De Gids. Jaargang 76
(1912)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
Brand in de ‘Groote Jan’.Zestig trappen... oef! Desespereer niet, lezer: er moeten nog twee en veertig bij. Maar dan... zijt gij er ook bijna! Bijna - want zijn uwe spieren en longen gestaald als die eens Padvinders, dan klautert gij mij nòg zestig trappen na, en hebt vervolgens in de gang van twee en vijftig meter lengte genoegzaam tijds om weer op adem te komen, vóór gij aan de deur staat, welke leidt... tot de weduwe, ziek, hulpeloos en alleen, voor wie in de dagbladen giften gevraagd worden? Neen - waarde lezer - grootscher, zooal niet hooger is het doel: op die zolderkamer wordt aan onze toekomstige teekenonderwijzers de bouw- en werktuigkunde onderwezen! En het is waarlijk geen armen-buurt, waarin ik u breng! Monumentaler gebouw staat er niet in Nederland dan de steenklomp waarin de Rijksnormaalschool voor Teekenonderwijzers is onder - of juister gezegd: boven gebracht. Ook ligt het geenszins verscholen. Zelfs heeft dat gebouw jarenlang alléén gestaan als een baken op eindelooze zandzee, dank zij de nòg verder ziende erfpachtspolitiek der gemeente Amsterdam. Zeker kent gij het gebouw, en hebt het zelf betreden, al zijt gij de duistere trappen niet zóó hoog opgegaan als noodig is om die school te bereiken. Want er is van alleman's gading in die eindelooze ruimten: een wapen-magazijn, een antiquiteiten-verzameling, een wagen-remise, gipsmodellen, oû-kleerenkasten bij de vleet, en daarenboven prenten, boeken, schilderijen bij de el, bij de roede, bij den kilometer! | |
[pagina 86]
| |
Ja, wat niet al is er te vinden in dat Rijksmuseum, van alle kanten uitbarstende en uitpuilende, en zóó volgepropt, dat er nauwelijks meer plaats kon gevonden worden voor de knoopen van Jan Carel Josephus van Speyk, de haren van Jacoba van Beijeren, en de muts van Michiel de Ruyter, om niet te spreken van de meerintieme kleedingstukken van nog beroemder personen, welke men er gratis te zien krijgt, of hoogstens voor een fooi aan den parapluieman. Doch vermoedelijk wist gij niet dat in het wijdloopige bouwwerk op monoplan- of biplan's hoogte een zóó belangrijk Instituut zetelde als die Rijksteekenschool is. Spaar echter wat van uwe verbazing, want er huist nog meer! Daar zetelt ook de Rijksschool voor Kunstnijverheid. Niet vlak er naast, maar in een heel anderen hoek, doch natuurlijk óók in de hanebalken. Enkel over eerstgenoemde school wil ik echter hier schrijven, en wel naar aanleiding van een in het vorig jaar verschenen rapport, dat door den schrijver, den welbekenden directeur W.B.G. Molkenboer, zelf als zijn teekenkundig testament werd aangeduid. In regeeringsopdracht ondernam deze deskundige een reis naar Engeland, Schotland, Duitschland, Oostenrijk en Hongarije, teneinde te onderzoeken hoe daar de examens voor teekenleeraar en de voorbereidende scholen zijn ingericht. En de uitkomsten van dit onderzoek, toegelicht met ‘zoodanige herinneringen uit de lange loopbaan in praktijk en onderwijs, als tot verduidelijking van het behandelde onderwerp konden dienen’, vullen op onderhoudende wijze de bijna vijf honderd kwarto bladzijden, waaruit men, beter dan uit het meerendeel der staatsrapporten, naast den ambtenaar óók den mensch leert kennen. Doch denk niet, dat ik een en ander van den inhoud wil overnemen. Wie belang stelt in het onderwerp, leze het rapport zelf. Hier wil ik alleen wijzen op het eindbesluit van den schrijver; een besluit waartoe ik - zij het ook op geheel andere gronden - eveneens, en wel veel vroeger kwam. Zie hier hoe dit geviel. Jaren geleden werd er iets in dat Rijksmuseum herdacht. Wat, weet ik zoo precies niet meer, maar het ging er heel deftig toe. Zelfs was daarvoor tijdelijk het Rijksmuseum voor het publiek gesloten, of wel misschien | |
[pagina 87]
| |
geschiedde de herdenking op een dier dagen waarop - vroeger althans - alleen schoonmaaksters mochten binnen treden. In de groote hal met de gekleurde glazen aan de eene, en de gekleurde - ik en weet niet wat - aan de andere zijde ('t is er zoo donker!) stond een zéér lange groene tafel, waarachter vele hooge heeren. En nog meerdere hooge en minder hooge heeren aan de andere zijde van den disch luisterden aandachtig naar hetgeen ik - en vermoedelijk ook de overige toehoorders - thans totaal vergeten ben. Doch dit herinner ik mij nog: dat wij eindelijk opgelucht de spelonk verlieten. En toen begon het trappenklimmen! Eerst naar de school voor Kunstnijverheid, waar iets te zien was; en daarna naar de teekenschool, waar óók iets te zien was. In elk natuurlijk wat anders, maar dat was eigenlijk niet het merkwaardigst. Het merkwaardigste lag tusschen beiden in! Er bestaat namelijk een trait d'union tusschen beide kunstinstituten. Een smalle plank, natuurlijk met de noodige trapjes op en trapjes af, voert over de gewelven van den middenbouw. Ik weet niet of het geoorloofd is op niet-officieele dagen die gezondheidswandeling te doen, doch wil de lezer zich dichter bij den grond een denkbeeld vormen van hetgeen wij daar zagen, hij vare naar Zaandam en flaneere langs de houtstapels van de firma Pont en anderen, welke deze stad beroemd maken boven vele. Want gansche bosschen moesten geveld worden om het balkenwoud te vormen, dat het dak draagt van ons Rijksmuseum! Zelfs voor den ingewijde is het een eindelooze wirwar van rechtopstaande, waagrechtliggende en schuins gestelde houten: een echt timmermansparadijs! Maar ook een anarchisten ideaal! Want wat het hemelvuur spaart en de nog geduchter loodgieter kan zoo gemakkelijk ten offer vallen aan een lucifer of brandende sigaar. En met schrik dacht ik hoe licht een verboden vonk van een der genoodigden, niet enkel een eind kon maken aan feestvierders en feestvierende lokaliteiten, - alle desnoods nog wel te vervangen, - maar tevens aan al die bric-à-brac, die modellen, où-kleeren, wapens, prenten, boeken, schilderijen, knoopen en hairen, welke de trots onzer natie en de beste steun van ons vreemdelingenverkeer zijn! De kleine brand - onlangs in een dier schoollokalen | |
[pagina 88]
| |
ontstaan, en gelukkig tijdig gebluscht - bracht mij die angst-wandeling wederom in gedachte. Want wie eens een brand heeft bijgewoond, weet dat hij ‘vires acquirit eundo’, en zulke groote houtstapels, van wege den luchttrek welke de gloed opwekt, onbluschbaar zijn. En het besluit waartoe de heer Molkenboer komt, heeft dan ook mijne volle instemming: De teekenschool moet uit het gebouw, en de kunstnijverheidschool eveneens. Natuurlijk luiden de beweegredenen van het vonnis van den Directeur anders dan de mijne. De heer Molkenboer heeft al zoovele jaren het gevaar getrotseerd levend verbrand te worden, dat hij zich uitsluitend laat leiden door onderwijsbelangen. Niet dat ik deze gering acht! Integendeel ga ik zelfs veel verder dan de schrijver van het rapport. Want terwijl deze de op zolder gevormde teekenonderwijzers voornamelijk beschouwt als de latere leiders van jongens, die zich aan een handwerk wijden, en wier praktische en aesthetische bruikbaarheid zij moeten verhoogen, heb ik tevens het oog op die veel breedere schare van knapen en meisjes, op onze geheele jeugd, welke - om 't even wat vak later gekozen wordt - véél bekwamer aesthetische wegwijzers noodig heeft dan zulke eenzijdig opgekweekte pen- en potloodmannen kunnen zijn. Neen, de teekenmeester moet mensch worden onder de menschen; hij moet kunnen koperdrijven of houtsnijden, of emailleeren, of rietvlechten of weven; in één woord: hij moet kunstnijveraar zijn. Alleen als hij zelf iets anders weet te hanteeren dan penseel of teekenstift, zal de teekenleeraar van onze scholieren wat anders kunnen maken dan papierverslindende mannen en vrouwen, en hen bezielen met een aesthetisch leven! Het was ongetwijfeld een stap vooruit, dat na veel haspelens, eindelijk de teekenakten gesplitst werden, doch ook dit is nog slechts een stap op het papier, en de handen worden er niet vaardiger door. Eerst als de teekenschool niet meer naast, doch in de kunstnijverheidschool huist, zal de goede oplossing van dit vraagstuk gevonden zijn. Of die verhuizing veel geld zal kosten? Mij dunkt van neen. Want men heeft niet op te | |
[pagina 89]
| |
bouwen; men heeft slechts aan te sluiten aan bestaande inrichtingen. Leiden de beide Rijksinstituten, daar hoog in de lucht, een tamelijk armzalig bestaan, minder officieele instellingen, dichter bij de voedende aarde, hebben zich intusschen krachtig ontwikkeld. Om slechts in en bij Amsterdam te blijven: de Dag-teeken- en Kunstambachtschool voor meisjes van de Maatschappij voor den Werkenden Stand, de Quellinusschool, de Haarlemsche school voor Kunstnijverheid; inrichtingen welke door het particulier initiatief tot stand gekomen, daardoor ook beter in staat waren zich aan de behoeften aan te passen - wat haar meerder welslagen verklaart. Naar deze en dergelijke instellingen in den lande zijn dus de Rijksscholieren te verwijzen; en ook de tevens dakloos geworden Rijksleeraren zullen, als leerkrachten, gemakkelijk daar een onderkomen vinden. Zoodoende kan de innige en zoo noodwendige samenwerking van teekenkunst en kunstnijverheid zonder moeite verkregen worden, en raken niet enkel Rijksleeraren en Rijksscholieren, maar ook onze kunstschatten uit den brand. En deze laatste zelfs in de letterlijke beteekenis. Want al mogen alle brandweermannen ter wereld plechtig verzekeren dat jolige jongelui, in de hanebalken huizend, geen ontvlambaar materiaal leveren, door officieele rapporten is nog nooit een brand in reuzenhoutmijten gestuit.Ga naar voetnoot1) En waar men toch reeds zóó onvoorzichtig is geweest van alles op één kaart te zetten, al onze kunstverzamelingen in één gebouw onder te brengen, - als of men de vlammen het werk gemakkelijk wilde maken! - is alhans te redden wat te redden valt, en uit dat Museum te verwijderen wat er nimmer had mogen toegelaten worden, en er ook nooit op zijne plaats is geweest.
R.P.J. Tutein Nolthenius. |
|