De Gids. Jaargang 75
(1911)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 349]
| |
Dramatisch overzicht.I.
| |
[pagina 350]
| |
het publiek (‘les petits marquis’) aan weerszijden van het tooneel, een misbruik dat van omstreeks 1657 tot 1759 geduurd heeft, maar ook in de ongeschiktheid en bekromheid van de Molière, in Parijs zoowel als in de provinciën, ter beschikking staande schouwburglokalen. De eenheid van plaats, waardoor geen verandering van décor noodig was, werd zoodoende wel een gedwongen fraaiigheid. De vraag is, of Molière wanneer hij over meer ruimte en misschien ook over een ruimer beurs te beschikken had gehad, niet liever de wieken wat breeder zou hebben uitgeslagen en aan eene meer rationeele mise en scène de voorkeur zou hebben gegeven. Een plan voor zulk een rationeele tooneelschikking werd een paar jaar geleden ontworpen door Jacques Arnavon in zijn: Tartuffe. La mise en scène rationelle et la tradition.Ga naar voetnoot1) Het doel van den schrijver is, niet Tartuffe te moderniseeren, er nieuwigheden in te brengen waaraan Molière niet kan hebben gedacht, maar, den gedachtengang van den dichter volgende en voor een deel zich grondende op den tekst zelf, aan de vertooning dezer komedie meer leven, meer kleur te geven dan, door de omstandigheden waarin het tooneel van zijn tijd verkeerde en met de beperkte middelen waarover hij te beschikken had, Molière mogelijk was. Bij de vertooningen, zooals die volgens de traditie van het ‘Huis van Molière’ gegeven plegen te worden, speelt het stuk, de vijf bedrijven lang, in eenzelfde décor, bestaande uit een groote, met slechts één tafel en twee fauteuils gemeubelde en daardoor buitengewoon ongezellige zaal. Wanneer het scherm opgaat bevindt er zich niemand in deze zaal. Dan gaat de middendeur open en stuift, zoo snel als haar oude beenen het haar vergunnen, Madame Pernelle binnen, gevolgd door of steunend op de meid Flipote; en met haar komen haar schoondochter Elmire, haar kleinzoon en kleindochter Damis en Marianne, de beminde van Marianne, Valère, en Elmire's broer, Cléante. Waar komen al die menschen vandaan? Wat is de reden van hun samenkomen in die ontzaglijk groote zaal, die noch een salon, noch een hall is? Het wordt, in dit traditioneel | |
[pagina 351]
| |
décor, een tooneel, dat door de meesterlijke expositie en den levendigen dialoog, zeker belangstelling wekt, maar waarbij men zich toch afvraagt: waar zijn wij hier eigenlijk? is dit nu het intérieur van een gezin uit de rijke Fransche bourgeoisie in het midden der 17e eeuw? Dat zal zeker anders worden, wanneer men zooals Jacques Arnavon voorstelt, dit tooneel laat spelen in den tuin van een woning, gebouwd in den stijl Louis XIV, met in den achtergevel drie breede uitslaande ramen, door het middelste waarvan men met enkele treden in den tuin komt. Het is lente: La campagne à présent n'est pas beaucoup fleurie,zegt Cléante. De verschillende personen hebben den namiddag doorgebracht in de woning van Orgon, die dienzelfden avond nog van een korte reis terug wordt verwacht; zij hebben daarbinnen een levendig gesprek gevoerd, waarvan Tartuffe mede het onderwerp heeft uitgemaakt; een gesprek, dat de oude mevrouw Pernelle zóó geërgerd heeft, dat zij het gezelschap ontvlucht is om in den tuin wat lucht te scheppen. De overigen laten haar echter niet alléén gaan; zij volgen haar, in de hoop, haar wat tot kalmte te brengen. Hier, in den tuin, is het in- en uitloopen, dat verder in dit eerste bedrijf plaats heeft, gemotiveerd; de thuiskomst van Orgon en zijn ontmoeting met Cléante wordt duidelijker, en het wordt nu ook begrijpelijk, dat Elmire, vernemende dat haar man weer terug is en, om de Tartuffe-kwestie, hem liever niet in het gezelschap van anderen willende afwachten, zegt: Mais j'ai vu mon mari; comme il ne m'a point vue
Je veux aller là-haut attendre sa venue.
In het derde bedrijf, wanneer Dorine aan Tartuffe meedeelt dat Elmire hem verwacht, zegt zij: Madame va venir dans cette salle basse. De kamer moet dus alweer niet de traditioneele, groote, leege zaal zijn, maar zij behoort, als de daagsche kleine salon, waar de familie na den maaltijd bijeenkomt, iets intiems en gezelligs te hebben... En zoo geeft het boek van Jacques Arnavon, van bedrijf | |
[pagina 352]
| |
tot bedrijf, ook door aanwijzingen voor het spel der vertooners in verband met het door den schrijver voorgestelde décor, practische denkbeelden aan de hand, waarvan het te begrijpen is dat zij de belangstelling wekten van een man als Antoine, aan wien het geschrift is opgedragen. Dat men in het huis van de Traditie, het Théâtre français, zich reeds aan iets in den geest van Arnavon's hervorming zal hebben gewaagd, is niet waarschijnlijk. Toch heeft de sociétaire van dit Théâtre, Le Bargy, een schuchtere, maar in haar schuchterheid vrij onbeholpen poging gewaagd om met de ‘twee fauteuils en één tafel’ te breken. In plaats echter van het, in het eerste bedrijf, eens te wagen met een tuin, waaraan men hem in den Stadsschouwburg zeker goed zou hebben kunnen helpen, heeft hij de ééne zaal behouden, doch die op zijne wijze gemeubeld, maar zóó dat de spelers door deze weinig smaakvolle meubileering in hunne bewegingen, gedurende de eerste twee bedrijven, meer gehinderd dan geholpen werden.
Men heeft lang gestreden over de vraag of Tartuffe een rol was voor den eersten komiek, een emplooi op het Fransche tooneel dat van de Valets geheeten, of voor de zoogenaamde ‘premier rôle’, belast met de belangrijke rollen, die een ernstig karakter dragen. Molière - men houde dit in het oog - was een komisch auteur. De hoofdfiguren van zijn ‘Comédies’, zij naar wie het stuk genoemd werd: l'avare, le malade imaginaire, les femmes savantes, Tartuffe, wier dwaasheden, wier gebreken, wier ondeugden hij heeft willen hekelen door ze belachelijk te maken, zijn komische personen, al neemt hun gebrek, hun ondeugd soms afmetingen aan, waardoor bij den toeschouwer de lach op de lippen besterft, of al komt de hoofdpersoon in toestanden die de tragiek raken. Toen Molière voor zijn Tartuffe de rollen verdeelen moest, gaf hij de titelrol aan den eersten komiek van zijn troep, du Croisy, en lange jaren achtereen blijven de eerste komieken den Tartuffe spelen. Blijkbaar echter hebben de dragers van de rol aan hun lust om het komisch karakter er van te doen uitkomen steeds meer toegegeven en zijn zij allengs in het bas-comique ver- | |
[pagina 353]
| |
vallen. Zoo verklaar ik de grappen en grollen, waarvan de aanwijzing in de eerste, nog tijdens Molière's leven verschenen, uitgaven van het stuk niet te vinden zijn en die later ‘traditioneel’ zijn geworden. Ik denk hier aan de manier waarop Tartuffe, bij den aanvang van zijn eerste onderhoud met Elmire, zijn stoel steeds dichter bij de hare schuift, een jeu de scène dat in de eerste uitgave slechts ééns wordt aangeduid, en dat tegenwoordig, overeenkomstig hetgeen in de uitgaaf van 1734 voorkomt, tot groot vermaak van het publiek, eenige malen wordt herhaald. Ik denk verder aan den voetval van Orgon voor Tartuffe en hun omhelzing, waarvan de aanwijzing in de door Molière bezorgde uitgaaf niet voorkomt, maar eerst in die van 1734 te vinden is. Al deze grappen, die er thans zoo dik opgelegd worden (ook het afvegen van Tartuffe's kniebroek door Orgon behoort er toe), zijn dus eerst van na Molière's tijd. Maar zij zijn zoo diep ingeroest, dat men ze blijft vertoonen, ook waar de rol door den ‘premier rôle’ vervuld wordt, een rolverwisseling die toch oorspronkelijk wel een reactie geweest zal zijn tegen de laag-komische opvatting van opeenvolgende spelers.
De bekende ‘premiers rôles’ van het Théâtre français die in de laatste helft van de vorige en in het begin van deze eeuw den Tartuffe gespeeld hebben, zijn o.a. Bressant, Fébvre, Silvain, Worms. Elk van hen speelde, zooals natuurlijk is, de rol naar zijn opvatting en zijn temperament. Fébvre als zinnelijk bon-vivant, Silvain met de zalving van een vromen huichelaar, Worms maakte er een jong seminarist van, vol ingehouden hartstocht. Van Coquelin, die oorspronkelijk niet tot de premiers rôles behoorde, weet men dat zijn opvatting van dezen ‘Imposteur’ geheel ongewoon was: volgens hem toch was Tartuffe geen eigenlijk huichelaar, maar een oprecht geloovige die juist door zijn oprechtheid vat op zich geeft. Wat men ook tegen deze opvatting moge kunnen inbrengen - en dat is zeker niet weinig -, en al wist de groote acteur, met al zijn bekwaamheid, haar niet de geheele rol door vol te houden, belangrijk was het zeker hem daarin te volgen. Maar nu Le Bargy. De elegante jeune premier van vroe- | |
[pagina 354]
| |
ger, de uitnemende ‘diseur’, die als partner van Mlle Bartet o.a. in stukken als Lavedan's Marquis de Priola, de hoogste kunst te genieten wist te geven, scheen voor deze gelegenheid de grafstem van Mounet-Sully geleend te hebben, om daarmede den leden van het gezin Orgon den schrik op het lijf te jagen. Dat hij met die geluiden en gebaren, stappende als een heer op sokken, maar die elk oogenblik gereed staat zijn prooi te bespringen, ook maar één oogenblik de menschen aan zijn kwade bedoelingen kan hebben doen twijfelen, is bij zulk een spel niet aan te nemen. Het is bijna twintig jaren geleden, dat ik in het Paleis voor Volksvlijt een voorstelling van Tartuffe bijwoonde, waarbij de titelrol vervuld werd door Dumaine, den acteur van den schouwburg Porte-Saint-Martin, die zijn triomfen placht te vieren in de melodrama's, waarmee die boulevardschouwburg een op gruwelen belust publiek in geestvervoering wist te brengen. Aan dezen Dumaine met zijn schorre stem en melodramatische stappen en gebaren herinnerde Le Bargy mij in de hoofdmomenten van zijn Tartuffevertolking; slechts in zeer enkele passages herkende ik den goeden diseur en den geroutineerden tooneelspeler. Dat een acteur met zulke neigingen zich niet langer op zijn plaats voelt in het klassieke Théâtre français is begrijpelijk. Wij vernemen dan ook dat de drie-en-vijftigjarige zijn geluk elders gaat beproeven, en wel het eerst in het land van den dollar, waar hij Cyrano en Faust van Rostand zal spelen, en waar men zich over een opvatting van Tartuffe, zooals hij ons te zien gaf, wel niet al te zeer zal ergeren.
Intusschen heeft deze gebrekkige voorstelling den wensch bij mij doen opkomen, dat Royaards Tartuffe op zijn repertoire mocht brengen en er zelf de hoofdrol in vervullen. Met een mise en scène, zooals Jacques Arnavon tot in de kleinste bijzonderheden heeft aangegeven, zou hij een dergelijke voorstelling kunnen maken tot een ‘représentation exceptionelle’, wat die van Le Bargy niet bleek te zijn.
J.N. van Hall. | |
[pagina 355]
| |
II.
| |
[pagina 356]
| |
Eerst een enkel woord over het stuk. In de Fransche pers werd le Tribun herhaaldelijk een ‘pièce d'idées’ genoemd. Verstaat men, in tegenstelling tot een ‘pièce à thèse’, onder een pièce d'idées een stuk, waarin problemen gesteld en ontwikkeld, maar niet opgelost, althans zonder eenige voorkeur van den auteur voor eene ontknooping naar deze of gene zijde, opgelost worden, dan voldoet le Tribun niet aan het begrip pièce d'idées, maar moet gerubriceerd worden als pièce à thèse. Want in een artikel in den Parijschen Matin over zijn jongste stuk zegt Bourget: ‘Plus j'ai observé notre époque plus j'ai cru voir que toute une part des maux que nous souffrons venait de la méconnaissance de cette loi.....: “L'unité sociale est la famille et non l'individu”’. Niet alleen dus het conflict, waartoe deze beide - trouwens vrij vage - tegenstrijdige meeningen kunnen leiden, maar ook de wijze, waarop het beslecht zal worden, geeft de schrijver hier reeds aan. Bourget wil ons de waarheid van zijn stelling bewijzen door een man, die te goeder trouw van het tegendeel dezer stelling overtuigd is, op het oogenblik als het er op aankomt zijn zoon - een symbool dus van het familieverband - op te offeren, als ware hij voor hem een vreemde, te doen erkennen, dat hij zich misschien vergist heeft. Het concrete geval heeft de schrijver aldus opgebouwd: Claude Portal, een socialist, niet een zooals er twaalf op het dozijn Fransche staatslieden gaan, maar een echte en wasch-echte, een collectivist, aanvaardt de hem gegeven opdracht tot vorming van een ministerie, het eerste zuiver-socialistische ministerie; wordt derhalve Président du Conseil en neemt voor zich de portefeuille van justitie. Het vorig ministerie, het kabinet Delattre, is gevallen ten gevolge van een interpellatie over het vlootprogram der regeering, dat plotseling veranderd en opgevoerd werd zonder aanwijsbaar politiek motief. Men ruikt daarachter omkooperij door een groot-industriëel, die belang heeft bij meerderen aanbouw van nieuwe schepen. Portal, zoodra hij zijn ministerschap aanvaard heeft, geeft last een instructie tegen Delattre en zijn handlangers te openen. Een voor hen uiterst compromitteerend stuk, een chèque-boekje, dat nog de talons bevat der uitgescheurde chèques, waarmede de omgekochten zijn betaald, wordt bij Portal bezorgd. Georges Portal, zijn | |
[pagina 357]
| |
zoon en chef de cabinet, neemt het buiten weten van zijn vader in ontvangst en gaat in op het hem kort daarna gedaan aanbod, het chèque-boekje voor fr. 100,000 af te staan aan den agent en handlanger van den groot-industrieel-omkooper. Zal Portal, als hij hiervan hoort, zijn zoon doen arresteeren en vonnissen? Neen, zegt Bourget, de stem des bloeds zal zich doen hooren; hij zal zijn zoon wegjagen, zelf ontslag als minister nemen en inzien dat het gezin, dat hij voor een fossiel begrip gehouden had, de levende kiem is, waaruit de maatschappij wordt opgebouwd. Bourget zou gaarne zien, dat wij van dezen afloop gebluft stonden. Maar is daar aanleiding toe? Volstrekt niet. Wij weten nu, zoo goed als vóórdat wij le Tribun leerden kennen, dat in dergelijke conflicten de doorslag gegeven wordt door het sterkste van deze twee motieven: een zeer hoog plichtbesef en de liefde van een vader voor zijn kind. Want ook met een tegenovergestelden afloop zouden wij vrede kunnen hebben. Had Portal zijn zoon doen arresteeren en vonnissen en was hij, niettegenstaande alles, met opgeheven hoofd eerste minister gebleven, dan zouden wij gezegd hebben: ‘dat is een verbluffend sterke kerel. Die is zeker vrij van sentimentaliteit.’ Maar is zoo'n man onbestaanbaar, ondenkbaar? Neen, zeker niet. Maar wat Bourget ons wil doen gelooven, dat de politieke of sociaal-economische of sociaal-ethische beginselen, die iemand belijdt, in het algemeen daarin het beslissend woord zouden kùnnen spreken, neen, daar willen wij niet aan. En hier ligt de groote fout in dit stuk. Had Bourget inderdaad een geslaagden frontaanval willen ondernemen tegen eene zekere wereldbeschouwing of politiek systeem, in dit geval dus het socialisme, dan had hij ons moeten toonen niet een Portal, die slechts een behoorlijk, niet-onsympathiek, bekwaam en welsprekend minister is, die met eenige onbenullige mede-ministers af en toe over de schadelijkheid van het familie-verband redekavelt, en een paar maal ons vertelt van zijn drie daartegen ingaande wetsontwerpen, - betreffende staatsmonopolie van het onderwijs, afschaffing van het erfrecht en verandering van het huwelijk tot een ‘contrat de louage’! - neen, dan had hij ons moeten geven een uitzonderings-mensch, een drager van die theorieën, die | |
[pagina 358]
| |
tevens diens levensinhoud waren geworden, een profeet, een man moreel een paar hoofd grooter dan alles wat in zijn omgeving kwam. Wij hadden dan moeten zien den innerlijken strijd van dien reus, die alles, waaraan hij gelooft, zich ziet ontglippen, en die het wìl bewaren en vasthouden en het niet kàn, omdat dat andere, dat zuiver-menschelijke, los van alle theorie, te groot, te machtig is en alle beginselen en vooropgezette meeningen onweerstaanbaar in zijn rustige kracht overspoelt en alles en allen gelijk maakt in die algemeene menschelijkheid, waarin alle verschil ten onder gaat. Ik weet zeer wel, dat de socialistische wereldbeschouwing er niet beter of slechter vóórgestaan zou hebben, zoo voor als na de opvoering van zoo'n stuk, maar wij zouden dan die beginselen en overtuigingen, die Bourget bestrijden wil, in hun uiterste spanning op hun houdbaarheid hebben zien onderzoeken, en het zou ons toch ìets gedaan hebben, dien reus, dien wij daar eerst zoo onverwinbaar sterk in zijn beginselen zagen, ten slotte te zien capituleeren. Moraal? De natuur is sterker dan de leer. En nu? Wat is nu de moraal, die wij uit dit stuk meenemen? ‘De natuur is sterker dan een politiek programma’. Een weinig verrassende ontdekking - zelfs voor niet-politici. Want alles, wat Portal had moeten verheffen boven de gewone maat van den aan een program, aan een partij gebonden politicus, ontbreekt in dit stuk. Guitry heeft dit gevoeld; de Vos waarschijnlijk ook. De wijze, waarop zij zochten voor ons deze fout te verbergen, was geheel verschillend. Guitry trachtte door uiterlijke middelen, geholpen hierin door zijn groote, indrukwekkende figuur en zijn mooien, karaktervollen kop, de leegten, die de schrijver in de uitbeelding van zijn hoofdpersoon had gelaten, te bepleisteren. En zoo kregen wij in de eerste en derde bedrijven te zien een gewild-forsch spel van Guitry; sterke stemuitzetting, Napoleontische gebaren; uiterlijke hooghartigheid. Maar van een groot man, een man, dien wij zelf ook een volkstribuun zouden willen noemen, daarvan kon Guitry ons de illusie niet geven. Portal bleef voor ons een dood-gewoon minister, al waren zijn politieke overtuigingen voor een minister ook misschien nog wat buitenissig. De eerste acte van dit stuk is hopeloos zwak. | |
[pagina 359]
| |
De bijfiguren, Bourdelot en in zekere mate Georges Portal uitgezonderd, zijn schimmen of clichés. Zelfs in een politiek tegenstander is het niet verschoonbaar, de socialistische republiek een zoo onbeholpen idioot als Saillard is, als minister in de schoenen te schuiven. In dit bedrijf wordt ons het begin van de intrigue meegedeeld bij monde van Bourdelot, den politieken journalist en vertrouwde van Portal. De auteur wist geen ander middel te bedenken om ons daarvan op de hoogte te brengen, dan door Bourdelot in kleuren en geuren aan Portal te doen vertellen, tengevolge van welke gebeurtenissen hij, Portal, minister is geworden, nadat hij hem eerst de geheele geschiedenis verteld heeft van een paarlen-diefstal, waarmee Portal, minister van justitie, zich van het begin af heeft bezig gehouden, en waarover hij zoo juist een brief aan den bestolene heeft geschreven! En dan de intrigue zelf! Ik heb met een zelfbeheersching, waarvoor de lezer mij niet' dankbaar genoeg kan zijn, de fout van Georges Portal medegedeeld. Want weinig heb ik nog gezegd van den paarlen-diefstal (waarde fr. 150.000) bij den juwelier Claudel, niets van de liaison van Georges Portal met mevrouw Claudel. Evenmin van de woede van Micheline, het maitresje van den agent van den omkooper, omdat haar vriend haar bedriegt met Diane de Poitiers. (Pas l'autre. Une de maintenant, voegt Bourdelot er als overbodige verklaring bij!) Ook niet van haar besluit om haar vriend door de uitlevering van het chèqueboekje te compromitteeren, en haar berouw daarna! Geen woord zei ik ook van de anonieme zending van fr. 100.000 aan Claudel en van het formulier voor den aangeteekenden brief, dat Georges Portal zelf ingevuld had en van de juffrouw van de post en... Maar genoeg. Dit alles wordt ons in stukjes en beetjes voorgezet. Het is mijns inziens een fout in dit stuk, dat de intrigue niet soberder, meer in groote lijnen is gehouden. Nu is zij te verwikkeld en te veel opgebouwd uit kleinigheden, waarvan wij den behoorlijken samenhang zelfs nauwelijks meer kunnen controleeren. In de tweede acte komt de ontknooping. Portal verneemt, dat zijn zoon den infamen verkoop van het chèqueboekje | |
[pagina 360]
| |
voor fr. 100.000 gedaan heeft om den bestolen Claudel anoniem schadeloos te stellen en zoo zijn maitresse, mevrouw Claudel - anders was de geruineerde Claudel met zijn vrouw naar Zuid-Afrika vertrokken - bij zich te kunnen houden. En hierin, in deze tweede acte zijn oogenblikken, waarin Guitry zich in zijn volle kracht toonde. Maar zijn spel sloot nu niet aan bij dat in de eerste, waartoe hij ook in de derde acte zou terugvallen. In het eerste bedrijf was Guitry's spel wat te groot geweest voor de toch niet buitengewoon-groote persoonlijkheid van Portal. Wij hoorden Portal daarin rammelen. Nu in de tweede acte omsloot Guitry's opvatting zijn rol volkomen. Het verhaal van de schande van zijn zoon hoorde Portal-Guitry aan met een schakeering van stil spel, die onovertrefbaar schijnt. En ook als hij den Procureur-Generaal per telefoon ontboden heeft, met de bedoeling zijn zoon te doen arresteeren, en Portal dien strijd tusschen plicht en affectie - niet tusschen trouw aan zijn politiek programma en affectie, zooals Bourget ons wil doen gelooven - met zich zelf uitvecht, zijn boord losrukt, het raam opengooit en begeerig de frissche lucht insnuift om zijn zenuwen er weer onder te krijgen - ja toen ook gaf Guitry ons dat uiterlijk-sobere maar innerlijk sterk ontroerde en ontroerende spel te zien, waarin geen enkel mij bekend acteur hem evenaart, Duse alleen hem overtreft. En de Vos? In zijne opvatting van Portal trof ons, dat er meer éénheid in was. In al de drie bedrijven zagen wij in Portal vóór ons een niet-buitengewonen man, maar een, die zich zelf volkomen gelijk blijft. Vergis ik mij niet, dan heeft de heer de Vos ingezien, dat alleen op die wijze een aannemelijke figuur van Portal te maken viel. Nergens een poging om ook maar een streep boven het peil van een zeer achtenswaardig politicus uit te komen. Dat wij naar de wijze, waarop dèze man handelt, de houdbaarheid van beginselen en overtuigingen zouden mogen beoordeelen, komt ook niet één oogenblik bij ons op. In het tweede bedrijf echter, met name in de beide momenten, die ik van Guitry aanstipte, gaf de Vos niet, wat ik meende, dat van dezen kunstenaar kon verwacht worden. Leek mij de wijze, waarop Portal- de Vos het verhaal van de schandelijke daad van zijn zoon aanhoort, wat mat, wat kleurloos, terwijl er zoo gelegenheid | |
[pagina 361]
| |
te over voor stil spel in ligt, in de scène bij het open raam had een grootere soberheid den indruk allicht verhoogd en verdiept. Voortreffelijk daarentegen was de Vos, toen hij op den agent van den groot-industriëel, die insinueerde dat hij, Portal, niet vreemd was aan wat zijn zoon gedaan had, in woede losvloog en hem de deur uitgooide. Dat een gedeelte van het publiek daarbij lachte pleit tegen de lachers, niet tegen de Vos. Zijn er in de tweede acte dus hier en daar oogenblikken, waarin de Vos ons minder pakte dan Guitry, als geheel was zijn creatie van Portal een zeer harmonische, al kwam natuurlijk zoo goed bij de Vos als bij Guitry door de schuld van den auteur zelf van diens verdere bedoeling, van de strekking van het stuk niets terecht. Dat het derde bedrijf lang en mat leek, zoo in Parijs als op het Leidscheplein, moet ook den auteur geweten worden. Het is, meen ik, niet te verwonderen, dat de Vos niet getracht heeft door groot, forsch spel meer relief aan de hoofdpersoon te geven, dan hij van den auteur heeft medegekregen. Want dit ligt allerminst in zijn lijn. Het is alsof de Vos, wanneer hij sterke emoties ook door uiterlijk-sterk spel moet weergeven, zich schaamt voor zijn diep gevoel. Hoe licht komt er dan niet iets als opzettelijke, eenigszins luidruchtige gemoedelijkheid, - iets als zelf-ironie in zijn spel, zoodat het schrijnt. Bij Guitry vindt men dat niet. Die kan ook in groot, breedgehouden spel zijn emoties ongedeerd tot uiting brengen. Maar beiden, de Hollandsche en de Fransche kunstenaar, ontmoeten elkaar en geven het beste, waartoe zij in staat zijn, in het sterk beheerschte, ingehouden spel, als de emotie sterk en gaaf aanwezig moet zijn, maar niet onstuimig naar buiten hoeft te komen, doch door haar warmte en gloed het uiterlijk simpele en sobere spel tot iets diep ontroerends moet maken. H. Lasalle. |
|