenszins wil dit zeggen dat het geheele Noorsche volk in die scholen onderwezen wordt. Al is Noorwegen nog zoo'n democratisch land - de adel is er zelfs bij de wet afgeschaft - toch is, evenmin als in de democratische Vereenigde Staten van Noord-Amerika, daardoor het standverschil weggenomen. Van de 11889 kinderen die in 1910 te Bergen schoolplichtig warenGa naar voetnoot1) bezochten 9787 de volksschool; de (tien percent) beter gestelden voorzien zich elders... evenals zulks in Amerika het geval is. Maar de school is volksschool, omdat het volk nog één is in geloove. De Staatskerk is hier inderdaad de kerk in den Staat. En dit spiegelt zich af zoowel in het schoolbestuur als in den schoolgang. Van de 182 week-uren, welke de jongens in hunnen zevenjarigen schooltijd doorbrengen in de klasse, zijn 21 aan den bijbel en aan den catechismus gewijd. Van de 187 week-uren der meisjes, zijn eveneens 21 uren tot hetzelfde doel bestemd. En zoowel in de groote schoolcommissie (Skolestyre) als in haar dagelijksch bestuur (Tilsynutvalg) hebben van rechtswege zitting geestelijken, daartoe door den (protestantschen) bisschop aangewezen. Toch nadert deze, aldus onder geestelijke hoede staande Noorsche school, meer tot de zoogenaamd republikeinsche, dan men allicht zoude vermoeden. Indien gij mij nauwkeurig hebt nagerekend, zult gij bemerkt hebben dat ik met mijne opsomming der ‘bijlokalen’, die zich bij de 28 klasse-lokalen voegen, nog geenszins het gestelde getal 18 bereikte. Ten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deele is zulks omdat ik eenige kleedkamers en wegzetkamers had vergeten; maar ook verzuimde ik te vermelden het kantoor van het hoofd der school en diens wachtkamer. Die liggen anders geenszins verscholen en zijn gemakkelijk te vinden. Evenals naar de woning van den huisbewaarder, wijzen groote zwarte pijlen, op de muren van het gebouw geschilderd, naar het heiligdom: geen triest, nauw hokje, als waarin de Amsterdamsche schoolhoofden zich rheumatiseeren, maar een ruim, luchtig, op de speelplaats uitziend lokaal. Een groote schrijftafel, eenige stoelen, natuurlijk een telefoon, en verder... niets. Niet, zooals men elders in de groote volksscholen ziet, bijv. in Duitschland of Amerika, een of twee juffen, die in een hoekje altijd maar doortikken. Heelemaal geen hulp heeft deze Noorsche directeur! En daarenboven geeft hij in de hoogste klasse nog zes uren les per week! Het geheim is zeer eenvoudig: Het hoofd der school ziet niet naar de kinderen om. Dat is de taak der klasse-onderwijzers. Het hoofd eischt dat deze zooveel mogelijk zelfstandig optreden, zich met alles bemoeien wat de onder hun toezicht staande kinderen betreft. Om die reden gaat dan ook - zooveel mogelijk - de onderwijzer mèt de kinderen over tot de hoogere klasse. Alleen wanneer er moeielijkheden tusschen de ouders der kinderen en den klasse-onderwijzer ontstaan, treedt het hoofd als middelaar of scheidsrechter op. Ook in ander opzicht is de Noorsche school republikeinsch. De gezamenlijke onderwijzers en onderwijzeressen kiezen uit hun midden een onderwijzersraad (skoleraad). De schoolhoofden hebben daarin van rechtswege zitting en de gemeentelijke schoolinspecteur bekleedt het voorzitterschap. Daarenboven heeft elke school een eigen kleinen onderwijzersraad. Die onderwijzersraden moeten door de schoolcommissie gehoord worden in alles wat de schooltucht en de algemeene regeling der schoolzaken betreft. Ook omtrent de leerboeken en het leerplan. In de schoolcommissie nemen eveneens eenige onderwijzers zitting, daartoe door hunne mede-onderwijzers aangewezen. 't Is waar, zij vormen er met de geestelijken, die de bisschop benoemde, een kleine minderheid. Want het meerendeel der leden bestaat uit ouders der schoolgaande kinderen, daartoe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door den gemeenteraad uitgekozen. Geen republikeinsche school derhalve in den geest als sommige onderwijzers ten onzent zulks verlangen: eene, waarin zij het heft in handen hebben. Doch dat ware dan ook, welbeschouwd, geene democratische republiek, doch eene onderwijzers-oligarchie. Zoo vertoont dan ook de Bergsche schoolcommissie een bonte verscheidenheid. Zij bestaat uit drie door den bisschop aangewezen geestelijken, een schoolhoofd, benoemd door het dagelijksch bestuur der gemeente, een onderwijzer en eene onderwijzeres gekozen door het onderwijzend personeel, en 17 huisvaders en moeders van hoogeren en lageren rang. Twee schoolhoofden, een geestelijke en een dokter zijn in hunne hoedanigheid van huisvaders gekozen, maar ook vindt men onder laatstbedoelden een steenhouwer, een machinist en zelfs een gevangenisbeambte.Ga naar voetnoot1) Tot groote bevreemding slechts één huismoeder, wat te meer verwondert omdat - gelijk men weet - de vrouw in gemeentelijke zaken in Noorwegen een groote rol speelt, en bijv. dan ook een zestal dames - van allerlei politieke richting - zitting hebben in den Bergschen gemeenteraad. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarentegen is in de kleine commissies van toezicht, die voor elke school afzonderlijk worden gevormd, het vrouwelijk element sterk vertegenwoordigd, en dat is hoofdzaak. Van het drietal leden, dat in elke dier commissies door de ouders der schoolgaande kinderen wordt gekozen, is bij de meeste een tweetal vrouwelijk. In het geheel telt elke commissie vijf leden; één daarvan is steeds geestelijke, een ander moet lid zijn der groote schoolcommissie. Die groote schoolcommissie is niet als ten onzent een zuiver raadgevend - en daardoor soms radeloos - lichaam, maar zij neemt ten deele of geheel de werkzaamheden van onzen wethouder van onderwijs over. Zij stelt het leerplan vast, maakt de begrooting op, en draagt het onderwijzend personeel ter benoeming voor aan den gemeenteraad. Daarenboven strekt haar toezicht zich ook uit over de leerplichtige kinderen, die niet de volksschool bezoeken.Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.Misschien zal het verbazen dat bij zoo'n democratische regeling, toch in één opzicht een scherpe scheiding bestaat. Behalve op de speelplaats, komen jongens en meisjes nooit samen. De reden is zeer eenvoudig: men wenschte voor beide geslachten het onderwijs verschillend in te deelen. Zooals reeds werd aangestipt, hebben de meisjes iets meer lesuren dan de jongens - 187 weekuren in den zevenjarigen cursus, tegen de laatste 182 uren. De meisjes hebben wat minder lessen in taal (66 tegen 68), natuurkunde (7 tegen 8), rekenen (32 tegen 34), schrijven (8 tegen 10), teekenen (8 tegen 9) en gymnastiek (7 tegen 10). Maar daarentegen wordt veel meer tijd aan den handenarbeid besteed (24 tegen 8). Wie - zooals schrijver dezes -eens te Amsterdam in ‘Ons Huis’ met eigen ooren vernam, hoe een flinke werkmansvrouw, moeder van verscheidene kinderen, blozend den heer Tours moest bekennen niet in staat te zijn de kleeren van haar kroost te herstellen - laat staan te vervaardigen, kan het slechts toejuichen dat men in Noorwegen niet ter wille | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van theoretische gelijkheidsbegrippen en schijngeleerdheid, het meisje onttrekt aan hare natuurlijke taak. Het zou trouwens geen zin hebben de jongens te leeren hun knuisten uit te steken, en de meisjes te laten zitten met de handen in den schoot! En wie weet hoe erbarmelijk er gekookt wordt in onze volksklasse (en zelfs bij een groot deel der burgerij, zal evenmin de kookles iets overbodigs achten. 't Is waar, gelijk reeds werd opgemerkt, in Noorwegen bestaat schooldwang tot het 15e jaar, en daardoor kan men den kinderen veel bijbrengen, wat op jonger leeftijd geen ‘vat’ op hen heeft. Toch weet men er zich voor overlading te hoeden, gelijk blijkt uit de onderstaande week-uur verdeeling in de hoogste klasse der school.
(In de op één na hoogste klasse is de verdeeling dezelfde, behalve dat de jongens één uur minder natuurkunde en één uur meer slöjdles hebben.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Elk uur duurt in werkelijkheid maar vijftig minuten. Want na elke les kunt gij de geheele schoolbevolking door de gangen naar de speelplaats zien marcheeren, om er zich tien minuten te ontspannen. Om tien uur - de school begint om 8uur - worden de tien minuten tot een kwartier gerekt. Op deze wijze is 't ook mogelijk de scholieren van 8 uur tot 1 uur op school te houden, en zoo den ideaal-toestand te bereiken dat de geheele schoolarbeid in den voormiddag aflooptGa naar voetnoot1). Maar wat moeten de kinderen dan in den namiddag doen? - zal menig ouder onthutst vragen. Ten eerste ligt Bergen buitengemeen gunstig: aan alle kanten is er ruimte om zich te bewegen. Dan zijn er vele openbare speelplaatsen - hoog op een bergvlakte is zelfs een speelweide aangelegd, waar soms de kinderen van een school een heelen dag met den ransel op den rug naar toe trekken, en in de vacantie steeds een leeraar en leerares aanwezig zijn om de spelen te leiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar 't is ook begrijpelijk dat vele jongens en meisjes, zij het niet uit eigen beweging, dan door ouderlijken drang, tot werken worden aangezet, waartoe in deze havenstad gelegenheid te over is. Gij schudt bedenkelijk het hoofd? Ik niet. Integendeel, ik acht het buitengewoon onpraktisch een scherpe scheiding te maken tusschen den school-leeftijd en den werk-leeftijd. Hoe geleidelijker die overgang is, hoe beter; hoe eerder men intrekt in de eigenlijke maatschappij, zonder daarbij het leeren te verwaarloozen, hoe gemakkelijker het individu zich zal weten aan te passen aan het werkelijke leven, waarin ook steeds leeren en werken hand aan hand gaan. 's Morgens de school, 's middags de arbeid - het wil mij voorkomen dat alléén bij die indeeling schooldwang tot den vijftien-jarigen leeftijd zonder bezwaar is voor maatschappij en kind. Voor wie later op andere wijze dan door handenarbeid den kost zal verdienen, is trouwens te Bergen eveneens gezorgd. Aan de school is een bibliotheekzaal gebouwd. Deze bevat een zeventigtal zitplaatsen, welke van drie uur tot acht uur ter beschikking zijn van de leerlingen. Hoewel in het gebouw, heeft dit lokaal een afzonderlijken ingang van uit de straat, en staat ook niet onder toezicht van het schoolhoofd. De bibliotheek vormt n.l. een onderdeel van de stadsbibliotheek; eene daaraan verbonden dame houdt toezicht in de zaal en geeft de noodige inlichtingen. Er wordt een zóó ruim gebruik gemaakt van die leesinrichting, dat banken aan de stoelen zijn toegevoegd en men er over denkt de groote eetzaal, welke nu enkel op het etensuur gebruikt wordtGa naar voetnoot1), eveneens in den namiddag voor de studie te bezigen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.Ongetwijfeld is de Bergsche lagere school niet volmaakt. De Münchener volksschool is bijv. wat den eigenlijken handenarbeid betreft, nog hooger te stellen. Doch München is een rijke stad en het gewone vakonderwijs is er onder de leiding van Dr. Kerschensteiner zoo voortreffelijk georganiseerd, dat het wèl begrijpelijk is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat hij de volksschool, als voorbereiding voor dat onderwijs niet wilde laten achterblijven,Ga naar voetnoot1) Maar toch valt m.i. reeds uit Bergen voor ons veel te leeren. Mogen al in sommige opzichten de toestanden ten onzent anders zijn, in één opzicht staan wij gelijk met de Noorwegers. En eigenlijk niet alleen met de Noorwegers, maar met alle landen, waar de steden steeds grooter worden en de groot-nijverheid zich ontwikkelt. Noch door dr. Bos, die op het Amsterdamsche congres de eerste spreekbeurt vervulde, noch door de volgende verdienstelijke sprekers werd - althans voor zoover uit de couranten verslagen is af te leiden - gewezen op een feit, dat misschien meer dan eenig ander geschikt is om lauwe belangstellenden tot warme voorstanders van de slöjd op school te maken. Niet beter meen ik te kunnen doen, dan hier ten deele het rondschrijven over te nemen dat onlangs door den Pruisischen minister van onderwijs aan alle desbetreffende ambtenaren en lichamen werd gezonden op voorstel van het Landes Gewerbeambt. Die Rijksraad voor de bedrijfsbelangen - eene voortreffelijke instelling waarmede ik het voorrecht had reeds eenige jaren geleden de Gidslezers bekend te maken - doet een noodkreet hooren, die te meer treft, omdat dan toch bij onze oostelijke naburen, dank zij het voortbestaan van het gildewezen (zij het ook in gewijzigden vorm), niet zóó zeer als ten onzent het leerlingstelsel in verval is geraakt. ‘Ten gevolge van den ommekeer, welke in de negentiende eeuw plaats greep in het geheele economische bestaan’ - aldus begint het rondschrijven - ‘zijn voor het grootste deel van het thans opgroeiend geslacht de omstandigheden veranderd, waaronder het intreedt in het beroepsleven. Wel wordt bij de boerenbevolking de knaap ook nu nog in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn levensberoep ingewijd door het van jongs af mede optrekken met de volwassenen, en heeft in de kleine en middengroote provinciesteden het kind gelegenheid om de ouderen bij hunnen arbeid te helpen, althans zich met dien arbeid door aanschouwing gemeenzaam te maken, maar in de groote steden is het geheel anders geworden. Arbeid en gezinsleven zijn daar meestal plaatselijk ver van elkander gescheiden. In den regel bestaat er geen andere betrekking tusschen de werkplaats en de huishouding dan het wekelijksch loon. Het kind blijft vreemd aan de taak van den vader, en ook dikwijls aan die van de moeder. De enge woning der groote stad maakt het ondoenlijk het kind op oordeelkundige wijze bezig te houden. Ook voor voldoende speelplaats wordt slechts bij uitzondering gezorgd. Zoo blijft alleen over de straat. Deze biedt ongetwijfeld veel verstrooiing aan, en wekt ook wel de verbeelding op, maar is toch zeer zeker niet de meest geschikte plaats voor eene geregelde lichamelijke werkzaamheid. ‘De economische en sociale toestanden dringen er dus toe dat de school zooveel mogelijk overneemt datgene waartoe huis en huisgezin in den regel niet meer bij machte zijn en ook niet meer kunnen zijn. Dat een groot deel der stadsjeugd niet oordeelkundig lichamelijk is opgevoed, dat de ware lust tot arbeiden ontbreekt, blijkt voor alles uit de beroepskeuze. De lust om inspannenden lichamelijken arbeid te verrichten neemt af, en dat niet enkel in de grootste steden. Vooral de ambachtsnijvere klaagt dat het hem moeielijk, ja dikwijls onmogelijk is, genoegzaam voorbereide leerlingen te betrekken. Ook bij de groot-nijverheid ontbreekt het aan een voldoend aanbod van geschoolde krachten. Nog onlangs is er van bevoegde zijde met nadruk op gewezen hoe noodig het is, vooral in de industrieën welke met vele machines werken, dat steeds een groot aantal goed onderrichte arbeiders aanwezig zijn. Alleen zulke kunnen zich snel aanpassen aan de technische verbeteringen, en alleen zoodoende zal Duitschland op de wereldmarkt aan zijne concurrenten blijvend het hoofd kunnen bieden. Terwijl het veelal aan leerlingen ontbreekt in de beroepen, welke vakkennis vereischen, is daarentegen de aandrang voor ongeschoolden arbeid buitengemeen groot. - Te Berlijn maken de loop- en boodschapjongens meer dan een derde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deel, in vele Rijnlandsche groote steden zelfs tot bijna de helft der mannelijke arbeidsjeugd uit. Vaste baantjes hebben zij niet. Snel en veelvuldig wordt van betrekking veranderd, al naarmate luim en omstandigheden ingeven, en slechts bij uitzondering bekommert zich de werkgever om hen. Vooral wordt het jonge mensch te vroeg onafhankelijk van zijne ouders. Te spoedig verdient hij een betrekkelijk goed loon: het is geen zeldzaamheid dat een jongen, die nog in den leeftijd van het herhalingsonderwijs staat, 15 à 20 Mark 's weeks verdient. Maar het loon stijgt niet belangrijk bij het klimmen van den leeftijd, en het bestaan blijft steeds wisselvallig en onzeker. De ongeschoolde jeugd is dan ook een der meest zorgwekkende verschijnselen van dezen tijd. Herhalingsscholen en andere instellingen mogen op dit gebied een groote taak voor zich hebben, doch zelfs wanneer zij het uiterste doen, zal steeds blijven ontbreken de opvoedende kracht, welke in de keuze van een bepaald levensberoep is gelegen. Van groot belang is het derhalve, dat het getal der ongeschoolde arbeiders niet nog grooter worde dan in de tegenwoordige omstandigheden onvermijdelijk noodig is. Alle middelen, welke de jeugd er toe kunnen brengen een geschoold vak te kiezen, dienen derhalve te worden aangegrepen. Goede raad bij de beroepskeuze, op lagere school en herhalingsschool gegeven, of door schoolarts of arbeidsbeurs, kan veel ter verbetering bijdragen, maar vóór alles zal het onderwijs in den handenarbeid in staat zijn, lust en liefde op te wekken voor het leeren van een bepaald beroep.’
Ook Pruisen is zich dus bewust geworden van de schrikbarende toeneming van het menschen-plankton. En ook dáár zijn, nu het tij verloopen is, op onderwijsgebied de bakens te verzetten, en is de handenarbeid in het leerprogram op te nemen.
Is ook niet ten onzent een dergelijke klacht als in Pruisen aanteheffen? Is ook niet in onze groote steden - en zelfs in vele kleine - het hoofd des huizes werkzaam ver weg | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van zijn gezin, en heeft de jongen er niet alle aanraking met het vak van zijn vader verloren? Hoe kan een knaap lust krijgen tot arbeiden met de handen, als hij zelf geen handenarbeid meer ziet, noch te huis, noch daar buiten; niet spelend kan nadoen wat de ouderen als taak verrichten? Want ‘al doende leert men’, en de straat - de groote opvoedster van den tegenwoordigen tijd - leert nu enkel onrust en zwerven. Zonderling, dat het eenige, wat de school thans buiten eigen kring tracht te doen, dat zwerven in de hand werkt! Ik bedoel de school-vacantiereisjes, die m.i. even bedenkelijk zijn, als schoolwandelingen noodig. Drie en twintig malen kreeg een Amsterdamsch onderwijzer in zijne 39 kinderen tellende klasse ten antwoord op de vraag hoe de vrije tijd in de groote vacantie was doorgebracht: ‘Niet uit de stad en niet in het Vondelpark geweest.’ Waar dan? ‘Op straat, thuis, op zolder! Doch op welke wijze!!Ga naar voetnoot1) Maar wat hadt gij dan verwacht? zoude ik dien onderwijzer willen toeroepen. Hebt gij dan geleerd uwe kinderen zichzelf bezig te houden? Als de vacantie een ramp is voor het kind, dan is zulks omdat de school dat kind niet heeft weten voor te bereiden op de vacantie, niet heeft geleerd bezigheid te zoeken. Vacantie-kinderfeesten kunnen hoogstens als met klatergoud dit gebrek bedekken - het daaraan bestede geld kan ten bate van het kind veel oordeelkundiger besteed worden. Welbeschouwd is dan ook onze tegenwoordige lagere school - de openbare en óók de bijzondere, want naar mij voorkomt volgt tot nu toe de laatste nog te gedwee de eerste na - weinig anders dan eene inrichting tot het maken van menschen-plankton. De kinderen worden door hunne eenzijdige opvoeding als 't ware voorbestemd om in die groote schare van losse arbeiders en fabrieksmeiden op te gaan, zonder welke zeer zeker de maatschappij niet kan voortwerken, doch welke geenszins een zoo grooten toevloed behoeft als deze kunstmatige aankweeking veroorzaakt. Immers dat leger behoorde uitsluitend gerecruteerd te worden uit de min-waardige elementen, uit den eigenlijken menschen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afval, welke tot niets anders bruikbaar is. Het moest niet - gelijk thans - óók zoovele krachten bevatten, welke, beter geleid, de maatschappij van grooter nut konden zijn en tot eere strekken. Terecht merkt het Pruisische rondschrijven op, dat waar de maatschappij veranderd is, er niets anders overblijft dan ook de schoolopvoeding te wijzigen, en nu de handenarbeid uit het huis is verdwenen, dezen in te voeren op de school. Op het vraagstuk: handenarbeid als hulpmiddel bij het leeren van andere vakken, of wel zuiver tot oefening van oog en hand, behoeft hier niet te worden ingegaan. M.i. zijn beide vormen even gewettigd, even noodzakelijk; de eerste soort handenarbeid in de lagere, de andere in de hoogere klassen der lagere school. Op het Congres van den Handenarbeid werd, wat het eerste betreft, terecht de aandacht gevestigd op het succes, dat de heer Klaas de Vries met zijne methode behaalde... te Enschede. Ook de Gidslezers herinneren zich wellicht mijne beschrijving daarvan in ‘School op voetjes’. Doch wie zich te Amsterdam op de hoogte wil stellen van den handenarbeid als hulpmiddel, doet beter zich tot de Nieuwe Schoolvereeniging te wenden, of naar Haarlem te gaan. Maar straks, in de hoogere klassen, dient de heusche houten metaalarbeid te volgen; natuurlijk niet om van den jongen een volslagen ambachtsman te maken, doch opdat hij niet later worde afgeschrikt door handenwerk, en zich in staat zie gesteld zich een oordeel te vormen omtrent zijne meerdere of mindere geschiktheid voor eenig beroep. En ook opdat wie zulks verder aangaat, daarover kunne oordeelen. Want hoe ter wereld kan iemand raad geven omtrent de beroepskeuze, als hij niet weet hoe den jongen zijne handen staan? Daarbij kan men zonder overdrijving beweren, dat de tegenwoordige onderwijzer zelf wel de slechtste raadgever is, dien men denken kan. Het is een blinde, die den lamme leiden wil. Hoogstens kan zulk een onderwijzer van den jongen maken wat hij zelf is: een pennelikker. Want, gelijk dr. Bos zoo terecht opmerkte in zijne inleiding op het Congres: de opleiding van den onderwijzer is zéér gebrekkig. Zonderling echter, dat zelfs aan stedelijke autoriteiten de oogen nog niet opengaan. Niets merkwaardiger dan de reeks vragen, welke dezen zomer, blijkens de Amsterdamsche bladen, gesteld | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werden aan de onderwijzers, die deel namen aan het vergelijkend examen voor hoofd eener school. Het is de moeite waard er kennis van te nemen, want hem die deze vragen naar den eisch wist te beantwoorden, zoude men zeker gaarne dadelijk plaats geven op een kantoorkruk of achter de toonbank van een boekwinkel. Maar op school ware zoo'n boekenwurm ten strengste te weren: hij zou de kinderen willen vormen naar zijn beeld! Ongetwijfeld zal het invoeren van den echten handenarbeid op de meeste onzer scholen niet zonder veel moeielijkheden gepaard gaan. O.a.: hebben onze scholen niet, als de Bergsche, ‘bijlokalen’. Alles is mondjesmaat, tot zelfs de speelplaats toe. Behalve de gymnastiekzaal, beschikt men hoogstens over een kolenbergplaats. Er blijft dus niets over dan, gelijk men te Bergen deed voordat de nieuwe scholen gebouwd werden: een afzonderlijke school voor den handenarbeid op te richten, of wel in de nabijheid der bestaande scholen tijdelijke lokalen te zoeken. Doch dit is een onderdeel van het vraagstuk, dat evenals de opleiding van den onderwijzer, buiten de perken van dit opstel ligt. Het wilde slechts aanvullen de mededeelingen op het Congres, en duidelijk maken dat het hier niet een gewoon schoolvraagstuk betreft, doch dat er de belangen onzer samenleving ten zeerste mede gemoeid zijn. Want plankton zij en blijve beperkt tot de waterwereld.
R.P.J. Tutein Nolthenius. |
|