De Gids. Jaargang 75(1911)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 366] [p. 366] Verzen. I. Lentedag. Als eene maagd, die zich in liefde geeft - Waar zijn uw volle roode lippen, kind? - Als eene jonge, blijde maagd, zóo heeft Het oop'ne land de morgenzon bemind. Waar zijn uw volle, roode lippen, kind? Uit verre linde veêlt een vogellied. De zoele lentelucht is stil van wind; De teng're berketwijgen roeren niet. Uit verre linde veêlt een vogellied. Hoe is het vreemd, dat ik nu weenen moet... Tot aan het licht-omsluierde verschiet Praalt alles blijde⁀in blanken zonnegloed. Hoe is het vreemd, dat ik nu weenen moet. Zal deze dag in treurenis vergaan? Waar zijn uw oogen, waar uw borsten zoet? Dra zal de zon weer in den avond staan... Moet dèze dag in treurenis vergaan? - [pagina 367] [p. 367] II. Maannacht. Na troeb'len dag, in feestgedruisch En vooze vreugden doorgebracht, Hervindt mijn ziel haar veilig thuis In zuiv're stilt' van manenacht. Dit is haar eigen, schoone hal, Het hooge dak des hemels breidt Boven mijn denke⁀en willen al, Zijn stardoorweven lichttapijt. Hier is het stil geluiden zoet: Van watervogel, die ontwaakt In 't rieten nest, en rits'len doet De halmen, nu mijn stap genaakt; Van schuwe⁀abeel, die immer roert Zijn loof, zelfs waar de wind verging; Van donk'ren vaart, die, vlak gevloerd, Soms breekt in zilv'ren rimpeling. Langsheen de helling van den dijk Breidt pijpkruid overdadig uit Zijn schemerige schermen, lijk Een vlotte doome boven 't kruid. En halverwege welig blad, Dat groeit den breeden oever dicht, Beurt rechte stengel broozen schat Van irisbloemen manelicht. [pagina 368] [p. 368] En in de zachtbeglansde wei Staan lichter blomkens ongeteld Te lachen naar dë overzij, Naar 't eender, hémelsch bloemenveld. Daar weent zijn gouden strophenleed Der stilten gale door den nacht, Die 't tjuiken nauw te dragen weet, Toch âemloos 't weerbeginnen wacht. Nabije morgen, straal nog niet Deez' raggen, zilv'ren wereld stuk! O breek den schoonen vrede niet Van mijn beraden, broos geluk! - P. Otten. Vorige Volgende