De Gids. Jaargang 75
(1911)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 383]
| |||||||||
Haar noodlot.
|
Ella | 30 jaar. |
Frits | 33 jaar. |
Kinderen { Meisje | 7 jaar. |
Kinderen { Jongen | 6 jaar. |
Tooneel:
Ella zit op de canapé aan een tafel, links vóór; de kinderen ter weerszijden op hooge stoelen. Bij het opgaan van het scherm leest zij den kinderen uit een kinderbijbel voor. Na ruim een halve minuut komt Frits binnen.
(Leest): ‘.... maar hij riep nog veel meer: Zoon Davids! ontferm u mijner! En Jezus stond stil en zeide: Roept hem! En zij riepen den blinde en zeiden tot hem: Wees goedsmoeds, sta op, hij roept u. En hij wierp zijn mantel af, en sprong op, en kwam tot Jezus. En Jezus antwoordde hem en zeide: Wat wilt gij dat ik u doen zal? En de blinde zeide: Rabbouni! Dat ik ziende mag worden!....’ (men hoort Frits in de gang met het dienstmeisje spreken en tot haar ‘dankje’ zeggen. Frits komt binnen, zegt in de deur nog iets tot dienstmeisje).
Stoor ik?
(Leest en knikt Frits onderwijl toe, dat hij niet stoort en duidt hem met de hand aan, dat hij niet moet weggaan) ‘.... En Jezus zeide: Ga heen, uw geloof heeft u behouden. En terstond werd hij ziende en volgde hem op den weg.’ (slaat boek dicht, staat op, geeft Frits een hand). Neen, je stoort volstrekt niet. Het is juist uit. Ik las den kinderen voor uit den kinderbijbel. Dat doe ik elken avond vóór zij naar bed gaan.
Dag oompie, dag oompje!
Kom, zeg oompje nou meteen maar goeden nacht, want jullie moeten naar bed. (als de kinderen nog dartel rondspringen) Neen, neen, gauw, geen liedje van verlangen zoeken. Nou, ‘nacht oom Frits’ en dan naar bed.
Dag oompie, dag oompje-lief. We moeten naar bed. (zeggen nu ook Ella goeden nacht en zoenen haar) Dag moesje, nacht moesje, dag oompie, nacht moesje! (Kinderen af).
Zoo, lees je elken avond in den bijbel? Dat wist ik niet. Ik kom hier op dit uur ook bijna nooit. Het is een ongewone tijd voor mij, hè? Maar dat komt... nu ja, dat is bloot toeval. Maar zeg eens, is die lectuur in den bijbel voor je zelf of voor de kinderen?
Hoe bedoel je? Het is een kinderbijbel.
Ik meen, zoek je er iets voor je zelf in? Is het om je wat over je moeielijkheden heen te helpen, of geloof je, dat je kinderen gelukkiger zullen zijn dan jij, als zij maar bijbelvast en geloovig worden?
Je weet, ik doe daar heelemaal niet aan. (met bravour, die niet echt is) En ik ben toch volstrekt niet ongelukkig. (rustiger en eenvoudiger) Maar, natuurlijk, voor mij is het leven tot nog toe niet zoo moeielijk geweest als voor jou... Helpt je de gedachte niet, dat het wel weer eens anders kon worden?
Anders? Ja, natuurlijk,... ach, ik weet eigenlijk niet. Maar hoe bedoel je: anders? (verlegen) O, neen, Frits, je bedoelt toch niet dat... dat... waarover je zoo dikwijls met mij sprak? Neen, Frits, werkelijk, laten wij daar niet meer over spreken; laten wij dat uit ons hoofd zetten. Ik heb er nog zoo ernstig over nagedacht, nadat we er laatst over gesproken hebben. Toen wou je mijn definitief antwoord niet hooren; toen wou je niet gelooven, dat het onherroepelijk bij mij vaststaat, en zei je mij, dat ik nog eens kalm moest nadenken. Dat hèb ik gedaan en...
Ja, ja, dat weet ik, maar ik wou je juist...
Neen, val mij nu niet in de rede, laat mij nu uitspreken...
Neen, maar je begrijpt mij verkeerd. Ik...
Neen, volstrekt niet. Ik begrijp je heel goed. (zacht voor zich heen) Af en toe heb ik wel eens het gevoel: àl te goed.
(weer gewoon) Maar ik moet je nu nog eens duidelijk zeggen, dàt... dàt... en waaròm het onmogelijk is.
Je bent zelf van alles om zoo te zeggen getuige geweest. Je weet, dat ik in mijn huwelijk eigenlijk nòòit gelukkig geweest ben. Nu ja, een paar maanden, zoolang Gijs... (met spottende verachting) verliefd bleef. Maar het was bij hem geen liefde..., neen geen liefde. Eigenlijk was ik voor hem niet meer dan al zijn vroegere... (zoekt naar het woord)... vriendinnen. Waarom hij mij trouwde en niet een van die (bitter)... nu ja, dat komt omdat ik een ‘dame’ was. Dat is eenvoudig een verschil van stand met... die anderen. Maar iets meer dan... die anderen was ik voor hem niet...
Nu, nu, zóó moet je toch, geloof ik, niet over hem oordeelen.
Waarom niet? Is het soms niet waar? (zachter) Ach, Frits, hoe kon het anders maar zòò kort geduurd hebben? Een paar maanden; toen was ik hem al te veel. Toen begon die verandering al. Enfin, je weet het zelf. Je zag hem haast nooit op kantoor, niet waar? En mij zei hij toen juist altijd, dat hij niet thuis kon komen eten, omdat hij het zoo druk op kantoor had. (vlug en toonloos) Ik heb later, toen hij al weg was, wel gehoord wat de reden daarvan was. (weer gewoon) Maar zelfs toen hij mij zoo verwaarloosde, bleef ik in het begin eigenlijk nog van hem houden. Want, zie je, toen ik trouwde, was ik nog zoo jong: pas twee en twintig. Ik was eigenlijk nog zoo'n kind. En in het eerst was ons huwelijk voor mij zoo'n ontgoocheling. Toen, in het begin, was hij wel heel hef voor mij, maar toch was hij, of liever gezegd, àlles was zoo heel anders, als ik het mij gedroomd had. (zij staart, als ziet zij die droombeelden in gedachte weer voor zich) Ik had mij dat geluk, dat ik in mijn huwelijk zou vinden, zoo als een sprookje gedacht. (ontmoedigd) En hij was zoo nuchter, zoo practisch, zoo prozaïsch. Maar toen ik over die eerste desillusie heen was, toen ik was gaan inzien, dat de schuld, dat ik zoo teleurgesteld was, bij mìj lag, omdat ik zonder er een ‘Ahnung’ van te hebben, het huwelijk was ingegaan - wat toch eigenlijk ook al weer niet mìjn schuld was - toen begon ik hem
heel anders te zien dan eerst. Ik ging toen van hem houden, (levendig, vlug, met illusie) of liever, ik geloof dat ik van hem zou zijn gaan houden, echt houden, zooals ik nu weet, dat man en vrouw van elkaar moeten houden, willen zij samen gelukkig zijn - (verslagen) als toen maar niet hìj zoo totaal veranderd was. (rustig, droevig) Nu, je weet, hoe het toen tusschen ons werd. Ik zag hem soms weken lang niet, dan weer kwam hij plotseling vrij geregeld thuis. Ik heb later wel begrepen, dat dàt de tijden waren, als... weer een liaison afgebroken was. (bitter) Dàn kwam hij bij mìj terug...
Maak je hem nu niet àl te zwart?
Te zwart? Neen, het is de waarheid! (lichtelijk verwonderd) Dat weet je toch zelf ook wel?
Nu ja, dat is zoo. Maar... (zoekend naar zijn woorden)... waar dient het nu toe, dat alles weer op te halen, als het binnenkort misschien weer zoo... anders kan worden?
Neen, Frits, tòe zeg dat nu niet; maak het mij niet zoo moeielijk. Laten wij dàt nu eens en voorgoed als afgedaan beschouwen...
Ja, maar laat mij nu eens spreken... (niet wetend hoe te beginnen) Ik geloof, dat je mij voortdurend verkeerd begrijpt...
Neen, Frits, neen. Ik begrijp je volkomen, maar jij - en dat is ook natuurlijk - jij begrijpt mìj niet. Ik heb het je ook nog nooit duidelijk en onomwonden kunnen zeggen... waaròm... waaròm het onmogelijk is. Maar nu, nu wil ik het je alles eens zeggen; want het is mij ook zoo'n behoefte eindelijk eens uit te kunnen spreken, ronduit te kunnen zeggen wat ik meen,... wat ik voel... wat er in mij omgaat.... maar ook waarom ik dat moet bedwingen... trachten te verstikken...
Dat alles moet ik je nu eindelijk eens zeggen... maar dan, daarna... moet er ook nooit tusschen ons meer quaestie van zijn....
Neen, laat mij nu rustig uitspreken... Wat zei ik ook? (wrijft peinzend over haar voorhoofd) O ja, kijk, in dien tijd, toen Gijs mij volkomen verwaarloosde, toen, in dien tijd... dat hij... met andere vrouwen was, toen heb ik wel eens aan scheiden gedacht. Ik was toen zoo bitter, bitter ongelukkig. Maar je herinnert je, ik wachtte toen Elsje en ik dacht, dat als... wij een kind hadden, hij misschien wel anders zou worden. En af en toe, maar, o zoo kort... wèrd het ook wel weer eens anders. Maar... dan weer... ach (blijft een oogenblik met het hoofd op de hand geleund in gedachten, daarop, als haar die episode in herinnering komt,levendiger) tòen bijvoorbeeld, kort voor de geboorte van Broertje, zag ik hem in tijden weer niet. Je weet, hij is toen niet eens bij mijn bevalling geweest. Hij kwam een dag of veertien daarna voor het eerst weer thuis... En van dien tijd af... wat ik tòen voor 'n leven heb gehad... neen, dat is niet te zeggen... Maar och, (droevig glimlachend) ik hoef er jou eigenlijk niet veel van te vertellen. Jij hebt dat alles van nabij genoeg gezien (hem met dankbaarheid aanziend) en jij hebt ook je deel gehad... Je hebt toen bijna al het werk op kantoor alleen moeten doen... en nog er voor moeten zorgen, dat hij er.. zich niet mee bemoeide... Is het niet waar? Ja, Frits, dat moet ik je nu ook eens zeggen. Ik begrijp nù, dat je dat alles om mij hebt gedaan en voor de toekomst van mijn kinderen... Eerst dacht ik altijd, dat het je eigen wensch was of misschien ook een noodzakelijkheid voor je was, om die zaken aan te houden... maar toen ik later merkte, uit wat je af en toe eens zei, dat het dat niet was, toen ben ik gaan begrijpen, dat je dat alles deedt om mij en den kinderen een toekomst te verzekeren... ook als mijn man, als hùn vader niet meer voor ons zorgde. En toen ik dat eenmaal inzag, ja, toen durfde ik je eigenlijk nooit rechtuit ervoor bedanken, voor al wat je voor mij en de kinderen hebt gedaan... en nu nog doet. Ik hield mij toen maar,
alsof het vanzelf sprak, dat je deedt, alsof Gijs nog in werkelijkheid je compagnon was.... Maar, nu Frits, nu moet ik je toch eindelijk eens zeggen, hoe... innig dankbaar ik je ben, niet in de eerste plaats voor wát je voor ons gedaan hebt, maar vooral voor de manier waarop: zoo eenvoudig, zoo zonder ooit de gedachte bij mij te laten opkomen, wat ik - wat ook mijn kinderen, - aan je verplicht zijn.
...... En nu is het al vijf jaar... verleden maand was het al vijf jaar, dat hij weg is met... die vrouw. Nooit, nooit heb ik meer wat van hem gehoord.
Ja, Frits, het recht zou ik zeker hebben om mij van hem te laten scheiden. Het recht... ja volgens de wet zeker... en ook tegenover mijzelf... Ja, dat heb ik, dat weet ik wel... maar...
Ja, natuurlijk... (zich herstellend) Ofschoon, je hebt hem al zoo dikwijls vergeven...
Ach, vergeven, neen Frits, dat is het eigenlijk niet. Daarvan kan tusschen man en vrouw toch eigenlijk geen sprake zijn. (droomend voor zich heen) Als je niet gelukkig met elkaar bent en kinderen hebt, dan blijf je bij elkaar zoolang als je het nog maar dragen kunt... (gewoon) En als ik mij niet van Gijs laat scheiden, dan is dat ook alleen om de kinderen. Want als ik bedenk, dat hij ooit misschien nog eens terug zou kunnen komen (als een benauwend droombeeld voor haar oogen wegvagend) en (zelf aan haar woorden niet geloovend) dan misschien zou blijken voor goed... tot rust te zijn gekomen... dan... Ach neen, een gelukkig leven met hem zou het wel nooit
meer worden... Maar toch, als ik hem maar hier had, hier bij de kinderen, onze kinderen, dan zou ik in het overige wel leeren berusten. En terwille van de kinderen mág ik niets doen, waardoor Gijs en ik onherroepelijk en voorgoed uit elkaar zouden gaan.
Zóó is het Frits... daarom is het dus onmogelijk, dat ik... je vrouw zou worden. Ik mág mij niet van Gijs laten scheiden.
Maar anders? Als...?
Laten wij daarover nu niet spreken... Ik wacht rustig af. Wil Gijs komen, dan vindt hij mij. Zie ik hem nooit weer terug, dan ben ik tenminste tegenover mijn kinderen verantwoord, dat ik niets gedaan heb om hun vader van ze af te houden. Hij is mijn man.... hij zal het blijven, zoolang wij beiden leven.
Maar Ella, heb je je wel eens ingedacht, wat het voor je zou zijn, áls hij weer terugkwam? Verlang je er wel eens naar, dat hij terugkomt?
Verlangen? Neen, verlangen, dàt niet. Ik voel me natuurlijk wel heel dikwijls erg eenzaam. De kinderen zijn nog zoo klein. En verder heb ik niemand.... (bijna toonloos voor zich heen) dan jou.
En geloof je, dat je gelukkiger zou zijn, je minder eenzaam zou voelen, als je Gijs weer hier bij je hadt?
Ik hoop het. (beslist) Maar ik heb immers geen keus. Als hij terugkomt, màg ik hem toch niet de deur wijzen. Hij is toch de vader van mijn kinderen. Ik zou mij niet verantwoord tegenover ze voelen. (hem met teederheid aanziende)... Anders...
Ella, wat bedoel je daarmede:... anders...?
Ach, Frits, laat ik eerlijk zijn. Je bent nu toch wel overtuigd, dat mijn besluit vast staat, onwrikbaar vast staat. Ik blijf de vrouw van Gijs, omdat ik voel, dat ik dat moet. En als hij werkelijk eens als een heel ander mensch terug mocht komen, dan... zou ik zoo oneindig dankbaar zijn, dat ik trouw op hem gewacht heb. (zich door haar eigen voorstelling opwindend) Dat gevoel te hebben, dat ik nooit iets gedaan heb om hem er van af te houden om naar zijn gezin, bij zijn kinderen terug te komen, zie je, dat gevoel te kunnen hebben, is mij alles waard; dat maakt goed, alles wat ik heb doorgemaakt, dat weegt wel op tegen alles wat ik nu opoffer. (weer somber en kalmer) Maar ach, ik geloof er zoo dikwijls zelf niet aan, dat hij ooit weer terug zal komen. En (droevig glimlachend) komt hij terug, wie weet dan: hoe? (hem recht in de oogen ziende; beslist en met ontroering) En in zulke oogenblikken, Frits, dan voel ik, hoeveel ik opoffer aan mijn plicht.... of wat ik tenminste daarvoor houd... door te weigeren je vrouw te worden. In het begin, toen Gijs pas weg was, en je meer bij mij kwam (snel en vluchtig) om over de zaak en allerlei geldquaesties met me te spreken, (langzamer en rustig) toen vond ik het wel prettig als je kwam, maar alleen omdat ik zoo'n steun, zoo'n eerlijken, verstandigen raadsman in je had. Maar verder zag ik alleen maar in je den ‘man’, den ‘man’ begrijp je. En mijn huwelijk was zoo'n bittere ontgoocheling voor me geweest: ik had zoo ontzettend geleden.... door Gijs, dat ik mij toen niét had kunnen voorstellen, dat ik ooit weer iets anders dan... hoogstens waardeering... misschien een vage sympathie voor een man zou kunnen voelen Maar toen ik langzamerhand wat tot rust kwam, toen werd de herinnering aan wat ik óm Gijs en dóór Gijs geleden had, natuurlijk minder sterk, minder levendig. Ze bleef wel eens af en toe uit mijn gedachten weg. En tegelijkertijd leerde ik je beter kennen.
Eerst vond ik het heel gewoon, dat ik, toen Gijs nu eenmaal weg was, alles met jou besprak en jij mij raad gaf en allerlei dingen voor me in orde maakte. Maar langzamerhand zag ik in, dat ik dat alles zoo heel gewoon had gevonden, juist doordat jij zoo'n eerlijke, trouwe, hartelijke
vriend voor me was, die alles deed en bedacht om me maar niet te laten voelen, hoe hulpeloos en ellendig verlaten ik was. En zoo ben ik langzamerhand voor je gaan voelen.... (zoekend naar haar woorden) iets, wat ik voor een groote vriendschap hield (ontroerd, toonloos en de oogen neerslaand)... maar misschien meer is dan vriendschap. (zwijgt eenige oogenblikken) Ik vond het beter, dat ik je dit eindelijk maar eens zei. (rustig en ernstig hem aanziende) Ik hoop, Frits, dat nu ik je dit heb gezegd, we elkaar zullen blijven zien, zooals tot nog toe en je voor mij zult blijven, wat je al deze jaren voor mij geweest bent. (steekt hem over de tafel haar hand toe, die hij aarzelend en met ontroering vat, dan innig drukt) Ik ken je genoeg om er zeker van te zijn, dat je niets zult doen om te trachten mij van mijn besluit af te brengen. Maak het me niet moeielijker mijn plicht te doen, dan het nu al voor mij is.
Ik dank je, Ella, dat je me dit gezegd hebt. Eigenlijk wist ik het al lang; ik had het wel gevoeld... Neen, ik zal niet probeeren je van je besluit af te brengen... Ten minste nooit alleen ter wille van mij zelf. (zwijgt eenige oogenblikken)... Ik had niet gedacht, dat het vanavond tusschen ons tot... zoo'n verklaring zou zijn gekomen. Want eigenlijk kwam ik hier om... (zoekt zijn woorden) nog eens van je te hooren of je er wel zeker van bent, dat je... als Gijs mocht terug komen... hem weer in genade zou kunnen aannemen.
Ja, daar ben ik zeker van, dat kan ik.
Je weet, Ella, hoe ik dat in je bewonder, dat vasthouden aan je plicht, aan wat je meent, dat je plicht is, en waarvoor je alles op zij kan zetten, elk offer brengen wil. Maar ik vraag mij wel eens af, of je je krachten niet overschat... En ìs het wel je plicht willens en wetens een leven tegemoet te gaan, dat misschien even ongelukkig zal worden als het in den laatsten tijd was, vóórdat Gijs wegging. Want, Ella
die mogelijkheid bestáát. En kán het wel je plicht zijn om je er aan bloot te stellen, dat misschien dat beetje rust, dat nu eindelijk in je leven gekomen is, weer verstoord wordt.... en zonder dat je er eenig geluk voor in de plaats krijgt. Je hebt het zelf gezegd: ik ben om zoo te zeggen getuige van alles geweest, wat je hebt doorgemaakt. Ik heb kunnen zien hoe... slecht - ja, laat ik niet een sterker woord gebruiken - hoe slecht hij voor je geweest is. Je hebt natuurlijk niet alleen verdriet gehad, maar ook angst, angst elken dag, wat de volgende dag je misschien weer voor nieuw verdriet, voor nieuwe vernedering zou brengen. Weet je zeker, dat het je plicht is, misschien dat rampzalige leven opnieuw te beginnen? Geloof je werkelijk, dat je dáárdoor zou handelen in het belang van je kinderen? En...
Ja, Frits, ja, dat weet ik zeker. Mijn geweten zegt het me. Ik wil, ik màg daaraan niet twijfelen.
...En ook, als je je in dat leven van vroeger terugdenkt, ben je er dan zeker van, dat je de kracht zoudt hebben, om het als 't moest, wéér door te maken?
Ach toe, Frits! Laten wij er nu niet meer over spreken. Je weet niet hoe je me kwelt. Ik denk zoo weinig mogelijk aan wat achter mij ligt en ik wacht rustig af, hoe het in de toekomst voor mij worden zal.... Wie weet òf hij ooit terugkomt....?
Neen, Ella, neen; zoo mag je niet je beslissing nemen. Als je niet volkomen zeker weet, dat je de kracht zult hebben, als het noodig is, nog eens door te maken al wat je geleden hebt; als je niet met open oogen en zonder een zweem van twijfel die toekomst tegemoet kan gaan, dan moet je nu nog op je besluit terugkomen, (nog heftiger en gejaagder) Nù op dìt oogenblik, dan is er geen tijd meer te verliezen. Elk oogenblik kan het.... (zich herstellend
als hij Ella's angstig vragenden blik ziet; rustig maar met overtuiging) Nù zou eene scheiding niets dan eene bloote formaliteit zijn; maar als je het samenleven met Gijs weer begonnen was, God weet, wat je dan voor een strijd door te maken zou hebben, als je ging voelen, dat het niet... zoo kon blijven.... dat je krachten daartegen niet bestand waren. En ook, Ella, bedenk eens, wàt het dàn voor de kinderen zou zijn. Nu hebben ze hun vader nog bijna niet gekend, zijn hem althans weer volkomen vergeten. Zij weten misschien niet eens meer, dat hij bestaat. Maar als hij terugkomt, nu ze zooveel ouder geworden zijn, hoe zal het dan voor ze zijn, als zij al die ellende bijwonen van een ongelukkig huwelijk, en ze zien ten slotte hun ouders voor goed van elkaar gaan. Dan zullen ze, dat kàn niet anders, partij trekken voor den een of voor den ander.... Bedenk Ella, hoe verschrikkelijk dàt voor kinderen moet zijn.... en ook voor de ouders zelf. Geloof je, als het zoover zou komen, dat je dan toch nog overtuigd zoudt blijven, dat het in hùn belang was, dat Gijs en jij weer tot elkaar gekomen zijn?
Toe, Frits, houd op; martel mij niet langer. Ik smeek je, ik kàn niet meer.... Ik kan van joù toch niet gelooven, dat je me dit alles aandoet om te probeeren mij van mijn besluit weer af te brengen. Het is toch niet mogelijk, dat je, ook al vecht je voor je geluk, zóó wreed zou zijn, om mij dààrom dit alles te laten doormaken... Maar waarom dàn? Waaròm dan toch? Nu weet je toch: ik ben besloten, vast besloten, wat er ook gebeuren mag. Maar waarom laat je me dan alles zien, wat mij - God weet het - misschien nog in de toekomst te wachten staat? (gebroken) Toe, Frits, ik smeek je, spaar mij... Ik kàn... niet... meer... (snikt, met het hoofd op de handen geleund, het uit; zwijgt eenige oogenblikken, dan, zich weer overmannend, beslist) Maar als het noodig is, zàl ik sterk wezen. Ik wìl het. Ik zàl het ook kunnen!
Waarachtig Ella, ik bezweer je, ik denk hierbij geen oogenblik
aan mij zelf. Ik vecht niet meer om mijn geluk. Ik zal mij bij je besluit neerleggen; ik zal al mijn illusies van een geluk, dat ik mij gedroomd had, opgeven, als ik maar zekerheid heb, dat jij niet je ongeluk tegemoet gaat. Het is om jouw geluk, dat ik mij bezorgd maak. Daarom ook alleen kwam ik vanavond hier. (rustiger) Voor de laatste maal wilde ik je nog eens op de gevolgen wijzen, die je besluit om je niet van Gijs te laten scheiden, voor jou en de kinderen hebben kan. Je begrijpt, Ella, dat hoef ik je toch niet te zeggen, wat het mij kostte om je aan al die ellende, al dat verdriet te herinneren, dat achter je ligt en - de Hemel weet - ook misschien nog in de toekomst je deel kan zijn. (met overtuiging) Maar het moest, het was noodig. Want, nu ik zie, dat je besluit onwrikbaar vast staat, zal ik je zeggen waarom ik hier vanavond kwam... Gijs komt terug.
Neen, Frits, werkelijk? Hoe weet je het? Waarom kon je me dan zoo martelen, met al die vragen, al die herinneringen? Zie je nu wel, dat ik gelijk heb gehad, (zich steeds meer opwindend) dat ik goed gedaan heb, om trouw te wachten tot hij terug kwam? Ja, ik wist wel, dat hij eindelijk eens veranderen zou, dat hij naar mij en de kinderen terug zou verlangen. En wie weet, wat hij doorgemaakt heeft? Misschien heeft hij nog veel meer geleden door zijn gevoel van schuld, dan ik... door wat hij mij aangedaan heeft. (met overtuiging) Maar nu zal ik hem voor altijd hier bij mij houden. Ik wil, ik zal er de kracht toe hebben. O Frits, ik ben zoo dankbaar, zoo innig dankbaar, dat ik toch maar gedaan heb wat ik zelf voor mijn plicht hield, en dat ik mij door niets daarvan heb laten afbrengen.
Neen, Ella, wees kalm, luister... (zijn woorden zoekend).... Hij komt... het is misschien... niet zooals je dacht... Hij is misschien minder... veranderd... dan je je nu voorstelt...
Frits, dat is niet mooi van je. Waarom moet je altijd het slechtste van hem denken? Hij kan toch even goed als ieder mensch zich verbeterd hebben. En wààrom zou hij anders terugkomen?
Ella (iets minder zeker ten gevolge van Frits' ernstigen, droevigen blik, snel) Toe, Frits, spreek. Ik weet, je kàn dat niet gezegd hebben alleen omdat Gijs in den weg staat aan... wat jij meent, dat... je geluk zou zijn... Dat zou kleinzielig zijn, dat kàn ik niet van je gelooven... Neen, dat is niet mogelijk, niet denkbaar. Maar wat beteekent het dan, wat je zei? Waarom zou hij nu, na vijf jaar weer naar huis terug komen, als het niet was, omdat hij naar mij en de kinderen terugverlangde en dat hij werkelijk heelemaal tot inkeer is gekomen? (bij de laatste helft van dezen zin schudt Frits, droevig op den grond starend, kalm ontkennend het hoofd) (met angst in haar stem) Of weet je iets... van... hem...? Weet je...?
Ja...
Wat dàn? Wàt? Hoè weet je dat hij terugkomt? Waaròm.. Wat voor reden heb je dan om te denken, dat hij niet veranderd is? dat hij niet een... heel ander mensch is geworden dan... vroeger?
Hij komt terug, omdat de vrouw, met wie hij al die jaren leefde... van hem is weggeloopen... omdat zijn geld op is. Ik heb een telegram van hem uit Antwerpen; ik denk, dat hij uit Amerika komt. Het telegram was kort... cynisch: precies wat ik je vertel stond er in, meer niet. Alleen nog het verzoek om het jou te vertellen... (op zijn horloge ziend) Hij kon nu eigenlijk al hier zijn.
O God, Frits, dat kán niet, zeg dat het niet waar is. Je hebt me op de proef willen stellen. Je hebt willen zien hoe vast mijn besluit stond... Neen, Frits, zeg dat het niet waar is. Mijn God, moet ik dan nòg eens dien vreeslijken tijd doormaken? (krijschend van smart) Je weet niet, Frits, wat ik geleden heb. Ik kan het niet zèggen. Hij heeft mij mishandeld, niet mijn lichaam alleen; maar ook mijn ziel heeft hij vertrapt. Hij heeft... o God, hoe heb ik dat alles ook maar één oogenblik kunnen vergeten! (Zij valt snikkend in een stoel, de kin op de handen gesteund en snikt haar woorden uit) Hoe kon ik gelooven, dat ik dat nog eens door zou kunnen maken...? Neen, Frits, neen, ik kàn het niet. Ik heb dat in al die vijf jaar nooit zoo duidelijk gevoeld als nu... Het is... niet... mogelijk. Het kàn niet mijn plicht zijn, dàt leven weer te beginnen. (met overtuiging) Het is vernèderend voor mij... het is gevaarlijk voor mijn kinderen. (richt het hoofd op, ziet Frits angstig en verwijtend aan, heftig) Frits, waarom heb je me dit niet dadelijk gezegd?
Ella, ik moest je de gelegenheid laten om kalm je besluit te nemen. Ik mocht je niet met deze tijding overvallen. Ik heb getracht je alles te doen zien, wat je mogelijk te wachten stond, als je besloot zijn vrouw te blijven....
Ja, ja, dat heb je ook. Neen, Frits, ik verwijt je ook niets. Maar ik voelde mij zoo sterk, toen dit.... noodlot nog zoo ver van mij af was. Maar nu, nu zie ik het vlak voor mij (met de handen een visioen afwerend, radeloos van angst) en het verplettert mij. En ik kan niet meer vluchten. (springt op, loopt radeloos door de kamer) Frits, Frits, help mij. Wat moet ik doen? Ik wil niet, ik kàn niet meer zijn vrouw zijn. Hoe kón ik dat straks nog voor mogelijk houden! Neen, neen, ik wil hem niet meer zien.... nooit, nooit
meer.... Ik wil weg, weg van hier.... (tracht Frits mee naar de deur te trekken).
Sst... sst... ik hoor een stem... stil... luister... ik geloof... dat...
Ja, o God, hij is het... Frits, Frits... help mij... Blijf bij... mij... Jij... jij... Laat...
Scherm valt snel.
Edzard Norman.
- voetnoot1)
- Het opvoeringsrecht wordt voorbehouden volgens de wet op het auteursrecht van 28 Juni 1881, Stbl. No. 124.