De Gids. Jaargang 76
(1912)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 523]
| |
Gedichten.Klacht van Oisin.Ga naar voetnoot1)
Hoor! De wind roept mij en de wereld duistert,
De bleeke schuimen roepen aan de kust,
En om mijn voeten is de dood en fluistert
Rits'lend het najaar de eeuw'ge waan van rust.
Er is geen rust, er waait en waart een weemoed
Altijd en overal - ik ben niets meer
Dan een dor blad in scheem'ring, en in deemoed
Neigt mijn bleek hoofd naar de aloude aarde neer.
Maar o, die roep - ik moet uit in het duister,
Ik kom, gij, die ik altijd heb bemind,
En eens verloor en nooit meer vond - ik luister,
Ik kom, een ding van schemering en wind.
| |
[pagina 524]
| |
Oud als de wereld, eeuwig als het rijzen
En breken van de schuimen van haar zee,
Mijn zang een ritseling in de oude wijzen
Die duistrend waaien om haar neigend wee.
Ik kom - allen die levend om mij waren
Zijn heen - ik kom door de waaiende val
Der blâren - in mijn ooge' en door mijn haren
Waait weemoed van wat nimmer sterven zal.
Ik wil weer in uw oude blijheid wonen
O, Koningen, en dwalend komen staan,
En zingen voor de steilten van uw tronen,
En gaan de wegen die uw zwaarden gaan.
En voor de hooge, zachte koninginnen
Zingen de liefden die een zwerver vindt,
In weemoed lachen, met een lach beminnen,
En zwijgen bij het zingen van den wind.
Als eens wil ik weer treden in uw zalen
Koningen, krijg'ren, vrouwen - toen mijn woord
Voor 't rossig haardvuur bracht de oude verhalen
En geen van u de nachtstorm heeft gehoord.
| |
[pagina 525]
| |
Als eens wil ik weer spreken, en uw oogen
Zullen weer wijd worden en staren gaan,
En zien achter de vlammen de bewogen
Ruischende wijdheden der oceaan.
En gij zult hooren hoe het sneeuwen schuimen
Door de kristallen tijden stijgt, opslaat,
En weer uiteendreunt waar de stille, ruime
Rust van vier bronzen voeten glinstrend staat.
En glinsterend door de open tijden dragen
Zij 't eiland van volkomen zaligheid,
Het eiland waar door alle klare dagen
Elk uur is een kristal van eeuwigheid.
Daar leven zij die als de golven leven
Der zeeën om hun lange stranden heen,
Hun blijde liefde rijst en is verheven
En vloeit in 't volle leven weer uiteen.
't Zilveren lachen van hun rein verblijden,
Sprenkelt door 't hooge stralen van hun vreê,
En de ongebroken helderheid der tijden
Ruischt om hun leven in het lied der zee.
| |
[pagina 526]
| |
Daar leven zij die leven als de wolken
Waarmee de wind droomend door 't voorjaar gaat,
Ver zingt de zee rondom die blijde volken,
Zij droomen 't leven en hun droom is daad.
Hun leven zingt wanneer mijn weemoed luistert,
Ergens achter de steilten van den wind,
Van de aarde die rondom mijn zwerven duistert
Blijft niets - en de eindlooze eenzaamheid begint -
Begint als 't eigen spel van daad en droomen
Uit mij verwaaid is in de duisternis,
Als de eeuw'ge scheem'ring over mij gekomen
En in de wijdheid van mijn oogen is.
Dan weet ik - o, nu weet ik, dat gij allen
Koningen, vrouwen, lang verdwenen zijt,
Zingende varend over de kristallen
Wateren, heen van de aarde en van den tijd.
Varend het Westen in totdat uw zangen
Tezamenruischten met de jubeling
Van hen die gastvrij en vol blij verlangen
Zingend uitzagen naar uw nadering.
| |
[pagina 527]
| |
En nu leeft gij bij hen die als de wolken
Leven waarmee de wind door 't voorjaar zweeft,
De golven zingen waar gij met die volken
Het leven droomt en droomend daden leeft.
Daar wordt uw liefde als heldre golf geheven
Hoog uit de vrije volten van den tijd,
En vloeit er weer in neer, en in uw leven
Is elk uur een kristal van eeuwigheid.
En ik naar wien gij vroeger hebt geluisterd
Toen nog mijn droom uw daden laven kon
Dwaal nog op de aarde die rondom mij duistert
En eeuwig is de weemoed die ik won,
En altijd zingt de wind weer de oude wijzen,
En altijd lokt weer de oude waan mij mee
Oud als de wereld, eeuwig als het rijzen
En breken van de schuimen van haar zee.
| |
[pagina 528]
| |
Leven en lied.
Leven! Bedolven
Onder uw stroomen,
Mijn waken, droomen,
Hart en gelaat,
Is aad'men bidden,
En in het midden
Van uwe golven
Is zingen daad.
Leven! Ik min u,
En van verlangen
Worden mijn zangen
Meer dan ik ben -
Want schoon zij groeien
Uit mij, zij bloeien
Door u en in u
En gij in hen.
Tijdlijk bewogen
Mee met de zegen
Van uw bewegen
Dat eeuwig is -
Tot zij weer zwijgen
En zacht wegzijgen
In uw betogen
Geheimenis -
| |
[pagina 529]
| |
Maar als mijn minnen
Zal zijn vergeten, -
Als geen meer weten
Zal wie ik was,
Zal, wat mijn leven
Bewoog, nog beven
In ziel, in zinnen,
In zon, in gras -
Beven in bloemen,
Op winden zweven,
Deel van het weven
Van uw geheim -
Laat dan mijn dorsten
Naar ruimer borsten
Vlîen, en u roemen
In grooter rijm.
Uw dood is vinden
Van nieuwe lijnen -
Alle verdwijnen
In donkren grond
Is een zacht onder-
Gaan in uw wonder -
Een nieuw ontbinden,
Een nieuwe bond.
| |
[pagina 530]
| |
Troosten.
Zij die beminnen
En eenzaam zijn,
Die niets meer winnen
Dan liefde's pijn,
Ga waar zij neigen
En neig uw eigen
Hart bij hun zwijgen -
Omdat zij minnen
En eenzaam zijn.
Gij, die zoo jong zijt
En toch zóó zacht
Dat weemoed deemoed
Wordt als gij lacht,
Gij kunt hen helpen
En 't moede bloeden
Van hun hart stelpen,
Wijl gij zoo jong zijt
En toch zoo zacht.
Maar gij moet léven
Ver van den dood
Om soms te geven
Troost aan hun nood -
Kom zacht maar blijde
Dan uit uw wijde
Vreugd naar hun lijden -
Want slechts het leven
Vertroost den dood.
| |
[pagina 531]
| |
Het licht van de lente.
O, de bloeiende macht
Die begint!
Zie, de dag die de nacht
Overwint!
Voel de mildheid die zweeft
Om de droom die herleeft,
En de zon die zich geeft
Aan den wind.
O, Liefde, o, gij bron
Die ik noem
Als ik zwijg in de zon,
Gij, wier roem
Ik bezing - o, ik ken
Al uw streelingen, en
Nu het meest, nu ik ben
Als een bloem.
O, de lust waar ik rust
Op den grond,
Waar de warmte mij kust
En doorzont!
En mijn oogen zijn dicht
In mijn duizlend gezicht,
O, de mond van het licht
Op mijn mond,
| |
[pagina 532]
| |
En de vlam van haar hand,
En 't gelek
Van haar lokken dat brandt
Om mijn nek!
En mijn lust, o, mijn groot
Vuur, dat waaiend en rood
Uit haar sidd'rende schoot
Ik verwek
Als een leven dat blonk
Uit een uur,
Als een vuur uit de vonk
Van een vuur,
Als een golf uit de stroom,
Die ik zwemmend betoom,
Als een droom uit de droom
Der natuur!
A. Roland Holst.
|
|