De Gids. Jaargang 76
(1912)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 588]
| |
Bibliographie.Verspreide novellen en geschriften van A.L.G. Bosboom-Toussaint. Voor de eerste maal herdrukt ter gelegenheid van het eeuwfeest harer geboorte. 1812 - 16 September - 1912. Ingeleid door Dr. Johs. Dyserinck. Met 4 platen. Rotterdam, D. Bolle.In een brief aan da Costa, door Dr. Dyserinck in dit Gids-nummer openbaar gemaakt, spreekt juffrouw Toussaint van ‘chiffons’, die zij soms aan Jaarboekjes geeft; en in het opstel van den heer Erens wordt de meening uitgesproken, dat de tijd gekomen is om bij mevrouw Bosboom-Toussaint het kaf van het koren te scheiden, het verouderde van het nog heden genietbare. Opdat nu die schifting kunne geschieden en ook de ‘chiffonnier’, die onder ‘chiffons’ soms nog dingen van waarde ontdekt, zijn werk kunne verrichten, is het wenschelijk, dat alles openbaar gemaakt worde wat door de begaafde schrijfster in den loop der jaren werd geschreven in tijdschriften of jaarboekjes, en sedert niet werd herdrukt. Dat heeft ongetwijfeld Dr. Dyserinck bewogen, in overleg met Prof. G. Kalff, ‘de voornaamste der nooit herdrukte geschriften te verzamelen tot één bundel’. De verzamelaar heeft natuurlijk geweten dat er onder de door hem gekozen geschriften - het ‘Uit de dagen der jeugd’ uit De Gids van December 1886 werd wèl reeds herdrukt, nl. in de ‘Nederlandsche Bibliotheek’ Nrs. XIII-XIV - voorkomen, die den roem van mejuffrouw Toussaint als schrijfster niet zullen verhoogen, al zag ook de Gids-redactie van die dagen, tusschen 1837 en 1848, een tijd van schaarschte op het gebied der novelle, er geen bezwaar in, het werk van de aankomende schrijfster in haar tijdschrift op te nemen. Inderdaad waard om herdrukt en herlezen of voor het eerst gelezen te worden lijken mij vooral de merkwaardige Inleiding voor den | |
[pagina 589]
| |
derden druk van ‘De Delftsche Wonderdokter’, waarin de geloovige zeventigjarige stelling neemt zoowel ten opzichte van de Antirevolutionnairen als tegenover de Socialisten en een hartig en hartelijk woord spreekt tot het Nederlandsche Volk; en dan het, twee jaar later geschreven, ‘Een en ander naar aanleiding van de feestelijke hulde Nicolaas Beets aan te bieden op 13 September 1884.’
v.H. | |
Bloesem, door Ina Boudier-Bakker. Amsterdam, P.N. van Kampen & Zoon.Het uit den aard zoo zeldzame en bijzondere genot, dat ‘het volkomene’ geeft in kunst, het organisch volkomene, zij 't dan 't volkomene van het kleine, wordt ons door dit boekje van Mevrouw Ina Boudier-Bakker bijkans onvermengd gegund. Deze Kinder-schetsen - het is nu reeds de derde bundel, en onweersprekelijk is deze de beste van de drie - zij zijn en blijven klein werk, maar dit kleine werk heeft de verrukkelijke eigenschap van meesterlijk te zijn. Het is merkwaardig te bemerken, dat, hoe meer een kunstwerk of kunstsoort de volgroeidheid nadert, hoe meer dit kunstwerk wint aan, als 't ware, symbolisch karakter. De anecdote valt weg terwille van de algemeene beteekenis van deze anecdote. Het realisme bij voorbeeld van Flauberts Madame Bovary, kan den hardnekkigsten idealist, zoo hij slechts door oppervlakten heen weet te zien, bevredigen, en dit wel omdat dit realisme volkomen is. Emma Bovary, die door een kortzichtiger kunstenaar aangezien, een ietwat onrustige en zenuwkranke dame zou geworden zijn, wordt dank zij Flauberts gansch doordringend, alomvattend oog, door de volkomenheid der afbeelding van haar wezen, een symbool van het algemeen menschelijke onverzadiglijke verlangen. En om van groote kunst naar kleine kunst weerom te keeren: al blijft Ina Boudier-Bakker gewetensvol op het plan van kinderpsychologie, al bepaalt zij zich tot kinder-vreugden en kindersmarten, doordat zij hare kinderen zoo zeer breed en zuiver en in de atmosfeer van hun wezens heeft gezien, daardoor worden zij voor onze oogen symbolen van het groote menschenleven in zijn droeve en komische verwikkelingen. Er is zooveel algemeen menschelijks in haar kinderzielen aanwezig, dat het ons in staat stelt, verzuiverd en versimpeld welis- | |
[pagina 590]
| |
waar, levenswetten te zien werken. En is het motto toegevoegd aan dit boek The child's sob in the silence curses deeper than the strong man in his wrath,niet het teeken eener bedoeling, voorzeker geen vooropgezette bedoeling, maar de bewuste heenwijzing naar deze tegenstelling van groot leed in kleine zielen? Hoe dit ook zij, de eerste en voornaamste novelle ‘Illusie’ - het bijna belachelijk geringe conflict tusschen twee schoolmeisjes, waarvan het eene een frisch en gewoon burgermeisje, het andere een aristocratisch wezentje van koele verfijning is - zij zou de tragedie-in het-klein kunnen heeten, van de wetten van aantrekking en afstooting in het menschenleven. Het eene meisje smacht naar de vriendschap van de andere, de andere wordt door deze smachting zelf afgestooten en verveeld. Liefde die zich bevend biedt, en onbegrepen wordt teruggeworpen. De fascinatie ook van het verfijnde op wat levensvoller, doch gewoner is, de fascinatie die lager standen naar hooger standen trekt, en die de standen dwingt, zich afwerend op te sluiten ieder in hun eigen sfeer. En dit alles niet bewust geworden, maar met de zuiverheid der instincten werkend. Men leze zelf hoezeer dit alles kinderlijk is gebleven, hoe dit conflict leeft en groeit in de atmosfeer van het kind, hoe eenvoudig en ongerept de ‘levensbloesem’ er desniettemin in bloeit! Citeeren kan hier niet baten om een indruk te vestigen. Toch een enkele trek voor vele: ‘Maar Fietje wou zoo graag, dat Lou nu eindelijk ook eens belang stelde in iets van háár - en ze troonde Lou mee naar haar kastje, vertelde haar van allerlei dingen, kleine bijzonderheidjes - maar Lou was weer onverschillig als te voren. “Vindt je deze niet snoezig?” vroeg Fietje, op de drie poezen wijzend. Nu lachte Lou toch. “O wat leuk” - zei ze, 't inktlapje nader bekijkend. Fietje streed een strijd. “Zou ze Lou de poezen geven, waar ze zóó dol op was? Als ze dàt nou deed, zou dàn niet Lou het meest van háár houden - meer dan van meneer Boer?” “Wil jij ze?” vroeg ze, en onbewust klemde ze haar schat vaster’, - ‘ik wil ze aan niemand geven dan aan jou. Hèbben?’ ‘Och’ - zei Lou schouderophalend, en ze keek verwonderd.Ga naar voetnoot1) De vreugdevolle verwachting zonk weg uit Fietje's gezicht. | |
[pagina 591]
| |
Ze zijn zoo zuiver en klaar als water, deze regels! De heele droeve kinder- en menschentragedie ligt erin weerspiegeld. Een vrouw wellicht alleen kon deze schetsen schrijven, kon zichzelf zoozeer vergeten in de liefde voor deze kleine wereld. En deze liefde of sympathie sluit niets uit. Wij voelen dat de schrijfster met het teleurgestelde kind treurt, en desniettemin het andere meisje in haar stille koele gratie bewondert. Doch zij bedroeft zich mede en bewondert, enkel door hen beiden volkomen zuiver weer te geven zooals zij zijn en moesten zijn. Er bleef maar weinig, dus - nog iets te wenschen, bij dit boekje, zoo duidden wij in het begin hier aan. Dit iets, het is eenvoudigweg: méér nog van deze schetsen! De kinderwereld bergt nog schatten voor onze schrijvers. Een eigen wereld ligt daar voor hen, met eigen nuances en allures, en met een verbazenden voorraad ontroerende menschelijkheid. Wat wordt er niet geleden, gevreesd en gedroomd, en dat in volkomen overgave, die overgave die het kenmerk is van het kind, en het tot voorbeeld maakt der menschen. Men heeft zich slechts te herinneren om het te weten! Willen de moderne menschen weder kinderen worden - en dit is een groote drang onzer dagen - zoo moeten zij allereerst bij de kinderen in de leer gaan.
Dirk Coster. |