De Gids. Jaargang 76
(1912)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 456]
| |
Uit ‘Immortellen’.Ga naar voetnoot1)Slaap, kindje, slaap!
‘Slaap, kindje, slaap,
daarbuiten loopt een schaap!’
je hartje tegen mijn harte aan
ik voel het kloppen, voel het slaan.
‘Slaap, kindje, slaap!’
Daarbuiten gaan geen menschen meer,
de huizenoogen loken neer,
de straatlichtjes zijn uitgedaan,
boven gingen de sterren aan
en 't is heel stil: alleen de wacht
trommelt, hol stappend, door den nacht:
... slaap... kindje... slaap!...
Je neusje zoo gebogen, fijn,
dringt zich of 't in mijn borst wil zijn,
je oortje, als een bloem ivoor,
drong zwarte lokjes door naar voor,
je hooge hoofdje in mijn arm
duikt zich en schut zich warm.
| |
[pagina 457]
| |
Daar komt omhoog de witte maan
uit wolken zwart, en ziet mij aan
en kijkt mij door mijn oogen heen
en in mijn ziele, of ik ween!
als zij dan glanst op jou mijn kind,
is 't of je 'n zilv'ren kindje bent.
Die hooge maan die ziet zoo ver
en wijst daar aan die goudenster,
zoo blinkend op het glaskozijn,
waar of de doode menschen zijn:
de doode menschen zijn heel wijd,
nog verder dan de maanglans glijdt.
Daar zit in lichte nis een vrouw,
zoo mooi als jij en droomt van jou;
haar witte armen saamgevouwen
om een kindeke er in te houden,
lonkt ze en lacht en zingt dan teer
- haar teerte deinend heen en weer -:
... ‘slaap... kindje... slaap!’...
Hoe heerlijk tikkert in den slaap
je hartje slagjes op het mijne
en starend in het maneschijnen
zing ik van 't arme dwalend schaap,
... ‘slaap... kindje... slaap!’...
S. Bonn.
|
|