De Gids. Jaargang 76
(1912)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 492]
| |||||||||||
Organisatie en taak eener internationale politie en het programma der derde Vredesconferentie.In den laatsten tijd is het gewichtige volkenrechtelijke vraagstuk der internationale politie herhaaldelijk ter sprake gebracht. De Leidsche hoogleeraar C. van VollenhovenGa naar voetnoot1) gaf het evenwel een bijzondere beteekenis door te wijzen op de belangrijke rol die het kleine Nederland bij de oplossing van dit groote probleem zou kunnen spelen. Van Vollenhoven bepleitte de instelling eener internationale politiemacht welke, op verzoek der betrokken partij of partijen, de nakoming van een verplichting uit een volkenrechtelijk vonnis voortvloeiend, zou kunnen afdwingen en in geval van oorlog tusschen twee staten de neutraliteit der anderen zou kunnen beschermen. Tot een voorstel dienaangaande zou de Nederlandsche regeering het initiatief moeten nemen en zich daarbij tevens bereid moeten verklaren haar eigen strijdmacht, en wel met name haar zeemacht, als kern dier politie beschikbaar te stellen. Hetzelfde denkbeeld werd daarna ook door anderen besproken. H.T. ColenbranderGa naar voetnoot2) betoogde de wenschelijkheid dat Nederland ter derde Vredesconferentie met zakelijke, rijpe en realiseerbare voorstellen voor den dag zou komen en beval het plan van van Vollenhoven als zoodanig bij de Nederlandsche diplomatie aan. W.J.M. van | |||||||||||
[pagina 493]
| |||||||||||
EysingaGa naar voetnoot1) verklaarde zich eveneens voor het voorstel, terwijl de marine-luitenant H.E. van AsbeckGa naar voetnoot2) eenige beschouwingen omtrent de wenschelijke organisatie dier politie publiceerde. Verder werd de kwestie nog in verschillende tijdschriften en dagbladen behandeld, al welke besprekingen, te zamen met de genoemde artikelen, onlangs in één bundel werden uitgegeven vanwege het Algemeen Nederlandsch Verbond.Ga naar voetnoot3) Het denkbeeld eener internationale politie heeft dus ontegenzeggelijk in ruimer kring de aandacht getrokken, een bewijs dat de tijd inderdaad rijp is om met de verwerkelijking er van nu of in afzienbaren tijd een aanvang te maken. Nochtans komt het mij voor dat die aandacht zich te éénzijdig op één punt heeft geconcentreerd en dat, waar van internationale politie gesproken wordt, slechts een gedeelte dier politie wordt bedoeld, terwijl een ander gedeelte, dat bij den huidigen stand van het rechtsbewustzijn evengoed voor een begin van verwerkelijking vatbaar ware, wordt over het hoofd gezien. De volgende verhandeling nu heeft ten doel op dit verwaarloosde gedeelte der taak eener internationale politie te wijzen, waarbij dan tevens een enkele opmerking omtrent de wijze harer organisatie op haar plaats schijnt. | |||||||||||
I.Tot voor betrekkelijk korten tijd kon het ontbreken van een dwingende macht, boven de verschillende staten gesteld, nog niet als een gemis in de praktijk worden gevoeld. De omvang der internationale rechtsordening was nog gering en haar instandhouding, zoo niet volkomen, dan toch vrij afdoende gewaarborgd door de oude comitas gentium eenerzijds, door het nationale eergevoel, of wil men liever de publieke opinie, anderzijds. In het bijzonder werden volkenrechtelijke vonnissen met stipte trouw nagekomen. Geen wonder, waar zij toch | |||||||||||
[pagina 494]
| |||||||||||
steeds op speciale overeenkomsten berustten en meestal slechts betrekking hadden op kwesties voor wier beslechting men a priori een oorlog een te kras middel achtte. ‘Nous savons par expérience’, zegt DuplessixGa naar voetnoot1), ‘que les gouvernements n'acceptent l'arbitrage facultatif que dans les cas seulement où l'intérêt en litige est secondaire, où ils ne veulent pas faire la guerre et où ils ont le sincère désir d'étouffer un incident malencontreux tout en sauvegardant pour le mieux leur amour propre et leur intérêt. Il est donc naturel que dans ces conditions ils acceptent d'avance la sentence demandée par eux’. Hierdoor bleef de strijdvraag of het volkenrecht nu eigenlijk wel als positief recht beschouwd mocht worden, van vrijwel zuiver doctrinaire beteekenis. In de praktijk toch wèrd het feitelijk, blijkens deze voorbeeldige gehoorzaamheid en ook blijkens telkens herhaalde verklaringen der rechtscheppende staten zelf, alsmede door de houding van nationale rechters, als zoodanig erkend. Vandaar dan ook dat tal van schrijvers op het gebied van het volkenrecht in het ontbreken van den dwang volstrekt geen argument zien tegen de rechtsnatuur dier vrijwillig nageleefde regels en uitspraken, ja zelfs iederen dwang te dien opzichte onvereenigbaar zouden achten met het karakter eener overeenkomst tusschen autonome staten en de invoering er van, met name voor zoover het de tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen betreft, niet alleen niet wenschen, maar zelfs als beslist nadeelig voor de ontwikkeling der internationale rechtspraak zouden beschouwen.Ga naar voetnoot2) Evenwel, de positie van het moderne volkenrecht is niet onbelangrijk gewijzigd en daarmede heeft tevens het vraagstuk, niet van zijn rechtsnatuur, maar van zijn concrete handhaving, een wel degelijk praktische beteekenis gekregen. De transformatie van tal van oude gewoonteregelen tot ge- | |||||||||||
[pagina 495]
| |||||||||||
codificeerd recht, de gelijktijdige schepping van een groot aantal nieuwe rechtsregelen en het vooruitzicht hunner voortdurende toename, tenslotte de groote feitelijke en nog grootere te verwachten uitbreiding der internationale rechtspraak, zoowel door het Hof van Arbitrage en het Prijzenhof als door andere, meer tot bijzondere gebieden beperkte colleges, tengevolge waarvan voortaan niet alleen in steeds talrijker, maar vooral ook in steeds belangrijker kwesties zal worden gevonnisd; al deze nieuwe momenten kunnen terecht twijfel doen ontstaan of de oude beleefdheid en het oude eergevoel wel bij voortduring hun oude functies zullen blijven vervullen en of het niet veeleer te vreezen is dat op een gegeven oogenblik het Arbitrage-Hof in den Haag zal worden verlaagd tot, zooals Clémenceau het uitdrukt:Ga naar voetnoot1) ‘rien qu'un magnifique décor de tromperie’; ja zelfs dat het geheele volkenrecht een chimaire zal blijken, een kunstig rag van schoone beloften en plechtige verzekeringen dat één enkele trouwelooze en ruwe hand kan wegvagen en vernietigen. De bekende volkenrechtsleeraar O. Nippold zegt,Ga naar voetnoot2) dat zij die om een dwingende macht roepen grootendeels ‘mit dem Völkerrecht keine nähere Bekanntschaft haben’, daar zij anders ‘wohl kaum auf den Gedanken kommen würden etwas zu vermissen’. Niettemin schrijft hij eenige pagina's verder: ‘Man darf die Sanktionsfrage unbedenklich vorläufig ruhen lassen’. Hoelang nog? Wanneer slaat die onbedenkelijke rust om in een bedenkelijk verzuim? Ook van andere zijden wordt telkens weer herhaald dat toch de zoo overtalrijke vonnissen (immers thans reeds ver over de 200) nagenoeg alle uit vrijen wil zijn gehoorzaamd, zelfs die meer belangrijke vonnissen welker strijdpunten misschien vroeger aanleiding tot de bloedigste oorlogen gegeven zouden hebben. Men wijst dan op het Alabama-conflict in 1872 tusschen Engeland en Amerika, het geschil tusschen dezelfde staten over Venezuela in 1896 en tusschen Engeland en Rusland naar aanleiding van het Doggersbank-incident in 1905 etc., terwijl men de | |||||||||||
[pagina 496]
| |||||||||||
enkele gevallen van niet-opvolging van een vonnis voldoende door bijzondere omstandigheden weet te verontschuldigen.Ga naar voetnoot1) Toegegeven. Maar dat het gevaar dreigt dat bij nog omvangrijker internationale rechtspraak deze ‘moraliteit’ der staten wel eens kon gaan verflauwen, valt niet te ontkennen. Zoowel tegen- als voorstanders eener uitgebreide arbitrage wijzen er op. Von Stengel vreest dat bij een algemeen verdrag tot verplichte arbitrage de neiging tot gehoorzamen zou afnemen, vooral wanneer de vonnissen door permanente rechters werden geveld inplaats van door arbiters door de partijen zelf aangewezen. ‘Es kann dann leicht geschehen, dass die Streitteile, weil sie den Streit für ein Schiedsverfahren nicht geeignet halten, wenn sie nicht von vornherein zur Selbsthilfe greifen, sich aus irgend einem Grunde weigern, den gefällten Schiedsspruch zu vollziehen, insbesondere, wenn sie an der vollkommenen Unparteilichkeit des Schiedsgerichts oder an der Richtigkeit seiner Entscheidung zweifeln.’Ga naar voetnoot2) En DuplessixGa naar voetnoot3): ‘La situation sera fort différente quand la justice internationale, aujourd'hui facultative, sera devenue obligatoire; quand il s'agira de faire comparaître, malgré eux, devant cette justice les États qui auront violé la loi, qui auront tenté de réaliser des rèves de conquête et d'hégemonie, ou qui, poussés par l'appât du lucre, auront lésé les autres États dans l'exercice de leur droit au travail, de leur droit à la richesse, de leur droit à la vie’. Beide aanhalingen stellen in het licht dat uitbreiding van rechtspraak gevaarlijk is wanneer niet tevens haar handhaving wordt gewaarborgd. Maar bovendien, zij die alleen op grond van de algemeene gehoorzaamheid aan scheidsrechtelijke uitspraken de noodzakelijkheid eener internationale politie ontkennen, vergeten dat het volkenrecht toch volstrekt niet alléén, nog zelfs in hoofdzaak in deze uitspraken zich openbaart. Al is het gehoorzamen aan vonnissen, althans op het oogenblik nog, gebruikelijk; het schenden van overeenkomsten, hetzij van bijzondere | |||||||||||
[pagina 497]
| |||||||||||
traktaten of van meer algemeene conventies, behoort geenszins tot de zeldzame uitzonderingen. Zien wij niet diezelfde zoo ‘moreele’ staten die zich gelaten en met nobel gebaar schikken in hun scheidsrechtelijke veroordeeling, op de meest perfide wijze gedane beloften, ja geteekende verdragen schenden waar zij er kans toe zien, al of desnoods zelfs niet met een beroep op het als het ware voor trouwbreuk uitgegevonden ‘rebus sic stantibus’? En verder: levert niet iedere moderne oorlog een beschamend aantal voorbeelden van de meest barbaarsche overtredingen der in het oorlogsrecht vastgelegde humaniseeringsbeginselen? Maar wordt dan, zou ik willen vragen, de rechtsnatuur van het volkenrecht door déze straffelooze schending niet in gevaar gebracht? Zelfs indien moest worden toegegeven dat tot handhaving der vonnissen een dwingende macht niet of nog niet noodig is; ofschoon ik dan nog met van Eysinga zou willen zeggen: ‘Il est toujours prudent d'introduire des nouveautés juridiques là, où elles ne font que consolider des faits acquis et reconnus par tous’Ga naar voetnoot1), zelfs dan nog zou zij terwille van het overige deel van het volkenrecht wenschelijk, ja noodzakelijk zijn. De tijd schijnt daarom rijp om den theoretischen eisch eener bovengeordende dwingende macht een praktische urgentie toe te kennen. Het schril contrast dat thans nog zoo dikwijls tusschen woorden en daden der regeeringen bestaat, behoeft ons volstrekt niet aan de eindelijke zegepraal der rationeele rechtsidee te doen vertwijfelen. Maar wel mag in allen ernst worden overwogen of die zegepraal niet aanmerkelijk en onnoodig vertraagd wordt door het nog maar steeds bij de woorden te laten zonder hun effekt daadwerkelijk te waarborgen. Het is zeker billijk, noch verstandig aan bepaalde staten hun trouweloosheid, roofzucht en barbaarschheid te verwijten; welke natie zou den eersten steen mogen werpen? Veeleer moet het feit der internationale rechtsschending beschouwd en begrepen worden als een dikwijls te moeilijk vermijdbaar gevolg van historisch gegroeide omstandigheden, als een uitvloeisel van een niet zonder schade onbenut te laten gelegenheid of van een niet te beteugelen massale opwinding. | |||||||||||
[pagina 498]
| |||||||||||
Ook behoeft men er zich niet al te zeer in te verdiepen in welke mate de ‘achterlijkheid’ van regeeringsvormen of regeerende standen, de ‘misdadige’ pers of de ‘domme en suggestibele’ menigte schuld zijn aan dien chaos van tegenstrijdigheden die de wordende volkenrechtsgemeenschap nog omdwarrelt. Het is voldoende te erkennen dàt die chaos bezig is zich te ordenen. De internationale rechtsordening, althans een begin, een flink begin er van, bestaat en groeit voortdurend. En onloochenbaar bestaat en groeit zij omdat zij voor de zich ontwikkelende wereldekonomie even onmisbaar is als eens stamrecht, stadrecht of landrecht waren voor deze beperkter ekonomische eenheden. Daarom moet ook niet in een toenemende ‘moraliteit’ der onafhankelijke staten of hunner regeerders de drijfkracht van en de eindelijke waarborg voor het volkenrecht gezocht worden; doch in het welbegrepen, nuchtere en gezonde eigenbelang der afhankelijke deelen van de wordende nieuwe gemeenschap. Er is dus alle reden om nuchter-logisch en zakelijk-systematisch met den opbouw dier rechtsordening voort te gaan, trots al de schijnbare tegenstrijdigheden die zich daarbij kunnen en zullen voordoen en die steeds weer opnieuw de kleingeloovigen zullen doen twijfelen en de twijfelaars aanleiding geven tot goedkoopen spot en smaad. Het stadium der min of meer onbewuste, toevallige rechtsschepping, wanneer een of andere bijzondere gebeurtenis er aanleiding toe gaf, is voorbij; er zijn genoeg materiaal en ervaring verzameld en er is voldoende inzicht in het praktisch voordeel eener wereldrechtsordening om den opbouw van een logisch systeem doelbewust te kunnen nastreven. In zulk een logisch systeem nu is de internationale politie een factor die niet ontbreken mag en zonder gevaar voor een algeheele ineenstorting op den duur ook niet ontbreken kàn. Schrijvers als van Vollenhoven, van Eysinga, Duplessix en staatslieden als Clémenceau, Sir Edward Grey, Roosevelt, graaf Apponyi e.a. hebben dit terecht erkend. Rechtszekerheid is inderdaad het eerst en meest noodige voor elke waarachtige samenleving en zonder zoogenaamden dwang, juister, zonder opoffering van eenige ‘individueele willekeur’ is zij niet te bereiken. Ergo. En al verzet zich nog menig gekroond, besterd of getogaad souvereiniteitsfanaticus tegen de eenig mogelijke conclusie, het zal weinig baten. De autonome | |||||||||||
[pagina 499]
| |||||||||||
staten, die terwille van hun ekonomisch belang feitelijk reeds zooveel van hun denkbeeldige souvereiniteit opofferden, zullen niet aarzelen ook formeel hun overbodige individueele eigenrichting prijs te geven zoodra hun het praktisch voordeel er van blijkt. Voor moderne regeeringen, die wèl hun eigen en vreemde burgers in alle opzichten als rechtssubjekten erkennen, kan het tenslotte niet zoo heel moeilijk vallen ook elkaar onderling als zoodanig te beschouwen en hun verhoudingen te laten beheerschen door het moderne rechtsbewustzijn inplaats van door een oer-menschelijk civitas civitati lupus. Hebben wij dan niet te doen met staten: ‘reconnaissant la solidarité qui unit les membres de la société des nations civilisées’ en ‘voulant étendre l'empire du droit et fortifier le sentiment de la justice internationale’?Ga naar voetnoot1) Er zijn, om dit ‘teere’ punt der souvereiniteit toch vooral niet te kwetsen, andere middelen dan een internationale politie bedacht om de rechtszekerheid tusschen staten te versterken. Ik zeg versterken en niet waarborgen, laat staan handhaven. Men heeft gemeend dat een nationale burgerrechtelijke sanctie van internationale vonnissen in vele gevallen het gewenschte effekt zou hebben. Zoo betoogt prof. J. KostersGa naar voetnoot2) dat, althans voorloopig, nationale wetten de nakoming van arbitrale uitspraken zouden kunnen garandeeren doordat zij een vonnis, door den internationalen rechter gewezen tegen een bepaalden staat of diens burgers, executoir verklaarden zonder tusschenkomst van den nationalen rechter. Bij niet-nakoming zou de internationale rechtsbreker dan tevens de eigen nationale wet schenden. Ik geloof dat dergelijke wetten weliswaar hun nut zouden hebben als evenzoovele uitingen van het zich bevestigende internationale rechtsbewustzijn, doch ontken toch hunne afdoendheid. Althans tegenover staten die om de een of andere reden nu eenmaal per se niet willen gehoorzamen en in dien onwil misschien gestijfd worden door eene opgezweepte en oorlogszuchtige bevolking waarvoor de regeering haar onrechtmatige daad verbergt achter frases over noodzakelijkheid, natio- | |||||||||||
[pagina 500]
| |||||||||||
nale eer, levensbelangen etc. En verder, belooft een dergelijke executoir verklaring van internationale uitspraken niet eigenlijk slechts kans op succes bij vonnissen tot betaling van geldsommen? Ook Mr. Kosters erkent dat bij andere vonnissen, b.v. omtrent afstand of ontruiming van grondgebied, de moeilijkheden veel grooter zouden zijn; moeilijkheden die tenslotte toch alleen door een internationale politie zouden zijn op te lossen. Zoo eischt J. Dumas, die eveneens een burgerrechtelijke en ook strafrechtelijke sanktie bepleit, in de laatstgenoemde gevallen een sequestratie van het litigeuze gebied, d.w.z. zijn vreedzame bezetting door een of andere gewapende macht, een... politie dus toch, die voor zulk een geval speciaal door het Hof van Arbitrage zou moeten worden aangewezen.Ga naar voetnoot1) Duplessix noemt als een sterke moreele sanctie der internationale rechtsordening de ‘uitstooting uit de volkerengemeenschap’. Ook F. von LisztGa naar voetnoot2) beschouwt de gevaarlijkheid van een uittreden uit deze ‘Staatengenossenschaft’, en dus ook de vrees voor uitstooting, als haar hechtsten waarborg. ‘Der mächtigste Staat, wollte er heute erklären dass er die von ihm geschlossenen Verträge nicht halten und neue nicht schliessen wolle, würde Morgen schon darüber klar sein, dass diese Erklärung einer Selbtvernichtung gleichkäme’. Dit is ongetwijfeld waar, doch het komt mij voor dat noch vrijwillige uittreding noch uitstooting ooit te verwachten is. Duplessix verspreekt zich allerzonderlingst waar hij omtrent een uitstooting uit de ‘société des nations’ zegt: ‘Cette dernière solution serait d'une application simple et facile, puisqu'elle se traduirait par des mesures d'abstention et ne comporterait aucun acte de force. Elle serait, en outre, très efficace, car tout gouvernement hésiterait à faire mettre son pays au ban des nations civilisées et à le priver des précieuses garanties de sécurité et de justice assurées par la société internationale à tous ses membres’.Ga naar voetnoot3) Immers, deze burgerlijke doodverklaring blijft een doode verklaring zoolang zij niet door een effektieven ekonomischen boycott wordt bekrachtigd. En wat nu mag men van zulk een boycott of van een zoogenaamde ekonomische blokkade | |||||||||||
[pagina 501]
| |||||||||||
verwachten? De ekonomische blokkade, waaronder wordt verstaan een boycott van waren, beurspapieren en personen, een maatregel reeds in 1891 door M.W.H. BlijmijerGa naar voetnoot1) voorgesteld en ook door J. DumasGa naar voetnoot2) en generaal PédoyaGa naar voetnoot3) aanbevolen, ware zeer zeker, zoo zij kon gelukken, een afdoend middel om ongehoorzame en weerspannige staten te dwingen. Maar om te kùnnen lukken, moeten de dwingende staten eensgezind bereid zijn zich zelf ekonomisch te benadeelen, zoo niet te zelfmoorden! Men overwege dat in een rechtsstrijd of zelfs in oorlog zich bevindende staten zelden tot een algeheelen boycott of tot uitwijzing der vijandelijke burgers overgaan. Maar hoe zouden dan zulke maatregelen te verwachten zijn van buitenstaanders die slechts een min of meer ideëel, althans een minder direct belang bij de zaak hebben? Men verbanne eens alle burgers van de te straffen staat of roepe zijn eigen burgers uit het geboycotte land terug, zooals Blijmijer dit zou wenschen! Een staat trachte eens, zooals Columbia voorstelde, ‘zooveel mogelijk’ zijn burgers ‘te beletten’ geld te leenen aan een rechtsbreker die hun een hooge rente aanbiedt! En een algeheele boycott van waren? Men zal haar misschien zonder veel schade, maar dan ook zonder veel succes kunnen toepassen op Andorra, Montenegro en dergelijke toch al niet bijster gevaarlijke weerspannigen. Doch men passe haar eens toe op Engeland met een in- en uitvoercijfer van 15 milliard gulden, of op Duitschland waarvoor dit cijfer 9 milliard bedraagt! Op staten kortom wier kapitaal over de geheele wereld verspreid is, wier burgers over de geheele wereld een belangrijke rol spelen in het zakenleven der landen waar zij zijn gevestigd! En bovendien, hoe ware een dergelijke blokkade effektief te maken zonder een geweldige... politiemacht? Duplessix zegt het zelf terecht: ‘Le blocus économique est donc un procédé coercitif qui ne pourrait être utilisé d'une façon pratique que par l'autorité internationale, après le désarmement des nations et à la condition que cette autorité se serve uniquement pour rendre le blocus effectif des forces de police | |||||||||||
[pagina 502]
| |||||||||||
internationale mises d'une façon permanente à sa disposition’.Ga naar voetnoot1) Doch hiermede ontneemt hij tevens alle kracht aan zijn sterkste ‘sanction d'ordre moral, l'exclusion de la société des nations’. Zal ooit een uitstooting plaats hebben, zoo moet de uit-te-stooten staat niet eens of tweemalen, maar bij iedere gelegenheid zich volkomen onbetrouwbaar en onhandelbaar hebben betoond en zelfs dan nog zal alleen een groote politiemacht instaat zijn het vonnis te voltrekken. Inderdaad, welke middelen tot waarborging der rechtszekerheid men ook bedenke, steeds blijkt tenslotte een goed-geordende politie noodzakelijk om hen naar behooren toe te passen. De urgentie eener internationale politie blijkt echter wel het duidelijkst wanneer men haar beschouwt in haar verband met datgene wat door de hedendaagsche menschheid wel als het zwaarste juk wordt gevoeld: de nationale bewapening. Ontwapening, geheel of beperkt, is de noodkreet en smeekbede die van alle kanten wordt vernomen. En toch, geen ontwapening, geen beperking der bewapening zelfs, is mogelijk, - von Bethmann Hollweg heeft het in den rijksdagGa naar voetnoot2) met overtuigende helderheid betoogd - zonder dat eerst een voldoende waarborg van rechtszekerheid bestaat. En al verklaart de filosofische kanselier in zijn zeer onwijsgeerige eindfrase het vraagstuk der ontwapening voor ‘unlösbar, so lange Menschen Menschen und die Staten Staten sind’, toch meen ik dat men in de internationale politie een instelling mag zien die op den duur, d.w.z. nadat zij haar recht van bestaan praktisch hadde bewezen, een basis zou kunnen opleveren voor een algemeene beperking der bewapening, ja, zelfs voor een nagenoeg volkomen ontwapening. Niet volgens een of andere overeen te komen verhouding. Men zal DuplessixGa naar voetnoot3), Norman AngellGa naar voetnoot4) e.a. moeten toegeven dat zulk een ‘verhouding’ uit geen enkele der bij haar beoordeeling in aanmerking komende factoren, zooals: oogenblikkelijke macht, grootte van land of bevolking etc., op rationeele wijze | |||||||||||
[pagina 503]
| |||||||||||
zou kunnen worden afgeleid. Vandaar de zonderling tegenstrijdige en dubbelzinnige houding, na het ontijdige ontwapeningsvoorstel van den Tsaar aangenomen door regeeringen of staatslieden die scheeloogend naar elkaar nu eens om het hardst verklaren er o zoo veel voor te voelen - wanneer een ander maar het voorbeeld geeft - en dan weer in den ouden deun vervallen door ontwapening kort en goed een utopistisch of onmannelijk droombeeld te noemen. Deze twijfelachtige tweeslachtigheid is geenszins onverklaarbaar wanneer men overweegt dat inderdaad nooit een rationeel concreet voorstel in zake de ontwapening is te berde gebracht en ook logisch nooit te berde gebracht kàn worden, zoolang die andere, primaire kwestie: de handhaving der rechts-zekerheid, niet is opgelost. Als er één noodzakelijk kwaad in de wereld bestaat, dan is het de bewapening. Gelukkig is haar noodzakelijkheid relatief en voorloopig. Maar zooals FriedGa naar voetnoot1) zegt: ‘Es ist dilettantenhaft, ein Uebel symptomatisch heilen zu wollen, statt den Ursachen nach zu spüren und diese zu beseitigen.’ Zeer juist betoogt hij dan ook dat een mechanische vermindering der bewapening, zonder opheffing van de bestaande onzekerheid en het bestaande wantrouwen, het oorlogsgevaar juist zou vergrooten, want ‘Nur, das Hemmnis das jetzt in den übergrossen Rüstungen mit ihrem Risico für den Fall der Anwendung liegt, würde geschwächt werden’. Een ontwapening bij onderlinge afspraak is dus in de tegenwoordige omstandigheden onaannemelijk. Maar wel is, na instelling eener internationale politie, beperking der bewapeningen te verwachten volgens het eigen initiatief en oordeel der afzonderlijke staten zelf en wel een beperking des te sneller en radikaler naarmate de internationale politie zich voor haar taak berekend hadde getoond en naarmate, mede door invloed dier politie, het aantal verdragen tot verplichte arbitrage zou zijn toegenomen en de internationale rechtsordening zich hadde uitgebreid. Daarom is ook geen tegenwerping minder juist dan die van Dr. WehbergGa naar voetnoot2) e.a., dat de internationale politie aan de zaak der arbitrage afbreuk | |||||||||||
[pagina 504]
| |||||||||||
zou doen. Integendeel, zoodra de staten ondervinden dat de internationale politie haar taak kan vervullen, moet ook vanzelf de neiging tot arbitrage toenemen, vooral wanneer de staten zich verplichten bij een tegen hen gepleegde rechtsschennis ook werkelijk de hulp dier internationale politie in te roepen of te gedoogen, ook al zouden zij zelf best in staat zijn zich recht te verschaffen. Niet alleen de uitbreiding der rechtsmogelijkheid door instelling van verplichte arbitrage of permanent gerechtshof, maar ook de bevestiging der rechtsheerschappij behoort een hoofdpunt van behandeling te zijn voor de derde Vredesconferentie. Het is tijd dat de theoretische wetenschap, die (het zij gezegd zonder eenige miskenning van den invloed dien verschillende geleerden en lichamen als het Institut de droit international of de Inter-parlementaire Unie op de denkbeelden en daden der diplomaten hebben gehad) zich tot dusver in hoofdzaak bepaalde tot een vrij onwetenschappelijk registreeren van wat door de praktische staatslieden werd verricht, een waardiger houding aanneme door hen profetisch aan te wijzen wat zij in het Rechtsbelang der Menschheid behooren te doen. En dit is te meer mogelijk, waar reeds zoovele en zoo eminente staatslieden niet langer meer de oogen voor de werkelijke behoeften hunner volkeren gesloten houden. | |||||||||||
II.Professor van Vollenhoven verlangt dat de Nederlandsche regeering zich verbinde om wanneer door een andere mogendheid tenuitvoerlegging met den sterken arm verzocht wordt van een of ander volkenrechtelijk vonnis, of wanneer bescherming wordt ingeroepen tegen schending der neutraliteit, voor deze wapenactie een zoodanig deel van de Nederlandsche vloot beschikbaar te zullen stellen als, desnoods in samenwerking met andere vloten, voor een prompte executie noodzakelijk is. Voorts dat zij zich tevens verplichte voor de internationale politievloot alle havens en reeden in moederland en koloniën als operatie-basis en steunpunt open te stellen. ‘Als andere mogendheden’, zegt hij, ‘het voornemen van Holland volgden, hetzij met alle havens en reeden in het moederland of in waardevolle koloniën, hetzij althans, als daar geschikte steunpunten zijn, met die verloren posten, die | |||||||||||
[pagina 505]
| |||||||||||
îlots perdus, die alleen waarde hebben voor het nationale eergevoel (Fransch-Indië, Portugeesch Timor, het Deensche St. Thomas), dan zou men al spoedig over den aardbol een heel web kunnen krijgen van zulke als internationale vlootstations beschikbare nationale havens en reeden’.Ga naar voetnoot1) Wat het eerste punt aangaat: de beschikbaarstelling van een deel der Nederlandsche vloot, die, desnoods in samenwerking met vreemde vloten, als een internationale politie zou kunnen optreden; het komt mij voor dat een dergelijke monopoliseering in een zoo belangrijke internationale kwestie niet gewenscht is. Integendeel, ik zou veeleer willen eischen dat steeds ook de andere nationaliteiten in zulk een wapenactie betrokken werden.Ga naar voetnoot2) Een zoo bij uitstek algemeen belang toch als een internationale politiemacht behoort ook geheel internationaal te zijn georganiseerd. Evenals de nationale polities uit vaste corpsen bestaan, die slechts in buitengewone omstandigheden door andere organisaties worden aangevuld, is het ook voor de internationale politie om geheel de zelfde redenen gewenscht dat zij niet bij elk speciaal geval geheel opnieuw worde gerekruteerd of met telkens andere krachten worde versterkt, ofschoon zij natuurlijk, zoo noodig, gerugsteund moet kunnen worden door de gezamelijke strijdmachten der verbonden mogendheden. Maar al is het noodig noch wenschelijk dat de internationale vloot gevormd worde op de wijze die T.W. KinkaidGa naar voetnoot3) voorstelt, waarbij twaalf der ‘leidende’ naties ieder twaalf eerste-klas slagschepen, twaalf torpedobootjagers en drie verkenners (scouts) zouden contribueeren, het lijkt mij niettemin een organisatorische eisch, dat de internationale vloot althans uit een voor de eenvoudigste doeleinden genoegzaam sterke permanente kern besta, een kern zóó groot dat zij niet per se voor iedere actie behoeft te worden aangevuld en dat zij, indien zulk een aanvulling noodig is, niet geheel en al in de telkens wisselende aanvullende elementen ondergaat. Alleen zoo is het mogelijk tegemoet te komen aan die eigenaardige moeilijkheid die ligt in de bevelvoering over een zoo heterogene | |||||||||||
[pagina 506]
| |||||||||||
strijdmacht, een moeilijkheid waarop terecht door L. Brender à BrandisGa naar voetnoot1) en W.D.H. van AsbeckGa naar voetnoot2) werd gewezen. Of de Nederlandsche zeemacht alléén nu wel in staat is zulk een kern van voldoenden omvang te vormen, mag op zich zelf reeds worden betwijfeld. Doch ook om een andere reden is het hoogst wenschelijk dat reeds die permanente kern uit contingenten van alle naties worde samengesteld. Want eerst dan kan van een waarlijk internationale vloot of leger gesproken worden wanneer de naties allen het bewustzijn hebben werkelijk en voortdurend er aan deel te nemen. Eerst dan is het mogelijk dat men zich leert gewennen aan dezen eigenaardigen vorm van internationale samenwerking, die, hoewel niet geheel en al zonder voorbeeld (men denke aan het gemeenschappelijk optreden der groote mogendheden in China 1900, aan de blokkade en bezetting van Creta in 1897 en de blokkade van Venezuela in 1902), toch nog verre van algemeen is. Eerst dan ook zal men, door het gehoorzamen aan het internationaal commando, allengs leeren nationalen trots en naijver terwille van de internationale gemeenschap ter zijde te stellen en kan zich een nieuwe militaire beroepseer ontwikkelen van vrij wat hooger orde dan de tegenwoordige, wijl ontdaan van een verwaten en ridicuul nationaal chauvinisme. Zoodoende zou de permanente kern der internationale politie niet alleen den besten waarborg bieden voor de zoo noodige beslistheid en eenheid van handelen, maar tegelijk een kweekplaats en oefenschool vormen voor het ontluikende internationale gemeenschapschapsgevoel. Tevens wordt door een dergelijke, waarlijk internationale organisatie de door sommigen geuite vrees dat het bestaan der internationale politie zelf wel eens averechts kon werken door juist den algemeenen oorlog, dien men wil vermijden te ontketenen, van zijn grond ontbloot. Op zich zelf is het reeds niet zeer waarschijnlijk dat een staat zich op den duur en dan nog wel gewelddadig tegen de internationale politie zou verzetten, omdat zulk een verzet in nog veel hooger mate op den weerspannigen staat het stempel van immoraliteit en onbeschaafdheid zou drukken | |||||||||||
[pagina 507]
| |||||||||||
dan de thans, immers toch reeds zoo zelden, voorkomende weigering aan een vonnis te gehoorzamen. Bij het bestaan evenwel van een kern, groot genoeg om onmiddellijk waarschuwend of dreigend te kunnen optreden, is zulk een verzet wel haast ondenkbaar, vooral waar de betrokken staat weet dat die op zich zelf reeds min of meer vreesbare kern ieder oogenblik door alle strijdkrachten van alle andere naties kan worden versterkt. Een belangrijk òverwegen van ééne nationaliteit, zelfs van een ongevreesde zooals de Nederlandsche, zou bovendien naar alle waarschijnlijkheid niet kunnen nalaten den naijver, zoo niet de achterdocht der andere naties op te wekken. Want al is het misschien waar dat onder de tegenwoordige politieke omstandigheden de grootere mogendheden bezwaarlijk het initiatief tot de stichting der internationale politie kunnen nemen, (toch wèrd er reeds van Amerikaansche zijde over gerept) en daarom Nederland hiertoe bij uitstek schijnt aangewezen; zéker is het dat die groote mogendheden, indien de politie er eenmaal is, op wiens initiatief dan ook tot stand gekomen, niet gaarne een ondergeschikte of zelfs maar schijnbaar ondergeschikte rol bij haar organisatie en functioneering zullen willen spelen. En achterdocht? Ware het niet mogelijk dat het aanbod der Nederlandsche regeering om alléén voor die kern te zorgen, werd opgevat, vooral in verband met haar gelijktijdig aanbod haar grondgebied en havens ten dienste der politie beschikbaar te stellen, als een poging om Nederland, dat volgens sommigen met België voorbestemd is het slagveld te worden bij een toekomstige botsing tusschen Engeland en Duitschland, voor zulk een ramp te vrijwaren door het op deze wijze als het ware voorgoed te neutraliseeren? Ware het niet mogelijk dat het buitenland de geestdriftige edelmoedigheid van Nederland spotlachend beschouwde als, gelijk H.E. van Asbeck het uitdrukt: ‘een doorzichtige poging van de Chineezen van Europa om, zonder een premie te betalen, eene verzekering te sluiten tegen het verlies van 's lands onafhankelijkheid?’Ga naar voetnoot1) Nederland kan het initiatief nemen tot de instelling der internationale politie en | |||||||||||
[pagina 508]
| |||||||||||
het kan daarbij, ter aanwakkering der overige staten, de meest ver-strekkende mededeelingen doen omtrent alle militaire of juridische maatregelen waartoe het zelf bereid is, het kan desnoods reeds van te voren bij wijze van manifestatie dergelijke maatregelen ten uitvoer brengen; doch verder dan het geven van zulk een aansporing en voorbeeld kan het niet gaan. Doch ook dit reeds ware een schoone en roemrijke daad die de overige mogendheden even zeker zullen waardeeren als zij een poging om de organisatie en practische leiding der politie in uitsluitend Nederlandsche handen te brengen, zullen afkeuren. Stelt men zich op het hier ingenomen standpunt, zoo verandert ook het vraagstuk der stationeering der internationale politie eenigszins van aanzien. Het geldt thans een, zij het dan ook niet zoo héél omvangrijke, permanente vloot en eveneens een betrekkelijk klein, doch permanent landleger te stationeeren. Bieden de Nederlandsche havens en het Nederlandsche grondgebied daartoe bij voortduring de noodige ruimte? En zoo ja, zullen dan de andere mogendheden ons land inderdaad de meest gewenschte standplaats voor hun internationale strijdmacht oordeelen? Ja, indien er in Nederland een haven permanent beschikbaar ware of ware te maken, en indien er uitzicht bestond dat de andere mogendheden tot deze keuze besloten, des te beter; wie zou niet gaarne zien dat Nederland ook in dit opzicht zijn internationale beteekenis versterkt. Maar raadzaam lijkt het niettemin om de hierboven reeds opgesomde redenen, dezen wensch niet al te zeer op den voorgrond te schuiven. Immers er is nog een andere oplossing denkbaar, die bij geen der andere mogendheden eenigen naijver of achterdocht zou behoeven te verwekken: het scheppen van een voor allen gelijkelijk neutraal centraalstation op een of ander daartoe geschikt en door den bezitter absoluut en onvoorwaardelijk afgestaan eiland. Of, wat nog aantrekkelijker lijkt: het bouwen van zulk een haven en station in dit van ouds en bij uitstek neutrale gebied: de open zee!Ga naar voetnoot1) | |||||||||||
[pagina 509]
| |||||||||||
‘Ilots perdus’ zijn niet zoo héél gemakkelijk aan te wijzen en zeker zullen zij niet door hun bezitters als zoodanig beschouwd of liever openlijk erkend worden. Wat is het criterium van zulk een verloren eiland? Wanneer is althans de hoop dat het ééns een bezit van beteekenis kan worden ongerechtvaardigd? Van Vollenhoven noemde ‘het Deensche St. Thomas’. Misschien had hij gelijk in November 1910. Maar thans (Februari 1912) heeft dit verloren eilandje in de oogen van geheel Denemarken een ongekende beteekenis gekregen door zijn gunstige ligging ten opzichte van het Panamakanaal; thans voert men een nationale propaganda om het, ten koste van millioenen kronen, te herscheppen in een stapelplaats voor het toekomstig transitoverkeer. Is dit denkbeeld van een openzeehaven utopisch? Men oordeele. De Noordzee heeft bij een gedeelte der Doggersbank en evenzoo bij andere platen groote uitgestrektheden van slechts 13 à 20 meter diepte. Deze diepte nu maakt bij de moderne haventechniek den aanleg van zulk een hier bedoeld station niet principieel onmogelijk. Reeds thans worden voor havens, zooals bijvoorbeeld voor de havens van Soerabaja en Makassar, betonblokken van 12 meter hoogte gebruikt en een vergrooting van deze afmetingen tot zelfs 20 meter is niet uitgesloten. Natuurlijk zijn ook de andere moeilijkheden die zich zullen voordoen, zooals deining, het bouwen in open zee, verzanding, bescherming tegen stormen etc., niet gering te schatten, doch principieel onmogelijk maken zij den aanleg niet. Het is slechts een kwestie van technische bekwaamheid, durf en kapitaal. En dat Nederland, met zijn groote ondervinding op dit gebied en zijn bekwame waterbouwkundigen, de aangewezen macht is om een dergelijk voorstel te doen en uit te werken, spreekt wel van zelf. En zeer zeker zou, indien de Nederlandsche regeering zich bereid kon verklaren zulk een technisch reuzenwerk ten bate der internationale gemeenschap voor te bereiden of uit te voeren, de indruk niet geringer zijn dan wanneer zij een eigen reeds bestaande haven beschikbaar stelde. Overigens zouden de kosten van den bouw geen onoverkomelijk bezwaar kunnen zijn. Volgens deskundige verklaringen zou bijvoorbeeld een openzeehaven van 3/4 K.M. | |||||||||||
[pagina 510]
| |||||||||||
breedte bij 5 K.M. lengte, ruimte biedend voor tien Dreadnoughts en met een beganen grond van ongeveer 2 kwadraat Kilometer nog geen 100,000,000 gulden behoeven te kosten, alle bijbehoorende gebouwen inbegrepen. Een bedrag dat slechts een fractie voorstelt van den gezamenlijken prijs der schepen die de haven zou moeten bergen. | |||||||||||
III.Reeds terloops werd er op gewezen, dat bij de beoordeeling van de wenschelijkheid der instelling eener internationale politie steeds slechts sprake is van een politie als dwingende macht, die de uitvoering van een vonnis verzekert, terwijl toch ontegenzeggelijk de taak eener politie niet alleen dwang of bestraffing bij woordbreuk, maar bovenal preventie in alle mogelijke gevallen van rechtsschending in het algemeen omvat. Waar nu ook voor de nationale politie de preventieve zijde harer taak zeker van niet minder belang is dan de repressieve, lijkt het mij onlogisch, en dus onpraktisch, bij de te scheppen internationale politie hiermede niet reeds van aanvang af rekening te houden. Evenals bij de nationale rechtsordening toch is het bij de internationale van het hoogste gewicht dat niet alleen overtredingen worden gestraft of nakoming van een aanvaarde verplichting worde afgedwongen, maar dat òòk en zooveel mogelijk kwaad worde voorkomen. Er werd reeds opgemerkt dat een directe uitoefening van dwang en een met geweld van wapenen breken van verzet waarschijnlijk maar hoogst zelden zullen noodig zijn, daar immers het bloote bestaan der internationale politie als symbool der internationale rechtszekerheid in dit opzicht reeds een voldoende waarschuwende kracht zou bezitten. Waarlijk, de internationale politie zal het niet druk hebben met straffen en dwingen. (Wat natuurlijk allerminst tegen haar reden van bestaan pleit). Welnu, men breide haar taak uit door haar in zekere, streng omschreven mate, de bevoegdheid tot verbod en tot preventief ingrijpen te verleenen. Weliswaar geldt ook hier dezelfde argumentatie als voor haar tenuitvoerlegging van vonnissen werd gebezigd, dat n.l. in het bestaan der politie op zichzelf reeds een indirecte waarborg òòk voor voorkoming van kwaad ligt, doch dit feit maakt een meer | |||||||||||
[pagina 511]
| |||||||||||
directe voorkoming krachtens een dergelijke bevoegdheid geenszins overbodig. Men geve de internationale politie werk te doen en liefst van aanvang af; des te eerder zal de overtuiging van haar nut, ja van haar onmisbaarheid zich vestigen. Uit den aard der zaak is een internationale politie niet zonder meer met een nationale politie vergelijkbaar en mag de taak der eerste dus niet naar bloote analogie met die der laatste worden vastgesteld. De leden der volkenrechtsgemeenschap vindiceeren voor zichzelf nog steeds een veel grooter mate van individueele vrijheid dan aan de leden der staatsgemeenschappen binnen hun eigen kring wordt toegestaan. Een controleerend algemeen politietoezicht, laat staan een daadwerkelijk ingrijpen dier politie anders dan ‘op verzoek’ zal daarom, ik erken het gaarne, ook moeilijker ingang vinden bij deze dan bij gene. Maar al is die invoering moeilijker, zij is daarom niet minder noodzakelijk en des te klemmender is de urgentie om er, waar het kàn, zoo spoedig mogelijk een aanvang mede te maken opdat men langzaam en geleidelijk aan het denkbeeld gewenne. Ook souvereine bondsstaten onderwerpen zich regelmatig aan de algemeene Rijkspolitie en waarborgen wederkeerig haar handhaving. En nu moge men desnoods ontkennen dat de huidige volkenrechtsgemeenschap een voorstadium is van een toekomstigen Wereld-Bondstaat of zelfs maar van een toekomstigen Wereld-Statenbond; dat er een inniger en hechter associatie tusschen de staten bezig is zich te ontwikkelen, kan niet worden ontkend, al weet men den aard en het wezen dier associatie misschien nog niet goed in het gangbare systeempje van juridische termen te rangschikken. En evenmin kan worden ontkend dat van deze nieuwe associatie - Duplessix ziet in haar een analogon der handelsgenootschap - beknotting van individueele willekeur, van de quasi-souvereiniteit, ten bate van het algemeener belang een wezenlijk kenmerk uitmaakt.Ga naar voetnoot1) Zooals gezegd, voorkomen van kwaad is het verreweg belangrijkste deel van de taak eener politie, ook eener internationale. Zelfs schijnt het mij toe dat voor de internationale rechtsordening, althans voor een zeker gedeelte er van, een pre- | |||||||||||
[pagina 512]
| |||||||||||
ventieve politie nog noodzakelijker is dan voor de nationale. Gedoeld wordt hier, het behoeft nauwelijks gezegd, allereerst op de taak die de internationale politie zou kunnen vervullen bij een strijd met de wapenen tusschen verschillende staten, een dier omstandigheden waarbij tevens het verschil tusschen nationale en internationale politie het duidelijkst aan den dag treedt. Waar immers de nationale politie elken strijd en iedere handtastelijkheid tusschen burgers, waar het haar slechts mogelijk is, onmiddellijk zal verhinderen, is dit bij den tegenwoordigen stand van het volkenrecht voor de internationale politie nog vrijwel ondenkbaar. Tegen een zòò ver strekkende inmenging, hoezeer deze ook overigens aan het reeds thans bestaande rechtsbewustzijn zou beantwoorden, is het souvereiniteitsdogma voorloopig nog wel bestand. Een absolute preventieve macht zou dus ook voorloopig niet aan de internationale politie kunnen worden toegekend. Doch deze onmogelijkheid juist verleent des te meer klem aan den eisch eener gedeeltelijke, beperkte preventieve macht. Zal in geval van oorlog tusschen twee of meer tot de volkenrechtsgemeenschap behoorende staten de internationale politie werkeloos blijven wachten totdat een hunner na eenig ondubbelzinnig vergrijp der tegenpartij tegen het volkenrecht, haar hulp inroept? Zal bv., indien een der partijen een onbeschermde kustplaats plat schiet, de internationale politie eerst optreden wanneer de beleedigde partij deze schending van het volkenrecht ev. voor het Hof van Abitrage heeft gebracht, dit na een langdurig proces den rechtsverkrachter heeft veroordeeld tot het betalen eener schadevergoeding en ten slottede schuldige ev. weigert deze schuld te voldoen? Het ware, dunkt mij, noch logisch noch wenschelijk. Neen, bij zulk een conflict zou de internationale politie op het oorlogstooneel zelf aanwezig moeten zijn, niet natuurlijk om den oorlogvoerenden allen strijd te beletten, maar om althans er voor te waken dat geen van hen het erkende oorlogsrecht schendt, hetzij tegenover de tegenpartij, hetzij tegenover neutralen. Kan zij het duel zelf niet verhoeden, wèl kan zij daarbij de rol van een neutraal secondant vervullen die een eerlijken strijd waarborgt en overbodige wreedheid voorkomt. Op deze wijze zou de internationale politie niet alleen veel onnoodig geprocedeer uitschakelen, maar bovendien ontzaglijk veel | |||||||||||
[pagina 513]
| |||||||||||
kunnen bijdragen tot de daadwerkelijke humaniseering van den oorlog, waarin nog maar al te vaak het geweld de grenzen van het noodzakelijke verre overschrijdt. Met dit bij conflikten ter plaatse aanwezig zijn der internationale politie wordt hier niet bedoeld de aanwezigheid eener effektief voldoende politiemacht, maar slechts die van het haar vertegenwoordigende gezag, d.w.z. van een of enkele commissarissen met een beperkt gevolg. Het is duidelijk dat de concrete poliemacht bezwaarlijk aanwezig zal kùnnen zijn; misschien bij een zee-oorlog, maar bij een oorlog te land zeker wel heel zelden. De aanwezigheid van politie-commissarissen bij beide partijen evenwel levert geen bezwaar op. Dergelijke commissarissen nu zouden alleen reeds door hun waarschuwend gezag vele overtredingen van het oorlogsrecht kunnen voorkomen. Zij zouden echter de bevoegdheid moeten hebben om, indien overtredingen voorvielen, deze in eerste instantie te berechten, de gevolgen voor zoover mogelijk ongedaan te maken en herhaling te verhinderen. Men denke hierbij b.v. aan inbeslagname der corpora delicti (aeroplanen waaruit bommen werden geworpen, kanonnen of schepen waarmede onversterkte plaatsen of verboden gebouwen en voorwerpen zooals musea, roodekruiswagens etc. beschoten werden etc.) of aan arrestatie van personen, die zich aan plundering, sluipmoord, mishandeling van gewonden of gevangenen, gebruik van verboden wapenen, misbruik van de witte vlag etc. hebben schuldig gemaakt. Doch niet alleen verboden barbaarschheid, maar in vele gevallen ook niet-verboden en toch overbodige wreedheden van den oorlog zullen door de internationale politie kunnen worden voorkomen. Een enkel voorbeeld uit den zeeoorlog, waarbij zooals men weet, de ‘humaniseering’ nog het minst ver gevorderd is. Niet het vernietigen van zooveel mogelijk menschenlevens, doch alleen het buiten gevecht stellen van schepen en hun onbruikbaarmaking voor het transporteeren of doen landen van troepen is bij den zeeoorlog het cardinale punt. De matrozen van een oorlogsschip zijn eigenlijk meer arbeiders in een groote vernielingsmachine, dan zooals vroeger soldaten, die ook man tegen man moeten vechten. Is de machine zelf vernield zoo is ook tevens de bemanning machteloos en | |||||||||||
[pagina 514]
| |||||||||||
onschadelijk en haar totale vernietiging even doelloos en barbaarsch als het vermoorden van hulpelooze gewonden. Toch worden in den zeeoorlog herhaaldelijk schepen, die feitelijk reeds zijn overwonnen, bij hun uiterste verzet tegen een verovering, die immers de vijandelijke vloot zou versterken, in den grond geboord. Hadde nu de internationale politie de bevoegdheid om in zulk een geval, zoodra een schip zich door een of ander afgesproken teeken overwonnen of weerloos verklaarde, tusschen beide te komen en door sequestratie van het betrokken schip de reden tot zijn vernietiging op te heffen, zoo ware in de eerste plaats een noodelooze wreedheid, in de tweede plaats een noodelooze verspilling van materiaal voorkomen. De bemanning toch zou aan den vijand kunnen worden overgeleverd om als gewone gevangenen de bescherming van het volkenrecht te genieten; het in bewaring genomen schip zou na afloop van den oorlog onder zekere voorwaarden aan den overwonneling kunnen worden gerestitueerd. Het spreekt vanzelf dat de hierbedoelde commissarissen er verder voor hadden te waken, dat bij bezetting van vijandelijk gebied de opwonenden inderdaad werden behandeld volgens de betreffende bepalingen in het op de beide Vredesconferenties vastgestelde Reglement. Tenslotte zou het ook tot hun taak behooren de schending der neutraliteit, in de eerste plaats door de oorlogvoerende partijen zelf, maar eveneens door de neutrale machten, te verhinderen en anderzijds te helpen bevorderen dat de neutralen zoo weinig mogelijk last van den oorlog ondervinden. Zoo zouden b.v neutrale schepen desgewenscht door de internationale politie kunnen worden gevisiteerd om dan door haar te worden voorzien van een bepaalde vlag, die baar van verdere visitatie door de oorlogvoerende partijen bevrijdde. Dat een dergelijke maatregel wenschelijk is, werd nog onlangs ad oculos gedemonstreerd door de aanhouding der Fransche schepen Carthage en Manoeba door Italiaansche oorlogsbodems. De scherpe conflicten hieruit voortgevloeid bewijzen voldoende hoe gevaarlijk het recht van visiteering voor oorlogvoerenden kan zijn. Het krachtens de Londensche Zeerechtdeclaratie van 1909 bestaande recht van vernietiging van een neutraal schip dat ‘ernstige hulp’ heeft geboden | |||||||||||
[pagina 515]
| |||||||||||
aan de tegenpartij, zoude alweer kunnen worden vervangen door een in-beslagname door de internationale politie met daarop volgende overlevering aan het Prijzenhof. Zooals reeds werd opgemerkt, de aanwezigheid ter plaatse van deze commissarissen, tevens politierechters, ware zonder twijfel in de meeste gevallen reeds voldoende om het gewenschte effekt te bereiken. Eerst bij een verzet zou door hen de werkelijke politiemacht òf ter plaatse moeten worden ontboden, òf indien de omstandigheden dit niet toelieten, bevel moeten ontvangen elders repressaille-maatregelen tegen den weerspannigen staat toe te passen. In de meeste gevallen zal daartoe de internationale vloot het geschikte werktuig zijn. De instelling van commissarissen met de hier in grove lijnen aangeduide controleerende, voorkomende en bestraffende bevoegdheden, is welbeschouwd niet iets geheel en al nieuws. Reeds thans wordt een controleerende politie uitgeoefend in zake den slavenhandel, den zeeroof, de openzee-visscherij en de telegraafkabel-bescherming. Weliswaar zijn het hier de oorlogsschepen der afzonderlijke staten zelf, die de functie der politie op zich nemen, doch het is niet in te zien waarom dit toezicht niet evengoed aan een speciale politie zou kunnen worden opgedragen en evenmin waarom het niet zou kunnen worden uitgebreid tot alle onderwerpen en verdragen die zich daartoe leenen. Immers in andere takken van verkeerspolitie bestáán reeds speciale internationale politie-ambtenaren, tendeele zelfs bekleed met strafbevoegdheid. Zoo de internationale stroomcommissies, de gezondheidscommissies en het centraalbureau voor spoorvrachtverkeer te Bern. Een principieel bezwaar tegen een vermeerdering en centralisatie dier commissies, en een ev. uitbreiding hunner bevoegdheden kan dus moeilijk worden aangevoerd zoomin wat de politie in vredes- als in oorlogstijd betreft. Want ofschoon in het bovenstaande voornamelijk de taak der internationale politie bij een gewapend conflikt tusschen staten besproken werd, is het toch duidelijk, dat zij in het vreedzaam verkeer der volken een niet minder belangrijke rol zou spelen indien zij slechts centraal ware georganiseerd en met voldoende bevoegdheden toegerust. Ja zelfs zou op den duur, naar mate n.l. de wereldvrede standvastiger werd, haar taak zich meer en meer uitsluitend tot | |||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||
dit vreedzaam verkeer, zijn regeling en beveiliging, bepalen. DuplessixGa naar voetnoot1) wijst in het bijzonder op de belangrijke maatregelen, die b.v. nog waren te nemen ten opzichte van den internationalen gezondheidsdienst (serumbereiding) en de reglementeering van het verkeer ter zee (volmaking van kaarten, kustverlichting, reddingsstations), maar het behoeft geen betoog, dat eigenlijk overal waar zich internationale belangen voordoen, die internationaal zijn geregeld of kunnen worden geregeld, een goed geordende politie nuttig is en noodig kan worden. | |||||||||||
IV.Doch niet alleen op deze directe wijze, door toezicht en ingrijpen, zou de internationale politie haar preventieve taak kunnen vervullen. Zij zou haar werkzaamheid nog belangrijk kunnen uitbreiden door niet alleen te waken voor de instandhouding van het bestaande politierecht, doch door tevens het tot stand komen van het toekomstige te helpen voorbereiden. Wat mij met het oog op deze mogelijkheid gewenscht lijkt, is de instelling, naast en in samenwerking met de uitvoerende politie, eener permanente, wetenschappelijke studiecommissie, ev. in het vereischte aantal afdeelingen gesplitst, wier taak het ware de mogelijke volmaking, en wat van niet minder gewicht is, ook de door nieuwe toestanden of uitvindingen noodzakelijk geworden aanvullingen, van het politierecht in den meest uitgebreiden zin te bestudeeren en hun invoering voor te bereiden. Een commissie dus, geheel analoog aan die welke ook reeds voor de doeltreffende ontwikkeling en voorbereiding van het internationale privaatrecht wordt verlangd. Wellicht dat deze wensch bij sommigen eenige verwondering zal wekken. En inderdaad, bij een nationale politie ware voor zulk een universeele en speciale commissie misschien geen plaats. Maar hier bedenke men dat, zooals reeds enkele malen hierboven werd opgemerkt, de werkingswijze der internationale politie, zooniet in wezen dan toch voorloopig praktisch, een andere zijn moet dan die der nationale. Bij de | |||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||
nationale politie toch zijn het de permanente regeering en de permanente wetgeving zelf die de gewenschte uitbreidingen, verbeteringen of aanvullingen voorzien en tot stand brengen, daarin geadviseerd door een reeds bestaand leger van deskundige ambtenaren. Voor de internationale politie nu is, bij ontstentenis van een permanent centraal gezag en wetgeving, althans een permanente voorzienigheid dubbel noodig. Zeker, de internationale wetgever, de statenconferenfie, zal, waar verbetering of aanvulling noodig is, deze ook inderdaad wel aanbrengen. Maar... te zijner tijd, d.w.z. later, veel later dikwijls dan mogelijk geweest ware indien de betrokken kwestie tijdig door een kundig en speciaal daartoe aangewezen permanent college ware voorzien en voorbereid. En hierin ligt, vooral bij de nog zoo langzame werking der internationale wetgeving, een gevaar dat niet te onderschatten valt. Reeds thans, nog enkele jaren vóór de derde Vredesconferentie, beginnen nationale commissies met de voorbereiding der eigenlijke internationale commissie-van-voorbereiding, welker tijdige bijeenkomst reeds op de tweede Vredesconferentie zelf uitdrukkelijk werd gewenscht. Wel een bewijs dat grondig onderzoek der eventueele voorstellen allerwegen als noodzakelijk wordt beschouwd. Hoeveel nut evenwel zou een internationale commissie-van-voorbereiding, toch hoofdzakelijk uit diplomaten bestaande, niet kunnen hebben indien zij van het advies en den bijstand gebruik kon maken eener commissie als hier door mij wordt bedoeld! Is het niet te verwachten dat het objektieve en zakelijke oordeel van wetenschappelijke mannen tot een moediger, waardiger en vooral praktischer internationale politiek zal leiden dan het tegelijkertijd angstvallige en brutale en altijd onbetrouwbare optreden der hedendaagsche beroepsdiplomatie, wier kwasi ‘reëele politiek’ in de meeste gevallen niet anders is dan een onwetenschappelijk, onredelijk en dus onpraktisch toegeven aan eigen of volksvooroordeelen en wenschen? Bij de wèl-willende samenwerking en samen-studie van de voortreffelijkste mannen aller naties zou zonder twijfel de mogelijkheid en praktische uitvoerbaarheid blijken van tal van maatregelen en instellingen die uit kortzichtigheid of kleingeloovigheid door zoogenaamde mannen van de praktijk als utopisch worden gebrandmerkt. | |||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||
De internationale rechtsordening is nog zeer onvolledig en dus ook dat deel er van dat wij het internationale politierecht zouden kunnen noemen. Dit beteekent evenwel niets anders dan dat tal van handelingen die, zoo zij plaats grepen, het moderne rechtsbesef zeer zeker zouden kwetsen of als voor het algemeen belang schadelijk zouden worden beschouwd, niettemin, bij gebrek aan een desbetreffende rechtsof politieregel ongestraft of onverhoedbaar zouden blijven. Onze studiecommissie nu zou, door haar speciale studie eenerzijds, door haar onmiddellijke aanraking met de praktische politiehandhaving anderzijds, in vele gevallen ongetwijfeld de internationale wetgeving kunnen bespoedigen, in alle gevallen haar de juiste richting kunnen aanwijzen. Door haar permanent karakter zou zij ontegenzeggelijk veel vruchtbaarder kunnen zijn dan voor elk speciaal onderwerp tijdelijk benoemde commissies; immers zij zou arbeiden naar eigen initiatief en haar onderzoek onbegrensd kunnen uitbreiden. Wat natuurlijk niet uitsluit dat haar ook bepaalde onderwerpen ter studie of voorbereiding zouden kunnen worden aanbevolen of opgedragen. Alleen een permanente commissie is in staat tot een voortdurend op-den-voet-volgen van al die wetenschappelijke en technische vindingen die nieuwe perspektieven zouden kunnen openen hetzij ten goede, zooals b.v. voor de bestrijding van epidemieën, hetzij ten kwade, zooals b.v. voor de oorlogvoering en de vermeerdering harer gruwelen. Dat hier, wat dit laatste betreft, niet op een denkbeeldig gevaar wordt gewezen, zij aangetoond door een enkel voorbeeld, waarbij ik mij wederom tot den zeeoorlog bepaal. Eerst echter een opmerking ter waarschuwing van hen die mochten meenen dat mijn voorbeeld den vasten bodem der realiteit verlaat en hen naar een fantastische toekomst verplaatst. Nauwelijks acht jaar zijn verstreken sinds de eerste onbeholpen vliegpogingen plaats hadden en reeds vliegen, met volkomen zekerheid, de militaire aeroplanen boven de vijandelijke legers. Nog onlangs verrastten ons de broeders Wright met een nieuwe, geheel onverwachte uitvinding, de motorlooze vliegmachine, die zich niet alleen op en neer beweegt, maar zelfs langen tijd onbewegelijk in de lucht kan blijven stilstaan. En voortdurend hooren wij van nieuwe vormen, | |||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||
waarbij, door toepassing van het tolbeginsel of andere technische verbeteringen, de stabiliteit der machines wordt vergroot. Toch is, zooals de bovengenoemde geniale uitvinders zelf verklaren, het probleem van het vliegen nog lang niet opgelost. Welke ontzettende vernielingsmogelijkheden liggen er niet in deze snelle ontwikkeling der vliegkunst besloten! Maar is het niet eigenlijk een toeval dat de eerste Vredesconferentie juist viel in een tijd waarin de groote toekomst der bestuurbare ballons en luchtschepen reeds in voldoende mate algemeen was erkend om het gevaar dat in hun volmaking en tevens ook in de latere volmaking der vliegmachines lag te kunnen opheffen door de verklaring: ‘De verdragsluitende mogendheden zijn overeengekomen dat het werpen van projectielen en explosiefstoffen uit luchtschepen of op andere dergelijke nieuwe methoden voor den duur van vijf jaar verboden is’?Ga naar voetnoot1) Ware deze verklaring niet toen tot stand gekomen en op de tweede Vredesconferentie verlengd, zoo zouden bij het plegen van den gewraakten gruwel door onderteekenaars dier verklaring de rechtsvrienden machteloos moeten zwijgen inplaats van zooals thans er tegen te kunnen protesteeren. Misschien even machteloos. Maar waar met een beroep op het recht geprotesteerd kan worden, is althans, zij het dikwijls eerst op den duur, verbetering te verwachten. Geen oningewijde kan de draagwijdte eener nieuwe technische ontdekking voorzien of de snelheid van haar ontwikkeling ook maar vermoeden. En toch kan het te laat inzien van de beteekenis eener uitvinding noodlottige gevolgen hebben. Wie zal zeggen, en hier kom ik tot mijn voorbeeld, hoe de laatste nieuweling onder de groote uitvindingen (of is zij alreeds door een jongere zuster gevolgd?) de ‘Fernlenkboot’, zich zal ontwikkelen en welke mogelijkheden ten opzichte der oorlogvoering hierdoor zullen worden geopend? Voor enkele maanden konden wij in een dagblad lezenGa naar voetnoot2) ‘Gestern Nachmittag fand in Wien in Anwesenheit des Kriegsministers die erste Vorführung des Wirthschen Fernlenkbootes auf der alten Donau statt. Der Kriegsminister nam mit dem Erfinder in dem Boot Platz, wo er eine halbe | |||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||
Stunde während der wohlgelungenen Bewegungen verweilte’. Zal over dit halfuursche pleiziertochtje van den Oostenrijkschen minister na honderd jaar slechts een geleerde snuffelaar nog kunnen gewagen, of zullen binnen tien jaar tijds alle slagschepen hervormd zijn tot centrale stuurstations voor geheele vloten van onbemande, met dynamiet, melaniet of welke andere modernere ontplofbare stof gevulde Fernlenkbooten? Wij kunnen het niet weten, maar wij zullen het zien als het wellicht reeds te laat is om tot tijdigen afweer van een noodelooze barbaarschheid, die alle daartegenover staande humaniseeringspogingen tot een paskwil zou maken, de langzame internationale wetgeving in werking te brengen. Is, om een andere mogelijkheid te noemen, het denkbeeld ongerijmd dat men eerlang, en wie zou zeggen binnen hoe korten tijd, den sleutel vindt waarmee men de geweldige intra-atomistische energie zal kunnen ontkluisteren? Allerminst. Maar wie voorziet dit oogenblik en waarschuwt tijdig tegen het misbruik dat van zulk een gevaarlijke macht gemaakt zou kunnen worden? Noodig is een voortdurend volgen van elke nieuwe uitvinding of instelling, een doordenken en uitwerken van alle mogelijkheden die zij in zich bergen. En dat wel door mannen die, door hun wetenschappelijke vorming in de eerste rijen staande, tegelijk door hun humanitaire zienswijze gedreven. worden deze mogelijkheden in het belang der menschheid en niet tot haar schade te ontwikkelen. Zulk een studiecommissie zou, het werd reeds gezegd, een hoogst gunstigen invloed kunnen uitoefenen op de rechtsregeling door het centrale statengezag dat zich tijdelijk in Vredes- en andere conferenties belichaamt. Ja meer, zij zou een voorlooper, een wegbereider zijn voor een permanente commissie-van-voorbereiding voor dergelijke statenconferenties en als zoodanig ook van een eindelijke permanent georganiseerde wereldwetgeving zelf. | |||||||||||
Conclusie.In het voorgaande werd in hoofdzaak slechts gesproken over een internationale politie. Evenwel is het duidelijk dat, afgezien van de moeilijkheid een scherpe grens tusschen | |||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||
eigenlijke politie en het overige administratieve recht te trekken, de op dit gebied gewenschte studiecommissie evenzeer recht van bestaan heeft op elk ander gebied van het geheele internationale recht. Waar de internationale politie bovendien werd voorgesteld als een uitvloeisel van de toename der internationale rechtspraak en der internationale rechtsregeling in het algemeen, ligt m.i. in het behandelde het schema van een volledig programma der derde Vredesconferentie besloten. In het kort resumeerende kom ik tot de volgende conclusie: Het is wenschelijk dat de derde Vredesconferentie besluite:
| |||||||||||
Naschrift.Sinds het bovenstaande werd geschreven hebben er twee gebeurtenissen plaats gegrepen die het pleidooi voor de volmaking der internationale politie, zoowel in oorlog als in vrede, kunnen versterken. Het in de lucht vliegen van het Amerikaansche schip ‘Texas’ in de haven van Smirna, tengevolge van het loopen op een drijvende mijn (of tengevolge van beschieting door de Turken), een ramp waarbij een groot aantal personen, die met den oorlog niets uitstaande hadden, het leven verloor, heeft opnieuw bewezen dat de beveiliging der neutralen in het hedendaagsche oorlogsrecht nog te wenschen overlaat. En wat de tweede gebeurtenis aangaat: de ondergang der ‘Titanic’, het is zeker toe te juichen dat na de schipbreuk, en met een zoo ongewonen spoed, het plan tot het houden eener internationale conferentie over de maatregelen ter voorkoming van dergelijke rampen is opgekomen. Dit feit bewijst dat de behoefte | |||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||
aan een internationale sociale wetgeving en politie diep wordt gevoeld. En als deze tragische ondergang aanleiding mocht zijn tot een levendiger bewustzijn van de gelijke levensbelangen aller naties, zal ook hij, trots de vele slachtoffers, nog zijn nut hebben gehad in de geschiedenis der menschheid. Maar zou een permanente commissie, als door mij werd bedoeld, zich steunend op een goed georganiseerde internationale verkeerspolitie, niet waarschijnlijk van te voren hebben kunnen waarschuwen tegen de onvoldoendheid van het reddingswezen in de hedendaagsche scheepvaart en daardoor onnoemelijk veel leed hebben kunnen voorkomen?
N. van Suchtelen. |
|