De Gids. Jaargang 76
(1912)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |
Buitenlandsch overzicht.België. - Poincaré. - Haldane. - Engelsch kiesrecht. - Roosevelt.
| |
[pagina 186]
| |
Vlaamsche landvolk nog zoo vast in de hand te hebben als ooit. Maar ook in de groote steden en in de Waalsche provinciën zelve is de uitkomst voor de liberalen ver beneden de verwachting gebleven. Het is zeer moeilijk, met de stukken te bewijzen wat toch velen gelooven: dat de nederlaag in de eerste plaats aan den geheimen afval van liberale elementen is te wijten. De grootindustrie schijnt een overwicht der socialistische boven de liberale helft der coalitie gevreesd te hebben, en zich over de belasting-politiek die een liberaal-socialistische regeering zou gaan volgen, dermate te hebben verontrust, dat zij de voortduring van het clericale bewind het mindere kwaad achtte. De clericale meerderheid, gelijk ook wel geschiedt, uitsluitend aan de werking van het meervoudig kiesrecht toe te schrijven, moet stellig onjuist zijn. Het is zeker waar, dat de meeste Vlaamsche boeren over meer dan ééne stem beschikken, en de meeste mijnwerkers en andere socialistísche industrie-arbeiders niet. Maar naarmate de welvaart der industrie-arbeiders is toegenomen, kunnen zij ook gemakkelijker aan de voorwaarden voldoen die op het bezit eener tweede stem recht geven, en wat de liberale kiezers betreft, dezen bezitten doorgaans twee of drie stemmen. De overgang tot het enkelvoudig algemeen kiesrecht zou zeker de socialisten in gunstiger conditie brengen, maar de liberalen stellig niet. Het staat te bezien of het een het ander niet ongeveer zou neutraliseeren, en de machtsverhouding der liberaal-socialistische coalitie, als geheel genomen, tegenover de clericale partij dus niet na invoering van het enkelvoudig kiesrecht ongeveer dezelfde zou blijven. De omstandigheid, dat binnen het liberaal-socialistisch verbond, waarvan de beide helften elkander thans nagenoeg opwegen, na zoodanige hervorming de positie van het socialistische bestanddeel niet weinig zou zijn versterkt, zou vermoedelijk nog meer conservatieven naar de clericalen doen overloopen dan thans reeds het geval was, en dus voor de clericalen het verlies der dubbele stem van hunne Vlaamsche plattelanders kunnen vergoeden. Het moet worden afgewacht, of de clericale meerderheid thans na hare bevestiging een meer uitdagende politiek zal gaan volgen dan in het jaar dat aan de beslissing voorafging. | |
[pagina 187]
| |
De onzekerheid der naaste toekomst scheen haar kracht verlamd te hebben; zij durfde de schoolwet-Schollaert niet doorzetten en offerde dien minister op. Wordt nu de zaak op de spits gedreven en het leekenonderwijs tegenover de clericale inderdaad in de ongunstige positie gebracht waarmede dat wetsontwerp het bedreigde, dan is zeker een energieke beweging in het zicht, wier zuigkracht de thans afvallige, maar in wezen toch liberale elementen voor de liberale candidaten der toekomst terug kan winnen. Het ware voor het land zeker gewenscht, dat de proef met eene liberaal-socialistische regeering eens kon worden genomen. Zooals de zaken nu eenmaal staan, kunnen de clericalen niet in het bewind worden afgelost dan door eene coalitieregeering van liberalen en socialisten. Uit vrees die combinatie te verwerpen beteekent, zich aan de clericale overmacht voor eeuwig gewonnen te geven, en de regeering van het land zal er niet beter op worden. Geen enkele partij kan er tegen op den duur, dat zij onder alle omstandigheden van de meerderheid zeker is. Vreest men der socialisten onbekooktheid? Niets bekookt immers zoozeer, als de verantwoordelijkheid van een regeeringspost....
Het kiesrechtontwerp der Fransche regeering werd door de radicale partij met een tegenontwerp beantwoord, waarbij de belangen der radicale ‘arrondissementiers’ dermate werden ontzien, dat van evenredige vertegenwoordiging eigenlijk niets overbleef dan een naam. Poincaré heeft dit tegenontwerp (ontwerp-Augagneur) onaannemelijk verklaard, doch tevens verlangd, dat het door eene meerderheid van republikeinen zou worden verworpen, daar hij de E.V. niet uit de handen van de tegenstanders der Republiek wenschte aan te nemen. Het ontwerp-Augagneur haalde slechts 197 stemmen, en onder de 346 tegenstemmers kan de door Poincaré verlangde republikeinsche meerderheid begrepen worden geacht: de regeering verklaarde althans, er 217 van te kunnen erkennen als tot de republikeinsche partijen te behooren. Dat is dus juist de helft van de 434 stemmen, waarover de gezamenlijke republikeinsche partijen (de ‘unifiés’ inbegrepen) in de Kamer beschikken. Twintig republikeinen blijken afwezig te zijn geweest en zich (al of niet opzettelijk) van stemming te hebben | |
[pagina 188]
| |
onthouden; hadden zij zich bij Augagneur gevoegd, de regeering zou hebben moeten heengaan. Zij kon nu blijven, en had het succes dat bij een volgende stemming, waarbij zij opnieuw de kabinetsquaestie had te stellen, de 197 tegenstanders tot 179 bleken te zijn ingekrompen. Maar gaat het onder alle omstandigheden aan, de geunifieerde socialisten tot de regeeringsmeerderheid te rekenen? Zij zijn er regelmatig bij geteld, als het ging om de verdediging der Republiek tegen de rechterzijde; - kunnen zij evenwel als regelmatig bestanddeel eener meerderheid tegen de radicalen worden aanvaard? Men ruimt hun daarmede een zeer groote macht in: en bescheidenheid is niet hun meest kenmerkende eigenschap. Echter zal voorloogig, tot de E.V. binnen is, deze uiterste linkervleugel de regeering wel trouw blijven. In ieder geval, de groote hervorming, die Briand niet goed aandorst, is nog nooit zoo nabij geweest als thans. Poincaré heeft er zijne schepen voor verbrand, en al heeft hij de eindelijke overwinning nog niet bevochten, den eersten aanval althans heeft hij afgeslagen.Ga naar voetnoot1)
Wat beteekent de overgang van Lord Haldane tot het Lordkanselierschap? Er zijn naar aanleiding daarvan een aantal vragen gesteld, die door het publiek niet eenstemmig, en door de regeering tot dusver in het geheel niet, worden beantwoord. Zijne tweede Duitsche reis, die zoo plotseling werd afgebroken, blijkt geen politieke beteekenis te hebben gehad. Ook aan de verheffing tot Lord-Kanselier wordt die door de regeeringsper ontzegd. Men weet dat de voorganger in dien post, Lord Loreburn, bij den radicalen vleugel der regeeringspartij geene persona grata was; - intusschen blijkt volstrekt niet, dat zijn aftreden door de regeering is geëischt. Ook is het zeer aannemelijk, dat in de verheffing van Lord Haldane inderdaad niets moet worden gezien, dan de belooning var een langen, inspannenden staatsdienst in | |
[pagina 189]
| |
het militaire departement, dat door dezen minister geheel hervormd is, en waarin zijn geest zal blijven nawerken ook al is hij van den last der dagelijksche administratie voortaan ontheven. Een politieke achterafzetting beteekent de overgang tot het aanzienlijker en hooger bezoldigde, maar veel minder werk gevende ambt van Lord-Kanselier in dit geval zeker niet: de regeering heeft steeds getoond op Haldane's lidmaatschap van het kabinet hoogen prijs te stellen, en er is geen aanleiding tot het vermoeden dat in dit opzicht eene wezenlijke verandering kan hebben plaats gehad. Evenmin schijnt de gebeurtenis te beteekenen dat men aan het departement van oorlog een nieuwen koers gevolgd wil zien, en de zaken gestuurd wil hebben in de richting van den door de liberale partij steeds afgekeurden algemeenen dienstplicht, die met zooveel overtuiging door sommige militairen als Lord Roberts wordt voorgestaan, en dien de Fransche ententevrienden Engeland zoo gaarne zagen adopteeren. Dank zij de maatregelen van Lord Haldane bedraagt de expeditionary force, die Engeland acht dagen na eene oorlogsverklaring zal kunnen inschepen, thans ruim 150.000 man; - meer dan Engeland ooit tot dit doel gereed gehad heeft; veel meer b.v. dan beschikbaar waren bij het uitbreken van den Zuid-Afrikaanschen oorlog. De liberale regeering wijst niet zonder trots op dit resultaat, maar geeft tevens te kennen dat zij er niet boven uit wil gaan; zij is overtuigd, dat het streven, van Engelands landmacht iets als de gelijke van die van Frankrijk of Duitschland te willen maken, als overbodig en zeer gevaarlijk behoort te worden beschouwd. Overbodig, want voor zuiver Britsch-imperiale doeleinden is een grooter expeditionnaire macht niet noodig; zij zou slechts zin hebben als Engeland ooit aanvallend te werk zou willen gaan op het vasteland van Europa. Een verbond dat tot zoodanig aanvallend optreden zou kunnen noodzaken, wenscht de tegenwoordige regeering niet te sluiten, en men ziet nog zoo spoedig niet gebeuren dat ook de unionisten, kwamen zij weder aan het bewind, het zouden doen. Zeer gevaarlijk zou het onderhouden van een millioenenleger voor Engeland zijn, als het tegelijk de overweldigende meerderheid zou willen handhaven van zijne strijdkrachten ter zee. En daar het dit nu bovenal wil, wil het het andere | |
[pagina 190]
| |
niet. Engelands zekerheid moet bestaan: primo in een sterke vloot; secundo in eene sterke organisatie tot bestrijding van een gelanden vijand. De sterke vloot is er en ook de liberale regeering houdt haar sterk. De territorial army is er dank zij Haldane ook; over den graad van geoefendheid wordt verschillend geoordeeld, maar ieder erkent, dat die snel toenemende is. Daarenboven nog een expeditionnaire macht te onderhouden die (in alle beteekenissen) in de millioenen zou loopen, - daaraan wil geen bezadigd Engelschman denken, tot welke politieke partij hij ook behoort. Zeker is het voorstel er toe niet te verwachten van den nieuwen minister Seely, die als onderstaatssecretaris lang de rechterhand van Haldane is geweest, en met talent en overtuiging sinds den overgang van zijn chef tot het Hoogerhuis diens maatregelen placht te verdedigen in het Huis der Gemeenten.
Van de 12,250,000 volwassen mannen in het Vereenigd Koninkrijk hebben 7,500,000 het kiesrecht voor het Lagerhuis en zijn 4,750,000 daarvan verstoken; een verhouding ongeveer, als in Nederland bestaat. De regeering stelt voor, tot het algemeen kiesrecht over te gaan, met uitsluiting enkel van misdadigers en in gestichten verpieegden. Wordt het voorstel wet, dan zal het kiezerscorps met ruim 60 % worden uitgebreid. De kiesrechthervormingen van 1832, 1867, 1884 en 1885 hebben het algemeen kiesrecht voorbereid. Toch is men er nog ver van afgebleven, en niet alleen in numeriek opzicht. De thans voorgeslagen maatregel beduidt veel meer dan een simpele uitbreiding van het kiezerscorps: hij beduidt een principieelen omkeer. Men gaat van het attributieve kiesrecht tot het algemeene over. Alle nog bestaande privilegiën worden bij het voorstel afgeschaft: niemand zal voortaan in twee districten eene stem kunnen uitbrengen, en de vertegenwoordiging der universiteiten komt te vervallen. De verkiezingen kunnen en zullen dus nu in alle districten op denzelfden dag worden uitgeschreven. De districtenindeeling wordt geheel herzien, opdat iedere stem zooveel mogelijk gelijke waarde verkrijge Het kiesrecht zal m.a.w. in Engeland voortaan geregeld zijn als in eene moderne vastelandsche democratie. Als in Frankrijk sedert 1848. | |
[pagina 191]
| |
En in Frankrijk wil men het nu juist weer gaan hervormen? Zeker, en ook de nieuwe Engelsche kieswet zal slechts schakel, geen eindpunt zijn; - maar wat de bedillers bij ons en elders steeds verzuimen aan te toonen, is, hoe die schakel met mogelijkheid zou kunnen worden gemist. Eindpunt zal de nieuwe Engelsche kieswet reeds hierom niet zijn, wijl er geen woord in staat over het vrouwenkiesrecht. Het blijft een manhood suffrage. De regeering durft een algemeen vrouwenkiesrecht nog in de verste verte niet aan, en omtrent de mogelijkheid van een beperkt vrouwenkiesrecht zijn hare denkbeelden òf niet gevormd, òf zij acht het niet geraden eenigen maatregel te dien opzichte in dit wetsvoorstel op te nemen. Zij zal er zeker heel wat over moeten hooren (en voelen, voegen de waaierbezittende kiesrechtvrouwen er aan toe), maar vermoedelijk acht zij de gevaren die een voorstel tot toekenning van eenig vrouwenkiesrecht, welk ook, voor de geheele kiesrechthervorming zou doen ontstaan, op het oogenblik nog vrij wat grooter dan die, waaraan zij zich blootstelt door het vrouwenkiesrecht vooralsnog te ignoreeren. Zij heeft rekening te houden met de stemming, die ten aanzien van het vraagstuk in de volksvertegenwoordiging bestaat, eene stemming die er onlangs voor de vrouwen niet beter op schijnt geworden: voorstellen van kamerleden uitgegaan, brachten het nimmer tot de meerderheid. De strijdwijze der vrouwenvoorgangsters heeft aan de zaak van haar geheele geslacht, dat men ongaarne met de mevrouwen Pankhurst vereenzelvigt, maar dat toch schijnt te dulden dat dezen voor alle anderen niet slechts spreken, maar smijten en slaan, voorzeker geen goed gedaan. De vrouwenzaak zal de beste kansen hebben, als zij op zichzelve wordt behandeld. Zij bevindt zich (zoodra de vrouwen zelve haar maar niet bederven) in een regelmatige ontwikkeling, waarvan zij de onvermijdelijke gevolgen met vertrouwen kunnen afwachten. De anomalie die er in opgesloten ligt aan alle vrouwen het stemrecht te onthouden, zal sterker dan ooit gevoeld worden zoodra het aan alle mannen is verleend. De toekomst, een nabije toekomst wellicht, zal zich genoopt zien voor het vrouwenkiesrechtvraagstuk eene oplossing te zoeken, die bezwaarlijk aanstonds eene definitieve kan zijn. Geen nood: het vraagstuk blijft aan de orde. Het | |
[pagina 192]
| |
thans vast te knoopen aan eene mannenkiesrechtregeling die eene oudere reeks van verschijnselen op de natuurlijke wijze afsluit, zou onstaatkundig zijn en niet zonder gevaar voor die mannenkiesrechtregeling, en vooral niet zonder gevaar voor de kiesre htbelangen der vrouw. Het zal èn waardiger èn meer belovend zijn, haar den grooten strijd te laten winnen bij eene opzettelijke gelegenheid, wanneer hare zaak onvertroebeld zal kunnen worden gelaten en zij triomfeeren zal enkel omdat en in zooverre haar eigen deugd erkenning afdwingt. Intusschen wacht de liberale regeering voor haar gedurfd ontwerp een zeer felle tegenstand. Men kan haar niet verwijten dat zij op dit en ander gebied hare beginselen verzaakt. Zij draagt ze in den strijd met een eerlijkheid, een overtuiging, een moed; - zij verdedigt ze met een hardnekkigheid en bekwaamheid; - zij past ze toe met een tact en bezadigdheid die haar, welke ook haar toekomstig lot moge zijn, nu reeds voor altijd eene groote en eervolle plaats in de staatkundige geschiedenis van het Vereenigd Koninkrijk verzekeren. Men mag Engeland zijn tegenwoordig regeeringspersoneel benijden.
Roosevelt schreeuwt om eene plaats. Hij hebbe ze; vermoedelijk zal hij ze niet lang meer hebben. Zijne boksermanieren worden zelfs den Amerikanen te machtig. Terwijl het publiek gedurende de eerste dagen van de conventie te Chicago nog één oog en oor was, begon het blijkbaar tegen het einde van dat kabaal meer dan genoeg te krijgen. Roosevelt was naar Chicago gekomen in de stellige verwachting, de conventie te zullen overdonderen (er is geen ander woord); nu hem dit mislukt is, beproeft hij, met nog grooter uitzetting der stemmiddelen, het de natie te doen. Maar zelfs Stentor kan zich overschreeuwen. Men ontworstelt zich niet aan den indruk dat Roosevelt's programma's rooder worden, naarmate hij zekerder is het te zullen moeten stellen buiten den steun der georganiseerde republikeinsche partij. Hij kan misschien alleen nog kans maken, als het ook bij de democraten tot eene scheuring komt, en de meerderheid der conventie van Baltimore evenals van die te Chicago aan de meer behoudende elementen der | |
[pagina 193]
| |
partij blijft. Dan is er mogelijkheid dat hij een aantal democratische kiezers voor zijne nieuwe progressistisch-republikeinsche formatie werft. Maar de democraten zullen zich tweemaal bedenken eer zij door oneenigheid hunne kans, die in geen jaren zoo goed was als thans, verspelen. Het kan er misschien van komen, dat in November noch Roosevelt, noch Taft, noch de democraat de absolute meerderheid der stemmen haalt. Dan kiest volgens de constitutie het Huis van Afgevaardigden, maar niet bij hoofdelijke stemming, doch naar staten. Van de 48 staten zijn er 23 in meerderheid democratisch, 22 in meerderheid republikeinsch vertegenwoordigd, terwijl voor 3 staten (Maine, Nebraska en Rhode Island) juist zooveel democraten als republikeinen zitting hebben, en daar de constitutie geen halve stemmen telt, zouden deze drie staten dus zijn weg te cijferen en het aantal democratische stemmen niet boven de 23 komen, of twee beneden de volstrekte meerderheid. Doet dit geval zich voor, dan treedt, alweder volgens de constitutie, op 4 Maart 1913 de tegenwoordige vice-president automatisch als president op, en wijst de (in meerderheid republikeinsche) Senaat een nieuwen vice-president aan. Het kan dus zoo vreemd niet loopen, of de constitutie heeft in alles voorzien. Mag men naar de Amerikaansche pers oordeelen, dan is er weinig kans dat eene meerderheid der natie Roosevelt's duidelijkst verneembare leus: ‘we want Teddy’, tot de hare zal maken. Taft wekt evenmin geestdrift, maar hij heeft de republikeinsche partijmachine achter zich. Komt er een democratisch candidaat die tegelijk over de machine van zijn partij beschikt en vertrouwen wekt bij het niet verpolitiekte deel van het volk, dan zal men zoo een niet onwaarschijnlijk zien winnen. Komen er meer democratische candidaten, dan... Maar waartoe verder gegist? Ook deze zaak zal zich weder schikken. Ondertusschen heeft Roosevelt, zelfs als hij overwint, aan reputatie meer verloren dan een zóó verkregen ‘third term’ hem met mogelijkheid kan teruggeven.
C. |
|