Want had hij moeten hooren dat hier een Nederlandsche schrijfster zou gehuldigd worden, een kunstenares die een sieraad en een eere geweest is voor de letterkunde van haar land, een vrouw even eerbiedwaardig om haar talent als om haar karakter, dan zou hij zeker gevraagd hebben dat men hem de Nederlanders van naam mocht aanwijzen, de dichters en prozaschrijvers, de vertegenwoordigers van letterkundige maatschappijen, misschien wel van de Regeering, die hier bijeengekomen waren om aan deze Nederlandsche beroemdheid de eer te brengen die haar, naar men hem verzekerd had, toekwam.... En die Nederlanders warenden 16en September te Alkmaar niet te vinden!
Geen van onze romanschrijvers of romanschrijfsters, geen van onze dichters of dichteressen hadden zich de moeite getroost daarheen te gaan; geen van onze letterkundige genootschappen, noch de maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, noch de Vereeniging van Nederlandsche Letterkundigen, was daar vertegenwoordigd. Van al de hoogleeraren in de Nederlandsche letterkunde aan onze Universiteiten was er slechts één opgekomen, die van de Amsterdamsche Universiteit. De groote dagbladen hadden het niet de moeite waard gevonden, een eigen verslaggever naar Alkmaar te zenden, maar gemeend zich tevreden te moeten stellen met hetgeen plaatselijke correspondenten hun zouden mededeelen.
Alleen de Nationale Vrouwenraad, de Wereld-Bibliotheek en De Gids deden van hunne belangstelling blijken, en dan - tot veler blijde verrassing! - de Koningin.
Bij gelegenheid van de troonsbestijging van Koningin Wilhelmina is in dit tijdschrift, in een opstel getiteld: ‘De letterkunde naast den troon’, de hoop uitgesproken dat de jonge Vorstin ‘zich niet (zou) vergenoegen met belang te stellen in hetgeen hare onmiddellijke omgeving belangstelling inboezemt, maar dat zij, door op hare wijze te genieten van de bloem der beschaving, welke kunst en letteren heet, naast de taak door de Grondwet der Vorstin voorgeschreven, ook die andere (zou) vervullen, die de natuur aan de vrouw heeft aangewezen’, als ‘draagster van het ideale’.
Sedert dit geschreven werd, zijn veertien jaar verloopen, en in dien tijd is van eenige belangstelling van onze Koningin