De Gids. Jaargang 75
(1911)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 370]
| |
De zeewindGa naar voetnoot1)ἄυϱα, ποντίας ἄυϱα...! De westewind ontwaakt: en bóven 't driftig weemlen
Der waatren, door den glans der rosse maan verguld,
Zijn, een metalen dom, d'onmetelijke heemlen
Met 't koperen geklank van zijn bazuin vervuld!
Den ganschen zwoelen dag, onrustig van verlangen,
Op 't zongeblaakt arduin, tot d'ingang van den nacht,
Begeerig om uw troost, o westewind, te ontfangen,
Heb ik, met brandend hart, vergeéfs uw komst verwacht.
En onder veege lamp, in 't huis van mijn beminden,
Bij 't zwijgende avondmaal zat ik neerslachtig aan...;
Toen, tegen middernacht, dóór de gesloten blinden,
In 't ruischen van 't geboomt' heb ik uw stem verstaan!
En opstaand van den disch en uitgaand door de tuinen,
Hervolgde ik, als vanouds, waar lichtte, in 't mulle zand,
De luchteren der brem een wielslag door de duinen...
Tot waar ik eenzaam sta aan uw verlaten strand:
| |
[pagina 371]
| |
‘Hier bèn ik!’ En terstond, van d'uiterste gestaden,
Begroet mij, een geloei dat d'enge kreeken int,
Uw zengende ademtocht, met vlijmscherp zand beladen,
Dat mijne slapen snijdt, dat mijnen blik verblindt...
Hoe vaak ben ik, helaas, in zoeler zuiderstreken,
Weerbarstig aan mijn taak en moede van uw tucht,
In eigenwilligheid uit uwen weg ontweken,
In eigenrechtigheid aan uwe wet ontvlucht!
Ik smeekte: een weinig rust! geef mij een weinig vrede!
O! laat mij van 't geluk d'alzaligenden schijn!
Maar gij verwierpt, vertoornd, mijn zwakkelingenbede
En tuchtigdet mijn ziel met wellust en met pijn!
Wat ben ik zonder u, o leven van mijn leven?
Een dood ding nutteloos, en zonder kracht of klang!
Gij komt, en ik ontwaak; gij kust mijn mond maar éven,
En al mijn bloed wordt vuur en al mijn ziel wordt zang!
Ja, al wat 'k in den loop van mijn kortstondig leven
Aan liefde gaf of nam, heb ik, o westewind,
Door uwen nood genoopt, door uwe drift gedreven
Met wederspannig hart om u-alléén bemind!
Bespele dan uw mond, in wisselzieke zangen,
Die zelfs door 't dóóde hout uw zingende adem zendt!
Met leven: - leed en lust en hartstocht van verlangen, -
De holpijp van mijn hart, 't u heilig instrument;
| |
[pagina 372]
| |
Totdat in 't laat saizoen gij, souverein, zult wijzen
Het vonnis dat uw trouw van onze ontrouw wreekt:
Als van doods overkust de winterstorm zal rijzen
Die onze broze kracht, gelijk een riet, verbreekt!
G. Gossaert.
|
|