De Gids. Jaargang 75
(1911)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 261]
| |
VerzenI
Liedje in den maneschijn Ziet gij wel hoe de maan, als zij wil,
Schooner kan zijn dan de gouden zon?...
Bloeit zij niet in het nachtlijk gazon
Eindlooze wereld licht en stil?...
Al de groote sterklokken saam
Op haar stengels in 't hemelsche gras
Sidderdeinen als ijl gewas
Met den zilveren geur van haar aêm...
Duizend lieflijke dingen der aard,
Die 'k van de zon te weten dacht,
Heeft in hun naakte teederste pracht
Mij haar zuivere lamp g'openbaard...
't Simpele wonder waar ik op staar,
't Peilloos somberhel violet
Waar uw ziel leeft in gebed -
Weet ik van niemand anders dan haar...
| |
[pagina 262]
| |
Ziet gij wel hoe de maan, als zij wil,
Schooner kan zijn dan de gouden zon?...
Bloeit zij niet in het nachtlijk gazon
Eindlooze wereld licht en stil?
| |
[pagina 263]
| |
II
Geven en nemen Zoo komt er nooit een eind aan 't geven:
Ik geef - maar wat ik geef, blijft mijn...
De wondre dingen van dit leven
Willen niet weggeschonken zijn.
'k Zocht u met schatten ongewogen,
En ledig keerde ik van de reis.
Ik look de blijdschap mijner oogen
In schemer van berooid paleis...
De schaamle sterfelijke bloemen
Die ik u in den avond bracht,
Met zooveel eeuwigs niet te noemen -
't Schoot vleuglen in den stillen nacht:
Ik waak bij de eerste morgenstralen,
Of gistren als een droom ontglee:
Ik wandel door de lichte zalen:
Elk ding is op zijn oude steê...
| |
[pagina 264]
| |
Geven is licht, maar o ontvangen -
Daar is geen werk zoo zwaar als dit.
En lange weeën van verlangen
Bereiden 't vluchtigste bezit...
Nu zult gij zelve moeten komen
En winnen wat u lust van 't mijn:
Het wil begeerd zijn en genomen,
Het wil niet weggegeven zijn!
| |
[pagina 265]
| |
III
Oogenblik Eén ding schonken mij
Onvoorwaardelijk
Uit hunnen overvloed
De eeuwige goden: het
Oogenblik.
Telkens een andere,
Altijd dezelfde toch:
O mijn beminde, hoe
Hebben mijn oogen u
Liefgehad!
Achter de glanzen der
Zonnige hemelen,
Onder de spiegels van
Oogen en zeeën
Zocht ik u.
Ver in de waken der
Eenzame nachten,
Over de grenzen van
Smarten en vreugden
Vond ik u.
| |
[pagina 266]
| |
Weg uit de branden van
Haat en van liefde,
Weg uit de kolken van
Dood en wanhoop
Redde ik u...
Nog naar uw willekeur
Treedt gij in maneglans,
Kleedt u in morgengloed,
Weeft uit de sterren uw
Wisselkleed -:
Achter der dagen
Luchtige lieflijkheid,
Diep in der nachten
Tastbare donkernis
Weet ik u -:
Schooner dan al uw
Spieglende schijnen,
Morgen- en avondgoud,
Melkwegs tintelend
Sluiergaas -:
Schoon als wanneer gij -
Waarom zoo zelden nog? -
Neêr naar mijn aangezicht
Neigt uw onzienelijk
Aangezicht,
| |
[pagina 267]
| |
Dat mijner oogen
Ademlooze afgrond
Staart in den peilloozen
Helderen nacht van uw
Oogenlicht,
Wijl onze zuivere
Stralende naaktheid,
Beurtlings verwonnen,
Beurtlings verwinnaar,
Worstelhijgt,
Totdat geslaafd in uw
Armen ik neêrzink, -
Tot u mijn overmacht
Wint in uw schoonheid,
Oogenblik...
Eén ding schonken mij
Onvoorwaardelijk
Uit hunnen overvloed
De eeuwige goden: het
Oogenblik.
| |
[pagina 268]
| |
Komt in, komt in: dit is u aller uur,
Het uur des harten dat in heimlijkheid
Zoo vaak met sleutlen van herinnering
Zijn schrijnen opende en niet moede werd
Den schat te zien, dien 't niet besommen kan,
Zijn gouden schuld waaraan gij 't nimmer maant...
Anders verrast gij nu mijn eenzaamheid
Met dit rijk feest dat liefde zich verbeeld,
Maar niet verwacht had. Nimmer op dit uur
Ontbrak éen van u allen in den geest -:
Thans met den rijpen avondschemer wordt
De droom tot vleesch en bloed en oogenlicht...
Komt allen in: daar is voor allen plaats,
Hier aan de vensteren, en rond de schouw....
Ik kan mij niet bezinnen op een nacht
Dien 'k eenzaam inging. Steeds heeft éen van u
Met mij de heilge schemering doorwaakt,
Het zwijgend uur dat zonder blaam of prijs
Met streng gesloten mond en oogen star
Rekenschap vraagt van elken zonnedag -
En liefde dekte 't dagelijksch tekort...
| |
[pagina 269]
| |
Elk vond zijn plaats in den gesloten kring?...
Dit zijn uw broêrs en zusteren van wie
Gij vaak de aanwezigheid gevoeld hebt als
Van blinde sterren boven 't manelicht...
Ik zelf voor wien uw liefde al leven is,
Heb nooit gewaagd tot zulk een samenzijn
U allen op te roepen uit uw wijken
Van dood en leven... Gij verstaat mijn vrees
Dat gij in iets elkaêr miskennen zoudt...
Nu straalt uw zuivere eendrachts helle snoer
Mijn kamer licht. En in uw midden voel
Ik als een duistre vlam die wil vergaan
In de omme spiegling veler klare vlammen...
Toch, als gij kwaamt, zóo heb ik u verwacht;
En ongeroepen komt gij als genood.
Ziet op de taaflen voor u uitgeschikt
Uw eigen oude goud - het schamel deel
Dat zorg van vrome handen heeft gemunt
Met tijdlijk wisselenden beeldenaar
Van liefde onsterflijk. Neemt uw eigendom.
Het is niet gangbaar op der wereld markt.
Maar onder liefdes kindren geldt zijn waarde
Die slechts door deelen meerdert. Neemt en deelt
Alom waar nood is. Zoo neemt onze schat
Door eindeloozen woeker eindloos toe,
En troost en sterkt de schaamte die bedenkt
Hoe nooit haar korte zwakke leven reikt
Tot het verwerken van heur baar metaal,
Den mateloozen rijkdom dien gij bracht.
P.C. Boutens.
|
|