De Gids. Jaargang 76
(1912)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aanteekeningen en opmerkingen.Het rapport van de spellingcommissie.- Het eerste van de voorstellen der Staatscommissie, bij Kon. Besluit van 22 Juni 1909 No. 26 ingesteld, luidt als volgt:
‘In zake de schrijfwijze der Landstaal heeft de Regeering geen regel te stellen, maar volge zij, voor zooveel zij zelve schrijft, doet of leert schrijven, het meer algemeen gebruik. Zij binde zich zelve, maar late schrijvers en drukkers vrij.’
Omtrent wat men te verstaan heeft onder het meer algemeen gebruik kan men volledige toelichting vinden op pag. 30-31 van het verslag, waar men leest:
‘Een nadere toelichting van wat hier onder “gebruik” te verstaan zij, kan niet overbodig worden geacht. Al aanstonds moet men hier onderscheiden tusschen particulier en openbaar gebruik. Zeer zelden zal men iemand vinden, die nooit schrijft. Men maakt aanteekeningen voor zich zelf, men correspondeert, men geeft schriftelijk orders, men dient verzoekschriften in, men plaatst advertentiën, en bedient zich voor allerlei doeleinden in het private leven van schrijfmateriaal. Hoe veelvuldig en uitgebreid dit gewone gebruik echter zij, het kan voor de Regeering ter bepaling harer gedragslijn niet meetellen, eenvoudig wijl de Regeering er geen kennis van draagt. De Regeering ontvangt wel verzoekschriften, maar zij zijn veelal door anderen dan de onderteekenaren gesteld, en bieden dus geen maatstaf. Als maatstaf kan de regeering alleen rekenen het publiek gebruik. Wat door het publiek in breeder of enger kring geschreven of gedrukt wordt, biedt de stof, die haar in staat stelt, de schaal van het ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bruik vast te stellen. Zelfs echter bij dit publieke gebruik is niet alles over één kam te scheren. Er bestaat publiek gebruik van een schrijfwijze onzer taal bij schrijvers die zich rekenschap geven van de spelling-methode, die zij gebruiken, maar er bestaat evenzoo publiek gebruik van onze taal in allerlei aankondigingen, circulaires, technische mededeelingen enz., waarbij de schrijfwijze der taal geheel bijzaak is, en deswege meestal de meer algemeen gebruikelijke orthographie gevolgd wordt. Hieruit volgt, dat het met name de schrijvers in hoogeren zin zijn, die op de keuze der schrijfwijze merkbaren invloed uitoefenen, en dat onder hen weer de letterkundigen op den voorgrond staan, niet alleen de prozaschrijvers, maar ten minste evenzeer de dichters, iets waarop zekere nadruk moet worden gelegd, omdat rythmus (de Vries en te Winkel spellen “rhythmus”) en rijm niet zelden zeer sterk uitgangen en vormen bestendigen, die, schreef men niet anders dan in het proza, allicht zouden zijn te loor gegaan. Van gewijzigde, maar niet minder gewichtige beteekenis is de periodieke pers in dag- en weekbladen, in maandschriften en allerlei vaste reeksen verschijnend. Op deze categorie van het gedrukte moet reeds daarom bijzonder de aandacht worden gevestigd, omdat ze in quantiteit alle overige producten zeer verre overtreft, maar toch weer niet alleen met het oog op de hoeveelheid. Onze periodieke geschriften, althans buiten de journalistieke pers, dragen toch veelal bovendien een letterkundig karakter. Soms zelfs zijn ze op letterkundig gebied leidend.’
Om nu uit te maken welke spelling in 1908 meer algemeen gebruikt werd, heeft de commissie statistieken gemaakt waaruit het volgende blijkt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beschouwen wij deze cijfers in verband met voorstel I dan is de conclusie niet moeilijk te trekken: op grond van deze cijfers besluit de regeering zèlf te schrijven, te doen en te leeren schrijven volgens het systeem ‘De Vries en Te Winkel.’
‘Op grond van deze cijfers’; dus de schrijvers beslissen voortaan hoè er geschreven zal worden. Maar de schrijvers hebben te maken met redacties en uitgevers, deze zijn het tenslotte misschien wel die eischen kunnen stellen. Nu kan uit de gegevens van het verslag gemakkelijk becijferd worden, dat een absolute meerderheid van aantal bladzijden in een bepaalde, door redacties en uitgevers vastgestelde spelling zou kunnen verkregen worden door een samenwerking van
Deze zéér kleine groep van personen (in vele gevallen zal in redacties de invloed van één persoon beslissen) heeft zich slechts te verstaan met de schrijvers (of de schrijvers eenvoudig de wet voor te schrijven) en kan dan iedere spellingverandering, die zij wenscht, doorvoeren, indien zij maar niet te groote sprongen maakt, en daardoor het publiek afstoot. Kleinere sprongen merkt het publiek niet eens op. De Regeering verklaart, indien zij de voorstellen van de Commissie aanneemt, bij voorbaat, dat zij trouw en gewillig de spellingvoorschriften, door die kleine groep gegeven, zal opvolgen, en die opvolging ook eischen van Rechterlijke macht, notariaat en onderwijs. Nu zouden wel-is-waar uitgevers, redacties en schrijvers samenwerkend ook zonder een dergelijke regeeringsverklaring een machtigen invloed op de schrijfwijze kunnen uitoefenen, maar, vraagt men zich af, is het noodzakelijk, dat de regeering indien er eens een strijd ontstond van te voren zich gewonnen gaf, haar professoren, haar doctoren in de letteren etc., van te voren onmondig verklaarde, en een Staatscommissie alleen benoemde tot het maken van .......... een optelsom? Is dat een gedragslijn, een houding der Regeering waardig? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zal zoo'n vaart niet loopen, schrijvers, redacties en uitgevers zijn immers niet georganiseerd!!! Moet het ontbreken eener organisatie van enkele honderden personen, die op gebied van taal en spelling stellig niet voor een tiende autoriteiten zijn, de regeering voor een treurig figuur behoeden? De Regeering volge het meer algemeen gebruik. Dat is een à priori erkennen van een bedenkelijk recht van den sterkste; de stem van een Professor in de Nederlandsche letteren dient toch zwaarder te wegen dan die van een onbeduidend, veel en maar-raak-schrijvend journalistje; toch kan het gebeuren dat die professor geen letter laat drukken, dat journalistje honderden bladzijden, die als even zoovele honderden tellen bij de groote optelling! Moet de Regeering dan niet zijn als een verstandige moeder? Er is twist onder de kinderen, enkele staan tegenover zeer vele. Zij wil graag haar troepje bij één houden. Goed! Maar is het daarvoor noodig, dat zij die enkele, die misschien de verstandigste zijn, dwingt om de andere te believen. Zoo doet de luie moeder, die geen belang stelt in haar kinderen. Maar de verstandige moeder: Zij laat de kinderen voor zich komen en hun zaak bepleiten. Niemand wil naar rede luisteren, ieder dwingt om zijn zin te hebben. De moeder denkt na; zij zet helder uiteen het groote belang van eenheid; zij toont aan den een de billijkheid van de wenschen van den ander, van zijn standpunt; zij eischt van beiden wat toe te geven, zij dwìngt desnoods. Zou werkelijk in een spellingkwestie van een vergelijk geen sprake kunnen zijn? In zoo'n spellingkwestie is bijna dat leelijke spreekwoord wel waar: ‘Men noemt geen koe bont of ze heeft wel een vlekje’. Is er één De-Vries-en-Te-Winkel-voorstander, plus royaliste que le roi, die niet erkennen moet, dat Prof. Dr. A. Kluyver, oud-redacteur v.h. Woordenboek, bezorgen van de latere uitgaven van de Woordenlijst van De Vries en Te Winkel, gelijk heeft, waar hij schrijft: ‘Wanneer men aanneemt, dat op een bepaald oogenblik een bepaald stelsel door de meerderheid der beschaafde Nederlanders wordt gevolgd, dan zal men daarbij moeten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nagaan, of niet soms verschillende regels van dat stelsel door velen worden verwaarloosd of inconsequent worden toegepast, doordat zij te moeilijk in het gebruik zijn. Het is niet onnatuurlijk, dat men tegenover een gebruikelijk stelsel een ander ontwerpt, ook om aan zulke moeilijkheden te ontkomen. Door ten opzichte daarvan toegevend te zijn, zou de Regeering de meerderheid ontheffen van iets dat deze vaak als een last beschouwt, en tevens handelen in den geest der minderheid, zij het ook niet volgens haar uitdrukkelijken wensch. De ondergeteekende veroorlooft zich de hoop uit te spreken, dat de Regeering moge bereid zijn in dien zin maatregelen te nemen, en telkens Hare voorschriften te doen afleiden uit wat inderdaadGa naar voetnoot1) voor de practijk der meerderheid moet worden gehouden.’ En welke hartstochtelijke vereenvoudiger zou niet graag zijn likken voorloopig nalaten, zijn mensen weer tot menschen maken, zijn tee weer als thee drinken, wanneer hij morgen aan de jongens op school kon vertellen: ‘Jongens, de woordgeslachten mannelijk en vrouwelijk zijn afgeschaft, schrijf “den” waar je “den” hoort, en anders niet, maar stel je nu niet aan door maar overal “de” te schrijven, want dát hebben de vereenvoudigers ook in 't felst van den strijd nòoit gedaan! - En dan met die e's en o's, ja jongens, dat is nog niet alles, maar zie je we hebben nou houvast, er is een lijstje gemaakt van een paar honderd woorden met één e en o en een dito met twee e's en o's, maar de meeste daarvan ken jelui al door 't gebruik, de vijftig overige leer je in één week; en je kunt er op aan, dat er nooit een woord buiten dat lijstje gevraagd of fout gerekend zal worden op welk examen ook, want dat heeft de minister eenvoudig verboden!’ En welke De-Vries-en-te-Winkelaar zou dat nu zoo heel, heel erg vinden; de practijk is immers nu al zoo; alleen als we ons Zondagsche jasje aantrekken, schrijven een officieel stuk, of iets ‘voor de krant’, pakken de meesten van ons immers dat grappige, gele boekje om te snuffelen naar M. of Vr. Kunt ge met uw hand op uw hart verklaren, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge 't wel eens doet, als ge schrijft aan vrouw of kind of vriend? Weet ge al die M.'s en Vr.'s uit uw hoofd? Of zoekt ge voor uw pleizier er naar? Dan zou ik werkelijk denken, dat ge met uw tijd geen raad wist of dat ge een ondeugend, klein jongetje waart!
J.C. de Joode. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naschrift.Als bemiddelingsvoorstel zijn de woorden op de vorige pagina, die een leeraar wel eens tegen een klasse zou kunnen zeggen, natuurlijk allerminst bedoeld. Toch, zou een kleine, algemeen-aanvaarde vereenvoudiging niet ieder welkom zijn? En gelden ook voor Nederland niet de woorden van een verklaring 18 Mei 1907 door 300 leden van de Russische Rijksdoema geteekend, waarin met nadruk gezegd wordt dat naar het oordeel der onderteekenaars spelling-vereenvoudiging in hooge mate urgent is, daar vooral op de lagere school alle tijd, welke gewijd wordt aan het leeren der moedertaal, uitsluitend wordt besteed aan het aanleeren der uiterlijke vormen ten koste van den inhoud der taal! Die verklaring eindigt met deze woorden: ‘Het is tijd een einde te maken aan het volkomen nuttelooze verspillen van jonge krachten en duren tijd met het overwinnen van moeilijkheden van de orthographie, die dikwerf voor zwakkeren onoverwinbaar blijven en een hindernis vormen op hun verderen levensweg.’ Dit laatste ter overdenking voor verwoede De-Vries-en-te-Winkelaars! |
|