ring het de laatste zestig jaren zonder een dergelijk instituut heeft gesteld.
Daardoor staan wij thans voor een nieuw feit, onbelemmerd door oude en verouderde tradities, en zal de oplossing van dit vraagstuk gezocht moeten worden met volle erkenning van onze moderne inzichten, en niet slechts als de voortzetting van een oude regeling zonder meer. En dit toch is alleen dan mogelijk, wanneer duidelijk vooropgesteld wordt dat een instelling als de hierbedoelde, hoewel permanent als lichaam, in hare bestanddeelen vlottend zal moeten blijven, met andere woorden: dat de personen die er deel van zullen uitmaken nimmer voor het leven zullen worden benoemd.
Dit toch is wel een allereerste eisch, en zonder de vervulling daarvan zou mijns inziens de tegenwoordige toestand, hoe bedenkelijk hij ook is, verre te verkiezen zijn boven de instelling van een instituut, dat onvermijdelijk mettertijd een reactionaire en belemmerende macht zou uitoefenen.
Een benoeming voor het leven van de leden voor dit adviseerend lichaam zou beteekenen, dat wij een instelling gingen vestigen, waartegen iedere jonge generatie op nieuw zou hebben te strijden en die nimmer het vertrouwen zou hebben van de kunstenaars, wier belangen zij zou heeten voor te staan.
Nemen wij één voorbeeld, en bij voorkeur als voorbeeld juist een beginsel waar professor Derkinderen zelf in de eerste rijen voor strijdt al sinds jaren, - de reorganisatie van het gansche kunstonderwijs. Alleen een volkomen reorganisatie zal in staat zijn een einde te maken aan den tegenwoordigen, redeloozen toestand, waarbij het kunstonderwijs verstoken blijft van het ambacht, en het ambachtsonderwijs verstoken blijft van de kunst; waardoor een scheiding van schoonheid en noodzakelijkheid bestendigd wordt, die de kunst gestadig tot verwildering moet drijven en het ambacht gestadig doet verdorren, en aldus die twee elementen gescheiden houdt, van wier samengaan juist de cultuur der beeldende kunsten geheel afhankelijk is.
Men denke zich nu de voorbereiding van een dergelijk moeilijk vraagstuk, opgedragen aan een adviseerend lichaam dat voor een groot deel zou bestaan uit de overlevenden van vroegere generaties, voor wie dit gansche kunstonderwijsvraagstuk nimmer een punt van overweging heeft uitgemaakt.