De Gids. Jaargang 76(1912)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 545] [p. 545] Sonnetten. I. De zwerver spreekt. Verstoot mij niet: ik kan geen leed meer dragen; - Gelijk op dezen broozen herfstdag 't loover, Nog eenmaal gloeit in bronzen kleurentoover, Maar neer zal huiveren bij de eerste vlagen, - Zoo is 't ook mij. Vrees niet, ik ben geen roover, Noch bedelaar, - en 'k zal geen aalmoes vragen; Maar dolend voel ik 't einde mijner dagen, En uit uw woning waaiden klanken over: Tonen van tinklend heldre kindertaal, Gewiekt geluid, dat mij van vreugd deed beven. Want vóór ik heenga, wilde ik nog éénmaal, Bij menschen toeven, die in blijheid leven; Om in geluk geloovend, straks den vaal Wenkenden Dood stil tegemoet te streven... [pagina 546] [p. 546] II. Aan Jim bij zijn vertrek naar de voorschool van Harvard. Dat weeke voorhoofd staat nog blank gespannen, En fulpen oogen fonklen fijn daaronder, - Die zachte mond trekt bevend en bizonder, Als wilde zich uw jonkheid reeds vermannen. Een gloeiend heir van ongemeten plannen, Broeit achter teêre trekken, die straks ronder Ontbloeien, als uw lichtend oog verkonder Zal zijn van vuur, dat duisternis moog' bannen. Nog schijnt ge een schildknaap, slank en ongedeerd, Maar hunkrend naar de wimplende tournooien, Waar kampioenen schoonheids vaan ontplooien. Ai, zult ook gij, wanneer ge wederkeert, Door 't slurpen van het zoet venijn versagen, En zwichten voor den Mammon dezer dagen! [pagina 547] [p. 547] III. Vreemd geluk. Ik heb zoo vaak uw aangezicht, mijn vriend, Tersluiks aanschouwd, en mij dan afgevraagd, Wàt heil gij eens aan lichte kimmen zaagt, En welken afgod gij geduldig dient. Want naar het raadsel van uw trekken ziend, Die teeder zijn en nochtans onversaagd, Is 't me of een gulden glans uit deemoed daagt: Een schijn van vreemd geluk, in leed verdiend. O 't is wel, wijl ge in wanhoop en in trouw, Vragend niet meer dan een gehoorzaam kind, Uw peinzen richtend naar een verre vrouw, In zaâlge pijn staâge vertroosting vindt. Als een die, door fèl-vromen lust bezield, Een zoete wonde heimlijk bloedend hield. Jan Veth. Vorige Volgende